Hoe kies jij een studie?

Daar zijn wij benieuwd naar. Vul onze vragenlijst in en bepaal zelf wat voor beloning je daarvoor wilt krijgen! Meedoen duurt ongeveer 7 minuten.

Meedoen

Hoofdstuk 6

Beoordeling 6.8
Foto van een scholier
  • Samenvatting door een scholier
  • Klas onbekend | 365 woorden
  • 21 mei 2010
  • 157 keer beoordeeld
Cijfer 6.8
157 keer beoordeeld


Samenvatting nask H6.
Natuur- en scheikunde overal 2 vwo.


Stofeigenschap = waaraan je een materiaal kunt herkennen (bijv. kleur, geur, smaak).
Diffuus = licht in alle richtingen weerkaatst (onregelmatig).
Diffusie = hetzelfde, maar dan met twee vloeistoffen.
Molecuul = de kleinste hoeveelheid van een bepaalde stof.
Zuivere stof = een stof die bestaat uit één soort moleculen.
Mengsel = een stof die uit meer molecuulsoorten bestaat.
Oplossing = een mengsel waarbij een vaste stof is opgelost in een vloeistof en waarbij een heldere vloeistof ontstaat.


Veronderstelling 1 = elke stof heeft zijn eigen soort moleculen.
Veronderstelling 2 = de moleculen van een stof bewegen.
Veronderstelling 3 = er zit ruimte tussen de moleculen.
Veronderstelling 4 = in vaste stoffen bewegen de moleculen heen en weer rondom een vaste plaats.
Veronderstelling 5 = moleculen bewegen gemiddeld sneller naarmate de temperatuur hoger is.
Veronderstelling 6 = moleculen trekken elkaar aan.
Molecuulmodel of molecuultheorie = alle eigenschappen en veronderstellingen bij elkaar.

Cohesie = de aantrekking tussen moleculen van dezelfde soort.
Adhesie = de aantrekking tussen moleculen van verschillende stoffen.
Capillairen = heel dunne buisjes of kanaaltjes in papier.

Capillaire werking = het omhoog gaan van water in capillairen.
Meniscus = het oppervlak van vloeistoffen.

Fasen = vast, vloeibaar en gas.
Smelten = van vast naar vloeibaar.
Stollen = van vloeibaar naar vast.
Verdampen = van vloeibaar naar gas.
Condenseren = van gas naar vloeibaar.
Sublimeren = van vast naar gas.
Rijpen = van gas naar vast.

Smeltpunt of stolpunt = de faseovergang van vast naar vloeibaar en omgekeerd bij een zuivere stof.
Het vindt plaats bij één bepaalde temperatuur.
Smelttraject of stoltraject = de faseovergang van vast naar vloeibaar en omgekeerd bij een mengsel.
Het vindt plaats bij een (licht) veranderende temperatuur.

Kookpunt of kooktraject = hetzelfde als een smeltpunt of smelttraject, maar dan met de
faseovergang van vloeibaar naar gas en omgekeerd.

Massa = het gewicht van een stof.
Volume = de ruimte die een stof inneemt (bij vaste stoffen het kleinst, bij gassen het grootst).
Onderdompelmethode = een voorwerp in een maatcilinder met een vloeistof leggen, en dan kijken
wat het verschil is.
Dichtheid = massa van een stof van precies één kubieke centimeter. Het teken is de ρ (rho).
Je berekent de dichtheid met: dichtheid = massa / volume of ρ = m / V.
Dichtheid van voorwerp groter dan water = het voorwerp zinkt.
Dichtheid van voorwerp even groot dan water = het voorwerp zweeft.
Dichtheid van voorwerp kleiner dan water = het voorwerp drijft.


REACTIES

L.

L.

goede samenvatting!

12 jaar geleden

B.

B.

Super goede samenvatting!!!
Thank you <3

12 jaar geleden

H.

H.

Dankje dit heb ik overgenomen voor een versslag !

11 jaar geleden

A.

A.

Dat is niet de bedoeling he zemmel

11 jaar geleden

D.

D.

thanks heb een 10 als cijfer :)

11 jaar geleden

F.

F.

goed gedaan helpt enorm voor mijn toetsweek!!

8 jaar geleden

A.

A.

Hartelijk dank!, goed samenvatting!

8 jaar geleden

M.

M.

Nice

6 jaar geleden

Log in om een reactie te plaatsen of maak een profiel aan.