Hoe kies jij een studie?

Daar zijn wij benieuwd naar. Vul onze vragenlijst in en bepaal zelf wat voor beloning je daarvoor wilt krijgen! Meedoen duurt ongeveer 7 minuten.

Meedoen

Dynamiek en Stagnatie

Beoordeling 8
Foto van een scholier
  • Samenvatting door een scholier
  • 5e klas havo | 10988 woorden
  • 20 november 2009
  • 90 keer beoordeeld
Cijfer 8
90 keer beoordeeld

ADVERTENTIE
Overweeg jij om Politicologie te gaan studeren? Meld je nu aan vóór 1 mei!

Misschien is de studie Politicologie wel wat voor jou! Tijdens deze bachelor ga je aan de slag met grote en kleine vraagstukken en bestudeer je politieke machtsverhoudingen. Wil jij erachter komen of deze studie bij je past? Stel al je vragen aan student Wouter. 

Meer informatie
Dynamiek en stagnatie

Instapverhaal
Holland was onmetelijk rijk, het was ‘het magazijn van Europa, dat overal alles levert waar de markt maar naar wenst’. Volgens William Temple lag Amsterdam erg slecht, lastig te bereiken en het ligt aan ondiep water. Toch was Amsterdam rijk geworden door handel en scheepvaart, dit omdat Holland niks van zichzelf hadden maar alles uit andere landen haalden.
Via het ij konden de kleine schepen na betaling de waterwegen op, bijvoorbeeld via het damrak naar de Dam wat het duidelijke centrum was met de Wisselbank, stadhuis, Nieuwe kerk, Koopmansbeurs en de Waag.
In de 17e eeuw werden de stadswallen vaak verplaatst om de stad meer ruimte te geven, in 1613-1615 werden de grachtengordels gebouwd, aan de grote grachten woonden de rijke kooplieden. De kleinere grachtjes waren bestemd voor de nijverheid.

Op de Dam verhandelden handelaren de meest uiteenlopende koopwaar van over de hele wereld. Alles leek te draaien om geld. In het derde kwart van de 17e eeuw werd Amsterdam voor de 4e keer uitgebreid, nu werd Amsterdam dubbel zo groot.
Rond 1670 kwam aan deze groei abrupt een eind, Amsterdam bleef welwarend maar werd ingehaald door andere Europese steden. Rond 1780 brak een tijd van stagnatie en narigheid uit. In de nog onbebouwde gebieden werden parken gebouwd. Rond 1865 kwam Amsterdam in een nieuwe bloeiperiode. In deze tweede ‘Gouden Eeuw’ was Amsterdam echter niet meer uniek, het was een van de vele grote Europese steden.
William Temple zag de eerste tekenen van het verval, hij schreef al zijn observaties op. Hij vroeg zich ook af waarom er een eind aan kwam.

Hoofdstuk 1: Voorspel: Holland in de 15e en 16e eeuw
In 1573 zag Jacobszoon dat door de onafhankelijkheidsoorlog veel buurten rond Haarlem vervallen waren. In Haarlem was het niet beter, Haarlem was belegerd door de Spanjaarden en door de honger gedwongen zich over te geven. Alle Haarlemse soldaten werden vermoord. Ook in Amsterdam heerste honger, toch zou deze stad uitgroeien tot het centrum van internationale handelskapitalisme. In de 15e en 16e eeuw werd de basis gelegd voor de Nederlandse Gouden Eeuw, de jaren van opstand speelden daarbij een grote rol.

Oriëntatiekennis
Opkomst van steden --> De opkomst van handel en ambacht die de basis legde voor die de basis legde voor herleving van agrarisch-urbane samenleving. Vanaf de 11e eeuw ontstonden nieuwe steden. tegen betaling kregen machtshebbers stadsrechten.
Groeide macht van koning --> Begin van staatsvorming en centralisatie. Centrale belasting voor leger. Toch nog zelfstandige steden. Deze staatsvorming leidde tot verzet.
Nederlandse opstand --> Leidde tot stichting Nederlandse staat. Eerst Holland deel van Habsburgse rijk. Opstand 1530 maakte noordelijke provincies zelfstandig -->Republiek der Zeven Verenigde Nederlanden.
Ontdekken en veroveren --> Begin Europese overzeese expansie. Portugal en Spanje ontdekten zeeroutes naar Afrika, Azië en Amerika
Kerkhervorming --> Protestantse reformatie die splitsing christelijke kerk tot gevolg had. Rond 1500 groeide weerstand tegen misstanden in de kerk.Luther en Calvijn verzette zich tegen hervorming, begonneneigen kerk. Splitsing Rooms-Katholiek en Protestantse kerken.


De chaos die Jacobszoon aantrof was gevolg van de 80jarige oorlog die voortkwam uit de Nederlandse opstand tegen de Spaanse koning Filips II. Hij was koning van het Spaanse Habsburgse rijk.
Door de opkomst van de steden werden Vlaamse en Brabantse steden belangrijk in de textielnijverheid. Ze werden ook lid van de Hanze, een bondgenootschap van kooplieden en steden die elkaar privileges gaven en met geweld voor algemene belangen opkwamen.
Verloop van Nederland:
- De meeste Nederlandse gewesten waren zelfstandige staatjes, alleen Vlaanderen hoorde bij Frankrijk.
- Bourgondische rijk: Hertog van Bourgondië kreeg alle Nederlandse staten in handen en richtte het Bourgondische rijk op, hij begon ook met centralisatie van het bestuur. Hij riep in 1464 de Staten-Generaal in leven waarin alle staten tegelijk konden overleggen. Toen het Bourgondische rijk afstierf kwam Nederland in de handen van de Habsburgers.
- Habsburgse rijk: Door de Europese expansie werd het Habsburgse rijk een wereld rijk. Nederlandse steden ergerden zich steeds meer aan de centralisatie, hoge belastingen en godsdienstdwang. Dit liep uit op de Nederlandse Opstand.
- Republiek der Zeven Verenigde Nederlanden: Machtigste gewest van Holland met als hoofdstad Amsterdam, rond 1600 economisch centrum van Europa.

§ 1.1 Een vroeg verstedelijkte samenleving
Rond 1000 bestond Holland grotendeels uit water en was het bijna onbewoonbaar. In de Hoge Middeleeuwen werden er sloten gegraven zodat het water weg kon lopen en er landbouwgrond gevormd kon worden. Rond 1300 was in ontginning bijna voltooid. Holland werd een machtig gewest, al waren de steden minder machtig. In de 14e en 15e eeuw raakte Holland in een crisis, dit omdat de bodem inklonk, het kwam onder de zeespiegel te liggen en water afvoeren werd onmogelijk, akkerbouw werd ook onmogelijk. Holland werd weer verlaten en de dorpen die wel bleven overstroomden vaak. Vlak achter de dijken werd veen gegraven, dit was nog een kwetsbaarheid voor het water. Deze crisis leidde tot urbanisatie en Holland was de enige regio die tijdens de pestepidemieën groeide. In 1500 woonde al 45% van de Hollanders in de stad en Holland was dus het meest verstedelijkte gebied van Europa. Bij gebrek aan landbouw mogelijkheden zichten veel mensen een bestaan in nijverheid, handel, visserij en scheepvaart. Door de urbanisatie groeide de binnenlandse vraag en nam de handel sterk toe. Nederland lag goed tussen de zeeroutes tussen Engeland, Duitsland en Zuid-Nederland. Dordrecht werd een stapelmarkt voor wijn en hout uit het Rijnland. Hollandse en Zeeuwse schippers gingen bulkgoederen vervoeren en zelfs de visserij nam toe. Voor de export werd de haringvisserij belangrijk, het vissen hierop werd makkelijker door de haringbuis, aan boord werd de vis gezout zodat de vissers weken op zee konden blijven. Deze enorme visserij groei leidde ook tot groei in de scheepsbouw en de daarmee verbonden nijverheidsbedrijven zoals zeildoekmakerijen.
Er kwamen ook veel bierbrouwerijen en de textielnijverheid nam ook sterk toe, deze voorzagen de eigen bevolking alleen. Maar Leiden en Gouda gingen ook exporteren, dit leidde tot specialisatie van verschillende steden.

Toch stond Holland er aan het begin van de 16e eeuw niet goed voor, het bleef achter bij Vlaanderen en Brabant want:
- Holland had geen grote kooplieden.
- Hollanders vervoerden goedkope bulkgoederen, Vlamingen en Brabanders
vervoerden dure producten
- Productie van broodgraan bleef afnemen, dus duur brood.

In de 16e eeuw haalde Holland de rest in, het bleef gespaard voor de malthusiaanse spanningen die het gevolg waren van de toenemende voedselschaarste. Malthusiaanse spanningen  Malthus dacht dat bevolking sneller groeit dan voedselproductie. Veel vraag naar graan en tarwe maar de graanproductie kan niet worden opgevoerd, dus hoge graanprijzen. Hierdoor neemt vraag naar andere producten af zodat er in de nijverheid veel werkloosheid ontstaat. Uiteindelijk ontstaan er epidemieën en hongersnoden en loopt de bevolkingsgroei weer af.
Dit gebeurde ook echt in Europa. Holland ontsnapte eraan, de graanprijzen stegen wel maar niet zo erg als op andere plekken.

§ 1.2 Opkomst van Holland
In de 16e eeuw groeit Holland weer veel, het weet erin te slagen hun nadelen om te zetten in voordelen. De dalende graanproductie was de sleutel tot het succes. Holland haalde graan uit de Oostzee, waar het een stuk goedkoper was.
Toch kreeg Holland daar problemen mee, de Hanzesteden zagen de Oostzee als hun gebied en wilden de Nederlanders weg uit de Sont. Om deze handel veilig te stellen heeft Holland vier Sontoorlogen moeten uitvechten. De graanhandel werd ondertussen steeds belangrijker want het voedde veel mensen, ook was het de basis van een groeiend internationaal handelsnetwerk  Om graan te kopen exporteerden Hollanders wijn, haring, zout en textiel. Deze producten kwamen weer uit andere landen gehaald. Ook werd er teer en pek uit de Oostzee gehaald voor de bouw van huizen en schepen. In 1530 was de Hollandse handelsvloot groter dan die van Frankrijk en Engeland samen. Hollanders kregen meer en betere schepen, schepen die bulkgoederen grote afstanden konden vervoeren.
De Oostzee was ook om een andere reden belangrijk, Hollanders en Zeeuwenaren deden veel handelservaring op. Om risico’s te beperken vormden kooplieden partenrederijen: clubs van mensen die allemaal een deel van het schip bezaten, als een schip zonk was dus niet gelijk je hele handel weg. Er kwamen meer welvarende kooplieden die ook in andere economische sectoren gingen investeren.

De ontwikkeling van de landbouw was een twee reden achter de opkomst van Holland. In Holland, Friesland en Zeeland ontstond een uniek gecommercialiseerde landbouw, landbouw waarbij de boeren produceren voor de markt.
De boeren gingen zich ook specialiseren omdat ze in de strijd tegen het water de overhand kregen door de kleine ijstijd die in de 16e eeuw begon, hierdoor daalde de zeespiegel. Ook werden boeren beter in het wegpompen van water en de dijken werden verbeterd. In 1560 werden er zelfs kleine meren drooggelegd. Boeren vormden kleine waterschappen waardoor de dijk en het water algemeen belang werden. Nu konden boeren dus gaan investeren in andere dingen in plaats van alleen in hun eigen stuk dijk.
Deze agrarische revolutie was niet mogelijk geweest als de adel hier net zo veel macht had als elders in Europa, de adel had hier maar weinig macht over de boeren en de boeren konden dus vrij reageren op marktprikkels.

§ 1.3 De val van Antwerpen
In de 16e eeuw was Antwerpen alsnog een belangrijker handelscentrum dan Holland en Zeeland. Vlaanderen had een grote textielnijverheid. Toen Brugge werd getroffen door oorlog nam Antwerpen haar handelspositie in en werd zelfs groter dan Brugge ooit was geweest. Antwerpen had ook de textiel als belangrijkste handel, overal gingen handelsroutes heen.
Toen in 1498 de directe route naar Indië werd ontdekt door de Portugezen en de Portugezen alle kostbare Aziatische koopwaren verhandelden. Antwerpen werd hier beter op omdat de Portugezen deze koopwaar daar wilden verhandelden met zilver (dat werd gevonden rondom Antwerpen). Met dat zilver konden de Portugezen alleen weer nieuwe specerijen kopen. Antwerpen maakte in de eerste helft van de 16e eeuw een krachtige expansie door, ook had het 80% van de complete handel van de Nederlanden in handel. Amsterdam stond op de tweede plaats.
Antwerpen begon toen in de problemen te raken:
- Vanuit Zuid en Midden Amerika kwam nu ook zilver en de Portugezen verplaatste zich naar Sevilla voor dit Amerikaanse zilver.
- Spanje wilde wereldmacht worden en voerde veel oorlogen. De Spaanse koning leent veel geld van Antwerpen. Koning failliet en schulden worden niet terug betaald
- Nederlandse opstand, weer oorlog en Filips II is weer failliet. Nu raakt Antwerpen ook failliet.
- Spaanse militairen krijgen niet meer betaald, vooral rellen in Antwerpen --> Spaanse furie. Veel Vlamingen vluchtten naar Noord Nederland.
- Filips II was katholiek, Vlaanderen ook. Noord Nederland niet. Filips II was vijand van Noord Nederland dus Vlaanderen ook. Antwerpen was alleen bereikbaar via de

Schelde, Noord Nederland sloot de schelde af.
Door al deze redenen verplaatste de handel zich van Antwerpen naar Amsterdam, deze verplaatsing was al jaren bezig maar was nu definitief. Amsterdam had bijna de hele Oostzeehandel in bezit. Toch bleef Amsterdam klein en handelden ze vooral met het noorden. De rest van de zeehandel was in handen van Zuid-Holland en Zeeuwse streken.
Holland als geheel lag ook achter, vooral voor de bierbrouwerij en textielnijverheid. Deze dingen bleven achter bij Vlaanderen. Maar toen Antwerpen viel gingen alle kooplieden naar Noord Nederland en brachten hun kennis mee. Daardoor kon Holland uitgroeien tot het centrum van het handelskapitalisme en verving Amsterdam de plek van Antwerpen als belangrijkste stapelmarkt en financiële en commerciële hart van Europa.
Kapitalisme --> Geld investeren in de hoop zo veel mogelijk winst te maken.

§ 1.4 Een versnipperd land
In de 16e eeuw had Nederland nog geen nationaal bewustzijn, eerst kwamen nog dorp en provincie. De Bourgondische vorsten waren begonnen met de vorming van een centraal bestuur, Karel V ging daar mee door, hij creëerde een regering. Maar alsnog was er geen één wetgeving of één belastingstelsel, hij moest eerst de gewestelijke staten vragen.
In 1542 wilde de Gewestelijke Staten een gelijke belasting invoeren door op bepaalde dingen accijnzen te heffen. Deze accijnzen kwamen wel maar alleen het gewest en niet het land werd er beter van. Filips II wilde dat iedereen 10% van zijn handelstransacties afstond, dit werd een fiasco en was alleen maar olie op het vuur voor de Nederlandse Opstand. Na de Nederlandse Opstand het de Republiek geen centraal bestuur en zelfs geen erkende koning. De gewesten warren zelf soeverein geworden en er was dus weer geen centraal bestuur of belastingen. Elk gewest had eigen regels, desnoods tegen de belangen van de rest in. Er waren veel barrières voor binnenlandse handel zoals tol en andere munten. De steden bewaakten hun eigen privileges, en iets goeds doen voor het land wat nadelig is voor het gewest gebeurde niet. De steden beconcurreerden elkaar ook. Er ontstonden ook gilden, en alleen als je lid was van een gilde mocht je in die stad bv. brood verkopen.
Tussen de kust- en landprovincies waren de verschillen groot. In de land provincies was de commerciële landbouw amper tot stand gekomen, daar waren de boeren nog zelfvoorzienend. De ooit bloeiende Hanzesteden waren slappe provinciesteden geworden door de teruggang van rivierhandel en opkomst van de zeehandel. In Gelderland en Overijssel had de adel nog veel invloed. Toch was de Republiek economisch met elkaar verbonden en kwam het vaak voor gemeenschappelijke belangen op, vooral handelsbelangen. Dat kwam doordat het bestuur van de steden bestond uit rijke kooplieden-regenten, vaak uit dezelfde familie. Zij vonden dat alleen rijke mensen hoge posities konden bekleden omdat armeren in de verleiding zouden komen om zichzelf te verrijken ten koste van de gemeenschap.
In de 15e eeuw kwam in Holland meer eenheid, verschillen werden overbrugt. Door het ontbreken van sterk centraal gezag moesten de bestuurders er onderling wel uitkomen. Een belangrijke leerschool waren de waterschappen waarin de deelnemers gedwongen waren hun eigen belang ondergeschikt te maken aan het nationale belang.


Hoofdstuk 2: De economie in de Gouden eeuw
Rembrandt was in zijn tijd al een groot kunstenaar. Hij was een typisch Nederlandse kunstenaar door zijn fotografische manier van schilderen, opdrachtgevers en ontwerpen. Voor de Nachtwacht kreeg hij erg veel geld.
Gemiddeld kostte een schilderij niet meer dan 5 tot 10 gulden waardoor veel mensen schilderijen konden kopen. In de Gouden Eeuw zijn er veel schilderijen gemaakt, veel niet naar opdracht. Ze schilderden iets waarvan ze hoopten dat het publiek het leuk zou vinden zoals dagelijks leven en landschappen. Schilders moesten veel schilderen om genoeg geld te verdienen en daarom hadden veel een ‘schildersfabriek’ waarin leerlingen onder hun naar schilderden

Oriëntatiekennis
Handelskapitalisme --> Begin van wereldeconomie. Wereldwijde handelscontacten. om internationale handel mogelijk te maken werden handels- compagnieën opgericht.
Gouden Eeuw --> Bloei in economisch en cultureel opzicht. Toppositie in handel en nijverheid. Goede prestaties in schilderkunst. Macht in handen van kooplieden-regenten.
Wetenschap  Wetenschappelijke revolutie. Veel natuurwetenschappelijke ontdekkingen. Observeren en logisch redeneren. Zeekaarten, meetapparatuur, betere wapens.

Schilderkunst bloeide in de Gouden Eeuw, net als veel andere nijverheidstakken. Ook bouwkunst groeide door de rijke burgerij. Er was veel godsdienst tolerantie in de Republiek. Het stadhuis van Amsterdam was het toppunt van architectuur in de Gouden Eeuw. Later werd het een paleis. Het stadhuis was niet alleen het laten zien van trots, maar ook de nieuwe technologie laten zien, de technologie kwam erg tot bloei. De Republiek had dus ook een voorname rol in de wetenschappelijke revolutie van de 17e eeuw. Ook nam de republiek de eerste plaats van handelskapitalisme in.
WIC --> Zuid- en Midden-Amerika, kon concurrenten toch niet overvleugelen.

VOC --> Azië, wel groter dan concurrenten. Richtte handelsposten op over de hele wereld. Koloniën gesticht in Amerika.
Door de wereldwijde handelsactiviteiten van de Europeanen kwam de wereldhandel op gang.
Europeanen kochten slaven uit Afrika voor Europese wapens, die slaven werkten in Zuid-Amerika om suiker te verbouwen voor de Europese markt.

§ 2.1 Centrum van de wereldhandel
Na 1585 nam de handel en scheepvaart erg toe. Naast de handel in bulkgoederen kwam er nu ook handel in luxe goederen en gingen de Nederlands de hele wereld over.
De Oostzeehandel bleef tijdens de Gouden Eeuw toch nog van groot belang, de graanhandels was de moedernegotie, alle handel was hiervan afhankelijk. De graanhandel had een hoogtepunt tijdens het Twaalfjarig Bestand met Spanje, nu kon er onbeperkt graan aan Spanje geleverd worden. Toen de oorlog werd hervat daalde de graanhandel weer. Ook het transport van andere bulkgoederen zoals hout, zout en haring bleef bestaan omdat er een groeiende vraag naar was. De zeehandel met Frankrijk en de Iberische schiereilanden bleef ook bestaan. Tijdens de Tachtigjarige Oorlog werd de handel meermalen verbroken door Spanje, maar Spanje hield deze handelsblokkades nooit lang vol. Spanje kampte met hongersnoden en had het graan van de Republiek dus hard nodig. De Republiek had Spanje ook nodig omdat het zilver wat zij uit Zuid-Amerika haalden over als betaalmiddel werd gebruikt. Nederland handelde niet alleen met landen, maar ze zorgden ook voor vaart op die bestemmingen. In havens over de hele wereld lagen Nederlandse schepen.
De meeste schepen bleven op de traditionele Europese routes, maar vanaf 1585 gingen ze ook naar Rusland. De tsaar had aan de Witte Zee een havenstad gemaakt om huiden, bond en graan te verhandelen, vooral Amsterdam profiteerde. Omdat de Nederlanders nu via Noorwegen kwamen werd dat de belangrijkste houtleverancier. Vanaf 1611 ging Nederland ook handelen met Zweden. Door de contacten met Rusland en Noorwegen kwamen de Nederlands op het idee op walvissen te gaan jagen, vanaf 1612 werd er rond Groenland en Nova Zembla gejaagd.
In 1590 kregen de Nederlanders toegang tot de Middellandse Zee, omdat Italiè ook last had van een hongersnood ging daar veel graan naar toe en kregen de Nederlanders marmer, olijfolie, citrusvruchten etc. Via de Middellandse Zee kwamen ze ook in de Levant waar ze luxe Aziatische koopwaar vandaan haalden als zijde en dadels. In de laatste jaren van de 16e eeuw begon de Republiek ook met intercontinentale handel. De Portugezen hadden eigenlijk monopolie op directe zeehandel met Azië maar de aanvoer was onregelmatig. De Republiek zocht in 1595 zijn eigen weg naar Indië. Vanaf 1600 was de Republiek al de belangrijkste importeur van Oost-Indische specerijen, dit bleven ze de hele Gouden Eeuw. Toen Nederland een deel van Afrika van de Portugezen had verovert ging de Republiek ook slaven handelen. Door een nieuw Spaans handelsembargo kon Nederland geen Iberisch zout meer krijgen. De Republiek haalde toen zout uit Amerika, ook kwam daar suiker vandaan. In 1609 bereikte de Republiek Amerika maar de handel bleef beperkt tot berenvellen, later ook tabak. Uit de verre oorden werden voornamelijk luxe goederen gehaald en geen bulkgoederen. Deze luxe goederen werden in Europa weer verhandeld voor traditionele Europese goederen zoals hout, wijn en graan.

§ 2.2 De organisatie van de handel
Eer werden financiële instellingen en compagnieën gevormd om de grootschalige handel van de Republiek mogelijk te maken, Amsterdam was het centrum hiervan. De Amsterdamse stapelmarkt was de grootste, om de wereldwijde handel makkelijker te maken werden financiële instituten gevormd, zoals de wisselbank, daar konden kooplieden geld bewaren, wisselen en overboeken. Het gemak en veiligheid waren uniek voor die tijd. Ook kwamen er wisselbanken in andere steden. Het belangrijkste instituut was toch de koopmansbeurs, waar alles verhandeld werd wat er te verhandelen viel. Antwerpen had ook wel een jaarmarkt, maar die was maar een klein deel van het jaar open en de beurs het hele jaar door. Op deze beurs werd ook gehandeld in aandelen en termijncontracten. In 1613 ontstond de prijscourant waar alle beursprijzen van alle producten stonden.

Het handelskapitalisme werd gedomineerd door kooplieden-ondernemers die een klein deel van hun winst weer in hun eigen ondernemingen of compagnieën staken, vaak familiebedrijven. De familie Trip en De Geer is een goed voorbeeld, tijdens de 30jarige oorlog voorzagen zij half Europa van kanonnen etc. Zij handelden niet alleen, zij lieten de producten ook zelf maken.
De handel naar Indië werd gedreven door kleine groepjes kooplieden die verschillende ‘compagnieën van verre’ stichtte, maar de concurrentie was zo hevig dat de winsten scherp daalden. De Staten-Generaal gaven de handel ten oosten van Kaap de Goede hoop in handen van een nieuw bedrijf die alle vorige compagnieën samenvatte: De Verenigde Oost-Indische Compagnie. De VOC kreeg monopolie op de Nederlandse handel in Azië en mochten soevereine rechten uitoefenen (forten stichten, soldaten inhuren, oorlog voeren etc.). Op het begin had de VOC veel wapens en soldaten aan boort om de Aziatische handel te veroveren, met die wapens stichtten ze ook Batavia als hoofdstad. Vanaf verschillende factorijen (versterkte handelsplaatsen) dreef de VOC handel met heel Azië. De VOC had voor de activiteiten veel geld nodig en investeerders staken er veel geld in, dit geld ging weer de VOC in en ging later terug naar de aandeelhouders.
De WIC werd opgericht in 1621 en was minder succesvol. De WIC had ook soevereine rechten en monopolie in Afrika en in Amerika, maar de WIC had last van concurrentie. Bij de WIC stond kaapvaart ook voorop, ze moesten schepen veroveren en Amerika bezetten. Vanaf 1630 begon de driehoekshandel: Wapens vanuit Nederland naar Afrika, Afrikaanse slaven naar Amerika, Amerikaans suiker naar Europa. Het schip was dus nooit leef. De WIC draaide al snel verlies door de hoge militaire kosten en scherpe concurrentie.
Een tijdje was er ook nog een derde compagnie: de Noordse Compagnie. Dit bedrijf kreeg in 1614 monopolie op de walvisjacht. Dit was in de buurt en leverde veel winst op en daarom gingen steeds meer mensen op eigen houtje walvissen jagen. Hierdoor werd in 1642 de Noordse Compagnie weer opgeheven.

§ 2.3 Bloeiende nijverheid
In de 17e eeuw bloeide de gehele nijverheidssector en er ontstonden nieuwe industrieën. De nijverheidsgroei was nauw verbonden met de groei van de handel. Door de bevolkingsgroei en welvaartgroei groeide de binnenlandse vraag. Door de internationale handel groeide de buitenlandse vraag. Stenen gingen mee als ballast om de schepen een stabiele ligging te geven maar werden daar ook weer verkocht. Door de buitenlandse producten ontstonden ook nieuwe trafieken als de suikerraffinaderij, mensen wilden meer suiker dus er kwamen ook meer raffinaderijen. De tabaksindustrie groeide nog sneller, goedkoop Nederlands tabak werd vermengt met Amerikaans tabak.
Doordat de Republiek een stabiel klimaat had zonder oorlogen was er in de Republiek lage rente waardoor er meer geïnvesteerd kon worden (goed investeringsklimaat). Doordat er kooplieden uit Antwerpen kwamen werd er ook meer geïnvesteerd en werden verschillende sectoren versterkt door de Zuid-Hollandse kennis, zoals de textielnijverheid (Leiden).
Nederlandse scheepsbouw groeide ook sterk. Nederland had ook en technische voorsprong zoals met het Fluitschip:
- Sneller
- Minder bemanning nodig door de weinige zeilen
- Stabieler
- Minder tol betalen door smalle dek
- Meer laadvermogen
- Schepen waren gestandaardiseerd.
Gestandaardiseerd betekend dat alle schepen zelfde afmeting hadden waardoor bedrijven zich gingen specialiseren in 1 onderdeel van het schip, dus sneller en goedkoper, met de nieuwe houtzaagmolen werd veel hout gemaakt voor de schepen. De wind was een onuitputtelijke bron voor de molens maar veel andere industrieën draaiden op turf. De rest van Europa gebruikte hout maar Nederland turf. Dit was handig want turf was gewoon te vinden in Nederland. Om de turf naar Holland de krijgen werden ook weer veel kanalen gegraven, dit was weer goed voor de ontwikkeling van het vervoersnetwerk. De Republiek had een heel netwerk zodat je naar alle steden kon. Naast de kanalen lagen jaagpaden zodat de paarden het schip konden trekken. Vervoer over kanalen ging sneller dan in de rest van Europa waar ze over zandpaden gingen. Door het goede vervoersnetwerk gingen nog meer steden zich specialiseren Delft in sieraden en Gouda in pijpen.

§ 2.4 Het platteland in de Gouden eeuw
Op het platteland groeide de nijverheid ook. Tijdens de 80jarige oorlog was het een ramp geweest maar naar de oorlog ging de groei van de landbouw met een dubbele vaart door. De groei van de steden vergrootte hun afzetmarkt en het afval van de steden van hun mest. Ook kregen ze meer mest van meer koeien, omdat de bevolking groeide was er ook meer kaas, vlees etc. nodig. Er konden nu dus ook meer gewassen gebouwd worden. Boeren gingen zich ook specialiseren in handels- en tuinbouw gewassen. Door het goede transportsysteem konden ook boeren die verder van de steden af woonden aan de steden gaan leveren. Ook verkochten boeren nu aan het buitenland, vooral kaas. Tijdens de 30jarige oorlog in Duitsland profiteerden de Nederlandse boeren ook, doordat de landbouw in Duitsland was verwoest werd de Republiek de belangrijkste leverancier. Door de groei van de welvaart kwamen er ook betere boerderijen en kon het overvloedige water steeds beter beheerst worden. Dit trok ook rijke burgers aan, steeds meer gingen investeren in droogleggerijen. Dankzij verbeterde molentechnieken konden nu hele meren worden leeggepompt. Die grond was erg vruchtbaar en de rijke burgers verhuurden dat aan de boeren. Er werd ook geïnvesteerd in turfgraverijen. De nijverheid werd ook verplaatst naar het platteland, als eerst de scheepsbouw omdat:

- Op het platteland waren de lonen lager.
- Het hout kan er makkelijk heen door de kanalen.
- Op het platteland hadden ze geen last van de gilden.
Veel van dit werk werd gedaan door thuiswerkers, kleine boeren die iets probeerden bij te verdienen. De steenbakkerijen waren sterk gegroeid omdat hout nu vaak vervangen werd door steen.
De landgewesten bleven toch achter, dit doordat ze langer leden onder de 80jarige oorlog, er werd meer gevochten en delen waren bezet door Spaanse troepen. De zandgronden daar waren ook minder geschikt voor de commerciële landbouw. In het oosten en zuiden waren er ook minder kanalen en was de afzetmarkt dus ook kleiner. Veel boeren in het oosten en zuiden bleven dus ook zelfvoorzienend, al waren er wel uitzonderingen zoals Amersfoort dat tabak ging verbouwen. De boeren hier hadden het alsnog beter dan in de rest van Europa maar het verschil met het westen was alsnog erg groot.

Extra: Economische geschiedenisdrijving: een jong discipline
Voor de 20e eeuw werd de economische kant van de Gouden Eeuw niet systematisch onderzocht. In de 19e eeuw ging het voornamelijk over de Opstand. De historici onderzochten vooral de politieke geschiedenis, de welvaart van de Republiek verklaarden ze uit handel die zijn bloei te danken zou hebben aan daadkrachtige burgers. Sommigen hadden het alleen over de val van Antwerpen en de gunstige ligging. Pas in de 20e eeuw werd er voor het eerst cijfermatig onderzoek gedaan om een duidelijk beeld te krijgen van de sociaaleconomische ontwikkelingen van de Republiek, de historici die zich hier mee bezig hielden waren voornamelijk Marxisten. Volgen hun was de Opstand een gevolg van ellende onder het volk.
Onder invloed van de Franse Annales School gingen historici als Braudel en Bloch zich concentreren op de blijvende politieke veranderingen die in die tijd plaatsvonden. Hiervoor zijn veel onderzoeken gedaan en zo komen we nu aan een goed beeld van de Gouden Eeuw.

Hoofdstuk 3: De Republiek in de Gouden Eeuw
Piet Hein werd in 1629 als held gezien. Hij was een bevelhebber van een WIC vloot en had een Spaanse Zilvervloot veroverd. Dit was een grootse daad want zo had Nederland meer zilver en Spanje minder, dus konden ze de oorlog met Nederland niet meer goed financieren. De zilvervloten leken onoverwinnelijk en Piet Hein had 31 schepen om de zilvervloot mee aan te vallen. Het plan was verraden aan de Spanjaarden en dat werd hun fataal. Kort voordat Piet Hein arriveerde had een andere kapersvloot al geprobeerd de zilvervloot over te nemen. De Spanjaarden dachten de het gevaar hiermee was geweken. Toen Piet Hein arriveerde dachten ze dat dit achterblijvers waren en waarschuwden ze de grootste vloot niet. Op 8 september 1628 nam Piet Hein de vloot moeiteloos over, de buit was enorm. Piet Hein is een illustratief voor de internationale macht en status van de Republiek. Ook laat het goed de betrokkenheid van het volk zien. Piet Hein was een gewone schipperszoon en is opgeklommen tot admiraal.

Oriëntatiekennis
Republiek staatkundig --> Uniek want macht bij kooplieden-regenten. Culturele prestaties. Toppositie in handel.

Handelskapitalisme --> Wereldwijde handelscontacten. Handelscompagnieën om intercontinentale handel mogelijk te maken. Geld investeren in hoop op winst.
Absolutisme --> Lodwijk XIV. Past bij mercantilisme, veel uitvoer en weinig invoer.

Het was uitzonderlijk dat iemand net als Piet Hein zo hoog op klom. Edelen behoorden de macht te hebben. Toch was Europa tamelijk open voor sociale stijging ten opzichte van andere landen. De afstand tussen volk en elite was ook kleiner. Vooral in Frankrijk was het erg, Lodewijk XIV was absoluut vorst. Zijn absolutisme stond recht tegen over het Nederlands bestuursmodel, daar werd de macht over zo veel mogelijk mensen verdeeld, ook was Nederland geen eenheidsstaat maar een statenbond van verschillende gewesten. De Staten-Generaal bestuurden Nederland en later ook de altijd door Spanje bezette gebieden (generaliteitslanden).
Elk gewest had vetorecht maat Holland had toch het meest invloed. De raadspensionaris kwam ook vaak uit Holland en was de hoogste ambtenaar. Toch werd de raadspensionaris vaak overtroffen door de stadhouder. Tussen 1650 en 1672 had Nederland heen stadhouders en zorgde de raadspensionaris voor het handelskapitalisme wat Holland zo machtig en welvarend maakte.

§ 3.1 Het bestuur van de Republiek
William Temple schreef in 1673 dat de Republiek haar economische succes onder meer dankte aan haar goede bestuur. Het bestuur garandeerde het particuliere bezit, gaf rechtszekerheid en vond de handel belangrijk. Dit maakte de republiek beter dan de rest volgens William Temple.
Het leek niet zo goed, het particularisme van de steden vierde hoogtij, samenwerken was er nauwelijks bij. Ze bevorderden vooral hun eigen handel. Alle steden hadden ook zelfstandigheid. Alle gewesten hadden het bestuur op een eigen manier samen gesteld, er waren 18 zetels te verdelen over de gewesten en ze mochten zelf weten wie dat kreeg. In elke provincie lag de machtsverdeling anders, wel of geen adel in het bestuur. In de Staten-Generaal was nog meer verdeeldheid want niet alleen de steden moesten het met elkaar eens zijn maar ook de delegaties onderling, dit maakte het doorhakken van knopen moeilijk, belangrijke besluiten werden alleen unaniem genomen.
Door het particularisme kwam ook in de Gouden Eeuw geen gezamenlijke belasting tot stand. Steden hieven tol op basisproducten en het gebruik van wegen etc. Tijdens de 80jarige oorlog betaalden de Nederlands het meest belasting van iedereen. Toch ging de Republiek niet ten onder, dit door het burgerlijke karakter van de Republiek, hier moest iedereen belasting betalen. Bovendien stelden de bestuurders de handel en nijverheid voorop. De Staten-Generaal vond dit alles ook belangrijk, als het om handel ging traden de Staten-Generaal welk degelijk voortvarend op. Ze gaven de VOC en WIC alle middelen die nodig waren om de concurrentie te vermoorden. De Staten-Generaal had ook de konvooi- en licentgelden in handen, ook wel in- en uitvoer recht genoemd. Dit werd gebruikt om te economie van de vijand te verzwakken en die van de Republiek te versterken. De Republiek wilde ondanks de verdeeldheid toch een sterk leger dat werd betaald door alle gewesten, Holland betaalde toch het meest. De Republiek verdiende ook meer aan accijnzen dan bijvoorbeeld Frankrijk omdat daar veel mensen hun eten niet kochten maar zelfvoorzienend waren. Holland leende ook veel geld en om de rente te kunnen betalen had de overheid ondernemers nodig als financiers. Ze werden afhankelijk van elkaar; ondernemers hadden de overheid nodig voor rente-inkomsten, voor bescherming van hun schepen en voor gunstige voorwaarden voor hun handel en nijverheid. Ook was de overheid een grote klant van wapens en uniformen.

§ 3.2 Internationale politiek
De Republiek had een groot leger. Toch had de Republiek de eerste 10jaar een aanval van Spanje op alleen Nederland niet overleefd. De situatie leek hopeloos, na de val van Antwerpen vielen ze de Republiek aan en ze waren aan de winnende kant, toch keerde het tij. Spanje moest zich ineens ook op Engeland concentreren, de troepen die in Nederland waren gingen naar Frankrijk. De Republiek kon nu een enorm leger opzetten. De Spanjaarden kwamen terug maar in 1598 sloten ze het Twaalfjarig Bestand. Toen de oorlog in 1621 werd hervat wist de Republiek alsnog uit de wurggreep ontsnappen. Mede door de overwinning van de zilvervloot waardoor Spanje zijn troepen moest inkrimpen. Spanje kreeg ook oorlog met Duitsland en Frankrijk en werd dus te zwaar belast. In 1640 vroeg Spanje om vrede maar pas in 1648 kregen ze het, de Vrede van Munster, de tachtigjarige oorlog was ten einde.

De Tachtigjarige Oorlog had de bloei van Nederland nooit in de weg gestaan, integendeel zelfs. Nederland profiteerde van de val van Antwerpen, en om de Spaande embargo’s te omzeilen ging Nederland zelf naar Azië etc. waar ze dus ook meer handel van kregen. De Republiek had alleen last van de Duinkerker Kapers. Toen de Spaanse embargo’s in het 12jarig bestand stopten groeide de handel enorm, dit stopte weer tijdens de Dertigjarige Oorlog (1618), deze oorlog zorgde voor problemen in de handel in Noord- en Midden-Europa. Toen de Republiek 3 jaar later weer in oorlog was met Spanje was (en er dus weer embargo’s waren) er zelfs een heuse crisis. In 1630 brak een nieuwe bloeiperiode aan, de boeren en textielondernemers profiteerden van de Dertigjarige Oorlog en de dus goede handel met Duitsland.
De Vrede van Munster leidde opnieuw tot expansie van de handel. Nu de embargo’s waren opgeheven herwonnen de Nederlanders hun verloren terrein in Zuid-Europa. Engeland besloot haar eigen handel te redden met mercantilisme, in 1651 kondigde het de Acte van Navigatie af waarin stond dat koopvaders alleen goederen naar Engeland mochten brengen wat gemaakt was in hun eigen land. Dit was vooral gericht tegen de Hollanders. Engeland nam tientallen Nederlandse schepen in. De Republiek had natuurlijk belang bij vrijhandel op zee en Hugo de Groot vond dat de Republiek daar ook recht op had. In 1652 leidde al deze spanningen tot de Eerste Engelse Zeeoorlog. Nederland leed zware verliezen maar wist de Engelse handel op plekken te blokkeren. In 1654 moest Engeland de Acte van Navigatie intrekken. In 1665 brak de Tweede Engelse Zeeoorlog uit, dit keer behaalden de Nederlanders een overwinning. In 1667 werd de Acte van Navigatie opnieuw ingetrokken. Toch werd het duidelijk dat de Nederlandse handel werd bedreigd, ook door Frankrijk. Frankrijk was lang verlamd geweest door de oorlogen met Spanje en de burgeroorlogen maar onder Lodewijk XIV ging het beter. Frankrijk sloot vrede met Spanje en begon in 1659 met mercantilistische maatregelen. Ook werd Frankrijk militair een bedreiging, Lodewijk XIV maakte het grootste leger van Europa.

§ 3.3 Arm en rijk in de Gouden Eeuw
De inkomensverschillen in de 17e eeuw namen sterk toe, de rijken werden steeds rijker en het overgrote deel van de bevolking had het erg slecht. Aan de top stonden de regenten, edelen en rijke kooplieden.
Gegoede burgerij (6%-10%):
De regenten: trouwden onderling en verdeelden de belangrijke bestuurambten, ze waren rijk geworden met de handel. In de 17e eeuw werden ze steeds minder actief in de handel. Hun rijkdom groeide doordat ze belegden in handel en staatsschuld. Adel: Hun rijkdom was gebaseerd op grondbezit. Fortuin werd in stand gehouden door belegging in staatschuld en handel en het bekleden van bestuursambten.
Kleine burgerij (20%-30%):
Zelfstandige ambachtslieden en winkeliers. Kantoorbedienden, schoolmeesters, schippers en herbergiers.
Volksklasse (60%-70%):
Geschoolde arbeiders als timmerlieden, dienstmeisjes en laaggeschoold werk als zeelieden, matrozen en vissers. Ongeschoolde arbeiders zonder vaste baan zoals sjouwers en pakdragers.
Het grauw:
Bedelaars, zwervers, straathandelaars en rondtrekkende marskramers.

Op het platteland leefden naast boeren ook landarbeiders, industriearbeiders, winkeliers, bakkers en timmerlieden. Er waren alleen minder beroepen en voor gespecialiseerde producten en diensten moest je in de stad zijn. Vooral in het westen hadden de Steden een sterk verzorgende functie voor het omringende platteland.

Voor wie niet rijk was lag de armoede altijd op de loer. Door ziektes of ongelukken kon de kleine burgerij ook terugvallen tot het bestaansminimum, voor de volksklasse was dit risico nog groter. Voor de vrouwen van matrozen was het nog slechter, want al kwam hun man terug, dan was het met een klein loon. Kinderarbeid was normaal en kinderen werden echt uitgebuit. Toch had de volksklasse het in de Republiek beter dan elders in Europa. Door graantoevoer was er genoeg eten en de lonen waren erg hoog, vooral in Holland. Ook was er door de economische expansie volop werk. Ook was er armenzorg en liefdadigheidsinstellingen. Elke kerk zorgde voor zijn eigen armen, het geld kwam van giften, collectes etc. Bedeelden kregen geld en eten, wezen kregen weeshuizen, zieken kregen gastgezinnen en ouderen konden goedkoop wonen in hofjes. In werk- en weeshuizen moesten ze toch hard werken. Zelfs de gevangenen werkten. Geschoolde arbeiders konden in geval van nood terugvallen op hun gilde. Grootschaliger ondernemingen werkten vaak zonder gildenregels, in deze bedrijven was de afstand tussen werknemer en ondernemer groot. De werknemers hier waren geen ambachtelijke werklieden maar loonarbeiders met weinig rechten. Hierdoor ontstonden arbeidersconflicten en stakingen. De stakers bereikten meestal niets. De overheid stond aan de kant van de werkgevers, ook door de vele immigranten werd de positie van de werknemers sterk.


§ 3.4 Immigratie en bevolkingsgroei
Holland trok veel immigranten aan. In de 17e en 18e eeuw vestigden een half miljoen buitenlanders zich in de Republiek, voornamelijk in Hollans en Zeeland. De steden daar trokken ook veel boeren uit te rest van de Republiek. Ook trok de Republiek veel transmigranten, buitenlanders die weer verder trokken, meestal in dienst van de VOC en WIC. De VOC had ook veel buitenlanders in dienst. Er werkten ook mensen tijdelijk in de Republiek, bijvoorbeeld als turfsteker of seizoensarbeiders op het land. De meeste immigranten kwamen ui de Zuidelijke Nederlanden. Amsterdam trok ook veel Joden. Na 1685 kwamen er ook tienduizenden hugenoten naar Nederland, Franse protestanten die na in de intrekking van godsdienstvrijheid in hun land vluchtten. De hugenoten waren niet de enige vluchtelingen, uit de eerste immigratiegolf waren velen gevlucht voor de inquisitie. Duitsers vluchtten voor de Dertigjarige Oorlog, Joden voor de pogroms. In Nederland waren deze groepen veilig, hier heerste een tolerant klimaat. De Joden werden met rust gelaten maar werden wel gezien als ‘vreemdelingen’, ook waren hun rechten beperkt.
Toch kwamen de meeste immigranten om economische redenen, meer kans op werk en de lonen waren hoger. Holland had ook immigranten nodig voor het arbeiderstekort, in veel steden werden de gildenregels versoepeld om werklieden aan te trekken. Ook al waren sommige migranten kundige ambachtslieden waren ze toch vaak erg arm. Door de immigratie groeiden de steden explosief. De groei was opmerkelijk want er was een sterfteoverschot, de hygiëne was slecht en er waren veel epidemieën. De bevolkingsgroei bleef ook beperkt omdat 10-20% van de bevolking ongehuwd bleef en pas laat trouwden. Dit samen met het hoge sterftecijfer zorgde ervoor dat een gemiddeld gezin uit minder dan 4 personen bestond. In de kustprovincies waren de standaardgezinnen van alleen ouders en kinderen standaard. In het zuiden en oosten woonden er vaak nog grootouders en ongehuwde ooms en tantes bij in. Vrouwen waren hier zelfstandig, hadden zelfde rechten als de mannen. Ook hielpen ze hun mannen in het bedrijf en namen ze het bedrijf over als de man stierf. Er was ook veel vrouwenarbeid. Helemaal gelijkgesteld waren ze toch niet. Ze deden vooral minder geschoold werk en typische vrouwenberoepen.
Relatief tolerante samenleving in de Republiek want:
- Vrije partnerkeuze
- Kerkelijk huwelijk was niet verplicht.
- Scheiden werd soms toegestaan.
- Sterke positie van de vrouwen.

Extra: De eerste moderne economie?
Over de economie van de Republiek is nog veel onbekend, er is geen schattig van het nationaal inkomen en veel nijverheidssectoren zijn ook niet onderzocht.
De laatste jaren is ook veel wel onderzocht, zoals ontwikkelingen in de landbouw, handel en demografie. Onderzoek naar de sociale verhoudingen liet zien dat de Republiek een klassenmaatschappij was, waarin het ging op economisch succes. Het was dus geen door adel beheerste standenmaatschappij waarbij alles bij de geboorte al vast lag. Ook de massale groei van goederenvervoer werd onderzocht, sommigen vonden dat het succes te danken was aan de bulkhandel, weer anderen dachten dat het kwam door de handel in luxe goederen.
Alle nieuwe kennis kwam samen in Nederland 1500-1815 van Jan de Vries en Ad van der Woude. Zij vonden dat Nederland al voor de industriële revolutie als eerst een moderne economie had. Door de moderne kenmerken onderscheidde het zich van de rest van Europa. Er werd veel geïnvesteerd in handel, visserij, droogmakerij, infrastructuur etc. Dit was mogelijk door de financiële instellingen als banken en beurzen. Ook de overheid was modern, het hield rekening met de levensomstandigheden en beschermde de economische belangen in het buitenland.


Hoofdstuk 4: De economie in de Zilveren Eeuw
In 1762 hadden de Engelsen het beeld van William Temple voor ze had geschetst nog steeds. Toen James Boswell in de Republiek aankwam was het verschil tussen de tijd van Temple en toen wel erg groot. Boswell zei dat de steden in verval waren en er veel arme mensen waren. Ook bezoekers na Boswell schreven treurige verhalen over de achteruitgang van de Republiek. De voorsprong uit de Gouden eeuw was misschien wel weg maar de Republiek was alsnog uitzonderlijk rijk.

Oriëntatiekennis:
Absolutisme --> Lodwijk XIV. Past bij mercantilisme, veel uitvoer en weinig invoer.
Verlichting --> Rationeel denken. Wetenschappelijke revolutie. God beheerst de maatschappij niet meer. Kennis en rede.
Kolonialisme en slavernij --> Uitbouw van de Europese overheersing. Plantage-koloniën, slavenhandel. Opkomst abolitionisme --> beweging die slavernij wilde verbieden.

In vergelijking met andere landen ging de Republiek in de 18e eeuw achteruit. Engeland werd sterkste op zee en Frankrijk op het continent, Nederland werd overvleugeld. De opkomst van Frankrijk en Engeland begon midden 17e eeuw. Tot die tijd was het beperkt gebleven door verschillen tussen godsdiensten en voor- en tegenstanders van het absolutisme. Dit leidde tot burgeroorlogen. Engeland kreeg was rust toen de Nederlandse stadhouder Willem III koning van Engeland werd. Het werd een constitutionele monarchie en het parlement had de touwtjes in handen. In Frankrijk eindigde de onrust met de opkomst van ‘Zonnekoning’ Lodewijk XIV. Lodewijk XIV en de toenmalig Engelse koning vielen in 1672 de Republiek aan, de Republiek overleefde de aanslag maar het was een zware klap voor handel en nijverheid. Vanaf 1713 zou de Republiek ongeveer permanent in oorlog blijven met Frankrijk. Omdat Willem III koning was van Engeland vocht Nederland samen met Engeland. Voor de economie was het slecht, maar vooral het Franse en Engelse mercantilisme. De winst van de VOC daalde en het kreeg last van Britse concurrentie. De WIC kon zich noodgedwongen alleen nog maar richten op Suriname. In de 18e eeuw bereikte de trans-Atlantische slavenhandel wel een hoogtepunt. Vreemd dat dit tijdens de verlichting kon gebeuren want juist toen ontstonden er beter ideeën over de mensen. Tijdens de verlichting kwam er ook veel kritiek op de regenten, ze meenden dat zij de reden waren van de achteruitgang van de Republiek. De regenten waren geen handelaren meer maar ‘couponknippers’ die slapend rijk werden van hun rentes.

§ 4.1 de terugval van een handelsnatie
Tussen 1720 en 1780 kon de Republiek haar leidende positie niet meer handhaven. De vloten van Engeland en Frankrijk werden groter. De internationale handel van de Republiek had het in de eerste helft van de 17e eeuw al zwaar, de oorlogen met Engeland en Frankrijk maakten handel moeilijk. En de perioden van vrede herstelde de handel zich wel, alleen oorlogen waren niet het enige probleem. Toen in 1713 een lange periode van vrede begon bleef het slecht gaan met de handel. De Republiek had last van het mercantilisme van andere landen en van concurrentie. Ook door de voorbijlandvaart ging het slechter, nu ging de handel gelijk door naar het land waar het voor bedoeld was en ging het niet eerst via de Amsterdamse stapelmarkt. De havens van de Republiek verzandden ook, er kon alleen nog maar met hoogwater worden gevaren in Amsterdam. De zeehandel op bijna alle traditionele bestemmingen ging achteruit. In de moedernegotie begon de achteruitgang als in 1660. Nederland ging achterop op gebied van:
- Graan: Nederland had nog steeds belangrijkste positie in graan handel, maar er werd minder vervoerd en de prijzen daalden. Door het einde van de oorlog gingen nu ook andere landen eigen graan verbouwen. Het graan was nu alleen nog maar bestemd voor binnenlandse markt.

- Hout: Nederland bouwde zelf minder en had dus minder hout nodig had, andere landen beschermden zich door het mercantilisme en Noorwegen wilde een eigen houtindustrie hebben dus ging de export van ongezaagd hout tegen.
- Zeevisserij: door concurrentie en de haring werd minder veel gegeten.
- Walvisvaart: Veel minder walvissen in de Noordzee. Engelse concurrentie.

Toch bleef de handel een bron van welvaart en er was nog steeds veel werkgelegenheid en na 1750 volgde er zelfs een opleving. In 1780 was de koopvaardijvloot weer net zo groot als op het hoogtepunt in 1650. Maar Nederland bleef achter bij Engeland en Frankrijk. Zelfs in de Oostzeehandel had Engeland nu de leidende positie. Ook de trekvaart werd achterhaald. In Duitsland, Frankrijk en Engeland kwamen verharde wegen, in Nederland niet.
Nederland bleef een belangrijke handelsnatie door:
- Rivierhandel met Duitsland.
- Schippers uit de Republiek deden ook mee aan de voorbijlandvaart.
- Groei koloniale handel.
- Ze gingen over op bankieren en commissiehandel.

§ 4.2 De groei van de koloniale handel en het geldbedrijf
In 1680 begon de koloniale handel met Azië. De vloot, de goederenstroom en het assortiment groeide. Tot 1680 verscheepte de VOC voornamelijk specerijen naar de Republiek, daarna ook thee, koffie, suiker, textiel en porselein. Koffie, thee en suiker waren nieuwe producten en de VOC speelde daar goed op in. Koffie en suiker waren later ook de motor achter de groei van de driehoekshandel. De WIC verkocht slaven aan Fransen, Engelsen en Spanjaarden. Door het mercantilisme ging dit ook weg, Engeland en Frankrijk handelden niet meer met Nederland en toen ook de markt op de Spaanse koloniën dicht ging richtten de Nederlanders zich op hun kolonie Suriname. De vraag naar suiker was zo groot dat Suriname dat niet kon voldoen, daarom kochten Nederlanders suiker uit Haïti.
Toch leidde de groei van de koloniale handel niet tot winst want :

- De VOC had steeds hogere bestuurlijke en militaire kosten. Om haar handel zeker te stellen voerde ze namelijk kostbare militaire operaties uit en veroverden ze gebieden op Java en Ceylon. Dit om te voorkomen dat de concurrentie sterker werd. - In de 18e eeuw werd de Chinese theehandel en de Indische katoenhandel overgenomen door Engeland.
- Veel corruptie binnen de VOC, ze gingen met VOC-producten privé handel drijven.

De WIC was nooit winstgevend geweest, ook klaagden de planters over het Nederlandse monopolie op slavenhandel, want Nederland bracht niet genoeg slaven. In 1634 werd het monopolie dus opgeheven en kwamen er meer slaven, maar de WIC had last van de Franse en Engelse concurrentie.
Er werd wél geld verdiend met de geldhandel. De Hollandse banken groeiden. Na 1750 groeide de Amsterdamse Kapitaalmarkt sterk, daar werd geld geleend. In de tweede helft van de 17e eeuw ontstonden de eerste verzekerings-, bankiers-, en commissionairshuizen. Ze werden opgericht door kooplieden die hun geld en contacten gebruikten om zich bezig te houden met financiële dienstverlening. Eerst handelden ze ook nog maar later gingen ze hier helemaal op over. Sommige banken kregen internationale faam zoals Hope & Co, de grootste Europese bank. De banken verstrekten leningen aan Nederlandse bedrijven als de VOC en WIC. Ook verkochten ze aandelen van buitenlandse bedrijven en zorgden ze voor internationale betalingen tussen staten. Ook leenden ze steeds vaker aan buitenlandse bedrijven. Dit was mogelijk omdat de rijkdom uit de Gouden Eeuw bleef groeien maar er minder mogelijkheden waren om je geld te investeren. In de eerste helft van de 17e eeuw staken veel investeerders hun geld in grote projecten zoals droogmakerijen en turfgraverijen. Tegelijk ging er steeds meer geld naar overheidsleningen. De Staten-Generaal schreven in de Tachtigjarige Oorlog voor het eerst obligaties uit, de eigenaren van deze schuldpapieren kregen vaste rente. In 1714 waren hun schulden zo ver opgelopen dat de rentebetalingen hoger waren dan de belastingsinkomen. Ze slaagden er niet in om de schulden te verlagen. Pas laat in de jaren 1750 kon Holland de schuld enigszins verlagen. Door deze rente en afbetalingen werd de elite slapend rijk. En omdat ze minder uitgaven dan wat ze binnenkregen kochten ze nog meer obligaties, bijvoorbeeld van de VOC, WIC en buitenlandse bedrijven. Het was een risicoloze bron van inkomen.

§ 4.3 Kwijnende nijverheid
Nijverheid liep terug door:
- Buitenlandse concurrentie.
- Buitenlands mercantilisme.
Het Nederlandse mercantilisme ging slechter dan bij andere landen want:
- Nederland verdiende veel aan de export, dat viel nu weg.
- Nederland had erg hoge lonen.
- De technologische voorsprong ging verloren.
Nederland deed sommige dingen nog wel goed want:
- Via de Amsterdamse stapelmarkt konden we snel aan hout komen.
- We hadden water, turf en windenergie.
- VOC werd een belangrijke opdrachtgever (steeds meer schepen laten bouwen).

De achteruitgang trof vooral Holland, daar waren de lonen het hoogst en was de nijverheid het sterkst verbonden met de zeehandel. In de strijd met de buitenlandse concurrentie verplaatste de textielindustrie zich naar West-Brabant en Twente, daar waren de lonen namelijk lager. Die streken kenden juist na de Gouden Eeuw dus groei. Toch kon dit het verval niet tegen gaan, de concurrenten konden altijd goedkoper werken.

Zaanse scheepsbouw ging laatste kwart 17e eeuw achteruit door:
- Verzanden van de Zaanstreek, dus er werden geen grote schepen meer gebouwd.
- Landen gingen nu ook eigen schepen bouwen
- Technologische voorsprong loopt terug.
Sommige industrieën hielden het de hele 18e eeuw nog vol:
- Steenbakkerijen, voor de ballast. Handel met de koloniën ging wel goed, dat waren
vooral specerijen, en om specerijen te vervoeren had je ballast nodig.
- Suikerraffinaderijen, suiker consumptie nam sterk toe.
- Papierindustrie, Nederlanders lezen en schrijven graag.
- Jeneverstokerijen, verandering van drinkgewoonten. Ze dronken nu behalve bier
ook koffie en thee. Als alcohol waren ze bier zat, wijn was te duur. Dus: jenever.

§ 4.4 Oplevende landbouw, stagnerende bevolking
De landbouw kwam in de 17e eeuw als eerst in de moeilijkheden, maar na 1750 was het de enige sector die zich herstelde. De Nederlandse landbouw had sinds 1500 geprofiteerd van de voortdurende stijging van prijs van graan, zuivel en andere landbouwproducten. In 1660 daalde dat want:
- Landbouw productie nam overal toe, dus veel concurrentie.

- Dertigjarige Oorlog was afgelopen, Duitsland kreeg eigen landbouw.
- Nederlandse bevolkingsgroei stagneerde, dus niet steeds meer producten nodig.

De landbouw had nadelen op gebied van:
- Hoge lonen. - Paalworm
- Hoge pachtprijzen. - Veepest.
- Hoge belastingen.

Veel boeren gingen failliet, maar de crisis tastte de commerciële structuur van de landbouw niet aan. Kapitaalkrachtige boeren gingen over op producten die hun prijs behielden zoals vlees. In Zeeland gingen ze meekrap verbouwen, dat werd gebruikt voor rode verf. In het zuiden en oosten was de crisis minder erg omdat ze voor eigen gebruik produceerden, ook betaalden ze minder belasting en de pacht in natura. Vanaf 1750 ging het weer goed met de landbouw want:
- De bevolking groeide weer.
- Voedselprijzen schoten omhoog.
- Belastingen ging omlaag.
- Pachtprijzen gingen omlaag.
Boeren gingen zich ook specialiseren, bijvoorbeeld in aardappels. De aardappel was geïntroduceerd in 1700 en nu het volksvoedsel. Naast aardappelen aten mensen altijd groente en vlees, dus die industrieën groeiden ook weer. De republiek werd een grote exporteur van agrarische producten en de landbouw werd de drager van de economie. Dus niet overal in Nederland was achteruitgang, in Friesland, Groningen en in het oosten bloeide de economie juist op, vooral de streken die goede verbindingen hadden met Holland en met de Oostzee. Met de economische stagnatie kwam de bevolkingsgroei ook ten einde. Er ontstond ook de-urbanisatie, Holland kromp en de landgewesten kregen meer inwoners. Holland liep vooral leeg in de nijverheidssteden als Haarlem en Leiden. Amsterdam bleef de grootste stad. Ondanks de terugval bleef Holland ook nog het dichtstbevolkte gewest. De immigratie naar Holland nam in de 18e eeuw wel sterk af. Nu er weinig werk te vinden was in de nijverheid waren de meeste immigranten vrouwen die als dienstmeisje bij rijke families gingen werken. De mannen kwamen vaak tijdelijk, het waren seizoensmigranten. De VOC bleef transmigranten trekken maar ook steeds meer Hollanders gingen met de VOC mee, dit samen met de grote lading vrouwelijke immigranten leidde dit tot een vrouwenoverschot in de steden. Er werd pas laat getrouwd en het gemiddelde kinderaantal daalde dus, de sterfte bleef nog hoog. De pest bleef weg maar nu kwamen er de pokken en malaria. Door het verval van de steden was het met de hygiëne dus zeker nog niet goed gesteld.

Hoofdstuk 5: De Republiek in de Zilveren Eeuw
In 1672 werd de Republiek aangevallen door Frankrijk, Engeland, Keulen en Munster. De landen wilden een eind maken aan de macht en onafhankelijkheid van de Republiek, ook wilden ze stukken grond afpakken. Op 7 juni sloeg de Nederlandse vloot en aanval op de kust af, maar een dag later bezette Frankrijk en Duitsland al delen van Nederland. Nadat de Fransen ook Utrecht hadden ingenomen stopten ze voor de Hollandse Waterlinie. Daarachter heerste chaos, mensen vluchtten en de handel en nijverheid viel stil. De haat tegen de regenten liep hoog op. Willem II was net overleden en zijn pas geboren zoon zou het overnemen. Johan de Witt, de meest gehate regent, trad af. Zijn broer werd beschuldigd van de planning van een aanval op Willem III, verzonnen uiteraard maar iedereen geloofde het. De gebroeders De Witt werden doodgeslagen en opengesneden. Deze lynchpartij was het dieptepunt van het rampjaar, da het einde van de Gouden Eeuw markeerde. De Republiek zat in een diepe crisis, zowel internationaal als in de binnenlandse politiek en sociale verhoudingen.


Oriëntatiekennis
Absolutisme --> Lodewijk XIV. Past bij mercantilisme, veel uitvoer en weinig invoer.
Verlichting --> Rationeel denken. Wetenschappelijke revolutie. God beheerst de maatschappij niet meer. Kennis en rede.
Ancien Régime --> Vorst alle macht. Voorrechten adel en geestelijkheid. Gezag van God gekregen.
Democratische revoluties --> Maakte eind aan ancien régime in veel landen. Geen standenmaatschappij meer. Iedereen gelijk.

De aanval op de Republiek was niet de schuld van de regenten, maar zij hadden het leger wel verwaarloosd. Een sterk leger vonden ze te duur. Dat was een van de redenen waarom ze geen nieuwe stadhouder hadden benoemd want de Oranjes waren voor een sterk landleger. Het leger raakte dus ook in verval tijdens het Eerste Stadhouderloze Tijdperk (1650-1672). Dit werd gevaarlijk toen Spanje en Frankrijk vrede sloten. Spanje haalde haar troepen weg uit Zuid-Nederland en zo kon Frankrijk makkelijk aanvallen. Nederland sloot een bondgenootschap met Engeland maar Lodewijk XIV kocht Engeland om. Het Franse plan mislukte en na het rampjaar kon Willem III in 1672 bijna het hele verloren gebied heroveren. In de veertig jaar daarna kwamen er nog veel oorlogen, Nederland had een vast bondgenootschap met Engeland. De oorlogen putten de Republiek uit waardoor het geen grote rol meer kon spelen en vanaf 1713 to 1780 bleef het neutraal. In de opkomende economieën van de 18e eeuw kreeg de burgerij steeds meer macht. De kritiek hierop nam toe. Ook in de Republiek kreeg het verlichtingsdenken veel aandacht onder de burgerij, dit leidde tot steeds meer kritiek op de regenten. Veel critici gaven hen de schuld van het verval van de Republiek, ze waren immers geen handelaren meer maar ‘couponknippers’ die slapend rijk werden van de rentes. De patriotten eisten invloed op het bestuur voor de burgerij. Dit zou de aanzet worden voor een democratische revolutie.

§ 5.1 Mogendheid in verval
William Temple schreef in 1676 dat door de uitgaven aan oorlog het onmogelijk wordt om de handel voort te zetten. Hij had gelijk, de achteruitgang van de handel dwong de Republiek later tot neutraliteit. De oorlog met Frankrijk woedde vooral in de Zuidelijke Nederlanden. Nu de oorlog zich buiten de Republiek afspeelde wilden veel mensen er mee ophouden maar Willem III wilde doorgaan, hij dacht dat Frankrijk de Europese macht wilde grijpen. De regenten wilde vrede, dit was goed voor de handel, en dan was er geen duur leger meer nodig. Volgens de regenten was Engeland en haar grote vloot ook de grote vijand, niet Frankrijk. Toen Lodewijk XIV aanbood om de importheffingen te verlagen dwongen de regenten dat er vrede werd gesloten. De spanningen namen al snel toen en Lodewijk XIV ging door met de gebiedsuitbreiding. Hierdoor nam de steun voor Willem III toe, hij werkte al aan een nieuwe anti-Franse coalitie. Toen Lodewijk weer importheffingen geen vragen leek een oorlog onvermijdelijk. De Republiek vocht weer tegen Frankrijk en Engeland samen. Frankrijk en Engeland vochten samen want beide koningen waren katholiek en absoluut vorst. Omdat Willem III aanspraak maakte op de Engelse troon verjaagde hij Jacobus. Toen was het vrede. Dit was maar tijdelijk want toen de koning van Spanje overleed kreeg een kleinkind van Lodewijk XIV de troon. Volgens Willem III maakte dit Frankrijk te machtig en begon hij in 1702 de Spaanse Successie Oorlog, in 1713 was het definitief vrede.
Frankrijk was verslagen maar de Republiek was erg verzwakt. Het grond gebied was hetzelfde maar de Republiek was financieel uitgeput. Door de oorlog was er geen handel met Spanje en Frankrijk geweest en het Engelse mercantilisme bestond ook nog steeds. De Republiek moest in 1713 dus noodgedwongen neutraal worden, zo ging er minder geld naar de vloot en het leger. Toch werd de positie van de Republiek steeds zwakker, Engeland en Frankrijk groeiden. Ook Pruisen overvleugelde de Republiek, dit was gevaarlijk want Pruisen kreeg steeds meer gebieden rond de Nederlandse grens. Het leger en de vloot raakten steeds verder in verval. Willem III was kinderloos gestorven en de regenten maakten de dienst uit, de overname van Bergen op Zoom door de Fransen in 1747 zorgde voor een oproer tegen de regenten. Deze woede maakte een eind aan het Tweede Stadhouderloze Tijdperk, Willen IV werd koning. Toen hij ook overleed werd de Republiek door tegenstellingen verlamd. Toen de Amerikaanse koloniën in opstand kwamen tegen Groot-Brittannië sloot Nederland stiekem een handelsverdrag met Amerika, ze zagen een onafhankelijk Amerika als goede handelspartner. Toen dit uitlekte ontstond de Vierde Engelse Zeeoorlog en de Nederlandse vloot ging roerloos ten onder. Dit luidde de totale ondergang van de Republiek in.


§ 5.2 Bestuurlijke onmacht
In 1716 en 1717 hielden de Nederlandse gewesten een aantal vergaderingen over de hervorming van de Republiek. Het zou alleen goed komen met de handel als er een centraal bestuur kwam. De plannen werden verworpen en er veranderende niks. De regenten waren er zich in de 18e eeuw er wel van bewust dat de handel de oorzaak achter de welvaart was. Maar alsnog stelden ze hun eigen stad voorop. Steden bleven elkaar hinderen met tol en belastingen. In de Gouden Eeuw stond dit particularisme de bloei niet in de weg maar in de 18e werd dit een groot probleem. Terwijl Frankrijk, Engeland en Pruisen zich ontwikkelden naar strak geregelde staten bleven de Nederlandse steden zelfstandig. Alle gewesten waren in de Staten-Generaal betrokken en ze konden alle ideeën blokkeren, dit maakte een krachtig gezamenlijk beleid tegen het mercantilisme onmogelijk. Ook de hoge belastingen en staatsschulden bleken onoplosbaar. Vooral de directe belastingen namen toe, bijvoorbeeld op grond, ontroerend goed, erfenissen, aandelen etc. De belastingen waren net hoog genoeg om de rente over de staatsschuld te betalen. De regenten wilden de belastingen ook niet verlagen, want het was hun grootste bron van inkomen. De lasten waren tussen de gewesten oneerlijk verdeeld, iedere poging om het belastingsstelsel te hervormen werd geweigerd omdat gewesten bang waren dat ze meer moesten gaan betalen. Holland moest 58% betalen ook al leed Holland nu het zwaarst, vaak moest het zelfs meer betalen omdat de andere gewesten niet aan hun verplichtingen voldeden. Hollandse boeren hadden het ook zwaar omdat er steeds hogere belastingen kwamen op hun grond.
In 1748 kwam de onvrede over de belastingen tot uitbarsting. In 1748 werden de belastingspachters aangevallen in Friesland, zij inden de belasting op het platteland. Dit was goed voor de overheid want zij kregen het geld maar de belastingspachters kregen de schuld. De pachtersoproeren verplaatsten zich ook naar Holland. De schutterijen keken werkeloos toe. De middengroepen vormden een politieke beweging, de Doelisten, ze maakten van de onrust gebruik om eisen te stellen:
- De stadhouder moest wat doen aan de corrupte regenten.
- De burgers moeten meer invloed krijgen bij het besturen.
- De schutters moeten hun eigen officieren kiezen, niet meer door de regenten.

Willem V voelde er niks voor en het enige wat hij veranderde was de afschaffing van de belastingspachten en de overheid ging nu zelf belasting innen, ook verwijderde hij een aantal regenten. De rest bleef het zelfde. Daarom ontstond er in 1750 weer onrust in Haarlem, Willem V liet de stad bezetten en daar was het klaar mee, de onrust bleef toch. Na 1750 nam de onvrede alleen maar toe, de Republiek moest bestuurd worden door de meest capabelen, niet door de rijksten. Toen de democratische beweging in 1780 herleefde richtte ze de hoop niet op de stadhouder, maar werd hij juist haar belangrijkste doelwit.

§ 5.3 Toenemende weelde en verpaupering
De adellijke families namen af en ze werden armer. Door de agrarische crisis werden de pachtprijzen lager en werden beleggingen hun belangrijkste bron van inkomen. De regenten waren niet meer actief in handel en nijverheid, ze waren alleen bezig me het bestuur en beheer van hun vermogens. Ze staken hun geld in de WIC, VOC, plantages, buitenlandse bedrijven en obligaties. Ze verdienden toch het best aan de obligaties van Holland. Regenten kregen ook steeds meer buitenhuizen en de Republiek begon steeds meer te lijken op een oligarchie, een regering van een kleine groep mensen die de overheidsbaantjes onderling verdelen. Adellijke en regenten families trouwden uitsluitend onder elkaar. In het Tweede Stadhouderloze Tijdperk maakten ze contracten van correspondentie, daarin verdeelden ze de beschikbare ambten onder elkaar. Kooplieden en fabrikanten drongen nu nog minder makkelijk door tot de absolute top dan in de Gouden Eeuw, ze verdienden gemiddeld minder dan renteniers, terwijl niet alle renteniers rijk waren.
De kleine burgerij van handwerklieden en winkeliers bleef een belangrijke rol spelen in de stedelijke economieën, wel nam haar omvang af. Ze voelden de druk van de accijnzen. De kleine burgerij probeerde zijn positie te beschermen door de gildenbepalingen strenger te maken. De burgers verlangden steun van de overheid, de Doelisten wilde maatregelen tegen buitenstaanders en voor bescherming van de kleine burgerij.

De volksklasse kreeg het ook steeds moeilijker. Voor de geschoolde arbeiders ging het tot 1750 goed maar daarna nam de werkgelegenheid af. Laaggeschoolde arbeiders hadden het voor 1750 al moeilijk. Veel mensen gingen naar de VOC die de werkloosheid dus binnen de perken hield. In de tweede helft van de 18e eeuw lukte dat niet meer, de verpaupering van de steden nam snel toe. Steeds grotere groepen armen zaten permanent zonder werk. De armenzorg bleef functioneren, maar stedelijke en kerkelijke instellingen hielpen wel alleen nog hun ‘eigen’ armen, migranten kregen dus niks meer. De armenzorg kwam onder druk toen de regenten vonden dat het luiheid in de hand werkte, veel armen zouden hun eten liever krijgen dan dat ze er voor zouden werken. De armen kregen gedwongen arbeid in werkinrichtingen zodat ze aan hun eigen levensonderhoud konden bijdragen. Zo zouden de armen wennen aan werk, zouden ze vakkennis opdoen en fatsoenlijk gedrag aanleren. De positie van de vrouwen in de arbeid ging achteruit omdat:
- Minder werkgelegenheid door terugloop van nijverheid en textiel.
- Er was een vrouwen overschot.
- Veel arme Duitse meisjes, dus veel analfabeten.
- de burgerij benadrukt de taak als huisvrouw.

§ 5.4 Ondergang: 1780-1806
In 1780 was de Republiek nog steeds erg rijk, politieke en militaire schokken maakten hier een einde aan. Tijdens de Vierde Engelse Oorlog (1780) bleek dat Nederlandse oorlogsvloot erg zwak was en de handel afhankelijk was van de Nederlandse Neutraliteit. De Engelsen maakte veel schepen buit. De handel werd verlamd en de schuldenlast liep op tot ongekende hoogten. Bij het vredesverdrag in 1784 werd de Republiek bespaard maar de VOC en WIC kwamen deze oorlog niet meer te boven. De verliezen van de WIC waren zo hoog dat het bedrijf in 1792 geliquideerd moest worden. De handelsstromen van de VOC bereikten weer de vooroorlogse niveau, maar dit was niet genoeg. De VOC had tijdens de oorlog veel geld verloren. De rentebetalingen bleven op de VOC drukken en zorgden dat de VOC in de min raakte. De overheid vond de VOC onmisbaar en bleef er dus geld in pompen. De nederlaag tegen de Engelsen leidde ook tot een democratische opstand. Gewapende patriotten dwongen de regenten tot concessies en namen de macht in Utrecht over. Stadhouder Willem V vluchtte van Den Haag naar Nijmegen maar in 1787 kwam de koning van Pruisen hem te hulp, de patriotten vluchten naar Frankrijk. In 1795 kwamen de patriotten met de revolutionaire Fransen terug, het ancien régime stortte in en regenten stonden zonder aarzelen hun macht af aan de burgers. De patriotten riepen de Bataafse Republiek uit, maar de Fransen maakten hier de dienst uit. In 1806 besloog Napoleon de Bataafse Republiek te liquideren en zette Lodewijk Napoleon op de troon. In 1810 maakte hij ook hier een eind aan en lijfde Nederland in bij Frankrijk. Dit was slecht voor de Nederlandse economie want nu zag Engeland de Bataafse Republiek als vijand en vanaf 1795 nam Engeland het hele Nederlandse koloniale rijk over. De VOC werd geliquideerd. De Nederlandse handel viel in 1806 helemaal stil toen Napoleon een handelsblokkade tegen Engeland instelde. Na 1807 stortte de Nederlandse nijverheid ook in. De voedselprijzen stegen enorm en het aantal bedeelden ook. De de-urbanisatie kreeg nu pas echt vaart. Amsterdam raakte haar positie als financieel hart van Europa kwijt aan Londen en de Wisselbank stortte in. De schulden van Nederland liepen erg hoog op, Frankrijk eiste miljoenen guldens voor het leger. Toen Nederland dit echt niet meer op kon brengen verklaarde Napoleon veel schulden nietig, dit was het einde van de renteniers. Toen het in 1815 vrede werd was Nederland een verarmd land, de Engelsen gaven een deel van de koloniën terug maar het werd niet meer zoals het geweest was. De koopvaardijvloot was maar een derde van wat het in 1780 was.

Extra: Het gekantelde beeld van de 18e eeuw
In de tweede helft van de 18e eeuw hadden de Nederlanders het gevoel alsof hun land na de Gouden Eeuw diep gezonken was. Ze gaven de regenten de schuld, door zich niet bezig te houden met handel en nijverheid maar met bankzaken, waren ze schuldig aan het verval van Nederland. Deze visie werd in de 19e eeuw overgenomen door de historici. Pas toen in de 20e eeuw de economische geschiedschrijving tot ontwikkeling kwam werd het contrast tussen de dynamiek van de 17e eeuw en de stagnatie van de 18e eeuw genuanceerd. Het bleek dat in de 18e eeuw lang niet alles achteruit was gegaan, in de landgewesten was er zelfs een economische bloei geweest. Ook werden de fouten van de regenten genuanceerd. In de 17e eeuw meden de regenten risico’s ook al, ze gingen in de 18e eeuw over op staatsschulden omdat er geen andere winstgevende investeringen meer te doen waren. De achteruitgang van Nederland viel wel mee, het leek alleen erg ten opzichte van het buitenland.

REACTIES

R.

R.

Als eerst wil ik je zeggen dat ik veel aan deze samenvatting heb gehad, zelf maak ik ook veel samenvattingen.

Met vriendelijke groeten
Rob

14 jaar geleden

T.

T.

Hoi Kiki,

ik heb een vraag mbt tot jou samenvatting van Dynamiek en Stagnatie van geschiedenis. Is dat een samenvatting uit een 5havo/6vwo boek?
Alvast bedankt, de samenvatting ziet er overigens heel goed uit!!

Thijme

13 jaar geleden

P.

P.

Geweldige samenvatting!
Deze is voor havo 5 voor de gene die het nog niet wisten.

13 jaar geleden

M.

M.

Noem je dit een samenvatting!? Kun je net zo goed het hele boek gaan lezen..

13 jaar geleden

I.

I.

Zou niet leren met deze samenvatting, belangrijke details worden overgeslagen.

12 jaar geleden

Log in om een reactie te plaatsen of maak een profiel aan.