5.1 De stroomkring.
Elektriciteit gebruik je om een stofzuiger, de tv, een lamp of je mp3-speler mee te laten werken.
Een stroom ontstaat als je een spanningsbron hebt en een gesloten stroomkring.
De stroomsterkte geeft de grote van de stroom aan in ampère (A).
Geleiders laten elektrische stroom door.
Metalen en koolstof zijn geleiders.
Isolatoren laten de stroom niet door.
Kunststof is een isolator.
Hoe gevaarlijk elektriciteit is, hangt af van de stroomsterkte.
5.2 Spanningsbronnen.
Spanningsbronnen leveren elektrische energie.
Een accu,dynamo,batterij en een zonnecel zijn voorbeelden van spanningsbronnen.
Een dynamo en een generator zetten beweging om in elektriciteit.
Een batterij en een accu maken elektriciteit met een chemisch proces.
Spanningsbronnen zorgen voor een stroom in een stroomkring.
De eenheid van spanning is volt (V)
5.3 Schakelingen
De manier waarop de onderdelen in een stroomkring verbonden zijn, noem je een schakeling.
Een schakeling kun je met symbolen tekenen in een schakelschema.
De volgende symbolen moet je kennen :
Batterij :
Lamp :
Draad :
Schakelaar:
Met een schakelaar kun je de stroomkring openen en sluiten.
In een serieschakeling zitten alle apparaten in de zelfde stroomkring.
Als in een serieschakeling één apparaat stuk is, dan gaan alle apparaten uit.
In een parallelschakeling heeft elk apparaat een eigen stroomkring.
Als in een parallelschakeling één apparaat stuk is, dan blijven de andere apparaten aan.
Thuis zijn alle apparaten parallel geschakeld.
Schakelaars staan in serie met het apparaat.
5.4 Elektromagnetisme.
Magneten hebben een noordpool en een zuidpool.
Verschillende polen trekken elkaar aan. Dezelfde polen stoten elkaar af.
Een elektromagneet is een spoel waar een stroom doorgaat.
Gewone magneten zijn permanente magneten.
Een elektromagneet kun je aan- en uitzetten.
Een elektromagneet wordt sterker als :
* de spoel meer windingen heeft,
* de stroom door de spoel groter wordt,
* in de spoel een ijzeren kern zit.
Een elektromotor zet elektrische energie om in bewegingsenergie.
Een elektromotor bestaat uit een permanente magneet en een draaibare spoel. De spoel is een elektromagneet en gaat draaien. Door op het juiste moment de stroom van richting te veranderen, blijft de spoel draaien.
5.5 Energieverbruik.
Het vermogen van een apparaat is de hoeveelheid energie die per seconde door het apparaat wordt verbruikt.
De eenheid van vermogen is watt (W)
1 kW = 1000 W, dus van W naar kW is delen door 1000.
Energieverbruik meet je met een kilowattuur-meter.
De eenheid van energieverbruik is kWh.
Energieverbruik (kWh) = vermogen (kW) x tijd (h)
De kosten van energieverbruik berken je met :
energieverbruik (kWh) x kWh-prijs.
Hoe bereken je het energieverbruik?
1.Schrijf het vermogen op in W.
2.Bereken het vermogen in kW (kilo = 1000).
3.Schrijf op hoeveel uur het apparaat aanstaat.
4.Vermenigvuldig het vermogen met de tijd.
5.Het antwoord is energieverbruik in kWh.
Voorbeeld:
1.50 W
2.50 : 1000 = 0,05 kW.
3.8 uur = 8 h
4.0,05 x 8 = 0,4
5.het energieverbruik is 0,4 kWh.
Hoe bereken je de kosten van het energieverbruik van een apparaat?
1.Schrijf het vermogen op in kW.
2.Schrijf op hoeveel uur het apparaat aanstaat.
3.Vermenigvuldig het vermogen met de tijd.
4.Het antwoord is het energieverbruik in kWh.
5.Vermenigvuldig het verbruik met de kWh-prijs.
6.Het antwoord geeft de kosten in euro.
Voorbeeld:
1.9 W = 0,009 kW
2.24 uur = 24 h
3.0,009 x 24 = 0,216
4.het energieverbruik is 0,216 kWh
5.0,216 x 0,19 = 0,04
6.€ 0,04 = 4 eurocent.
Elektriciteit gebruik je om een stofzuiger, de tv, een lamp of je mp3-speler mee te laten werken.
Een stroom ontstaat als je een spanningsbron hebt en een gesloten stroomkring.
De stroomsterkte geeft de grote van de stroom aan in ampère (A).
Geleiders laten elektrische stroom door.
Metalen en koolstof zijn geleiders.
Isolatoren laten de stroom niet door.
Kunststof is een isolator.
Hoe gevaarlijk elektriciteit is, hangt af van de stroomsterkte.
5.2 Spanningsbronnen.
Spanningsbronnen leveren elektrische energie.
Een dynamo en een generator zetten beweging om in elektriciteit.
Een batterij en een accu maken elektriciteit met een chemisch proces.
Spanningsbronnen zorgen voor een stroom in een stroomkring.
De eenheid van spanning is volt (V)
5.3 Schakelingen
De manier waarop de onderdelen in een stroomkring verbonden zijn, noem je een schakeling.
Een schakeling kun je met symbolen tekenen in een schakelschema.
De volgende symbolen moet je kennen :
Batterij :
Lamp :
Draad :
Schakelaar:
Met een schakelaar kun je de stroomkring openen en sluiten.
In een serieschakeling zitten alle apparaten in de zelfde stroomkring.
Als in een serieschakeling één apparaat stuk is, dan gaan alle apparaten uit.
In een parallelschakeling heeft elk apparaat een eigen stroomkring.
Als in een parallelschakeling één apparaat stuk is, dan blijven de andere apparaten aan.
Schakelaars staan in serie met het apparaat.
5.4 Elektromagnetisme.
Magneten hebben een noordpool en een zuidpool.
Verschillende polen trekken elkaar aan. Dezelfde polen stoten elkaar af.
Een elektromagneet is een spoel waar een stroom doorgaat.
Gewone magneten zijn permanente magneten.
Een elektromagneet kun je aan- en uitzetten.
Een elektromagneet wordt sterker als :
* de spoel meer windingen heeft,
* de stroom door de spoel groter wordt,
* in de spoel een ijzeren kern zit.
Een elektromotor zet elektrische energie om in bewegingsenergie.
Een elektromotor bestaat uit een permanente magneet en een draaibare spoel. De spoel is een elektromagneet en gaat draaien. Door op het juiste moment de stroom van richting te veranderen, blijft de spoel draaien.
5.5 Energieverbruik.
Het vermogen van een apparaat is de hoeveelheid energie die per seconde door het apparaat wordt verbruikt.
1 kW = 1000 W, dus van W naar kW is delen door 1000.
Energieverbruik meet je met een kilowattuur-meter.
De eenheid van energieverbruik is kWh.
Energieverbruik (kWh) = vermogen (kW) x tijd (h)
De kosten van energieverbruik berken je met :
energieverbruik (kWh) x kWh-prijs.
Hoe bereken je het energieverbruik?
1.Schrijf het vermogen op in W.
2.Bereken het vermogen in kW (kilo = 1000).
3.Schrijf op hoeveel uur het apparaat aanstaat.
4.Vermenigvuldig het vermogen met de tijd.
5.Het antwoord is energieverbruik in kWh.
Voorbeeld:
1.50 W
2.50 : 1000 = 0,05 kW.
3.8 uur = 8 h
4.0,05 x 8 = 0,4
5.het energieverbruik is 0,4 kWh.
Hoe bereken je de kosten van het energieverbruik van een apparaat?
1.Schrijf het vermogen op in kW.
3.Vermenigvuldig het vermogen met de tijd.
4.Het antwoord is het energieverbruik in kWh.
5.Vermenigvuldig het verbruik met de kWh-prijs.
6.Het antwoord geeft de kosten in euro.
Voorbeeld:
1.9 W = 0,009 kW
2.24 uur = 24 h
3.0,009 x 24 = 0,216
4.het energieverbruik is 0,216 kWh
5.0,216 x 0,19 = 0,04
6.€ 0,04 = 4 eurocent.
REACTIES
:name
:name
:comment
1 seconde geleden
C.
C.
super! mn leraar legt et onwijs beroerd uit, hoop dat et nu beter gaaat =)
13 jaar geleden
AntwoordenZ.
Z.
Dat merk ik, ook die van nederlands?
12 jaar geleden
AntwoordenZ.
Z.
Dankjewel trouwens, had dit nog even nodig om iets te zoeken, nu weet ik het =D xx
12 jaar geleden
Antwoorden