Hoe kies jij een studie?

Daar zijn wij benieuwd naar. Vul onze vragenlijst in en bepaal zelf wat voor beloning je daarvoor wilt krijgen! Meedoen duurt ongeveer 7 minuten.

Meedoen

Wolters natuurkunde in je pocket - Examenstof 2005

Beoordeling 6.5
Foto van een scholier
  • Samenvatting door een scholier
  • 5e klas havo | 1128 woorden
  • 8 februari 2009
  • 10 keer beoordeeld
Cijfer 6.5
10 keer beoordeeld

Natuurkunde examenstof 2005:

Energie:
Een energiebron kan energie leveren in joule (J). Chemische energie: bij verbranding van stoffen komt chemische energie vrij. Bewegingsenergie: lucht, water. Potentiële energie: energie als gevolg van de plaats waar het voorwerp zich bevindt. Warmte (vaak overbodige energie). Elektrische energie: elektrische stroom. Stralingsenergie: lamp, straalkachel, zonne-energie. Kernenergie: kernreacties. Energieomzetting is het omzetten van de ene soort energie naar de andere soort. Energieoverdracht is een soort energie van het ene naar het andere voorwerp overbrengen. Wet van behoud van energie: Uop=Uaf. De gewenste energie noem je rendement in %. (symbool is n (eta)). N(%)= Enuttig(J)/Eop(J)*100. inwendige energie: beweginsenergie en de potentiele energie van moleculen in een voorwerp. Temperatuur (t) in graden C is gemiddelde snelheid van de moleculen. Als alle molculen stil staan: o K, -273 graden. Verplaatsing van warmte is: warmtetransport. Warmte-isolatie is verplaatsing tegengaan. Wamtetransport: geleiding: een stof geeft warmte door (metalen goed), stroming: een stromende warme stof (vloeibaar, gas) geeft warmte af (kachel), straling: geen tussenstof nodig, alle materie warmer dan 0k geeft warmte af in de vorm van straling. Bij isolatie gebruik je materialen die slecht warmte geleiden, lucht (slechte geleiding), folie (weerkaatsing), piepschuim (voor geen stroming).

Stoffen en warmte:
Sofàmoleculenàatomenàkern+protonen+neutronen+elektronen. Als de temperatuur stijgt neemt de beweging van de moleculen toe. Fasen: vast: moleculen vaste plaats, vloeistof: moleculen bewegen vrij, zitten dicht bij elkaar en trekken elkaar aan en gas: moleculen bewegen vrij, nauwelijks aantrekkingskracht. Faseovergang: vastà vloeibaar= smelten // stollen, vastàgas= sublimeren // rijpen, vloeistofàgas= verdampen // condenseren. Massa (m in kg): materie. Op aarde is voorwerp zwaarder dan op de maan. Dichtheid (p in kg/m^3): massa van een stof per volume-eenheid. P=m*v. Soortelijke warmte: hoeveelheid warmte die je nodig hebt om een bepaalde stof te verwarmen (1kg stof te verwarmen met 1 graad) Q=c*m*deltaT, Q hoeveelheid warmte in J, c soortelijke warmte j/(kg*K), m massa in kg, deltaT: temperatuurverschil in K. Warmtecapaciteit: hoeveelheid warmte die je nodig hebt om een voorwerp te verwarmen, Q=C*deltaT, C in J/K, Q in J, T in K. smelten: Q=m*rs,

Verdampen: Q=m*rv.

(eigenschappen van vloeistoffen en gassen niet)

Straling:
Absorptie: straling die wordt opgenomen door materie. Transmissie: als het door een voorwerp heen gaat. Straling die genoeg energie bevat om veranderingen in atomen of moleculen kan veroorzaken heet ioniserende straling. Stoffen die zulke straling uitzenden worden radioactief genoemd. Radioactieve stoffen kunnen 3 soorten ioniserende straling uitzenden: alfastraling: x-straling helium, 2 protonen, 2 neutronen. De straling bevat veel energie en kan veel schade aanrichten, het dringt niet diep door in de stoffen. Bètastraling: B-straling bestaat uit elektronen, deze bezitten minder energie dan alfadeeltjes, maar dringen
dieper door. Gammastraling: y-straling, bestaat uit fotonen, hebben nog minder energie (ioniserend vermogen is ook veel kleiner), maar het dringt het diepst door van alledrie.
Een atoom bestaat uit een atoomkern en elektronen. Elektronen draaien om de kern van protonen en neutronen. Protonen hebben een lading van 1+, elektronen van 1- en neutronen zijn ongeladen. Bij een atoomsoort is het aantal protonen gelijk, wat ook meteen het atoomnummer is. Het aantal protonen is gelijk aan het aantal elektronen. Protonen+neutronen geeft het massagetal. Atomen met hetzelfde atoomnummer, maar een verschillend aantal neutronen zijn isotopen. Instabiele atoomkernen: vallen vanzelf uit elkaar en zenden straling uit, ze zijn radioactief. Zo ontstaat er een andere atoomsoort, het verval gaat door totdat er een stabiele kern ontstaat. Radioactiviteit (Bq, symbool A): het aantal atomen dat per seconde vervalt. Halveringstijd: tijd waarin de helft van het aantal aanwezige kernen vervalt (tabel 8).

(beeld en geluid hoeven niet)

Stroomkring enz:
Wet van Ohm: stoffen die elektrische stroom goed geleiden hebben een kleine weerstand. Stoffen die stroom slecht geleiden hebben een grote weerstand. Als bij een spanning van 1v 1a loopt heb je een weerstand van 1ohm. Weerstand: R, ohm, spanning: U in V, stroom I in A
U/I=R. Weerstand van een draad: R= (p*l)/A.l is lengte van de draad (m), A is doorsnede (m2) , p is soortelijke weerstand (ohm*m). een stroomkring tekenen heet schakeling. Serieschakeling: stroom is overal even groot, weerstand meet je door alle weerstanden van de lampjes bij elkaar op te tellen. Parallelschakeling: alle onderdelen eigen stroomkring, spanning overal gelijk, stroom kun je bij elkaar optellen. De vervangingsweerstand bereken je door: 1/Rv=1/R1+1/R2+1/R3 enz.
serieschakeling parallelschakeling

Spanning Ut=U1+U2+U3 Ut=U1=U2=U3=
Stroomsterkte It=I1=I2=I3= It=I1+I2+I3+
Vervangingsweerstand Rv=R1+R2+R3 1/Rv=1/R1+1/R2

Ampèremeter schakel je dus in serie en voltmeter in parallel.
Vermogen in W= J/s. P=U*I. P is vermogen in W. kWh: kilowatt*aantal uur.
Q=P*t oftewel: Q=U*I*t. U is gelijk aan I*R dus: Q=I^2*R*t. Q is warmte.

Krachten:
Je hebt veel verschillende krachten: zwaartekracht, spankracht, spierkracht, veerkracht, wrijvingskracht, magnetische kracht, elektrische kracht. Eigenschappen van een kracht: grootte, richting, aangrijpingspunt. Deze krachten kun je weergeven met een pijl. De grootte van een kracht geef je aan met Newton. De plaats waar de zwaartekracht op een voorwerp aangrijpt heet het massamiddelpunt of het zwaartepunt. Bij homogene balk ligt het zwaartepunt in het midden. Hefboomwet: er is evenwicht als de som van de momenten linksom gelijk is aan de som van de momenten rechtsom. F1*l1=F2*l2

Beweging:
Bij elke beweging is er sprake van snelheid (v). s,t diagram de afgelegde weg tegen de tijd en v,t diagram is de snelheid tegen de tijd. Formule voor eenparige beweging: s=v*t s= afgelegde weg in m, t is tijd in s, v is snelheid in m/s. voor gemiddelde snelheid: Vgem=s/t. Eenparig versnelde beweging (versnelling: m/s^2) : s=vb*t+1/2*a*t^2 vb is beginsnelheid, t is tijd in s, a is versnelling in m/s, s is afgelegde weg in m.v=vb+a*t. Een eenparig vertraagde beweging gaat hetzelfde alleen wordt de + dan -: s=vb*t-1/2*a*t^2 en v=vb-a*t. Eerste wet van newton: wet van traagheid, er is kracht nodig om een voorwerp snelheid te geven. 2de wet van newton: het verband tussen de kracht op een voorwerp en versnelling of vertraging daardoor.

F=m*a, f is de kracht in N, m is de massa in kg, a is de versnelling in m/s^2. Fz=m*g, g is de gravitatiesnelheid in m/s^2. De derde wet heeft te maken met 2 tegengestelde krachten en dat je die van elkaar af kan trekken à 5n 3nß is à2n. W=f*s, w is arbeid in J, f is kracht in N, s is verplaatsing in de richting van de kracht in m. Kinetische energie: m*g*h=Ek=1/2 m*v^2.
Wet van behoud van energie: Eop=Eaf.

REACTIES

K.

K.

tip: Als je de griekse letters wilt typen: www.typegreek.com
voorbeeld alsje een h typt krijg je ?

8 jaar geleden

Log in om een reactie te plaatsen of maak een profiel aan.