Massamedia

Beoordeling 8
Foto van een scholier
  • Samenvatting door een scholier
  • 4e klas havo | 3813 woorden
  • 8 november 2001
  • 202 keer beoordeeld
Cijfer 8
202 keer beoordeeld

ADVERTENTIE
Overweeg jij om Politicologie te gaan studeren? Meld je nu aan vóór 1 mei!

Misschien is de studie Politicologie wel wat voor jou! Tijdens deze bachelor ga je aan de slag met grote en kleine vraagstukken en bestudeer je politieke machtsverhoudingen. Wil jij erachter komen of deze studie bij je past? Stel al je vragen aan student Wouter. 

Meer informatie
1.1 cultuur en natuur. Wanneer mensen veel en langdurig met elkaar te maken hebben ontwikkelen ze een eigen cultuur. Cultuur: alle waarden en normen en andere aangeleerde kenmerken die leden van een groep of samenleving met elkaar gemeen hebben en dus als vanzelfsprekend beschouwen. Cultuur staat tegenover datgene wat aangeleerd is namelijk natuur. Het gedrag van mensen is altijd een combinatie van beide. Klank is bijvoorbeeld aangeboren maar taal is aangeleerd dus cultuur. Naast normen (gedragsregels) en waarden (principes) zijn er nog vele andere cultuurkenmerken zoals kennis, gewoonten, kunst, sport, opvattingen, symbolen en feestdagen. Culturen verschillen per plaats, tijd en groep. 1.2 soorten cultuur. Mensen kunnen deel uitmaken van verschillende culturen tegelijk. Mensen met een gemeenschappelijke cultuur vormen een cultuurgroep. Dominante cultuur: als 1 cultuurgroep in een samenleving overheerst. In NL bijv. Koninginnedag, spreken van de taal. Subcultuur: waarden en normen en andere cultuurkenmerken die op een bepaalde manier afwijken van de dominante cultuur. Subcultuur hoeft niet strijdig te zijn met de dominante cultuur. Tegencultuur: is wel strijdig. Deze wordt gedragen door mensen die zich verzetten tegen de dominante cultuur of daar bedreiging voor vormen. Via protesteren proberen ze de dominante te veranderen. Bijv. de feministen in de jaren 70 kwamen op voor gelijke rechten voor vrouwen. De meeste eisen maken nu deel uit van de dominante en verloor het feminisme haar karakter als tegencultuur. Bedrijfscultuur: bestaat uit alle waarden en normen en gewoonten die in een bedrijf gelden. Bijv. kleding en de manier waarop men met elkaar omgaat.
1.3 de multiculturele samenleving. In NL leven verschillende nationaliteiten naast elkaar. Kenmerken van de verschillende culturen vind je overal. Multiculturele samenleving: een maatschappij waar mensen naast elkaar leven met verschillende culturele achtergronden. Na WO2 kwamen mensen uit alle werelddelen naar NL en andersom. 2 oorzaken: - De betere communicatie. Dankzij nieuwe media zoals radio, tv, internet. Mensen weten zo meer van elkaar en andere culturen worden minder vreemd. - Het betere vervoer. Transportmiddelen zoals auto trein en vliegtuig hebben ervoor gezorgd dat verre gebieden makkelijker te bereiken zijn, hierdoor zijn verre landen dichterbij gekomen en wordt de wereld een global village genoemd (een werelddorp). Elke cultuur heeft eigen normen en waarden en dat kan problemen opleveren. Bijv. in Marokko uithuwelijken en hier zelf keuzes maken.verschillende culturen nemen ook dingen van elkaar over bijv. eten of muziek. 1.4 jeugdculturen. - Na WO2 nam de welvaart toe. Jongeren hadden meer vrije tijd en geld. Hierdoor konden de verschillende groepen zich duidelijk ontwikkelen. Vroeger geen jeugdculturen door kinderarbeid en dus geen tijd. - Jongeren wilden een eigen leefstijl die afwijkt van de leefwijze van hun ouders. Meer vrijheid om dingen zelf te beslissen bijv. uitgaan vrienden en muziek. - Jongeren hebben ook behoefte aan geborgenheid. Ze willen ergens bijhoren. Jongerenculturen komen vaak voort uit muziekstromingen bijv. rap house, punk. Rap komt uit zwarte wijken van de VS. Gaat over maatschappelijke problemen zoals racisme en verzet zicht tegen commerciële muziek. House is ontstaan als danscultuur. Nummers met een snel dansritme bepaald door BPM. Er zijn nu veel soorten bijgekomen. Volwassene proberen greep te krijgen op jongerenculturen omdat ze een belangrijke doelgroep zijn van het bedrijfsleven. Reclamebureaus hebben bijv. trendwatchers. Het beschrijven van jeugdculturen is moeilijk. De jeugd wil niet in een hokje geplaatst worden en omdat de kenmerken snel veranderen. 1.5 socialisatie en sociale controle. Socialisatie : proces waarbij iemand de waarden en normen en andere cultuurkenmerken van zijn samenleving of groep aanleert. Het doel ervan is aanpassing van het individu aan zijn omgeving en de instandhouding en continuering van de cultuur over een periode van vele jaren. Het zorgt ervoor dat in een samenleving geordend kan verlopen. Je hebt er vanaf je geboorte mee te maken. Er worden dingen aangeleerd maar ook afgeleerd. Als je normen en waarden aanneemt ontwikkel je een eigen persoonlijkheid. Ieder is uniek maar word wel sterk bepaald door de cultuur waar hij deel van uitmaakt. Zonder socialisatie kan niemand overleven en een cultuur ook niet. Een samenleving valt dan uiteen. Socialiserende instituties: instellingen, organisaties en overige collectieve gedragspatronen waarmee de cultuuroverdracht in een samenleving plaatsvindt. Het zijn gemeenschappelijke gebeurtenissen zoals bijv. carnaval en kerstmis. Hier worden ook normen en waarden overgebracht. Behalve het gezin zijn er nog 5 andere belangrijke socialiserende instituties: School: kind leert discipline, op tijd komen en doen wat gezegd wordt, taken verdelen binnen bepaalde tijdsduren. Ze worden erop beoordeeld en samenwerken met anderen. Werk: hier moet je prestaties leveren. Het werk moet op tijd af. Het bepaald je leefritme bijv. inde week werken en in het weekend vrij. Maatschappelijke groeperingen: sportclubs en geloofsrichtingen. Mensen leren zich te gedragen naar de normen en waarden van vooral geloofsrichtingen bijv. elke zondag naar de kerk. Bij sportclubs leer je omgaan met anderen en een teamgeest ontwikkelen. De overheid: heeft regels vertaald in wetten; als je je er niet aan houd volgt er straf. De media: is steeds belangrijker voor het verspreiden van onze cultuur. Sociale controle: is de wijze waarop mensen anderen stimuleren of dwingen zich aan de geldende normen te houden. Het zorgt ervoor dat het socialisatieproces goed verloopt en mensen zich niet onmaatschappelijk gedragen. Sociale controle is formeel als deze gebaseerd is op geschreven regels. Wetten of bijv. het reglement van een sportclub. Informele controle: als er sprake is van beleefdheidsvormen en andere ongeschreven regels. Sociale controle vindt vaak plaats in de vorm van sancties. Deze kunnen negatief en positief zijn namelijk beloningen of straffen. Er zijn 4 vormen van maatregelen: - Formele positieve sancties: onderscheiding koningin diploma. - Formele negatieve sancties: boetes. - Informele positieve sancties: compliment, fooi, applaus. - Informele negatieve sancties: kind naar zijn kamer sturen, popgroep uitfluiten na slecht concert. Als er internalisatie van de cultuur plaatsvindt is het doel van de socialisatie en de sociale controle bereikt. Men gaat zich automatisch gedragen zoals de groep van hen verwacht bijv. kinderen zindelijk maken. Socialisatie en internalisatie vinden ook vaak plaats doordat kinderen het gedrag van hun ouders nabootsen. Schema blz. 66: hoe de begrippen met elkaar samenhangen. 2.1 wat is communicatie? Communicatie: het proces waarbij een zender bedoeld of onbedoeld een bepaalde boodschap overbrengt aan een ontvanger. Het medium: de manier waarop de boodschap wordt overgebracht. Het medium kan bijv. bestaan uit gesproken of geschreven woorden, gebaren, kleding, tv beelden en kunstwerken. Als de ontvanger op de boodschap reageert ontstaat er een feedback of terugkoppeling. Communicatie is een sociaal proces dat in elk groepsgedrag is terug te vinden. Het is onmogelijk om niet te communiceren. Je brengt altijd wel een boodschap over. Je communiceert en beïnvloed daarmee anderen in je omgeving. Communicatie heeft ook economische aspecten: in arbeidsomstandigheden is het noodzakelijk dat mensen elkaar goed begrijpen en samenwerken. Organisaties en bedrijven streven naar organisatiestructuren die het meeste rendement opleveren. Men is gericht op het verbeteren en versnellen van communicatielijnen tussen verschillende afdelingen binnen het bedrijf en tussen bedrijven onderling. We maken onderscheid tussen de volgende soorten communicatie: - directe: face to face. - Indirecte: niet face to face. - Eenzijdige: eenrichtingsverkeer bijv. radio en tv en krant. - Meerzijdige: deelnemers zijn ontvanger en zender. - Verbale: gesproken en geschreven woorden. - Non-verbale: via symbolen en tekeningen en lichaamstaal. - Massacommunicatie. 2.2 massamedia. Massamedia hebben een aantal gemeenschappelijke kenmerken: - Informatie die ze overbrengen is voor een groot anoniem publiek. - Informatie is openbaar en voor iedereen toegankelijk. - Relatie tussen zender en ontvanger is onpersoonlijk. - Communicatie verloopt meestal eenzijdig. Ontvanger kan meestal alleen indirect en achteraf reageren. Weinig feedback. Zenders kunnen niet meteen controleren of de boodschap word begrepen.
2.3 functies van het individu. Soorten functies oftewel groepen boodschappen waar de media zich mee bezighouden: - Amusement. - Nieuws. - Meningsvorming: bijv. talkshows stimuleren ons om een mening te vormen. - Cultuur: uitzenden en bespreken van kunstuitingen bijv. toneelstukken. - Educatie en onderwijs: bijv. schooltelevisie. 2.4 functies voor de samenleving. Voor de samenleving als geheel: - Voor de instandhouding van de democratie. - Voor de cultuuroverdracht. 5 politieke functies van de media: - Informatieve. - Spreekbuis. - Onderzoekende of agenda. - Commentaar. - Controlerende: bevestigen dat we in een democratie leven. Socialiserende functie: cultuuroverdracht. De tv brengt bepaalde normen en waarden over. In mindere mate ook kranten en tijdschriften en radio maar dragen wel bij aan de cultuuroverdracht. 3.1 gedrukte media. Tijdschriften: verschijnen periodiek. Doel ervan is brengen van verschillende soorten informatie die is gericht op een specifieke doelgroep. De papiersoort is steviger dan die van kranten en de opmaak is veel luxer. Kranten: verschijnen iedere dag behalve op zondag. Doel ervan is het brengen van nieuwsfeiten aangevuld met achtergrondinformatie en ander praktische gegevens bijv. radio en tv programma’s. De opmaak verschilt per krant. De kwaliteit van de papiersoort is laag. Huis-aan-huisbladen: meestal een keer per week en worden gratis bezorgd. Doel ervan is het brengen van plaatselijk of regionaal nieuws. Veel advertenties van particulieren en bedrijven. Kranten: Landelijke dagbladen: in heel NL en nieuws uit binnen en –buitenland. Regionale dagbladen: alleen in een bepaalde streek. Populaire kranten: leggen de nadruk op sensationeel nieuws. Misdaad, ongelukken en bekende personen en sport. Vele koppen en grote foto’s. meer amusement. Kwaliteitskranten: richten zich op politieke ontwikkelingen en de achtergronden van het nieuws. Foto’s zijn kleiner en de koppen minder vet. Moeilijke woorden en zinnen voor hoger opleidingsniveau. Tijdschriften: Het enige wat ze gemeen hebben is hoevaak ze verschijnen en voor een bepaalde doelgroep. Het voordeel van een doelgroep is dat een blad precies weet wat ze moet schrijven en op welk niveau. Ook belangrijk voor bedrijven die willen adverteren. Soorten tijdschriften: - Jongerenbladen: jeugdbladen voor alle leeftijden. - Vrouwenbladen: voor elke vrouw wel een blad. VIVA: openlijk over seks en ELLE en Cosmopolitan voor chiquere vrouwen. - Roddelbladen: over het wel en wee van de bekende Nederlanders. Amusement is hun enige functie. - Special-interestbladen: schrijven over 1 onderwerp bijv. computers of honden. - Vakbladen: bedoeld voor een bepaalde beroepsgroep bijv. medisch contact. - Opiniebladen: geven achtergrondinformatie en commentaar bij politieke, economische, culturele en maatschappelijke kwesties. Zo kan de lezer zich een mening vormen bijv. HP de tijd, Elsevier, vrij Nederland. - Omroepgidsen: er is terug te vinden uit wat voor stroming ze komen. Veronica gids VARA gids EO visie. 3.2 radio en televisie. 3 soorten radio en tv zenders: 1 publieke omroepen
2 regionale en lokale omroepen
3 commerciële omroepen. Publieke omroepen: zenden uit op NL 1,2 en 3. ze vertegenwoordigen vaak een maatschappelijke stroming. Ze vallen onder de verantwoordelijkheid van de minister van onderwijs, cultuur eb wetenschappen. Deze bepaalt dat zij een deel van de zendtijd moeten besteden aan culturele of informatieve programma’s. ze krijgen hun geld van de omroepbijdrage die iedereen betaald en een deel van de opbrengst van de STER (stichting etherreclame). Regionale en lokale omroepen: brengen vooral plaatselijk nieuws. De meeste worden gefinancierd uit reclame en subsidies van de gemeente of provincie. Commerciële zenders: vertegenwoordigen geen zuil. Inkomen bestaat alleen uit de reclame. Ze beschouwen hun programma’s als een product waar zoveel mogelijk mensen naar moeten kijken. Want dan willen adverteerders hun reclame ertussen en betalen er veel geld voor. Ze zijn niet verplicht een deel aan culturele programma’s te besteden. Duaal bestel: zowel politieke als commerciële zenders. Concurrentiestrijd: hoe meer kijkcijfers des te meer adverteerders dus inkomsten. Prime-time: dichtbekeken uren op tv. 3.3 nieuwe media. De nieuwe informatiebronnen naast gedrukte media radio en tv. Diskettes en cd-rom’s: bevatten enorm veel informatie en je kunt er snel iets op vinden zonder lang te zoeken. Internet: ligt als een spinnenweb over heel de wereld, in 1960 begon het. Na 1990 steeg het aantal gebruikers door gebruiksvriendelijke programma’s. met internet kun je: - World wide web. - E-mail. - Nieuwsgroepen: kun je met elkaar praten over bepaalde onderwerpen.
4.1 objectiviteit. Dat is een beschrijving van feiten en meningen die in overeenstemming is met de werkelijkheid. Volledige objectiviteit bestaat niet in de journalistiek. Je persoonlijke waarden en normen spelen altijd een rol als je iets beschrijft. Om objectiviteit zo dicht mogelijk te benaderen moeten journalisten in ieder geval: - Een scheiding maken tussen feiten en commentaar. - Principe van hoor en wederhoor toepassen. Nieuwsfeiten van meer dan 1 kant belichten door verschillende betrokkenen aan het woord te laten. - Over kennis van zaken bezitten. Door zich meer te specialiseren op 1 vakgebeid is een journalist beter in staat te berichten over het nieuws. Redactiestatuut: Leiding van een krant is gescheiden in 2 aparte verantwoordelijkheden: - De directie is verantwoordelijk voor het zakelijke en financiële management. - De redactie heeft de inhoudelijke verantwoordelijkheid. Deze 2 kunnen strijdig met elkaar zijn. om conflicten te voorkomen is de verhouding tussen de verantwoordelijkheden van de directie en redactie vastgelegd in het redactiestatuut. Het redactiestatuut is opgenomen in de CAO van dagbladjournalisten en waarborgt de onafhankelijkheid van de redacties. Er is ook een identiteit van de krant vastgelegd in het redactiestatuut. De identitei waar ze naar streven blijkt uit: - Keuze van de onderwerpen. - Presentatie bij kranten bijv. grote koppen. Bij tv rustige structuur en uitzendingen met meer snelle wisselingen. - Eigen commentaar en analyses. 4.2 selectie. We kennen de volgende nieuwsbronnen: - Personen en instellingen die uit eigen initiatief informatie verstrekken - Nieuwsgaring journalisten gaan zelf op zoek naar nieuws bijv. buitenlandcorrespondenten. - Persbureaus die nieuws via een modem en fax versturen. Persbureaus hebben veel correspondenten in dienst. Betrekken tegen betaling nieuws van andere persbureaus. De redactie selecteert wat er uiteindelijk wordt uitgezonden. De meeste hebben ook een fotoservice. Selectiecriteria om een bericht al dan niet op te nemen: - Hoe uitzonderlijk is het bericht? - Hoe ingrijpend zijn de gevolgen van de gebeurtenis? - Is het feit van belang voor het totaalinzicht van een bepaalde kwestie? - Wat sluit aan bij de interesse van de doelgroep? Off-the-record-informatie: als iemand dingen zegt die hij later niet gepubliceerd wil zien. Embargo: nieuws dat niet voor een bepaald tijdstip mag gepubliceerd worden. 5.1 de beinvoedingstheorien. 4 theorieën: 1) de injectienaaldtheorie
2) de multiple-step-flow of communication
3) de theorie van de selectieve perceptie
4) de agenda-theorie
De injectienaaldtheorie: de media werd gezien als een injectienaald die het publiek druppel voor druppel met bepaalde ideeën kon volspuiten. Volgens deze theorie zijn de media in staat de mening en het gedrag van het publiek te indoctrineren. Indoctrinatie = het systematisch en voortdurend opdringen van bepaalde opvattingen en meningen aan het publiek, waardoor het denkpatroon sterk wordt beïnvloed. Deze theorie geld sterk in landen met een dictatoriaal regime waar de machthebbers de massamedia in handen hebben en de informatieoverdracht volledig beheersen bijv. SU (ze hebben maar 1 zender of omroep). Bij manipulatie krijgt het publiek vervormde informatie over een bepaalde kwestie omdat met opzet feiten worden weggelaten of verdraaid zonder dat de ontvanger dit merkt. Deze theorie hoeft niet alleen negatief te zijn het kan ook veel veranderen in het gedrag van mensen zoals bijv. veilig vrijen
De multiple-step-flow of communication: volgens deze theorie hebben de media alleen indirecte invloed. Deze beïnvloeding verloopt via opinieleiders. Dit zijn mensen die binnen een bepaalde kring veel gezag hebben. 2 fasen. In de eerste fase ontwikkelt de leider een mening. In de tweede fase sluiten mensen zich bij de opinieleider aan. De selectieve perceptie (= waarneming): benadrukt het gegeven dat mensen informatie nooit objectief waarnemen. Elke informatie wordt altijd zodanig geselecteerd en vervormd dat deze zoveel mogelijk past in ons referentiekader. We willen bepaalde dingen gewoonweg niet weten, waardoor we ze niet tot ons bewustzijn toelaten of heel snel vergeten een roker vermijd bijv. de schadelijke effecten van het roken. Iemand die antireligieus is zal niet naar de EO kijken

Het referentiekader is het geheel van persoonlijke waarden, normen, kennis en ervaring. Het bepaalt de wijze waarop iemand gebeurtenissen bekijkt. De agenda-theorie: de media bepaalt niet hoe mensen denken maar hooguit waarover ze denken en met elkaar praten. Als de media veel aandacht besteden aan aids word er op school thuis of op het werk ook over gesproken. De informatie die de media ons aanreiken zet ons aan het denken. Daarna vindt pas meningsvorming plaats. De media beïnvloeden ook de politieke agenda. Soms besteden de media zoveel aandacht aan een onderwerp dat ook politici zich moeten uitspreken. 5.2 vooroordelen en stereotypen. Een vooroordeel is een oordeel of opvatting over iemand die niet op kennis van zaken berust. Stereotypering: een vaststaand beeld of idee waarbij we aan een hele groep bepaalden kenmerken toeschrijven. Bijv. Italianen zijn goed in bed. Mensen gebruiken dit om zich af te zetten tegen andere groepen. Dit kan makkelijk leiden tot discriminatie. Bij discriminatie: ga je ook mensen anders behandelen. 5.3 misdaad en massamedia. Het beeld dat wij hebben van de misdaad klopt niet altijd met de werkelijkheid. We worden sterk beïnvloed door de media. De media geven in het algemeen geen reëel beeld van de omvang en soorten criminaliteit. Geweldsmisdrijven en seksuele delicten krijgen meer aandacht dan vermogensmisdrijven. Ze hebben namelijk meer amusementswaarde. Niet alle kranten en omroepen doen dat. Sommige houden zich alleen aan de feiten. Ook het beeld van de dader wordt sterk beïnvloed door de media. In films worden ze vaak als onmensen afgebeeld die je aan hun uiterlijk zou kunnen herkennen. De media heeft dus een grote invloed op het beeld dat wij hebben van de criminaliteit en de daders hebben. Daardoor wordt: - Bij het begrip vooral aan zware en agressieve criminaliteit gedacht en minder aan witteboordencriminaliteit. - De hoeveelheid agressieve criminaliteit wordt veel hoger ingeschat dan hij in werkelijkheid is. - Vaak vastgehouden aan een stereotiep beeld van de misdadiger. - Bij de bestrijding veel waarde toegekend aan strengere straffen soms zelfs de doodstraf. De media zijn ook van invloed op onze angst om slachtoffer te worden. Sommige programma’s hebben onrust onder de Nederlanders verhoogd, zoals Peter R. de Vries en opsporing verzocht. En veel slachtoffers doen hun verhaal in praatprogramma’s. 6.1 uitgangspunten. In het beleid van de Nederlandse overheid zijn 2 algemene uitgangspunten duidelijk aanwezig - Vrijheid van meningsuiting. - Bescherming van een pluriform aanbod. In landen waar geen persvrijheid heerst kunnen journalisten burgers niet goed informeren, politici controleren en kritiek geven op overheidsbeslissingen. In elke democratie is de vrijheid van meninguiting vastgelegd in de grondwet. Je mag in NL ook niet alles publiceren. Namelijk geen discriminerende uitlatingen. En ook onware, opruiende en onzedelijke publicaties of uitlatingen zijn verboden.De vrijheid van meningsuiting is dus gebonden aan regels. Pluriformiteit: is de verscheidenheid aan kranten, tijdschriften omroepen en zenders van de massamedia. De overheid ziet het als haar taak deze pluriformiteit te beschermen. Een veelzijdig aanbod van nieuws en meningen is in een democratisch land gewenst. Het publiek krijgt zo de kans verschillende soorten informatie met elkaar te vergelijken. 6.2 de overheid en de gedrukte media. De houding van de overheid tegenover de pers wordt gekenmerkt door 2 tegengestelde principes: - Het vrijemarktprincipe d.w.z. het bestaansrecht van bladen overlaten aan de vraag of er voldoende behoefte aan is. - Bescherming van de pluriformiteit, d.w.z. ervoor zorgen dat er voldoende bladen met een duidelijk verschillende “kleur” te krijgen zijn. Kranten en tijdschriften zijn commerciële producten die afhankelijk zijn van het aantal lezers en adverteerders. Ze zijn altijd sterk marktgericht d.w.z. actief bezig om voldoende betalende lezers te bereiken. Kranten krijgen ook een deel van de STER-opbrengsten.ondanks deze steun kregen veel kranten het moeilijk vanaf de jaren ’60. De overheid wilde het verdwijnen van kranten niet teveel tegenhouden omdat ze voorstander zijn van het vrijemarktprincipe. Maar de pluriformiteit kwam in gevaar. In 1974 werd het bedrijfsfonds voor de pers in het leven geroepen. Het geld werd gebruikt om enkele landelijke dagbladen met een duidelijke politieke of kerkelijke kleur die in nood verkeerden te helpen. Zo overleefden de Trouw en Het Parool. 6.3 de overheid en de omroepen. De overheid bemoeit zich meer met de omroepen dan de inhoud van de kranten omdat ze een andere ontstaansgeschiedenis hebben. De omroepen zijn pas in de twintigste eeuw opgericht. De overheid ging zich steeds meer met het maarschappelijk leven bemoeien. NL werd een verzorgingsstaat. Dat leidde ertoe dat de overheid toestemming gaf voor de oprichting van radio-omroepen mits ze niet commercieel zouden zijn. Ze mochten dus geen winst maken en kregen de vorm van een vereniging of stichting. AVRO: algemene vereniging radio-omroep. Ze hadden verder speciale toestemming nodig om uit te zenden. Ze kregen pas zendmachtiging als ze aan bepaalde voorwaarden voldeden. Deze werden vastgesteld in de omroepwet van 1930. Vijf omroepen kregen dit: AVRO, KRO, NCRV, VARA, en VPRO. Er werden hierna bijna 40 jaar geen andere meer toegelaten. Deze wet is verschillende keren gewijzigd door bijv. de komst van de tv. De belangrijkste vond plaats in 1969 toen het omroepsysteem veranderde in een open bestel. Hier was ruimte voor nieuwe omroepen zoals veronica. Nu heet de omroepwet de mediawet. De mediawet is een behoorlijk uitgebreide wet met vele bepalingen. Een paar punten: - Een omroep moet minstens 150000 betalende leden hebben. Een beginnende 60000 maar na 2 jaar ook 150000 anders wordt de zendtijd weer afgenomen. - De omroep moet een eigen identiteit hebben die verband houdt met een bepaalde politieke of levensbeschouwelijke richting. - De omroep moet een volledig programma verzorgen. 25& amusement, 20% cultuur, 5% educatie en 25% verdere informatie de resterende 25% mag men zelf bepalen. - Moet de vorm van een vereniging of stichting hebben en niet uit zijn op winst. - De opbrengsten van de ster worden verdeeld over de omroepen en de pers. En de reclame mag alleen tussen 2 programma’s inzitten. Deze regels hebben betrekking op landelijke omroepen. Daarnaast hebben ook lokale en regionale omroepen zendtijd gekregen. Nederland heeft zich ook te houden aan internationale verdragen daardoor zijn de commerciële zenders mogelijk. Nationale wetten mogen niet afwijken van de internationale bepalingen. De belangrijkste bepaling in een europees verdrag is dat het recht op het doorgeven en ontvangen van informatie is geregeld. Men vond dat de Europese landen elkaars zenders in de ether toe moesten laten. Hierdoor is NL verplicht om uitzendingen die vanuit het buitenland plaatsvinden toe te laten op het eigen grondgebied. Ze kunnen niet worden tegengehouden en de overheid heeft ook niets te zeggen over de inhoud.. de enige voorwaarde die ze kunnen stellen is dat de programma’s alleen via de kabel worden doorgegeven en niet via zenders worden verspreid. Op basis van deze bepalingen kunnen zenders zoals RTL4, RTL5, MTV, TMF uitzenden vanuit Luxemburg en Engeland naar NL. Maar als duidelijk is dat de programma’s hier zijn gemaakt moeten ze zich wel aan de mediawet houden. Ook gelden duidelijke regels over reclame maar het verbod op het maken van winst weer niet. Eisen aan de reclame die voor de publieke omroepen en commerciële omroepen zoals SBS6 gelden, die een zendvergunning hebben moeten aanvragen. - Max. 12 min. Per uur aan reclame. De publieke omroepen mogen alleen reclame tussen 2 programma’s door uitzenden.commerciële tussendoor moeten het blokken zijn van minimaal 2 min. - Programma’s mogen worden gesponsord. Men mag aan het begin of het einde de sponsors laten zien. Sluikreclame is verboden: het doelbewust tonen of noemen van een product of productnaam zonder dat het publiek weet dat het om reclame gaat. Het commissariaat voor de media kijkt of deze regels worden nageleefd. Zo niet doen volgen er boetes.

REACTIES

I.

I.

Hoi schat heb ik tog effe lekker op je werkstuk gestemd! Goedzo!

22 jaar geleden

M.

M.

thanks,

22 jaar geleden

A.

A.

hele goede samenvatting!!! erg bedankt

22 jaar geleden

L.

L.

heel erg fijn dat je het op deze site hebt neergezet, je samenvatting van Massamedia, ik heb maandag een toets..
groetjes Lotje

22 jaar geleden

S.

S.

I love you!!!!!!!!!!!!
je samenvatting is geweldig! (massamedia)

22 jaar geleden

E.

E.

goede samenvatting.

22 jaar geleden

F.

F.

danniele je bent een schat :)
relaxedddd die samenvatting!!
hehe

22 jaar geleden

S.

S.

kei mooi, die samenvatting. ik heb precies hetzelfde boek.. alleen het was wel jammer.. ik hab vandaag schoolexamen gehad en kom er nu achter.. ik had niet geleerd AHH!! maar de volgende keer gaat het goed komen als dan de samenvatting van werk er staat! :D
groetjes.. sjaak

21 jaar geleden

S.

S.

Mooi en goed verslag alleen de laatste twee paragrafen zitten er niet bij.

21 jaar geleden

L.

L.

Hartstikke bedankt voor de goede samenvating!

21 jaar geleden

S.

S.

Bedankt dat je deze samenvatting heb5t gemaakt ik heb er veel hulp aan gehad. Ik wou je alleen effe bedanken.
Samuel

20 jaar geleden

R.

R.

Paragraaf 6.4 4n 6.5 ontbreken, maar verder is het de beste samenvatting van H massamedia uit het boek 'thema's maatschappijleer'

20 jaar geleden

T.

T.

he meisje bedankt van je verslag ik heb daar wat aan ;D

20 jaar geleden

I.

I.

HeeJ Daniëlle!
Hele goede samenvatting (denk ik tenminste)
dank je wel!!
Kus!

19 jaar geleden

Log in om een reactie te plaatsen of maak een profiel aan.