Hoe kies jij een studie?

Daar zijn wij benieuwd naar. Vul onze vragenlijst in en bepaal zelf wat voor beloning je daarvoor wilt krijgen! Meedoen duurt ongeveer 7 minuten.

Meedoen

Rechtsstaat

Beoordeling 7.9
Foto van een scholier
  • Samenvatting door een scholier
  • 4e klas vwo | 1866 woorden
  • 11 juni 2010
  • 25 keer beoordeeld
Cijfer 7.9
25 keer beoordeeld

ADVERTENTIE
Overweeg jij om Politicologie te gaan studeren? Meld je nu aan vóór 1 mei!

Misschien is de studie Politicologie wel wat voor jou! Tijdens deze bachelor ga je aan de slag met grote en kleine vraagstukken en bestudeer je politieke machtsverhoudingen. Wil jij erachter komen of deze studie bij je past? Stel al je vragen aan student Wouter. 

Meer informatie
Hoofdstuk 1: Wat is maatschappijleer?
Onderdeel 1: wat is het doel van maatschappijleer?

1.1
Overeenkomsten samenleving & gezin:
- regels
- verschillende verhoudingen

Samenleving vs. gezin, welke regels gelden op een bepaald moment? Dat hangt af van:
- opvattingen van degene met de meeste macht
- invloed van mensen met een ondergeschikte positie
- de machtsmiddelen van beide groepen

De regels worden democratisch vastgesteld d.m.v. verkiezingen.

Als je een persoonlijk probleem hebt betekent dit dat alleen jij en je directe omgeving te maken heeft met dit probleem. Dit probleem kan uitgroeien tot een maatschappelijk probleem, dan heeft het effect op de samenleving.


Maatschappelijk probleem, als:
1 het gevolgen heeft voor grote groepen v/d samenleving
2 het veroorzaakt wordt door maatschappelijke ontwikkelingen
3 het te maken heeft met tegengestelde belangen
4 het gemeenschappelijk opgelost moet worden

1 Als maatschappelijke problemen veel mensen (grote groepen) in de samenleving raken, spreek je ook wel van een sociaal probleem. Veel problemen zijn grensoverschrijdend.

2 Een maatschappelijk probleem kan ontstaan als een samenleving dynamisch is, dus dat de samenleving veel ontwikkelingen (bijv. welvaart) doormaakt. Die ontwikkelingen hebben vaak onbedoelde gevolgen.

3 Belangentegenstellingen zijn bijvoorbeeld: verschillende politieke visies, geloofs- en levensovertuigingen, sociaaleconomische posities. Tegengestelde belangen zijn niet alleen tussen meer mensen, maar kan ook binnen 1 persoon.

4 Om iets gemeenschappelijk op te lossen moet je verschillende belangen afwegen, dit wordt gedaan door politici. Zij nemen besluiten en maken nieuwe regels en wetten.
Een maatschappelijk probleem is ook wel een politiek probleem.

1.2
Maatschappijleer gaan over de manier waarop we de samenleving vormgeven.

Hiervoor hebben we 4 thema’s:

1 Rechtsstaat: persoonlijke vrijheid – rechtszekerheid van burgers – niet zomaar oppakken – veiligheid – misdrijven: welke straffen? – privacy etc.
2 Parlementaire democratie: manier van besluiten nemen – politici – hoe kan NL het best worden geregeerd? – invloed burgers etc.
3 Pluriforme samenleving: samenleving – mensen verschillende achtergronden – verschillende levensstijlen en leefwijzen etc.
4 Verzorgingsstaat: voor zichzelf en voor elkaar zorgen – uitkering – kunnen werken – hulp overheid?

1.3
Waarden  uitgangspunten / principes die mensen belangrijk vinden en nastreven
Normen  opvattingen over hou jij je hoort te gedragen
Idealen  waarden die je wilt verwezenlijken
Belang  een voor- of nadeel wat iemand ergens bij heeft (heeft vaak met financiën te maken)
Macht  vermogen om het gedrag van iemand te beïnvloeden
Gezag  formele macht, macht van bijv. docenten of directie
Machtsbronnen  geld, beroep of functie, kennis etc.

Dynamiek van de samenleving is een gevolg van veranderende normen, waarden en belangen; welke hiervan dominant zijn, hangt af van: de plaats, de tijd en de groep.

Als mensen in een land het gevoel hebben bij elkaar te horen spreken we van sociale cohesie.


1.4
Bij het zoeken naar oplossingen van maatschappelijke problemen gaat het om:
- kennis van de feiten
- inzicht in processen
- het ontwikkelen van eigen ideeën

Hoofdstuk 1: Wat is maatschappijleer?

Onderdeel 2: kennis van zaken

Betrouwbaarheid/artikel krant/tijdschrift/internet:
- bronvermelding?
- Duidelijk onderscheid tussen feiten en meningen?
Feiten: objectief, werkelijkheid, controleerbaar.
Meningen: subjectief
- Worden er verschillende kanten bekeken? Hoor en wederhoor

2.1
Injectienaaldtheorie 
Manipulatie: opzettelijk feiten weggelaten of verdraaid
Propaganda: opzettelijk eenzijdige informatie geven om te beïnvloeden
Indoctrinatie: langdurig, systematisch, heel dringend eenzijdige informatie en meningen opgedrongen.

De multiple-step-flowtheorie  bij deze theorie heeft de massamedia een indirecte invloed via opinieleiders (gezin, school, werk, vriendenkring).


De cultivatietheorie  Volgens deze theorie speelt de televisie een dominante rol in het overdragen van cultuur (soaps). Je kunt hierdoor de werkelijkheid verwisselen met de televisiewerkelijkheid.

Selectieve perceptie  elke informatie wordt zodanig vervormd dat deze zo veel mogelijk past in ons referentiekader, dat is het geheel van persoonlijke waarden, normen, kennis en ervaring, dat werkt als een soort filter.

De agendatheorie  deze theorie benadrukt dat de media niet bepalen hoe mensen denken, maar waarover zij denken en met elkaar praten. (beïnvloedt burgers, politieke agenda)

De framingtheorie  een nieuwsbericht vanuit een bepaalde invalshoek presenteren en zo de manier van denken van mensen beïnvloeden.

2.2
Tijdens de overdracht van informatie ontstaat beeldvorming, dit kan leiden tot stereotyperingen ofwel generaliseren en vooroordelen. Dat kan weer leiden tot intolerantie en discriminatie (huidskleur, ras, leeftijd, seksuele voorkeur, sekse, geloof en uiterlijk).

Hoofdstuk 2: Rechtsstaat
Onderdeel 1: Idee en oorsprong van de rechtsstaat

1.1
Nederland is een democratische rechtsstaat, deze biedt burgers dubbele garantie of waarborg.
- burgers mogen meedoen met vrije verkiezingen
- burgers hebben bescherming tegen de machthebbers
- regels voor burgers én overheid

De rechtsstaat is een soort sociaal contract tussen burgers en (gekozen) bestuurders.
Als jij je aan de regels houdt, zal de regering dezelfde regels toepassen op jouw gedrag, maar de bestuurders zelf moeten zich hier ook aan houden.

Een dictatuur  democratie.

Dictatuur:
- 1 machthebber
- Geen persvrijheid
- Geen vrijheid van meningsuiting

1.2
Basisgedachte van rechtsstaat  bedacht in 17e & 18e eeuw.

Absolute macht  wanneer 1 persoon de macht heeft.

Trias Politica (Motesquieu):
- wetgevende macht
- uitvoerende macht
- rechterlijke macht
 ook wel de “scheiding der machten”
De machten houden elkaar in evenwicht

^ Die ideeën leidden tot de Amerikaanse Revolutie in 1776, met als leus “no taxation without representation”  wie belasting betaalt, heeft kiesrecht.
In 1789 kwam er de Franse Revolutie, met als leus “vrijheid, gelijkheid, broederschap”

^ Resultaat:

Koningen  in een constitutionele monarchie gebonden aan de grondwet.
Rechtsstaat  grondwettelijke bescherming – godsdienst vrijheid – vrijheid van meningsuiting & vereniging en vergadering.

• UVRM: Universele Verklaring Rechten van de Mens, uitgebracht Verenigde Naties (1948)
• EVRM: Europees Verdrag v/d Rechten v/d Mens, getekend in Rome (1950)
Beide waren voor verbetering v/d mensenrecht: geen mensenrechten  geen rechtsstaat

Mensenrechten zijn in de grondwet vastgelegd, dus ze worden ook wel grondrechten genoemd:
Rechten die van belang zijn voor de vrijheid, het welzijn, de ontplooiing en de bescherming van individuen en groepen.

Ondergrens  uiterst limiet waaraan situaties, gebeurtenissen, beslissingen en handelingen worden afgemeten.
Minimale binding  binding tussen waarden en normen v/d rechtsstaat die burgers en groepen met elkaar delen.
 rechtsstaat = grondslag voor parlementaire democratie, verzorgingsstaat en pluriforme samenleving.

Hoofdstuk 2: Rechtsstaat
Onderdeel 2: De grondwet en de grondrechten

2.1
De grondwet wordt ook wel constitutie genoemd, dit betekent letterlijk bottenstelsel.
De grondwet werkt als een soort bindend middel tussen verschillende culturen in een pluriforme samenleving.


Doel grondwet:
• macht v/d staat aangeven, burgers vrijheid garanderen
• eenheid v/d staat uitdrukken, de burgers willen 1 zijn en 1 blijven.
• Fundamentele rechten v/d burgers (recht op leven en onschendbaarheid, privacy)
• Organisatie belangrijkste organen
Staatsregeling was een voorloper v/d eerste grondwet.
In 1814  eerste grondwet
Dit was nadat in 1806 Nederland een constitutionele monarchie was geworden.

1917  algemeen mannenkiesrecht
1922  vrouwenkiesrecht
1983  herziening v/d grondwet

2.2
Klassieke grondrechten:
Gelijkheid en vrijheid
 overheid = passief, behalve bij verkiezingen. De burger mag wel naar de rechter stappen.

Sociale grondrechten (1983):
De overheid heeft zorgplicht tegenover de burgers op het gebied van:
• werkgelegenheid & vrije arbeid

• bestaanszekerheid & welvaart
• leefbaarheid & milieu
• volksgezondheid
• onderwijs
 de overheid moet actief optreden om de sociale grondrechten waar te maken, maar de burgers mogen ze niet bij de rechter afdwingen.
Voorbeeld: overheid moet zich inspannen om werkloosheid tegen te gaan, maar kunnen niet voorkomen dat je werkloos wordt.

2.3
Horizontale werking  verhoudingen tussen burgers onderling
Verticale werking  verhoudingen tussen burgers en de overheid

Binnen de horizontale werking is er vaak sprake van botsende grondrechten: d.w.z. de grondrechtelijke belangen van burgers botsen ten opzichte van elkaar.

Hoofdstuk 2: Rechtsstaat
Onderdeel 3: Trias Politica: scheiding of evenwicht van machten?

3.1 Trias politica
Macht Taak Wie
Wetgevende macht Algemene wetten maken/wijzigen/intrekken Regering (koning+ministers) & parlement (2de + 1ste kamer)
Uitvoerende macht Wetten in praktijk brengen/toepassen Ministers & ministeries

Rechterlijke macht In geval van onenigheid rechtsregels toepassen Onafhankelijke rechters

Het doel van de Trias Politica was dat de macht verdeeld zou worden over verschillende organen die niets over elkaar te zeggen zouden hebben, maar elkaar wel kunnen controleren. Zo zouden corruptie en vriendjespolitiek vermeden worden. Tegenwoordig heet het “Checks and balances”.

Wetgevende macht  uitvoerende macht: tweede kamer roept minister ter verantwoording over zijn beleid.
Wetgevende macht  rechterlijke macht: corrigeren door nieuwe verbeterde wet in te maken, als rechters een bepaalde wet ruimer uitleggen als bedoeld.

Een rechter heeft geen toetsingsrecht: is niet bevoegd om vast te stellen of een wet in strijd is met de grondwet.

3.2
Goede wetten, zijn:
• Algemeen: mogen niet voor 1 persoon of 1 situatie gelden.
• Duidelijk: voor iedereen begrijpbaar.
• Haalbaar en uitvoerbaar

Ministeriële regelingen  uitvoeringsregels of aanwijzingen hoe wetten precies moeten worden uitgevoerd.
Ministeriële verantwoordelijkheid  ministers hebben de verantwoordelijkheid over alle daden van zijn ambtenaren.

3.3
Toetsingsrecht  wanneer rechters het recht hebben om wetten te toetsen aan de grondwet.

Hoofdstuk 2: Rechtsstaat

Onderdeel 4: De rechtsorde

4.1
Rechtsregels zijn gedragsregels die wettelijk door de overheid zijn vastgelegd.
2 redenen voor het opstellen van rechtsregels:
* Doelmatigheid: duidelijke afspraken.
* Zedelijk bewustzijn: regels die de normen en waarden weerspiegelen.
Rechtsregels  sociale regels

Sociale regels: beoordeling van gedrag in termen van wel of geen rekening houden met anderen.
Morele regels: beoordeling van gedrag in termen van goed en kwaad.
Soms gaan rechtsregels in tegen het gevoel van rechtvaardigheid van mensen.

4.2
Privaatrecht  horizontale relaties, ook wel burgerlijk recht of civiel recht genoemd.
Het gaat hier om rechten en plichten.

Privaatrecht:
• Personen – en familierecht: huwelijk, echtscheiding, geboorte, overlijden, adoptie.
• Ondernemingsrecht: stichting, vereniging of bv oprichten. Dat soort organisaties heten rechtspersonen. Een stichting of vereniging mogen geen doel hebben om winst te maken, een bv mag dat wel.

• Vermogensrecht: iemands vermogen, geld, koop(overeenkomst), huurovereenkomst of arbeidsovereenkomst, erfenis, testament.

Publiekrecht:
• Staatsrecht: regels inrichting Nederlandse staat: grondwet, bevoegdheden ministers, rechten Tweede Kamerleden, deelname aan verkiezingen.
• Bestuursrecht: bestuursactiviteiten overheid: vergunning (huis bouwen/café beginnen), ruimtelijke ordening, belastingsrecht.
• Strafrecht: Wettelijke strafbepalingen

Publiekrecht  verticale relaties tussen burgers en overheid.

Derde macht in de trias politica  juridische organisatie van de rechtspraak, dat is in een piramide op gebouwd: 1 Hoge raad
Vijf gerechtshoven
Negentien rechtbanken



Hoofdstuk 2: Rechtsstaat
Onderdeel 5: Het strafproces in een rechtsstaat

5.1
Onschuldvermoeden  een verdachte is onschuldig tot het tegendeel is bewezen (grondwettelijke rechtsbescherming). Daarnaast hebben gevangenen in Nederland ook recht op een slaapplek, eten, hygiëne en privacy.

5.2
De fasen van het strafproces:
1 de aanhouding
2 opsporing door politie en recherche onder leiding van een officier van justitie
3 vervolging door het openbaar ministerie

4 de berechting door een of meer rechters tijdens een openbare terechtzitting
5 eventueel hoger beroep en cassatie
6 het feitelijk uitvoeren van de opgelegde straf

Staande houden  laten stilstaan en vragen naar je personalia
Aanhouden  meegenomen naar het politiebureau voor verhoor, hier ben je verdachte (vaak heterdaad).
Daarnaast mogen politie en justitie ook aanhouden als er voldoende verdenking is.

Dwangmiddelen gebruiken: staande houden, aanhouden, fouilleren, bewijsmateriaal zoals wapens en computers in beslag nemen.
Voor sommige dwangmiddelen heb je toestemming nodig:
• huiszoeking
• DNA-onderzoek
• Infiltratie in misdaadorganisatie en terroristische groeperingen
• Opvragen van speciale persoonsgegevens; bankrekeningnummers, telefoonnummers en internetgedrag.

Maximaal 110 dagen voorarrest.

Officier van justitie, vertegenwoordigt OM, beslist wat er met de zaak gebeurt. Dit noemen we vervolgingsmonopolie.
Schikking of transactie  hierbij gaat iemand akkoord met een geldboete of taakstraf (180 uur), de zaak wordt niet verder vervolgd.
Seponeren  besluiten om een zaak niet verder te vervolgen


Officier van justitie brengt een strafzaak bij de rechtbank d.m.v. een tenlastelegging, hierin staat precies de aanklacht tegen de verdacht beschreven.

Een strafzaak beging bij de rechtbank..
Politierechter: eenvoudige misdrijven zoals winkeldiefstal.
Meervoudige kamer: zware zaken zoals fraude en doodslag

Na het vonnis v/d rechtbank, kan je in hoger beroep gaan bij het gerechtshof. Ten slotte kan men in cassatie gaan bij de Hoge Raad.

Hoofdstuk 2: Rechtsstaat
Onderdeel 6: Het strafrecht

Schulduitsluitingen:
• psychische overmacht: gedwongen
• noodweer-exces: verdediging van jezelf of een ander, binnen de grenzen
• ontoerekeningsvatbaarheid: geestelijke stoornis
• afwezigheid van schuld

Soorten straffen:
Hoofdstraffen:
• Geldboete
• Taakstraf
• Vrijheidsstraf: hechtenis/gevangenisstraf

Bijkomende straffen:
• intrekking rijbewijs
• stadionverbod
• uitzetting uit het beroep (arts of psycholoog)

Maatregelen:

• schadevergoedingen aan slachtoffers
• verplichte behandeling in afkickkliniek
• tbs
• door misdaad verkregen spullen/geld wegnemen

Functies straffen:
• Wraak en vergelding
• Afschrikking
• Voorkomen van eigenrichting
• Resocialisatie
• Beveiliging van de samenleving

Straffen voor jongeren:
• Haltbureau
• Jeugdgevangenis
• behandelcentrum

REACTIES

Log in om een reactie te plaatsen of maak een profiel aan.