Overzicht 1900-1999

Beoordeling 6.1
Foto van een scholier
  • Samenvatting door een scholier
  • 4e klas vwo | 37122 woorden
  • 6 november 2001
  • 147 keer beoordeeld
Cijfer 6.1
147 keer beoordeeld

ADVERTENTIE
Overweeg jij om Politicologie te gaan studeren? Meld je nu aan vóór 1 mei!

Misschien is de studie Politicologie wel wat voor jou! Tijdens deze bachelor ga je aan de slag met grote en kleine vraagstukken en bestudeer je politieke machtsverhoudingen. Wil jij erachter komen of deze studie bij je past? Stel al je vragen aan student Wouter. 

Meer informatie
Boerenoorlog en bokseropstand (1900) De boerenoorlog brak op 11 okt. 1899 uit als gevolg van een langdurige diplomatieke twist die Groot-Brittannië na de mislukte Jameson-raid (1896) begonnen was met de Zuid-Afrikaanse (d.i. Transvaalse) Republiek. Het plaatsen van steeds meer Britse troepen aan de grenzen van de republiek tijdens de onderhandelingen overtuigde de Boeren ervan dat Groot-Brittannië vastbesloten was Transvaal, waar in 1885-1886 de rijkste goudvelden ter wereld ontdekt waren, te veroveren. Transvaal zond op 9 okt. 1899 een ultimatum waarin terugtrekking van de troepen geëist werd. Groot-Brittannië weigerde, waardoor de twee republieken (de Transvaalse Republiek en de republiek Oranje Vrystaat), die door een traktaat verplicht waren elkaar bij te staan in het geval van agressie tegen een van beide, zich gedwongen zagen tot oorlog over te gaan. De Boeren vielen de Kaapkolonie en Natal binnen en belegerden Ladysmith, Kimberley en Mafeking. Vanuit die linie stuitten zij het eerste Britse offensief. Het tweede Britse offensief, dat onder Lord Roberts als opperbevelhebber vanuit Kaapland door de westelijke Vrystaat geleid werd, had succes en leidde tot de verovering van verscheidene plaatsen, waaronder de hoofdsteden van de republieken. Na de verovering van Bloemfontein, de hoofdstad van Oranje Vrystaat, annexeerde Roberts de Vrystaat en dreigde alle Boeren die de wapenen niet neerlegden, als rebellen te behandelen. Hetzelfde deed hij na de verovering van Pretoria (1 juni 1900) ten aanzien van Transvaal. In nov. 1900 droeg hij het opperbevel over aan Lord Kitchener. De vrouwen en kinderen van de burgers werden ingesloten in concentratiekampen, waar zij in zo slechte omstandigheden leefden dat ruim 26!000 van hen - meest zuigelingen en kleuters - stierven binnen ongeveer twintig maanden sedert de inrichting van de kampen. Door deze 'verschroeide aarde'-tactiek slaagden de Britten erin veel Boeren over te halen de wapens neer te leggen als 'neutralen'. De strijd werd voortgezet door minder dan 20!000 'bittereinders'. In kleine, uiterst mobiele commandootjes verdeeld, maakten zij het voor de ca. 250!000 Britse soldaten echter zeer moeilijk om het land te veroveren. In deze 'guerrillakrijg' - zoals de Britten deze oorlog noemden - behaalden zij zoveel succes, dat de Britten het gehele land in grote, met draden afgebakende gebieden, moesten verdelen, die door op korte afstand van elkaar gelegen blokhuizen versterkt waren, teneinde te proberen de activiteiten van de Boeren aan banden te leggen. Vanaf het laatste kwartaal van 1901 slaagden de Boeren er zelfs in om weer in Kaapland offensief op te treden en de Boeren daar tot opstand te bewegen. Ondanks die successen waren de Boeren genoodzaakt op 31 mei 1902 de oorlog te beëindigen met de sluiting van de Vrede van Vereeniging. Spoorwegstaking (1903) Een van de meest bekende Nederlandse politieke prenten uit de twintigste eeuw

heeft betrekking op de spoorwegstakingen van 1903. De prent van A. Hahn, directie probeert vergeefs de arbeiders tegen te houden, kent de klassieke tekst "Heel het raderwerk staat stil als uw machtige arm dat wil". Begin 1903 verklaarde het spoorwegpersoneel, aanvankelijk alleen in Amsterdam, zich solidair met de stakende havenarbeiders in de hoofdstad. Ook klachten van de spoorwegarbeiders zelf werden inzet van de staking. Het werd voor de stakers een klinkende overwinning. Maar de politiek reageerde. In maart kwam de regering-Kuyper met een aantal
anti-stakingswetten, de zogenaamde Worgwetten. Stakingen van het
overheidspersoneel werd strafbaar gesteld en werkwilligen zouden door politie en leger beschermd worden. De, niet-christelijke, vakbonden reageerden binnen een maand met een algehele staking van de werkers in de transportbedrijven. Deze staking mislukte en leidde onder andere tot het ontslag van ruim 2.000 man bij de spoorwegen. Wel had de regering toegezegd mee te werken aan een parlementaire enquête naar de werkomstandigheden bij de spoorwegen. Deze tegenstelling kwam bij verschillende tactische en strategische kwesties
naar voren, waarvan wij er één als voorbeeld willen noemen: de massastaking. Nade buitengewoon succesvolle spoorwegstaking begin 1903 vaardigde de
confessionele regering onder leiding van Abraham Kuyper de zogenaamde worgwettenuit die staking bij de overheid en de spoorwegen verbood. De socialistische beweging, van anarchisten tot sociaal-democraten, organiseerde hiertegen een algemene staking die op een mislukking uitliep. De ruzies na afloop liepen hoog op, omdat Troelstra vlak voor de staking opeens openlijk zijn twijfels over de kans van slagen en het nut ervan gepubliceerd had. Binnen de SDAP kwam daarop veel kritiek los,zowel van links als van rechts, maar het debat kreeg een bredere strekking dan alleen de manier waarop Troelstra de partij leidde. Het ging tevens om de mogelijkheid en de wenselijkheid van een algemene politieke staking. Terwijl bijvoorbeeld Vliegen zich sterk tegen een dergelijk wapen in de
klassestrijd verzette werd het door de `linkervleugel` als demonstratief middel aanvaard. Oorlog Rusland – Japan (1904) De Koerilen maken deel uit van een archipel die zich uitstrekt over een afstand van ongeveer 1200 km tussen het Russische schiereiland Kamtsjatka in het noordoosten en het Japanse eiland Hokkaido in het zuidwesten. Al sinds de 17e eeuw spelen de Koerilen een rol in de Russisch-Japanse betrekkingen en in de jaren na de Tweede Wereldoorlog is dit gebied een centraal thema geworden bij de pogingen tot het normaliseren van de relaties tussen beide landen. De zuidelijke eilanden Itoeroep, Koenasjir, Sjikotan en de Habomai-groep vormen de omstreden gebieden. De Japanners rekenen Sjikotan en de Habomai- eilanden niet tot de Koerilen (door hen Tsjisjima=Duizend-Eilanden-Archipel genoemd), maar tot Hokkaido, terwijl veelal Koenasjir en Itoeroep, los van deze archipel, als aparte eilanden worden beschouwd. Samen worden deze eilanden door de Japanners aangeduid als hun z.g. Noordelijke Territoria (=Hoppoo Ryoodo). De Russen gebruiken als naam Grote Koerilen (=Bolsjaja Koerilskaja Grjada) voor de reeks van 20 eilanden van Koenasjir tot Kamtsjatka en Kleine Koerilen (=Malaja Koerilskaja Grjada) voor Sjikotan en de Habomai-eilanden. Deze laatste term stamt van na de verovering door de Sovjetlegers in 1945. De naam Koerilen op zichzelf geeft de Russen een argument voor de bezetting: alle Koerilen werden immers tijdens de conferentie van Jalta tussen Churchill, Roosevelt en Stalin in februari 1945 aan de USSR toegewezen. De Japanse regering heeft voortdurend betoogd dat de zuidelijke eilanden van deze groep voorheen altijd behoorden tot Japan en dat dit tot 1945 als zodanig werd erkend door de regering van tsaristisch Rusland en door die van de Sovjet-Unie. De bezetting door de Sovjet-Unie zou illegaal zijn en deze eilanden zouden moeten worden teruggegeven. Historische achtergronden van het geschil In de tijd dat vanuit Japan de Noordelijke Territoria voor het eerst werden bezocht en vanuit Rusland de oostelijke gebieden van het huidige Rusland (Sachalin, de Koerilen) werden bereikt, speelden de Nederlanders in Japan een belangrijke rol. Bij de discussie over de ontdekking van de Koerilen kan worden opgemerkt dat de Nederlander Maarten Gerritszoon de Vries hier als eerste, nog voor de Russen, in 1643 voet aan wal zette. Hij dacht op weg te zijn naar het goudrijke koninkrijk Cathay, dat dicht bij de kust van Amerika zou liggen. De tussen de eilanden Itoeroep en Oeroep liggende grens heet nog steeds Zeestraat van De Vries (in het Russisch Proliv Friza). Hier zou de toekomstige grens van Japan komen te liggen, indien de Noordelijke Territoria zouden worden teruggegeven aan Japan. De Ainoe-bevolking die De Vries in deze gebieden aantrof en in zijn dagboek beschreef, vormde de eerste groep bewoners. Het is dus noch voor de Japanners, noch voor de Russen mogelijk een claim op deze gebieden te leggen met het argument dat zij er het eerst woonden of deze gebieden het eerst ontdekt hebben. De Russen ontken- nen niet hun koloniale ambities ten aanzien van de Koerilen, waarbij ook in Russi- sche bronnen wordt opgemerkt dat deze kolonisatie ten koste is gegaan van de oorspronkelijke Ainoe-bevolking. Het eerste officiële contact tussen Japan en Rusland vond plaats op 7 februari 1855 toen de landen een verdrag tekenden waarin de grenzen tussen beide landen werden vastgelegd: het verdrag van Sjimoda. Daarbij werd bepaald, dat het eiland Sachalin niet opgedeeld zou worden, maar onder gezamenlijk gezag van Japan en Rusland zou komen te staan. Verder luidde in de overigens Nederlandstalige tekst het tweede artikel als volgt: "Van nu af zal de grens tussen Rusland en Japan tusschen de eilanden Itoroep (Iedorop) en Oeroep zijn. Het geheel eiland Itoroep behoort aan Japan en het geheel eiland Oeroep, met de overige Koerilsche eilanden, ten noorden, behoren tot Russische bezittingen". Naar aanleiding van deze tekst en de interpretatie daarvan wordt in verschil- lende Japanse publikaties betoogd dat de Koerilen alleen de eilanden vanaf Oeroep tot Kamtsjatka zijn, waarbij de omstreden gebieden worden uitgesloten. Door Wada wordt beschreven, hoe een dergelijke interpretatie terug kan gaan op een mogelijke Japanse vertaling van de Nederlandse verdragstekst, waarbij een verkeerd karakter- teken wordt gebruikt. E‚n ding mag duidelijk zijn: een eensluidende definitie van de Koerilen ontbreekt. Na 1855 trachtte men de positie van Sachalin nader te bepalen, onder andere door het vaststellen van een gemeenschappelijke grens. Tenslotte kwam men overeen dat Rusland de soevereiniteit over alle Koerilen zou overgeven aan Japan in ruil voor Sachalin, dat aan Rusland ging toebehoren. In het daartoe gesloten uitwisselingsverdrag stelde men dit vast en werden de 18 eilanden tussen Itoeroep en Kamtsjatka opgesomd, die gaan behoren tot Japan. Deze tekst gebruiken de Japanse regerings- woordvoerders om te betogen dat de eilanden Koenasjir en Itoeroep (die niet in de opsomming worden vermeld) niet behoren tot de Koerilen. Na de voor Rusland catastrofaal verlopen oorlog met Japan, die in februari 1904 begon met de verovering van Port Arthur, werd vrede gesloten te Portsmouth. Daar kwamen de afgevaardigden van Rusland en Japan overeen, dat het eiland Sachalin zou worden verdeeld tussen beide landen. Er werd afgesproken dat het deel ten zuiden van de 50ste breedtegraad toekwam aan Japan, dat dit gebied als verlengstuk van Hokkaido verder ontwikkelde, o.a. door veel Japanners (en ook Koreanen) zich daar te laten vestigen. Vanaf 1905 beheerste Japan dus niet alleen de gehele Koerilen-archipel, maar ook nog Zuid-Sachalin. De verdere verzwakking van Rusland tijdens en na de Russische Revolutie leidde er toe dat Japan zijn activiteiten ook uitbreidde tot Noord-Sachalin, het Verre Oosten van de Sovjet-Unie en Siberië. Bij een verdrag dat in 1925 in Peking werd gesloten, werd de overeenkomst van Portsmouth bevestigd en daarmee het Japanse bestuur over de gehele Koerilen-archipel en Zuid-Sachalin. De Tweede Wereldoorlog en de verdragen van Jalta (1945) en San Francisco (1951) Tijdens de Tweede Wereldoorlog greep de Sovjet-Unie haar kans. In 1943 kwamen de Verenigde Staten, Engeland en China in Teheran bijeen om de agressie van Japan te veroordelen en om zich te beraden over toekomstige militaire acties tegen Japan. Later tekenden zij de zogenaamde Cairo-declaratie, waarin zij verklaar- den dat Japan afstand moest doen van alle gebieden die het land door "geweld en hebzucht" had verkregen. De Sovjet-regering zag daarbij de mogelijkheid geopend een claim te leggen op alle eilanden, die werden beschouwd als voor Rusland verloren gegane gebieden. Er kon revanche worden genomen voor het debƒcle van 1904. Op 11 Februari 1945 tekenden Churchill, Roosevelt en Stalin het verdrag van Jalta, waarbij de Sovjet-Unie toezegging deed twee … drie maanden na de overgave van Duitsland in oorlog te treden met Japan. Dit verdrag vermeldt onder meer het volgende: " De vroegere rechten van Rusland die zijn geschonden door de verraderlijke aanval van Japan in 1904, zullen worden hersteld: het zuidelijke deel van Sachalin en de Koerilen zullen worden overgedragen aan de Sovjet-Unie". Japan erkent de rechtmatigheid van de overeenkomst van Jalta echter niet, omdat het land daar niet vertegenwoordigd was en dit verdrag volgens Japanse diplomaten een oorlogspact was tussen geallieerden en niet een internationale overeenkomst met Japan. Het tegenargument van de Sovjet-Unie is dat Japan wel de declaratie van Potsdam heeft geaccepteerd, waarvan de provisionele regelingen van Jalta ook deel uitmaakten. In februari 1946 gaf het Presidium van de Opperste Sovjet van de USSR een verklaring uit, waarin werd gesteld dat Zuid-Sachalin en de Koerilen behoorden tot het Staatsgebied van de Sovjet-Unie. In 1947 werden de Koerilen opgenomen in het Gebied Sachalin (Sachalinskaja Oblast') van de Russische Federatie (RSFSR) en werd een snelle russificatie doorgevoerd. De situatie werd nog gecompliceerder tijdens de Vredesconferentie van San Francisco in september 1951. Dit verdrag kwam tot stand tijdens de periode van de z.g. Koude Oorlog tussen de voormalige geallieerden. De bedoeling was het sluiten van een vredesverdrag met Japan, in de eerste plaats door de Westerse landen die met dat land in oorlog waren geweest. Ook de Sovjet-Unie zond een delegatie naar het overleg onder leiding van Andrej Gromyko. Deze wilde een aantal amendem- enten indienen op de verdragstekst, die was voorbereid door de Westerse bondgenoten. Toen hij hierin niet slaagde (de bijeenkomst was eigenlijk alleen bedoeld als een ondertekeningsceremonie) verliet zijn delegatie de conferentie, zonder een verdrag met Japan te sluiten. De overgebleven deelnemers tekenden op 8 september 1951 het Vredesver- drag met Japan, waarbij de Japanse premier Shigeru Yoshida meedeelde dat er met de Sovjet-Unie geen vrede was gesloten en dat de Koerilen en Sachalin met geweld op Japan waren veroverd. Hij verklaarde daarbij: "De Japanse soevereiniteit over de Zuidelijke Koerilen is in feite reeds geaccepteerd door tsaristisch Rusland , terwijl de Habomai-eilanden en Sjikotan een integraal deel van Hokkaido uitmaken en, in strijd met het internationale recht, bezet zijn door de Sovjet- macht". In de verdragstekst wordt het volgende vermeld: "Japan ziet af van alle rechten op de Koerilen en op het deel van Sachalin met bijbehorende eilanden, waarover het de soevereiniteit verwierf bij het Verdrag van Portsmouth van 5 september 1905" . Er werd niet vermeld aan welk land Japan het recht op deze eilanden had overgedragen. Op grond hiervan zou men kunnen beweren dat niet alleen de Zuidelijke Koerilen (voor Japan de "Noordelijke Territoria"), maar alle Koerilen en ook Zuid-Sachalin zich in een internationaal-rechtelijk vacuüm bevinden, omdat er geen gelegenheid is geweest ze aan de Sovjet-Unie toe te kennen tijdens een Vredesverdrag. De verdere ontwikkelingen en mogelijke oplossingen Bij de onderhandelingen die in 1956 tussen beide landen werden gevoerd over het tot stand brengen van diplomatieke betrekkingen, bood de Sovjet-Unie de teruggave aan van Sjikotan en de Habomai-eilanden in ruil voor een vredesverdrag, waarin Japan zou moeten afzien van alle overige eilanden, inclusief Koenasjir en Itoeroep. De Japanse regering wees dit voorstel van de hand. De diplomatieke betrekkingen werden hersteld zonder het sluiten van een vredesverdrag. Ook nu, bijna vijftig jaar na het be‰indigen van de vijandelijkheden, laat dit nog steeds op zich wachten. Deze situatie kan worden beschouwd als ‚‚n van de meest opvallende anomalie‰n in de hedendaagse wereldpolitiek: de Koude Oorlog is daar als het ware ingevroren. Toen de verhouding tussen de Verenigde Staten en de Sovjet-Unie slecht was, kwamen ook de standpunten van beide partijen niet dichter tot elkaar. In tegendeel, bij de revisie van het Veiligheidsverdrag tussen de Verenigde Staten en Japan in 1960 kondigde Gromyko aan dat de Sovjet-Unie zijn aanbod introk de twee kleinere eilanden terug te geven. Sindsdien beschouwde het Kremlin de situatie als afgedaan: er zou geen territoriaal vraagstuk meer bestaan. Voor de Koerilen was in het Sovjet-veiligheidsdenken een belangrijke plaats ingeruimd. In het geval dat de Koerilen onder Japanse soevereiniteit waren gekomen, waren de eilanden een ideaal uitgangspunt voor gezamenlijke Japans-Amerikaanse operaties tegen de USSR. Deze eilanden vormen namelijk een natuurlijke grens: ze scheiden de Zee van Ochotsk van de Stille Oceaan. Zolang de Sovjet-Unie de Koerilen in haar bezit had, waren de strategische onderzeeërs, die in de Zee van Ochotsk waren gestationeerd, beschut tegen Amerikaanse torpedojagers. Het feit dat de Koerilen van cruciaal belang waren in de defensie van de Sovjet-Unie, heeft de onderlinge verstandhouding tussen Japan en de USSR sterk beïnvloed. Tegen deze achtergrond speelde de discussie tussen de USSR en Japan (of beter gezegd het niet voeren daarvan) zich af sinds het begin van de jaren '60. Beide partijen praatten langs elkaar heen: de Sovjet-vertegenwoordigers omzeilden het vermelden van het territoriale dispuut bij het ter tafel brengen van onopgeloste problemen, zoals het vredesverdrag. De Japanners daarentegen gebruikten iedere gelegenheid deze kwestie ter sprake te brengen en de Sovjet-afgevaardigden hierop te wijzen. Sinds de komst van Micha‹l Gorbatsjov in 1985 was de basis gelegd voor een toenadering tussen beide landen en vond een intensivering van contacten op hoog niveau plaats. Dit was onder andere het geval toen Edoeard Sjevardnadze als nieuwe minister van Buitenlandse Zaken in januari 1986 zijn eerste bezoek aan Japan bracht en toen in 1988 een gemeenschappelijke werkgroep werd ingesteld ter voorbereiding van een vredesverdrag. Het bestaan van een territoriaal dispuut werd daarbij eindelijk erkend en in een gemeenschappelijk communiqué‚ na het bezoek van Gorbatsjov aan Japan in april 1991 werden de afzonderlijke eilanden speciaal vermeld. Voordat in augustus 1991 de eerste staatsgreep in Moskou plaatsvond, was de Japanse regering begonnen met diplomatieke stappen in twee richtingen: naar de Sovjet-regering van Gorbatsjov en naar de regering van de Russische Federatie van Jeltsin. Daarbij boden de contacten met Jeltsin meer perspectief voor een mogelijke oplossing. Vanaf 1992 is een direct overleg met de Russische Federatie gaande, waarin het territoriale vraagstuk regelmatig ter sprake wordt gebracht. De publieke opinie, het conservatieve Russische parlement, de tegensputterende militairen en de wetten van de Russische Federatie maken het echter moeilijk voor Jeltsin concessies te doen aan het Japanse verlangen dat de Noordelijke Territoria aan Japan worden teruggegeven. Anders gesteld: bij vele Russen bestaat de overtuiging dat het in het geval van de Koerilen om oer-Russische grond gaat, waar "Russisch bloed heeft gevloeid". Na de afbraak van de Sovjet-Unie, zo is de redenering, zou het opgeven van Russisch territorium een verdere afbrokkeling van het Russische rijk kunnen betekenen. Aan Japanse kant zijn de standpunten ook nog steeds onwrikbaar. De Noordelijke Territoria zouden in ieder geval moeten worden teruggegeven, terwijl bij sommige extreemnationalistische groeperingen de wens bestaat ook andere gebieden, zoals de resterende Koerilen en zelfs Zuid-Sachalin (Karafoeto) weer bij Japan te voegen. Deze gebieden werden immers nooit bij internationaal verdrag afgestaan aan de Sovjet-Unie (Rusland), hetgeen hun status in de ogen van sommige Japanse diplomaten nog steeds onbeslist laat. Bovendien heeft Japan een zodanige economische, technologische en financiële voorsprong op Rusland dat het veel beter in staat zou zijn deze gebieden tot ontwikkeling te brengen. Bij veel Japanners bestaan sterke anti-Russische gevoelens, die veroorzaakt zijn door negatieve ervaringen in de eerste decennia van deze eeuw (vooral ook door de behandeling van de Japanse krijgsgevangenen) en de daarop volgende periode van wederzijds isolement, waarbij de zeestraat van La Perouse tussen Hokkaido en Sachalin een hermetisch afgesloten grens was. Bij de toekomstige ontwikkelingen dient men in de eerste plaats rekening te houden met de belangen van de plaatselijke bevolking. E‚n van de mogelijkheden daartoe is het verbeteren van de economische infrastructuur, b.v. van de visserij. Het valt te betreuren dat in eerdere Russische voorstellen o.a. gedacht werd aan het samen met de Japanners inrichten van een kerncentrale op het eiland Sjikotan. Na de ernstige aanslagen op het milieu die de betreffende gebieden zowel van de kant van de Russen als van de Japanners reeds hebben ondervonden, zou een dergelijke onderneming in een sterk vulkanisch gebied, dat vaak geteisterd wordt door aardbevingen, zeer ongewenst zijn. Tijdens de in april 1993 te Moskou gehouden conferentie over "The Territorial Problem in Russo-Japanese Relations" werd door vertegenwoordigers van een tri- laterale werkgroep gerapporteerd over de mogelijke nieuwe verhoudingen tussen Japan, Rusland en de USA en werd een groot aantal mogelijke scenario's be- schreven voor het verkrijgen van een oplossing van het territoriale dispuut ("A Thousand Scenarios for the Thousand Islands Dispute"). E‚n van de aanbevelingen is de zogenaamde "Twee plus alfa" mogelijkheid: Rusland geeft zonder condities vooraf de Habomai-eilanden en Sjikotan terug, waarna onderhandelingen beginnen over "alfa": de positie van de resterende eilanden, een vredesverdrag en de economische, financiële en technologische steun van Japan aan Rusland. Daarbij zou een geschikt compromis kunnen zijn de teruggave van alleen Koenasjir (geografisch dicht bij Hokkaido) kunnen zijn, terwijl Japan en Rusland in samenwerking Itoeroep en de andere gebieden verder tot ontwikkeling zouden kunnen brengen. Conclusie De relatie tussen Japan en Rusland wordt gekenmerkt door bittere tegenstellingen en onderling wantrouwen, die ontstaan zijn uit een aantal (militaire) confrontaties in het verleden. De Koerilen zijn het symbool geworden van deze wederzijdse ressentimenten en een geschilpunt gebleven na het einde van de Koude Oorlog, toen de eilanden hun militair-strategische betekenis grotendeels hadden verloren. Japan heeft de eerste stappen gezet in de richting van een normalisering van de betrek- kingen door economische hulp niet langer afhankelijk te stellen van een teruggave van de vier eilanden. Tijdens een ontmoeting van de G-7 top in 1993 kondigde Japan aan dat Tokyo bereid was steun tot een bedrag van ruim 1,8 miljard gulden aan Rusland beschikbaar te stellen: 320 miljoen gulden aan schenkingen en 1,5 miljard in de vorm van leningen. Aan Rusland is nu de taak over het lot van de Koerilen te beslissen. Het land heeft zijn goede wil getoond door de troepenmacht die zich op de archipel bevindt te halveren en de belofte te doen dat het restant in de toekomst zal worden teruggehaald. Rusland is echter tot nu toe niet van plan om de eilanden aan Japan terug te geven. Er bestaat de angst dat een dergelijke stap kan leiden tot een reeks van territoriale aanspraken op Russisch grondgebied door andere staten. Wat er in de toekomst over de eilanden zal worden beslist, zal met name afhangen van de interne ontwikkelingen in Rusland zelf. Het groeiende Russische nationalisme en extremisme met Vladimir Zjirinovskij als de meest luidruchtige exponent brengt de oplossing van het Russisch-Japanse geschil niet dichterbij. Maar ook aan de Japanse zijde met politieke onzekerheid na de recente regeringswisselingen in Tokyo is men nog lang niet klaar voor een doorbraak. De hoop is op dit moment gevestigd op contacten op laag niveau (wederzijdse bezoeken zonder visa vanuit Hokkaido en de Koerilen, gezamenlijke wetenschappelijke expedities en congressen, etc.) die in de laatste jaren zijn ontstaan en die zich nog steeds uitbreiden. Of deze contacten echter een doorslaggevende rol zullen gaan spelen bij een doorbraak in de Russisch-Japanse betrekkingen, valt te betwijfelen. Hiervoor is meer nodig, maar het is mogelijk dat het betere begrip voor elkaars standpunten dat op deze wijze tussen beide volkeren wordt gekweekt toch bij kan dragen tot een oplossing voor het geschil over de Koerilen. Groningen, juni 1994 Dr. Tjeerd de Graaf is als universitair hoofddocent verbonden aan de Faculteit der Letteren en het Arctisch Centrum van de Rijksuniversiteit te Groningen. Hij houdt zich bezig met de bestudering van minderheden in de voormalige Sovjet-Unie, onder ander door deelname aan Japanse etnolinguistische expedities naar Sachalin (1990) en Jakoeti (1994) en onderzoek vanuit Groningen in het Altai-gebied (1992-1996). Dit artikel is gebaseerd op de bijdrage die hij leverde aan de conferentie over "The Territorial Problem in Russo-Japanese Relations" die van 1 tot 7 april 1993 in Moskou plaatsvond. Ilona van Oosteroom studeert Slavische Taal-en Letterkunde aan de Rijksuniversiteit Groningen. Het onderwerp van dit artikel maakt deel uit van haar specialisatie Oost-Europeaankunde. Revolutie Rusland (1905) De val van Port Arthur in december 1904 viel samen met een grote stakingsgolf in Sint-Petersburg. Een groep burgers wilde op 9 januari 1905 aan tsaar Nicolaas II in het Winterpaleis. een petitie aanbieden. De soldaten voor het paleis openden het vuur en doodden honderden demonstranten. Vandaar dat deze dag bekend staat als Bloedige Zondag. Het bloedbad leidde tot grote ongeregeldheden in geheel Rusland. In oktober 1905 brak zelfs de eerste algemene staking in Rusland uit. De tsaristische regering kwam uiteindelijk in het Oktobermanifest de stakers tegemoet door de autocratie te vervangen door een constitutionele monarchie. Een nationale vergadering - de Doema - werd ingesteld, die de wetgevende macht zou gaan uitoefenen, maar binnen een paar maanden bleek al dat de macht van de tsaar nog lang niet verdwenen was en gehoorzaamde de Doema geheel aan de grillen en nukken van de tsaar. Proclamatie van generaal Trepov in St. Petersburg, 14 oktober 1905

De bevolking van de hoofdstad is verontrust door de geruchten over massale onlusten die voor de deur zouden staan. Maatregelen ter bescherming van persoon en bezit in de hoofdstad zijn genomen; daarom vraag ik de bevolking aan genoemde geruchten geen geloof te schenken. Mochten echter toch pogingen ondernomen worden tot ongeregeldheden, dan zullen deze in de kiem gesmoord worden en derhalve geen ontwikkeling vinden. Ik heb troepen en politie bevel gegeven iedere zodanige poging onverwijld en op de meest besliste manier te onderdrukken en als de menigte verzet biedt niet met los kruit te schieten en geen patronen te sparen. Ik acht het mijn plicht de bevolking hiervan te verwittigen, opdat iedere burger die zich aansluit bij een menigte die onrust verwekt, wete wat hij riskeert; de redelijke bevolking van de hoofdstad nodig ik, ter voorkoming van ernstige gevolgen, uit om niet deel te nemen aan samenscholingen die gericht zijn op het verstoren van de orde. De val van Port Arthur in december 1904 viel samen met een grote stakingsgolf in Sint-Petersburg. Een groep burgers wilde op 9 januari 1905 aan tsaar Nicolaas II in het Winterpaleis. een petitie aanbieden. De soldaten voor het paleis openden het vuur en doodden honderden demonstranten. Vandaar dat deze dag bekend staat als Bloedige Zondag. Het bloedbad leidde tot grote ongeregeldheden in geheel Rusland. In oktober 1905 brak zelfs de eerste algemene staking in Rusland uit. De tsaristische regering kwam uiteindelijk in het Oktobermanifest de stakers tegemoet door de autocratie te vervangen door een constitutionele monarchie. Een nationale vergadering - de Doema - werd ingesteld, die de wetgevende macht zou gaan uitoefenen, maar binnen een paar maanden bleek al dat de macht van de tsaar nog lang niet verdwenen was en gehoorzaamde de Doema geheel aan de grillen en nukken van de tsaar Revolutie China (1911) In de periferie ondergingen ook de eeuwenoude geheime genootschappen en anti-dynastieke organisaties een politieke vernieuwing. Semi-religieuze en revolutionaire partizanenbonden kregen aanhang onder de marginale en overzeese Chinezen. Enkele van die genootschappen sloten zich in 1905 in Tokio aaneen tot de Tsjoeng-kwo ko-ming toeng-meng-hwéi (Chinese Revolutionaire Liga) onder leiding van Sun Yat-sen. Naast de traditionele doelstellingen, zoals omverwerping van de Mantsjoe-dynastie en herverdeling van het land onder de boeren, trad nu een nieuw element naar voren, namelijk vervanging van de absolute monarchie door een republiek en van de ambtenarenstaat door een liberale democratie, geïnspireerd op de Franse Revolutie en de Amerikaanse Vrijheidsoorlog. Suns republikeinse en liberale ideeën werden echter slechts gedeeld door een betrekkelijk kleine groep van overzeese studenten en marginale intellectuelen. De revolutionaire groepen waarmee de Toeng-meng-hwéi in China zelf vertegenwoordigd was, werden in hoofdzaak geleid door een anti-Mantsjoe nationalisme. Massale hongersnoden gaven aanleiding tot herhaalde lokale opstanden. De lang verbeide revolutie kwam ten slotte nog onvoorbereid en bij vergissing. Op 9 oktober 1911 ontplofte in het huis van enige revolutionaire leiders in Wuchang bij Hankou een bom. De militaire leiders van de revolutie moesten nu snel optreden, wilden zij hun leven redden. Ze verklaarden op 10 oktober 1911 openlijk de revolutie, die verrassend snel om zich heen greep en in enkele dagen het hele Yangzi-gebied bestreek en naar het noorden oversloeg. Tien provincies en de hele vloot kozen de zijde van de revolutionairen. Generaal Yuan Shikai die door de regering te hulp werd geroepen, de invloedrijkste en zeer bekwame militair leider van het moment die waarschijnlijk de dynastie nog had kunnen redden, koos de partij van de revolutie en dwong de laatste keizer Puyi op 12 februari 1912 tot aftreden, waarop hij de republiek uitriep. Aanvang WO 1 (1914) Aan het begin van de twintigste eeuw werd het vasteland van het huidige Europa beheerst door vijf grote Rijken: Frankrijk, Duitsland, Rusland, Oostenrijk-Hongarije en het Turkse Rijk. Het machtigste land was echter Groot-Brittannië. Als landen ruzie hadden zochten ze hulp bij elkaar. Een van die ruzies ging over de Balkan. De volkeren van de Balkanlanden wilden niet meer overheerst worden. In 1914 hadden zich twee kampen gevormd. Oostenrijk-Hongarije en Duitsland vormden een blok. Het andere blok bestond uit Frankrijk, Rusland en Groot-Brittannië. De ruzie liep uit de hand. Tegenwoordig praten wij over de Eerste Wereldoorlog, maar in die tijd had men het over De Grote Oorlog. Op Engelstalige websites hebben ze het dan ook over de "Great War" De moord op aartshertog-troonopvolger Frans-Ferdinand (zie foto) en zijn echtgenote op 28 juni 1914 te Sarajevo door de Serviër Princip werd door Oostenrijk gebruikt om zijn aanzien in de Balkan te herstellen. De medeplichtigheid van Servië aan de moord werd niet bewezen, maar Oostenrijk-Hongarije stelde Servië en de Groot-Servische Beweging voor de aanslag aansprakelijk. Een maand later stuurde de Oostenrijkse keizer Frans-Jozef, nadat hij met keizer Wilhelm II overlegd had, een laatste voorwaarde aan Servië. Hierin eiste hij dat de moordenaars, onder controle van Oostenrijk-Hongarije, gestraft werden. Servië weigerde een Oostenrijks onderzoek op eigen bodem. Bijna heel Europa was in de oorlog verwikkeld. Als we alle koloniën meerekenen, was driekwart van de wereld in oorlog. Zowel Frankrijk als Duitsland dachten dat de oorlog niet lang zou duren. De Fransen gingen er van uit dat de Duitsers in het Noordoosten zouden aanvallen, want België was neutraal (niet bij de oorlog betrokken, net als Nederland). Duitsland trok om de Franse legers heen en viel België aan. De legers groeven zich toen in loopgraven in. Daarna probeerden de Duitsers aan te vallen via Vlaanderen. Zij werden bij de plaats Ieper door de Belgen en Engelsen tegengehouden. Bij de Marne (een rivier) werden de Duitsers tegengehouden door de Fransen. De legers groeven zich ook daar in. Toen begon de beruchte loopgravenoorlog. Britten, Fransen en Belgen tegenover het sterke Duitsland. Het front liep van Ieper/Diksmuide in België tot de Vogezen in Frankrijk. Ongeveer drie jaar zou het front niet meer van plaats veranderen. De Verenigde Staten sloten zich in 1917 bij Frankrijk en Groot-Brittannië aan. Op 11 november 1918 kwam er een wapenstilstand en in 1919 werd in Versailles de vrede gesloten. De Slag bij Verdun wordt de grootste veldslag uit de wereldgeschiedenis genoemd. Nooit is er zo langdurig, met inzet van zoveel mensen, strijd geleverd op zo'n beperkt grondgebied. Deze veldslag, die werd gevoerd van 21 februari 1916 tot 19 december 1916, eiste schat men meer dan 700.000 doden, gewonden en vermisten op een slagveld nauwelijks groter dan tien bij tien kilometer. De Slag bij Verdun was eigenlijk niks anders dan een prestigeslag tussen twee volkeren……. In veel Europese landen is 11 november nog steeds een feestdag. In België en omgeving kan je de sporen van deze oorlog nog zien. Oorlogskerkhoven herinneren ons aan de 10.000.000 doden. Ongeveer 30.000.000 mensen raakten gewond. Troelstra roept revolutie uit (1917) In november 1918 riep de socialistische voorman Pieter Jelles Troelstra de Nederlandse arbeiders op de macht te grijpen. De revolutionaire geest die de andere Europese landen in zijn greep had, sloeg in Nederland echter niet aan. Troelstra had zich vergist en de bourgeoisie kwam met de schrik vrij. Aan het einde van de WO1 daverde Europa van de omwentelingsdrang. Het
Russische tsarenrijk was reeds ten onder gegaan in de bolsjewistische revolutie en aan het Franse front waren omvangrijke muiterijen uitgebroken. In verschillende Duitse steden werd begin november de macht gegrepen door raden van opstandige soldaten en matrozen. In Berlijn ging het gerucht dat de Keizer zou aftreden. Ook in Nederland, dat steeds neutraal was gebleven
nam de binnenlandse onrust toe. Doordat de toevoer van overzee stagneerde, kwam het in grote steden herhaaldelijk tot voedselrelletjes. De soldaten waren de mobilisatie meer dan zat en in de Harskamp werden barakken door oproerige militairen in brand gestoken. Velen vreesden dat de revolutie niet bij de grens zou stoppen, onder wie de Rotterdamse burgemeester Zimmerman. De westerse beschaving stond volgens hem op het punt overspoeld te worden door revolutionair geweld. Om de komende machtsovername nog zo veel mogelijk in ordelijke banen te leiden, liet hij de twee plaatselijke sociaal-democratische leiders Heykoop en Brautigam op het stadhuis komen. Zij moesten enkele knooppunten in de stad bezetten. Zimmerman hoopte dat ze ervoor wilden zorgen dat de openbare diensten en de voedselvoorziening konden doorgaan. De volgende ochtend kreeg Troelstra het bericht dat de Duitse keizer naar Nederland was gevlucht. De oude orde stond op instorten. Tot Troelstra’s grote teleurstelling bleken de leiders van SNAP en NVV de situatie anders te beoordelen. Zij wilden wel een manifest met eisen opstellen maar voor een ove4rijlde staatsgreep voelden zij niets. Maandag 11 november om 11 uur precies werd de wapenstilstand gesloten die een einde maakte aan de loopgravenoorlog die zich vier jaar voortgesleept had. Een nieuwe tijd leek aangebroken. Die avond sprak Troelstra in het verkooplokaal te Rotterdam. Spontaan verklaarde hij dat de heersende klasse had afgedaan. Hij riep: “ Verzuim het ogenblik niet, grijp de macht die U in de schoot geworpen wordt.” De proletarische revolutie die nu uitbrak zou het hoogtepunt van de vaderlandse geschiedenis worden. De volgende dag herhaalde Troelstra zijn revolutionaire boodschap in de Tweede Kamer. Hij zei: “Uw stelsel, mijne heren, Uw burgerlijke stelsel, is langzamerhand
vermolmd en verrot.” Daarom was het tijd dat de arbeidersklasse de macht over ging nemen. De sociaal-democratische kamerleden waren verrast, maar toch enthousiast en drukten hun leiders ontroerd de hand. Maar het katholieke kamerlid Bomans beschuldigde Troelstra van ‘bedenkelijke opruiing’ en verklaarde dat de meerderheid van de bevolking geen revolutie

wilde. Bomans kreeg gelijk. Spoedig bleek dat de contrarevolutionaire krachten die de woorden van de impulsieve socialistenleider hadden opgeroepen, harder van stapel liepen dan de proletarische omwenteling. Vanuit alle ooghoeken van het land werden brigades van Bijzondere
Vrijwillige Landstorm naar grote steden gestuurd om de monarchie te redden. Stations, stadshuizen, telefooncentrales, postkantoren, banken en andere
grote gebouwen werden bezet. De regering liet een manifest verspreiden waarin werd beloofd dat de voedselsituatie spoedig zou verbeteren. Het broodrantsoen zou van 200 naar 280 g per dag. Slechts in Rotterdam kwam het tot een kort stondig maar bloedig treffen. Een stoet van een paar duizend opstandige burgers en soldaten trokken onder leiding van de communistische leider Wijnkoop en de dichteres Henriëtte Roland Holst naar de Oranje Nassau – kazerne. Zij
wilden een van hun kamerleden bevrijden, maar bij het passeren van de cavaleriekazerne probeerde iemand het hek met een bijl te forceren, de wachtcommandant verloor daarop zijn zelfbeheersing en liet op de menigte schieten. Er vielen drie doden en enkele gewonden. Hoewel de spanning hier en daar in het land erg opliep, moest Troelstra nu zelf ook wel toegeven dat hij zich vergist had in de machtsverhoudingen en dat het van een socialistische machtsovername voorlopig niet zou komen. Hij liet zij toespraken in de Tweed Kamer door zijn partijgenoot Schraper overnemen om zijn onbesuisde woorden goed te praten, zelf vertrok hij naar Zwitserland om op krachten te komen. Het hoogtepunt van de Oranjefurie vormde het grootscheepse manifestatie op het Haagse Malieveld, die op 18 november op touw werd gezet. Wilhelmina, prins Hendrik en de kleine prinses Juliana kwamen in een rijtuig aan. Het Wilhelmus klonk en iedereen zag het kleine prinsesje met haar witte zakdoek wuiven. Het was iedereen nu duidelijk: De revolutie ging niet door. Algemeen kiesrecht (grondwetsherziening) (1917) Het kabinet-Cort van der Linden trad op 29 augustus 1913 aan. Het bestond uit negen liberale en vrijzinnig-democratische ministers. De kabinetsformatie duurde 61 dagen. Cort van der Linden was formateur, nadat eerder een poging van de vrijzinnig-democraat Bos om een kabinet van liberalen en sociaal-democraten te vormen, was mislukt. De SDAP wenste (nog) geen regeringsverantwoordelijkheid te nemen. Het kabinet-Cort van der Linden loodste Nederland door de Eerste Wereldoorlog (1914-1918) en bracht de belangrijke Grondwetsherziening van 1917 tot stand. Door die Grondwetsherziening kwam er een einde aan zowel de school- als de kiesrechtstrijd. Er kwam financiële gelijkstelling van openbaar en bijzonder onderwijs en het algemeen mannenkiesrecht werd ingevoerd. Daarnaast werd de weg geopend voor het vrouwenkiesrecht en werd het districtenstelsel vervangen door de evenredige vertegenwoordiging. De dreigende oorlogssituatie maakte mobilisatie van het leger noodzakelijk. Het kabinet nam maatregelen het economische leven zoveel mogelijk overeind te houden en voerde verder distributie van allerlei producten in. Belangrijke wetten die tijdens deze kabinetsperiode tot stand kwamen waren: - de Wet op de inkomstenbelasting - de Eedswet - de instelling van de Volksraad in Nederlands-Indië - de wet inzake de afsluiting van de Zuiderzee
De zittingsduur van het kabinet was 1472 dagen. Op 3 juli 1918 werd het kabinet demissionair en op 9 september 1918 trad het af. De grondwetsherziening van 1887 bracht duidelijk verruiming van het kiesrecht. Het electoraat groeide toen van ruim 122.000 tot ruim 292.000 mannen, d.w.z. van ongeveer 6,4 procent der volwassen bevolking tot ongeveer 13,9 procent. Voor vrouwenkiesrecht werd geijverd m.n. door Wilhelmina Elizabeth Drucker (1847-1925). Zij richtte in 1889 de ‘Vrije Vrouwen Vereeniging’ op en in 1894 nam zij het initiatief tot de oprichting van de ‘Vereeniging voor Vrouwenkiesrecht’. Twee jaar later, in 1896 zorgde de kieswet ervoor dat ongeveer de helft van de volwassen mannen mocht stemmen. Een kleine wetswijziging in 1901 en vooral de toenemende welvaart leidden tot nog meer stemgerechtigden. Bij de verkiezing van 1913 was 68 procent van de volwassen mannen stemgerechtigd. De samenwerkende linkse partijen namen in hun regeringsprogramma het invoeren van algemeen kiesrecht op. De werkelijke invoering van het algemeen kiesrecht, zowel voor mannen als voor vrouwen, vereiste opnieuw de ingewikkelde procedure van een grondwetsherziening. In 1917 was het dan eindelijk zover. In december 1917 werd de grondwetsherziening afgekondigd. De directe invoering van het algemeen mannenkiesrecht en de financiële gelijkstelling van de openbare en bijzondere lagere scholen gaf een forse stoot aan de formele democratisering van de staat. In 1922 werd het vrouwenkiesrecht in de grondwet vastgelegd. Einde WO1 / Weimarrepubliek (1918) In 1918 – het laatste jaar van de WO1 – werd het Duitse leger
teruggedrongen. Een Duitse overwinning leek uitgesloten. Begin november
1918 ontstond er in Duitsland een massaal verzet van arbeiders en soldaten
tegen het voortzetten van de oorlog. Dit verzet werd door communisten
geleid. Het leek erop dat er dat er een communistische revolutie zou gaan
uitbreken. De Duitse socialisten wilden ook dat het keizerrijk verdween, maar wouden geen communistische revolutie. Met steun van de Duitse
rijkskanselier namen de socialisten de regering over en riepen de republiek

uit. De Duitse keizer vluchtte naar Nederland. Een dag later, 11 november
1918, sloot Duitsland een wapenstilstand. Daarmee kwam er een einde aan de
WO1. Met behulp van het leger onderdrukten de socialisten de communistische
opstanden. De socialisten wilden de parlementaire democratie invoeren. Daarom lieten ze verkiezingen houden voor de Rijksdag (het Duitse
parlement). In Berlijn waren na de verkiezingen de opstanden nog niet
helemaal onderdrukt. Het nieuw gekozen parlement kwam daarom bijeen in het
rustige stadje Weimar. De nieuwe Duitse staat werd Republiek van Weimar
genoemd. In het parlement waren zes grote partijen vertegenwoordigd: - de socialisten (SPD, sociaal – democratische partij van Duitsland), - de communisten ( KPD, Communistische Partij van Duitsland), - de vooruitstrevende liberalen ( DDP, Duitse Democratische Partij), - de behoudende liberalen ( DVP, Duitse Volkspartij), - de conservatieven ( DNVP, Duitse – Nationale Volkspartij), - de katholieken ( Centrumpartij) Geen van deze partijen had de meerderheid in de Rijksdag. Daarom werd
Duitsland vanaf dat moment geregeerd door coalitieregeringen. Deze

bestonden meestal uit socialisten, katholieken en liberalen. De positie van de Weimarrepubliek was vanaf het begin niet sterk: - De socialisten en de katholieken wantrouwden elkaar. De socialisten
wantrouwden de macht van de geestelijken. De katholieken zagen de
socialisten als ongelovigen die het christendom bedreigden. - De vooruitstrevende liberalen (DDP) wilden met de socialisten
samenwerken, maar de behoudende liberalen wilden dat niet. De aanhang van
de DDP liep echter terug van 18% naar 8% van de stemmen. - DE conservatieven waren tegen de parlementaire democratie. Zij wilden het
keizerrijk herstellen. Zij gaven (ten onrechte) de schuld van de Duitse
nederlaag in de Eerste Wereldoorlog aan de socialisten. Het Duitse leger
had volgens de conservatieven nog verder kunne vechten. - De communisten waren ook tegen de parlementaire democratie. Zij wilden
een communistische samenleving zoals i9n Rusland. Om hun ideaal te bereiken
wachtten zij het juiste moment voor een communistische revolutie af. Bron: Sprekend verleden, deel 3 Vrede van Versailles (1919) Op 28 juni 1919 werd de Vrede van Versailles getekend. De voorwaarden voor Duitsland waren ontzettend hard. · Duitsland werd schuldig verklaard aan het uitbreken van de oorlog en kreeg een oorlogschuld van 100 miljard goudmark opgelegd, die in dertig jaar moest worden afbetaald. · Het leger moest worden ingekrompen tot 100.000 man; de dienstperioden werden verlengd tot 12 jaar voor soldaten en 25 jaar voor officieren. Door van dit kleine leger een beroepsleger te maken werd voorkomen dat er een groot potentieel aan dienstplichtige soldaten zou ontstaan. · Alle wapens moesten worden ingeleverd of moesten onder geallieerd toezicht worden vernietigd. Binnen een straal van 50 km van de grens met Frankrijk mochten geen troepen of fortiicaties aanwezig zijn. Een aantal bestaande forten werden door de Franse genie na de oorlog opgeblazen. · De oorlogsvloot moest worden uitgeleverd aan Engeland. 11 november 1918 was de dag van de wapenstilstand, de vrede moest nog komen. Die vrede kwam er in 1919, de Vrede van Versailles, achteraf een wapenstilstand van twintig jaar genoemd. Zij was vernederend voor de Duitsers, tot in de details. Zo'n detail was de datum waarop de vredesonderhandelingen begonnen: 18 januari 1919. Het was de dag waarop 48 jaar eerder, in 1871, het Duitse Rijk was uitgeroepen na de Pruisische overwinning op Frankrijk. Ook de plaats was dezelfde. De vertegenwoordigers van 27 landen die aan de oorlog hadden deelgenomen - alleen Rusland ontbrak - kwamen bijeen in de Spiegelzaal, een pronkstuk van Zonnekoning Lodewijk XIV, van 1643 tot 1715 koning van Frankrijk en bedreiger van de stabiliteit in Europa. Dat de Duitsers in 1871 juist hier hun keizerrijk hadden uitgeroepen, getuigde evenmin van veel gevoel. Op 28 juni 1919, precies vijf jaar na de moord op Franz-Ferdinand, was het vredesverdrag klaar voor ondertekening. De Duitsers verloren al hun koloniën in Afrika en in de Pacific. Aan België moesten ze Eupen en Malmédy afstaan, aan Denemarken noordelijk Sleeswijk. Elzas-Lotharingen kwam na 47 jaar opnieuw in Franse handen, het Saargebied kreeg internationaal toezicht en het Rijnland werd gedemilitariseerd. Dat alles op uitdrukkelijk verzoek van de Fransen, die daarmee een nieuwe Duitse aanvalsoorlog meenden uit te sluiten. Hoewel de Amerikanen en de Britten tegenstribbelden, eisten de Fransen hoge herstelbetalingen, te beginnen met directe betaling van twintig miljard goudmark. 'Le boche payera' (de mof zal betalen) luidde het motto waaronder de Fransen hun gram op de Duitsers haalden. In het oosten verloren de Duitsers nog meer terrein, vooral aan Polen. Het uiterste noordoosten van Duitsland. Memelland, ging naar Litouwen en de belangrijke havenstad Dantzig kwam onder internationaal toezicht. Artikel 231
Duitsland verloor dertien procent van zijn grondgebied, twaalf procent van zijn bevolking, zestien procent van zijn steenkoolmijnen en 48 procent van zijn staalproductie. Ongeveer 200.000 Duitsers trokken uit de verloren Poolse gebieden naar het moederland. Tientallen andere vredesbepalingen maakten de vernedering compleet. Duitsland mocht geen onderzeeërs en gevechtsvliegtuigen meer bouwen of kopen. Zijn overwinnaars kregen voorrechten in de Duitse kustvaart en visgronden. Het ergst was artikel 231, dat Duitsland verantwoordelijk stelde voor alle geleden oorlogsschade, omdat Duitse agressie tot de oorlog had geleid. Derhalve bepaalde artikel 232 dat Duitsland de civiele schade van de oorlog moest compenseren. Het Berlines Tagesblatt reageerde vergramd op het 'dictaat van Versailles'. ,,De overwinnaars zijn niet de adelaars van de wereldgeschiedenis, maar een schare van mindersoortige roofvogels, die de buit verdelen.'' Ook de Britse premier Lloyd George verzette zich hevig maar tevergeefs tegen de harde Franse eisen. Hij voorzag een nieuwe oorlog, want de Duitsers hadden bewezen een dapper en krijgshaftig volk te zijn, dat sinds het uiteenvallen van Rusland en Oostenrijk-Hongarije werd omringd door kleine landjes met instabiele regeringen en grote Duitse minderheden: Tsjechoslowakije, Polen en de Baltische staten. De geallieerde opperbevelhebber maarschalk Foch was al even somber over 'Versailles': ,,Hier is geen vrede gesloten, maar slechts een wapenstilstand voor twintig jaar.'' Foch stierf in 1929 en hoefde zijn gelijk niet meer mee te maken. 'Ik groet u' 'Versailles' was niet nodig om de Duitsers te verbitteren. Verbitterd waren ze al op 11 november 1918. Rijkskanselier Friedrich Ebert zei tegen soldaten die van het front terugkeerden: ,,Ik groet u, terugkerend van het slagveld, waar u niet overwonnen bent.'' De voormalige opperbevelhebber van het Duitse leger, Paul von Hindenburg, gaf de schuld aan pacifistische propaganda, aan de stakende arbeiders en de politici in de Rijksdag, in de laatste maanden van de oorlog. ,,Het Duitse leger is van achteren met een dolk neergestoken.'' In 1919 was Duitsland als was in de handen van de geallieerden. Communistische opstanden in Berlijn en München dreigden Duitsland in het spoor van de Russische revolutie te duwen. Beide opstanden werden neergeslagen door legereenheden. In München namen de revolutionairen hun tegenstanders in gijzeling om ze later te doden. De communistenvreter Adolf Hitler voorkwam een dergelijk lot door met z'n pistool te zwaaien en drie revolutionairen op de vlucht te jagen. Het zeldzame verzet tegen het 'dictaat van Versailles' kwam van de Duitse marine, die 74 oorlogsschepen aan de geallieerden moest overdragen. Op 21 juni gaf vice-admiraal Ludwig von Reuter zijn manschappen de opdracht de schepen te laten zinken. Het gebeurde bij Scapa Flow, vlak voor de Schotse kust, waar de schepen waren opgebracht. De Britten openden het vuur op de Duitse matrozen, van wie er acht stierven. Slechts vier schepen werden behouden. Een groep kinderen, op schoolreis in de haven van Scapa Flow, dacht dat het spektakel speciaal voor hen was gearrangeerd. 's Avonds gingen zij geschokt naar huis. Dans

Het einde van de oorlog bracht een culturele schok teweeg. In de café's van de overwinnende landen werden de vloeren sleets gedanst. Spoedig sloeg de gekte over naar alle gelegenheden waar mensen zich vermaken. Foxtrot en rag-time waren geliefd. Het korset ging op zijn retour, want steeds vaker weigerden mannen te dansen met een vrouw in een korset. De mode werd frivoler. De lange rok verdween, de nieuwe norm werd twee centimeter onder de knie en vanaf daar de benen zichtbaar. In Nederland was het leven duur. Een paar sokken kostten zestig cent, een maatkostuum zestig gulden. Voor dertig gulden in de maand huurde je een kamer. In de winkels van C&A was vanaf 1919 ook herenkleding te koop, speciaal voor arbeiders. C&A staat voor Clemens en August Brenninkmeyer, die in 1841 vanuit Duitsland naar Nederland kwamen om linnen stoffen te verkopen. Later kwamen er damesmantels bij. Reeds in 1919 luidde het motto: 'C&A is toch voordeliger'. Ingenieur H.H. Schotanus à Steringa Idzerda verzorgde op 6 november de allereerste radio- uitzending in Nederland. Met zijn zender PCGG (Pracht Concerten Gratis Gegeven) bracht hij vanuit zijn Haagse woonkamer enkele korte, muzikaal omlijste mededelingen in de ether. Als oprichter van de NRI (Nederlandsche Radio Industrie) leverde de ingenieur al zend- en ontvangstapparatuur aan het leger. Zijn grote wens was langs draadloze weg muziek en gesproken woord te brengen in iedere huiskamer. Algemeen: Roaring Twenties Na 1918 concentreerden de Amerikanen zich sterk op hun eigen land. Er begon
een periode die we de ‘roaring twenties’ noemen. Het was een dolle tijd, met de opkomst van de film (hollywood), met een
sensatiepers die zich op de privé-leven van de filmsterren stortte. Met
dansrages als de charleston, jazz in rokerige kroegen waar officieel geen
alcohol mocht worden geschonken, gangsterbendes. Maar bovenal nam de welvaart bezit van Amerika. De auto werd populair en
betaalbaar. Ford maakte zijn auto’s aan de lopende band en hij vroeg er
maar 225 dollar voor. In 1925 bezaten van elke 1000 Amerikaan er 154 al een
auto. Ter vergelijking: voor Engeland waren de cijfers 15 auto’s op de
1000, voor Nederland minder dan één auto op de 1000. De bloei van de auto-industrie zoog de rest van de economie mee. Staalfabrikanten, bandenproducenten, wegenbouwers, oliemagnaten, enz. profiteerden ervan. De auto was niet het enige teken van welvaart. Koelkasten, radio’s, broodroosters werden massaproducten. In 1929 waren er al 606 radiozenders. In hetzelfde jaar werden er een kleine miljoen koelkasten geproduceerd. ‘ The business of America is business’, zei president Coolidge. Het leek of
het niet op kon, alsof er geen groter goed was dan particulier initiatief

en vrij ondernemerschap. Voor de schaduwzijden had bijna niemand oog. Benaming voor de jaren twintig van deze eeuw in de VS. Het leek een periode
van voorspoed tussen de Eerste Wereldoorlog en de wereldcrisis van de jaren
dertig. Levensstijl en moraal werden vrijer; luxegoederen als de auto, radio, grammofoon, wasmachine en koelkast deden hun intrede. De welvaart
was echter goeddeels schijn. Grote delen van de bevolking ging het in de
jaren twintig niet beter dan voorheen. De welvaart bleek bovendien uiterst
wankel en kwam abrupt ten einde met de beurskrach van 1929. Bron: Kijk op de tijd 3 vwo. Opkomst fascisme / Mussolini (1921) Vanaf maart 1919 stichtte de gewezen socialist Mussolini zijn Fasci Italiani di Combattimento (Italiaanse strijdgroepen), vooral bestaande uit oud-frontsoldaten (de naam ‘fascisme’ werd verbonden aan de fasces, het Oud-Romeinse symbool van de staatsmacht). Het klimaat van hevige sociale beroeringen in het naoorlogse Italië, samen met de teleurstelling over door de bondgenoten niet gehonoreerde nationalistische verwachtingen van de overwinning, begunstigde de groei van de beweging. Aanvankelijk moet het Mussolini's eigenlijke doel geweest zijn de leiding van de socialistische partij, die hem in 1914 uitgestoten had, te heroveren; de druk van vastberaden aanhangers en eigen opportunisme dreven hem echter de weg van de sociale reactie op. Tijdens de massale stakingen en fabrieksbezettingen van 1920 wist Mussolini financiële steun van het grootkapitaal te krijgen en vanaf herfst 1920 begonnen de fasci strafexpedities tegen de socialistische partij en de vakbonden. Hun gebouwen werden in brand gestoken en hun aanhangers mishandeld, tot aftreden gedwongen en soms gedood. In nov. 1921 werd het fascisme van vechtorganisatie omgevormd tot partij de Nationale Fascistische Partij, die toen 320000 leden telde. In de daaropvolgende elf maanden liet Mussolini zijn oorspronkelijke republikeinse en sociaal-progressieve program varen en namen de fascisten, met nauwelijks verholen steun van leger en bureaucratie, in grote delen van Italië feitelijk de macht over. Onder dreiging van een fascistische mars naar Rome benoemde koning Victor Emanuel III op 29 okt. 1922 Mussolini tot minister-president. Op zijn weg naar het premierschap had Mussolini veel steun ondervonden van de liberale leiders Giolitti, Salandra e.a., die de fascisten hoopten te ‘temmen’ en voor hun doeleinden te benutten. Aanvankelijk moest Mussolini dan ook regeren met een coalitiekabinet van fascisten, liberalen e.a. De kamerverkiezingen van april 1924 gaven aan het blok van fascisten en liberalen 65% van de stemmen. Kort daarop kwam de ontwikkeling echter in een stroomversnelling door de crisis, die uitbrak nadat de socialistische afgevaardigde Matteotti door fascisten vermoord was; aanvankelijk ernstig in zijn positie bedreigd, wist Mussolini daarna deze crisis te gebruiken om zich van opposanten en coalitiegenoten te ontdoen. fascisme, oorspronkelijk de naam van de antidemocratische politieke beweging onder leiding van Benito Amilcare Andrea Mussolini, die in Italië in 1920–1925 de macht wist te veroveren. Sindsdien wordt het woord gebruikt als verzamelbegrip voor al die antidemocratische bewegingen en stromingen die op de wezenlijke punten met de Italiaanse beweging overeenkomen. Het is in de geschiedwetenschap een vrij algemeen aanvaard gebruik om ook het Duitse nationaal-socialisme eronder te begrijpen. Chiang kai-shek en Mao Zedong (1926) Chiang Mai of Chiengmai, stad in Thailand, hoofdstad van de gelijknamige provincie, aan de Mae Nam Ping, met 183!000 inw. Chiang Mai is het belangrijkste economische, culturele en religieuze centrum van Noord-Thailand. De invloed van de stad, die vnl. wordt bewoond door Shan, strekt zich uit tot Birma (provincie Shan) en (op cultureel en religieus gebied) Laos. De omgeving van de stad wordt gekenmerkt door een zeer vruchtbare bodem, waar thee, sojabonen, maïs en tabak worden verbouwd. In de stad bestaat een belangrijke handel in deze producten. Voorts is de stad een belangrijk transportcentrum (beginpunt spoorlijn naar Bangkok, internationaal vliegveld, riviertransport) voor o.m. hout. Chiang Mai staat bekend als een belangrijk centrum van ambachtelijke nijverheid (zijden stoffen, aardewerk, zilver- en houtbewerking). Er zijn diverse opleidingsinstituten, w.o. de universiteit van Chiang Mai (1964), een landbouwonderzoekscentrum en een technisch wetenschappelijk instituut (1957). De oude stad is rijk aan, veelal vervallen, tempels uit de 13de tot 15de eeuw. Het tempelcomplex Wat Phra That Doi Suthep is een belangrijk bedevaartsoord en is gelegen in een nationaal park op de hellingen van de Suthepberg (1685 m). In de omgeving liggen diverse oude kloosters. 1. Geschiedenis

Chiang Mai werd in 1292 gesticht als residentie voor de koningen van het Lanna Thai-koninkrijk en groeide al snel uit tot een belangrijke stad. De stad heeft door de eeuwen heen altijd haar belangrijke en vrijwel onafhankelijke positie naast Bangkok behouden. Mao Zedong of Mau Tse-toeng (Shaoshan, Hunan, 26 dec. 1893 - Peking 9 sept. 1976), Hij was een Chinees revolutionair en een partijleider. Hij was afkomstig uit een familie van kleine boeren. Hij volgde een onderwijzersopleiding in Changsha. Hij vervulde zijn militaire dienstplicht en was actief in revolutionaire studieclubs enz. In 1918 vertrok Mao uit Hunan naar Peking, waar hij een baan vond als assistent aan de universiteitsbibliotheek. Hierdoor kwam hij in aanraking met Li Dazhao (Li Ta-tsjau), de eerste Chinese filosoof die marxist werd. In juli 1921 nam Mao deel aan de oprichtingsvergadering van de Chinese Communistische Partij (CCP) in Peking. En in okt. 1921 werd hij secretaris van de CCP in Hunan. Hij hield zich bezig met de opbouw van de partij en de vakbeweging. Hij werd bedreigd met arrestatie, daarom vluchtte Mao in 1923 naar Sjanghai. Op het derde congres van de CCP in 1923 werd Mao in het Centraal Comité gekozen. Bij de totstandkoming van het bondgenootschap tussen Guomindang (Kwo-min-tang) en CCP in 1924 werd hij een van de zes communistische leden van het zestien leden tellende Centrale Uitvoerende Comité van de Guomindang; hij vervulde verschillende functies in CCP en Guomindang. In 1927 schreef Mao zijn beroemd geworden Rapport over een onderzoek naar de boerenbeweging in Hunan, dat het uitgangspunt zou vormen van de ontwikkeling van zijn opvattingen over de voor China meest geschikte vorm van revolutie. In dit jaar ontstond er een breuk, die door Tjiang K'ai-sjek (Chiang Kai-shek) geforceerd was, tussen Guomindang en CCP, waarop Mao Zedong zich, na twee mislukte pogingen tot opstand in Jiangxi en Hunan, terugtrok in de Jinggangheuvels van Jianxi. Daar begon Mao een guerrilla, samen met de troepen van Zhu De (Tsjoe Te), die met zijn mannen het 4de leger van het Chinese Rode leger van Arbeiders en Boeren vormde. Vrijwel afgesneden van de officiële, in de illegaliteit verdreven leiding van de CCP, volgde Mao zijn eigen politieke weg, die hem in de daaropvolgende jaren regelmatig in conflict met de CCP-top bracht. Tussen 1930 en 1934 voerde Tjiang K'ai-sjek vijf omsingelingscampagnes tegen de communisten in Jiangxi. De laatste campagne bracht Mao zozeer in het nauw, dat besloten werd tot een uitbraak (herfst 1934). Zo begon de legendarische Lange Mars, tijdens welke Mao op een conferentie in Zunyi in jan. 1935 definitief de macht in de partij wist te veroveren. Eind 1935 bereikten de overgebleven eenheden van het Rode Leger onder Mao de noordwestelijke provincie Shaanxi, waar hij zijn hoofdkwartier in Yan'an vestigde. In deze jaren gaf Mao gestalte aan zijn politieke en militaire theorieën, bestudeerde hij het marxisme en schreef hij zijn belangrijkste boeken: (Strategische problemen van de Chinese revolutie; Over de praktijk; Over de tegenstellingen; Over de nieuwe democratie). In juli 1937 kwam het opnieuw tot een bondgenootschap tussen CCP en Guomindang, nu tegen de Japanse aanvallers. In diezelfde tijd wist de CCP zijn invloed op het platteland uit te breiden door de guerrilla tegen de Japanners, terwijl in Yan'an de basis werd gelegd voor de bestuurspraktijken waarmee de CCP uiteindelijk heel China zou besturen. Na de nederlaag van Japan brak, ondanks Amerikaanse bemiddelingspogingen, de burgeroorlog opnieuw uit, die in 1949 met de overwinning van de CCP eindigde. Mao werd staatshoofd van de Volksrepubliek China (1 okt. 1949), nadat zijn machtspositie op het 7de partijcongres in 1944 geconsolideerd was. In 1949 vertrok Mao voor zijn eerste buitenlandse reis naar Moskou, waar de moeizame onderhandelingen met Stalin over Russische hulpverlening en o.a. de terugtrekking van Russische troepen uit Chinees Toerkestan, Mao sterkten in zijn gereserveerde opstelling ten opzichte van de Sovjet-Unie, die tijdens de burgeroorlog geen steun had verleend aan de CCP. De aparte invloed van Mao in de opbouwfase van de volksrepubliek in de jaren vijftig komt vooral tot uiting in de politiek-ideologische campagnes die ten doel hadden de Chinese maatschappij en het Chinese denken om te vormen in Mao's geest. Deze culmineerde in de 'Drie Rode Banieren'-campagne (Grote Sprong Voorwaarts) in 1958, waarbij hij, aangemoedigd door de betrekkelijk voorspoedige wijze waarop eerdere campagnes als bijv. de collectivisering van de landbouw waren verlopen, poogde China economisch sprongsgewijs vooruit te brengen. Deze politiek leidde al spoedig tot ernstige tegenslagen en politiek verzet (blijkend uit bijv. het ontslag van minister van Defensie Peng Dehuai (P'eng Te-huai) in 1958). Mao trad af als staatshoofd en werd in die functie in 1959 opgevolgd door Liu Shaoqi (Lioe Sjau-tsj'i), die aan een politiek van reconstructie en consolidatie begon. In de loop van 1959/1960 kwam het blijkbaar reeds lang broeiende conflict tussen China en de Sovjet-Unie, dat deels ideologisch van karakter was, geleidelijk aan in de openbaarheid. Stalin en vijfjarenplannen (1928) De autocratie van Stalin, hoe zeer ook van eigen aard, ligt in het verlengde van de extreem gecentraliseerde en despotische regeringsmacht die de Russische tsaren bij de gratie Gods eeuwenlang over hun onderdanen hebben uitgeoefend. En onder deze voorgangers van de dictator vindt men sadisten bij bosjes, zowel van het sexuele als het non-sexuele soort. Over Iwan de Verschrikkelijke en Peter de Grote hoeft men niet uit te wijden, hun gevallen zijn overbekend. Met Stalin hebben beide geweldenaars uit de Russische geschiedenis deze kenmerken gemeen: a. de vaderfiguur vroeg ontvallen, respectievelijk deficiënt, b. eenzaam opgroeien in een enig-kind-situatie, c. ongelukkige jeugd met ervaringen van geweld en existentiële onzekerheid. Opmerkelijk is echter dat ook bij uitgesproken zwakke heersers als Anna Iwanowna en Nicolaas II duidelijk sadistische trekken geconstateerd kunnen worden. Met het oog hierop moet men althans als hypothese aannemen dat het onbeperkte gezag met al zijn mogelijkheden en gevaren zoals het in de Russische traditie geworteld is, sadisme aanwakkerend, sadismogeen geweest is. Dat mensen als Stalin, wiens persoonlijkheid door de ervaringen in zijn jeugd al sterk in de richting van het sadisme was gepreconditioneerd, in de hoedanigheid van alleenheerser zich tot monsterachtige dwingelanden moesten ontwikkelen, ligt dan voor de hand. Temeer als de ideologie, die de geestelijke ruggegraat van het regime vormt, de terreur als historische noodzaak en de destructie van hele klassen als een onvermijdelijke maatregelter verwezenlijking van een nieuwe sociale orde bij voorbaat rechtvaardigt. In de coïncidentie van deze drie factoren: autocratische macht, persoonlijke preconditie en ideologische destructiedwang, ligt naar mijn mening de verklaring van de weergaloze wreedheid van het Stalinistische regime Wallstreet crash (1929) Beurskrach, de ineenstorting van de New Yorkse effectenbeurs op donderdag 24 okt. 1929. De belangrijke positie van de VS op de internationale markt maakte dat de nationale economische crisis, die hierop volgde, zich als een olievlek over heel de wereld uitbreidde – het begin van de Grote Crisis van de jaren dertig (zie crisis). Crisis [economie]. Het begrip crisis neemt in moderne publicaties van sociologische, politicologische of historische aard een vooraanstaande plaats in. Oliecrisis, crisis in de politiek en gezagscrisis zijn hiervan enkele voorbeelden. Dit veelvuldig hanteren van het crisisbegrip is overigens geen nieuw verschijnsel ook in de jaren tussen de twee wereldoorlogen dook het op, in de eerste plaats natuurlijk in verband met de ( ‘grote’) crisis, waarmee men dan duidde op dat complex geheel van economische ineenstorting en maatschappelijke verwarring dat volgde op de beurskrach van 1929 in New York. Maar ook in historische publicaties (bijv. Hazard) en contemporaine analyses (bijv. Huizinga, Sorokin, Belloc) speelde het crisisbegrip een belangrijke rol. Hitler aan de macht (1932) Aan het einde van de twintiger jaren begon de partij te groeien. In 1932 maakte hij weinig indruk tijdens de presidentiële verkiezingen tegen Hindenburg, maar Adolf Hitler werd een jaar later tot kanselier benoemd. Eenmaal aan de macht, trok hij alle bevoegdheden naar zich zelf en de Nazipartij toe. Tijdens de "nacht van de lange messen" werden vele tegenstanders van zijn bewind vermoord. Een jaar later sloot Führer (Leider) Hitler een pact met de Italiaanse leider Mussolini. Deze overeenkomst wordt ook wel de Rome-Berlijn-as genoemd. Oostenrijk werd in 1938 bij Duitsland ingelijfd. Ook zorgde het grondgebied van het Sudetenland (een deel van Tsjecho-Slowakije) voor een "Groter Duitsland". Vanaf 1929 zouden de verschillende kapitalistische staten steeds dieper in het moeras van de tweede structurele crisis van het kapitalisme (2) wegzakken. De Duitse monopolie-bourgeoisie gaf hiervan de schuld aan "De socialistische beweging". Immers deze was het die "socialistische tendensen had ingebracht in zowel een groot aantal wetten, als in de vele noodverordeningen der tegenwoordige regering, en meer nog, vond men ze in de overdracht van verschillende belangrijke regeringsambten aan de leden der socialistische partijen en daardoor in de dagelijkse arbeid van het beheer (van de staat)." (3) Het was de hysterische retoriek binnen de kapitalistische klasse die de weg hielp banen voor het kanselierschap van het Duitse rijk van Adolf Hitler, dat begon op 30 januari van het jaar 1933. Natuurlijk had deze hysterie haar objectieve gronden. We zagen reeds dat het Duitse kapitalisme leed aan drie fundamentele tegenstellingen. Om deze te kunnen verhelpen was er behoefte aan een ééngemaakt burgerlijk gezag met dictatoriale macht dat in staat was om drie taken te vervullen die in theorie deze drie tegenstellingen zouden kunnen oplossen: 1) De vernietiging van de revolutionaire organisatie van de Duitse arbeiders en het omvormen van hun revolutionaire stemming tot een agressief burgerlijk nationalisme dat hen geschikt maakte als kanonnenvoer. 2) Het opbouwen van een militaire macht die sterk genoeg was om de oude rivalen, Engeland en Frankrijk, in toom te houden en eventueel tot bondgenoten te maken. 3) Bondgenoten die het Duitse imperialisme nodig zou hebben voor haar derde en grootste taak: de macht breken van het wereldcommunisme d.m.v. de militaire vernietiging van de Sovjet-Unie. De NSDAP was de enige burgerlijke politieke partij met een massa-organisatie (4) die een kans maakte om deze drie doelen te vervullen. De enige serieuze politieke rivalen voor het politieke leiderschap waren in het begin van de 30er jaren nog slechts de conservatieve partijen van Lutherse snit die met weemoed terugkeken naar het oude keizerrijk van voor 1918 (met name de DNVP, DVP en de DDP). Daarin had zich een gedeelte van de traditionele bourgeoisie en kringen van adel, leger en ambtenarij verschanst hadden. Deze partijen, die dus het 'establishment' vertegenwoordigden, nog slechts zo'n tien procent van het electoraat, hadden door hun autoritaire politiek en afwijzing van coalities met zowel katholieken als reformisten reeds de weg gebaand voor de machtsovername van het nationaal-socialisme en hun feitelijke rol was nog slechts die van het warmhouden van de regeringszetel (5). Een dictatuur die de Europese eenheid onder Duitse leiding moet voorbereiden is een ernstige zaak, het 'sollicitatiegesprek' van de NSDAP en Hitler bestond daarom maar liefst uit zeven verschillende fasen: 1) Op 25 september 1930 legde Hitler voor een burgerlijk gerechtshof een eed af dat hij nooit de macht zou grijpen met illegale middelen, maar altijd op basis van de grondwet. Deze eed was niet bedoeld voor de Duitse kapitalistenklasse in zijn geheel, maar alleen om de kliek rond de heersende partijen en de strijdkrachten gerust te stellen. Hitler krijgt zijn legaal brevet. 2) Op 27 januari 1932 hield Hitler een inleiding voor de vertegenwoordigers van het monopoliekapitaal in de Industrieclub in Essen. Hier verklaarde hij o.a.: - dat het privé-eigendom van productiemiddelen gerechtvaardigd is omdat het tegemoetkomt aan de fundamentele ongelijkheid van mensen; - dat politieke democratie analoog is aan de communistische economische democratie en daarom afgeschaft moet worden; - dat de toekomstige organisatie van het Duitse volk gebaseerd moet zijn op een sterk nationaal gevoel op alle gebieden; en dat in het kader hiervan het marxisme in Duitsland tot de laatste wortel uitgeroeid moet worden. 3) Bij de regionale verkiezingen op 24 april en de rijksdagverkiezingen op 31 juli kan de NSDAP haar winst op meer dan eenderde van de uitgebrachte stemmen brengen, voor de electorale test is men eveneens geslaagd (6). 4) Op 19 november verzoekt een groep monopolisten aan president Hindenburg om Adolf Hitler tot het rijkskanselierschap te benoemen. Het komt tot een onderhoud van Hitler met Hindenburg, doch de laatste vertrouwt Hitler niet, maar het economische deelbrevet is gehaald. 5) De NSDAP moet zich ontdoen van zijn lompenproletarische erfenis - ideoloog, Gregor Strasser. Dit gebeurt op 8 december. 6) Op 4 januari is er een geheime bespreking tussen Hitler en de vroegere Rijkskanselier von Papen over de opzet van een fascistische coalitieregering. Behalen van het politiek deelbrevet. 7) Op 22 januari is er een SA-demonstratie voor het Karl Liebknecht-huis in Berlijn, onder politiebescherming. Op 25 januari is er een grote arbeidersdemonstratie van de KPD in Berlijn als antwoord op de fascistische provocatie van 22 januari. Behalen van het laatste, ideologische deelbrevet. Hitler heeft nu zijn volledige Europese diploma gehaald. Op 28 januari wordt generaal Kurt von Schleicher als Rijkskanselier ontslagen. Op 30 januari wordt Hitler als Rijkskanselier aanvaard door Hindenburg. De KPD doet een laatste poging om dit te voorkomen en doet aan het bestuur van de SPD het voorstel een algemene staking te organiseren, zoals de algemene stakingen in 1921 en 1922 waarmee de reactie reeds twee keer kon worden tegengehouden. De SPD is echter bang voor de groeiende invloed van de KPD onder de Duitse arbeiders en weigert. Daarmee gaven zij het fascisme vrij spel. Op die manier heeft de gezamenlijke invloed van het Duitse grootkapitaal en het Duitse reformisme de geboorte mogelijk gemaakt van het Derde Duitse Rijk en zijn terroristische poging tot éénmaking van Europa die zou volgen. De ontwikkelingen in het huidige Oostenrijk verlopen volgens dezelfde patronen. Noten: 1) Uit: "Het jaarverslag van het bestuur van de Duitse Bank en Disconto maatschappij voor 1929." 2) Van 1929 tot in de veertiger jaren. De eerste structurele crisis van het kapitalisme duurde van 1873 tot begin twintiger jaren. 3) Uit: "De rede van Karl Friedrich v. Siemens, gehouden op het diner van de General Electric Company op 27 oktober 1931 in New York". 4) Er waren nog twee andere (half) burgerlijke partijen met een massabasis. De SPD met haar revolutionaire verleden en haar arbeidersbasis was voor de bourgeoisie niet betrouwbaar genoeg, terwijl de katholieke Centrumpartij een te smalle machtsbasis had. 5) Rijkspresident was vanaf 1925 de voormalige bevelhebber uit WOI: Maarschalk Paul von Hindenburg. Rondom hem verzamelde zich een kliek van militairen en hoge ambtenaren die het uitvoerend gezag steeds meer concentreerde, vooral in de periode 1930-1933 onder de respectievelijke rijkskanseliers Brüning, von Papen en Schleicher. In deze periode werd het steeds meer een gewoonte om met presidentiële decreten te regeren om zo de Rijksdag te omzeilen. 6) Dit was onder legale omstandigheden echter het hoogtepunt. Tijdens de tussentijdse Rijksdagverkiezingen op 6 november daalde de NSDAP al weer van 230 tot 196 zetels. Voornaamste bronnen: - "Documente zur Deutschen Geschichte", Delen: 1914-1917, 1919-1923, 1924-1929, 1929-1933, 1933-1935, 1936-1939, 1939-1942, 1942-1945, Röderbergverlag 1977. - Andrew Rothstein, "A History of the USSR"., Penguin Books 1950. - Michael Sayers & Albert E. Kahn, "De grote samenzwering", Republiek der Letteren 1946. Het Amerikaanse imperialisme
Duitsland en Japan waren in de dertiger jaren niet de enige imperialistische machten die aan hun machtsuitbreiding werkten. Ook de VS hielden zich bezig met globale plannen. De eerste poging van de VS om zijn macht over de oceaan uit te breiden dateert van de periode 1918/1919 toen president Woodrow Wilson werd teruggefloten door de Amerikaanse monopolisten die inzagen dat de VS nog niet sterk genoeg waren om een werkelijke globale leidersrol te kunnen aanvaarden. Dit veranderde met de beëdiging van de Amerikaanse president Theodore Roosevelt (1933). In de eerste vijf jaar van zijn presidentsschap construeerde Roosevelt de zogenaamde 'New Deal' in het kader waarvan miljoenen Amerikaanse werklozen (vaak met militaire discipline) werden tewerkgesteld in (semi) regeringsprojecten. Hiermee behaalde hij drie resultaten: 1. In de eerste plaats slaagde hij er in om het gigantische revolutionaire potentieel onder de Amerikaanse arbeidersklasse zoals dat in het begin van de dertiger jaren bestond langzaamaan af te breken; 2. vervolgens werd de gezamenlijke macht van de monopoliebourgeoisie over de arbeidersklasse versterkt doordat de basis werd gelegd voor de economische samensmelting van de hulpbronnen van de staat met die van multinationals; 3. tenslotte werd de economische kracht van de monopoliebourgeoisie en de politieke macht van haar staat (De federale staat kreeg in het kader van de New Deal meer macht over de deelstaten) vergroot. Hierdoor verkregen de VS meer slagkracht in het buitenland. Deze drie resultaten van de New Deal legden na de oorlog de grondslag voor: 1) De formele schepping van het militair-industriële complex onder verantwoordelijkheid van generaal Eisenhower in 1945. 2) Het begin van de Koude Oorlog en de bewapeningswedloop door president Truman vanaf 1946; 3) De communistenjacht onder leiding van senator McCarthy in de 50er jaren. Over militaire avonturen en economische crises
In de tweede helft van de twintiger jaren werd een ontwerp opgesteld van een militaire invasie in de Sovjet-Unie die het socialistische systeem aldaar zou moeten vernietigen. Het plan was opgesteld door de Franse generale staf die de militaire instructeurs en de luchtmacht zou moeten leveren. Daarnaast zou Engeland zijn vloot beschikbaar stellen, de Duitsers zouden moeten zorgen voor technische ondersteuning en "vrijwilligerslegers", terwijl er verder grondlegers ter beschikking werden gesteld door Polen, Finland en Roemenië. In de Sovjet-Unie werd het plan gesteund door de Industriële partij, een ondergrondse kapitalistische groepering die zich vooral bezighield met samenzweren en sabotage met behulp van grootscheepse financiële ondersteuning van de Torgprom (een internationale Trust die opereerde vanuit Parijs en bestond uit Russische miljonairs die uitgeweken waren voor de Oktoberrevolutie. (1) De grote invasie zou moeten plaatsvinden in de zomer van 1930. Uiteindelijk kwam van dit plan niets terecht door de grote depressie van september 1929. Deze gigantische economische ramp die in Wall Street begon en uiteindelijk zorgde voor een daling van bedrijfsfondsen met 30, 40, 50 en meer procent en zorgde voor een werkloosheid in de ontwikkelde kapitalistische landen van tientallen procenten. Het parlementair regime van de bourgeoisie wankelde op haar grondvesten en leek vervangen te zullen worden door een autoritair fascistisch regime òf te moeten wijken voor het socialisme. Helaas waren de communistische partijen in de belangrijkste kapitalistische centra op dat moment nog niet ver genoeg ontwikkeld om een socialistische revolutie op succesvolle wijze te volvoeren. Het kapitalisme zou uiteindelijk een nieuwe wereldoorlog ontketenen om deze structurele crisis (2) van het kapitalisme de baas te kunnen worden. Noten: 1) Naast en samenwerkende met de Industriële Partij waren er nog andere kleinere terroristische groepen als het "USSR-bureau van de Mensjewieken" en de "Werkende Boeren Partij". 2) Een structurele economische crisis van het kapitalisme (tot op heden waren er drie en de laatste bestaat nog) is te onderscheiden van de conjuncturele economische crisis. Zie voor het verschil tussen de verschillende soorten crisissen het artikel: "De kenmerken van de huidige crisis" in Marxistische Studies nr. 45 door Thomas Gounet, EPO 1999.
New Deal (1933) In 1928 begon de economische crisis. Door enorme overproductie kelderde de prijzen en raakte door de lage winst vele mensen, en dan voornamelijk de boeren, werkeloos. Roosevelt kwam met een oplossing, New Deal genaamd. Dit progressieve beleid zou de economische crisis oplossen. Progressief omdat het conservatieve idee van weinig overheidsbemoeienis, voorgoed was verdwenen. De New Deal, die begon in 1933, zorgde voor een opmerkelijk aantal maatregelen, die de crisis moesten oplossen. Eind 1934 was er echter nog geen zicht op het einde van de economische crisis. Vanaf eind 1934 tot eind 1935 kwam er een periode in de New Deal waarin zeer weinig ondernomen werd. Onder toenemende druk begon Roosevelt eind 1935 aan een tweede periode waarin weer een hoop maatregelen werden genomen in korte tijd. Deze zogenaamde Tweede New Deal kwam onder andere met de Social Security Act, misschien wel de belangrijkste act in de hele New Deal. Onder andere door het Court Packing Plan kwam in 1938 de New Deal tot een einde. Voor de economische crisis begon werd er een beleid gevoerd die eigenlijk al jaren werd gevoerd. Men ging er namelijk vanuit dat, omdat het voorgaande jaren goed werkte, dat het de komende jaren dan ook wel zou goed gaan. Dit was ook zo tot dat op een gegeven moment de beurs begon te kelderen en de munt in een gigantische tempo meer waard werd. Er was dus sprake van deflatie en dit had tot gevolg dat de mensen het aankopen van producten zo lang mogelijk gingen uitstellen, want morgen zijn de producten immers goedkoper dan vandaag. De mensen die alles produceerden zaten met zoveel overschot dat ze niet wisten wat ze er mee moesten doen en omdat de prijzen zo laag waren verdienden de ondernemers nauwelijks meer geld en moesten ze mensen ontslaan omdat die niet meer nodig waren vanwege de overproductie. Miljoenen mensen raakte hun baan kwijt en duizenden bedrijven gingen failliet. Men probeerde in eerste instantie de crisis op te lossen door het zo succesvolle beleid van de jaren voor de crisis aan te houden. Omdat dit niet bleek te werken ging het steeds slechter met de economie. In 1932 won Roosevelt de verkiezingen en in zijn campagne had hij een nieuwe aanpak aan gekondigd. Met deze aanpak begon hij in zijn eerste regerings jaar: 1933. Deze aanpak bestond uit een aantal afspraken die er in de jaren daar opvolgend zouden worden uitgevoerd. Het werd de New Deal genoemd. Spaanse burgeroorlog (1936) De aanloop naar de burgeroorlog kwam in 1931, toen koning Alfonso XIII ten val kwam omdat hij de militaire kaste begunstigde, met de grondwet knoeide en progressieve politici van zich vervreemdde. De tweede Spaanse republiek werd uitgeroepen, kerk en staat werden gescheiden, privilegies van topmilitairen aan banden gelegd. Hoge officieren, landeigenaars, kerkleiders en konservatieven komplotteerden meteen tegen die moderne staatsvorm. Bovendien nam de sociale onrust toe, met algemene stakingen in Valencia en Zaragoza in 1934, straatgevechten in Madrid en Barcelona, en een bloedige opstand van mijnwerkers in Asturias, neergeslagen door Francisco Franco. Regeringskrisissen leidden tot de verkiezingen van 16 februari 1936. Die brachten een Volksfront-regering aan de macht, een koalitie van republikeinen, socialisten, kommunisten en syndikalisten. Dit kabinet had de steun van de meeste linkse partijen, maar werd bestreden door de rechtse partijen en door wat er van het centrum overbleef. Op 18 juli 1936 mondde een zorgvuldig voorbereide samenzwering uit in een opstand van militairen tegen de verkozen regering. Via de nationalistische slagzin ,,Spanje werd gered'' maakten ze duidelijk dat andersgezinden, regering inbegrepen, niet als ,,echte'' Spanjaarden golden. Het leiderschap over de rebellen kwam in handen van generaal Franco. Drie dagen na het begin van de opstand kontroleerden de rebellen Spaans Marokko, de Canarische Eilanden, de Balearen (behalve Menorca), en Spanje ten noorden van het Guadarrama-gebergte en de Ebro (behalve Asturias, Santander, het noorden van Baskenland en noordoost-Catalonië). Elders sloeg de republikeinse regering de rebellen neer, behalve in grote Andaloezische steden als Sevilla, Granada en Cordoba. In Burgos liet Franco zich op 1 oktober 1936 tot staatshoofd uitroepen aan het hoofd van een nationalistische regering. De republikeinse regering werd vanaf september dat jaar geleid door de socialist Francisco Largo Caballero. Op 6 november verhuisde de regering van Madrid naar Valencia. Largo werd in mei 1937 opgevolgd door partijgenoot Juan Negrin, die de hele oorlog premier bleef en de regering na de republikeinse nederlaag in ballingschap bleef leiden tot 1945. De nationalisten kregen belangrijke steun van Hitler en Mussolini, de republikeinen kregen hulp van de Sovjetunie en Mexico, een land dat zelf lang voor de republikeinse staatsvorm had gestreden. Aan beide zijden vochten vrijwilligers uit Europese landen, geronseld langs gelijkaardige ideologische lijnen als de kampen die elkaar in Spanje bevochten. Ook in België lokten linkse partijen vrijwilligers voor de republikeinen, terwijl priesters en rechtse partijen dat deden voor de nationalisten. In Spanje riepen de bisschoppen op 1 juni 1937 de rebellie van de generaals tegen de verkozen regering uit tot ,,rechtvaardige oorlog''. Die werd nu een cruzada (kruistocht) tegen de ,,goddelozen''. Dat kerkelijk standpunt trok de resten van het politieke centrum naar Franco. Tegen oktober 1937 hadden diens nationalisten de hele noordkust veroverd. Dan begon een uitputtingsoorlog. Een zware klap kregen de republikeinen toen de nationalisten in april 1938 een wig dreven door hun gebied en de Middellandse Zee bereikten. In december dat jaar rukten Franco's troepen op naar Catalonië en dreven ze de republikeinen noordwaarts, naar Frankrijk. Op 5 maart 1939 trok de republikeinse regering in ballingschap naar dat land. Eind maart begonnen de meeste republikeinse legers zich over te geven, op 28 maart rukten de nationalistische legers Madrid binnen. Franco's communiqué luidde: ,,Met de gevangenneming en ontwapening van het Rode Leger bereikten de Nationalistische troepen vandaag hun militair einddoel. De oorlog is voorbij.'' In drie jaar tijd hadden de nationalisten de republiek verpletterd. De gevangenissen vulden zich met 270.000 mensen, meestal politieke gevangenen. Militaire rechtbanken velden een 50.000-tal doodsvonnissen, waarvan zowat de helft werd uitgevoerd. Nationalisten schatten dat er 1 miljoen doden vielen. Recentere ramingen geven een half miljoen doden aan. In Spanje begon een diktatuur van bijna 40 jaar, die veel linkse leiders, onder wie de huidige Spaanse premier Felipe Gonzalez, in ballingschap dreef. Het katolicisme werd opnieuw staatsgodsdienst, echtscheiding verboden. Aanvang WO2 (1938) De van 1939 tot 1945 gevoerde strijd tussen de As-mogendheden (Duitsland, Italië en - vanaf dec. 1941 - Japan) en hun bondgenoten enerzijds en de
Geallieerden (Groot-Brittannië, Frankrijk, de Sovjet-Unie [vanaf juni 1941] en de Verenigde Staten [vanaf dec. 1941]) en hun bondgenoten anderzijds. De Tweede Wereldoorlog was ten eerste een inter-Europese machtsstrijd en
ten tweede een Aziatische veroverings- en ontvoogdingsoorlog. Ook was het
de strijd tussen nationale eenheden en van een internationale burgeroorlog; de Tweede Wereldoorlog zette eigenlijk de Spaanse Burgeroorlog op groter
schaal voort. Een ontwikkeling die in de Eerste Wereldoorlog duidelijk
zichtbaar werd, nl. machtsverlies van Europa ten opzichte van de andere
werelddelen en ontvoogding van de koloniale volken, werd door de Tweede
Wereldoorlog versneld. Voorgeschiedenis

De voorgeschiedenis van de Tweede Wereldoorlog wordt gevormd door het
opdringen van Duitsland, Italië en Japan (zie voor het samengaan van deze
drie landen, de vorming van de 'as'? As Berlijn-Rome en
Driemogendhedenpact). De oorzaken die tot de Eerste Wereldoorlog hadden
geleid, waren door deze oorlog niet weggenomen. Sterker nog, de harde
bepalingen tegen Duitsland, vastgelegd in het Verdrag van Versailles, leidden tot nieuwe conflicten, terwijl Japan en Italië zich als
medeoverwinnaars te kort gedaan voelden. Vrede en democratie raakten in de
jaren twintig en dertig meer dan ooit bedreigd, toen in deze landen
fascistische en nationaal-socialistische regimes aan de macht kwamen. In
Duitsland kon het nazi-bewind van Hitler aan de macht komen als
rechtstreeks gevolg van de economische wereldcrisis (vanaf 1929), die ook
elders totalitaire tendensen bevorderde en de democratie verzwakte. Het
verweer van de westerse democratieën tegen de imperialistische aspiraties
van vooral Duitsland en Japan miste kracht en doeltreffendheid door

onderling wantrouwen (vooral tussen Frankrijk en Groot-Brittannië) en het
isolationisme van de Verenigde Staten. Hierdoor stond ook de Volkenbond machteloos. De Sovjet-Unie onder Stalin
vreesde Duitsland meer dan welk land ook, maar werd door de westerse
democratieën niet als een acceptabele partner beschouwd bij pogingen Hitler
te stoppen. De voorgeschiedenis van de Tweede Wereldoorlog begint in 1931 met de
bezetting van de Chinese provincie Mantsjoerije door Japan, zonder dat dit
land op ernstig internationaal verzet tegen deze agressieve daad stuitte. In 1935 legde Hitler openlijk de bepalingen van het Verdrag van Versailles
naast zich neer, ging tot grootscheepse bewapening over en remilitariseerde
in het volgende jaar het Rijnland. In 1938 volgde de bezetting van
Oostenrijk (de Anschluss) en het Sudetengebied (zie Sudetenduitsers), een
deel van Tsjechoslowakije, in welk laatste geval Hitler gebruik maakte van
de verregaand toegevende houding van Groot-Brittannië en Frankrijk (zie
Conferentie van München). Begin 1939 werd geheel Tsjechoslowakije bezet. Italië had in 1936 al bezit genomen van Abessinië (het huidige Ethiopië) en
lijfde nu Albanië in. Na de sluiting van het Duits-Sovjet-Russisch

niet-aanvalsverdrag (23 aug. 1939) kon Hitler Polen invallen. De VS raakt betrokken bij WO2 (1941) De aanval op Pearl Harbor bracht Amerika in de oorlog. Niet alleen met
Japan, maar ook met Duitsland en Italië. De sympathie van de Amerikaanse regering ging al vanaf het begin van de
oorlog uit naar de Westerse democratieën. In 1940 kenden de V.S. Engeland 50 torpedobootjagers. De leen- en pachtwet van 1941 gaf de president nog ruimere mogelijkheden om
Engeland en de Sovjetunie te hulp te komen. Ook in politiek opzicht werden de banden tussen |Engeland en de V.S. nauwer
aangehaald. In de zomer van 1941 tekenden Roosevelt en Churchill het
Atlantische Handvest. In deze verklaring formuleerden de beide staatslieden hun visie op de
toekomst. Geen gebiedsuitbreiding, geen grenswijzigingen zonder inspraak van de
bevolking en elk land vrij om zelf te beslissen over de manier waarop het
bestuurd wilde worden. In feite stonden de V.S. dus al aan de kant van de
geallieerden (samenwerkende tegenstanders van Duitsland en Italië) voordat
ze door de aanval op Pearl Harbor zelf in de oorlog betrokken raakten. Bron: Kijk op de tijd 3 VWO. Conferentie van Teheran (1943) Na veldslag bij Koersk in 1943 konden de Russen steden Orjel, Belgorod, Charkov en de Kaukasus weer heroveren en van Duitsers bevrijden. In het noorden werd Kiev bevrijd, Smolensk bevrijd en een corridor naar Leningrad gecreëerd. Veldslag bij Koersk gold als de totale ommekeer van de oorlog, die op alle fronten voor Hitler een eind betekende en de onherstelbare tegenslagen bracht. Het gaf aanleiding voor een gezamenlijke conferentie in Teheran. 28.11-1.12.1943: werd de Conferentie van Teheran met Churchill, Roosevelt en Stalin gehouden. Er waren overeenkomsten tussen de Sovjet Unie, de VS en Engeland bereikt over datum van "opening" van het zogenaamde Tweede front op Westerse front tegen Duitsland. Het Tweede front moest krachten van Hitler verdelen en overwinning van de geallieerde bespoedigen. Maar de opening van het Tweede front vond plaats pas in 1944, wanneer het Sovjet leger voor Boedapest stond.
De geallieerden beginnen terug te slaan (1943) 27 jan Alle Duitse mannen van 16 tot 46 jaar en alle vrouwen van 17 tot 46 jaar moeten zich melden om te worden ingezet voor de verdediging van het Rijk. 31 jan Het ingesloten Duitse 6e leger in Stalingrad geeft zich, volkomen uitgeput, over. 21 febr Generaal Eisenhower wordt opperbevelhebber van de geallieerde troepen in Noord-Afrika. 02 mrt De zeeslag tegen de Japanners in de Bismarckzee (ten noord-oosten van Nieuw Guinea) eindigt in een geallieerde overwinning. 07 mei Alle Nederlandse mannen tussen 18 en 35 jaar moeten zich melden voor uitzending naar Duitsland om te worden ingezet voor de Arbeitseinsatz. 13 mei In Noord-Afrika geven Italiaanse en Duitse troepen zich over aan de geallieerde legers. 24 mei De Duitse admiraal Dönitz geeft opdracht de duikbootoorlog in de Atlantische Oceaan af te breken. Dankzij een verbetering van het radarsysteem van de Geallieerden lijden de Duitsers grote verliezen. 23 juni De RAF ontdekt te Peenemünde (Noord-Duitsland) een V-1 en V-2-basis. 10 juli De Geallieerden landen op Sicilië. 12 juli In de slag bij Koersk (Rusland) worden de Duitsers met grote verliezen door het Rode Leger teruggeslagen. Nooit werden zoveel tanks ingezet voor een veldslag. 18 juli De V-1 en V-2-raketbasis te Peenemünde wordt gebombardeerd door de RAF. 25 juli In Italië wordt Mussolini afgezet mede als gevolg van de invasie op Sicilië. 17 aug Generaal Patton verovert Messina (op Sicilië). 09 sept Britse en Franse troepen landen bij Salerno (onder Napels). 09 okt Russische legers dringen de Duitsers nog verder terug. 13 okt Italië verklaart Duitsland de oorlog. 22 nov De RAF start zware bombardementen op het centrum van de Duitse hoofdstad Berlijn. 30 nov De Birmaspoorweg (tussen Birma en Thailand) komt gereed. De aanleg heeft het leven gekost van vele tienduizenden krijgsgevangenen en dwangarbeiders. 24 dec Generaal Eisenhower wordt de opperbevelhebber van het leger voor de invasie in Frankrijk. Omstreeks februari l943 zijn ook de successen van de Duitse duik(U)boten grotendeels voorbij door betere convooiering van schepen vooral op de toevoerljnen U.S.A.-Europa. door de Geallieerden.. Deze laatsten gaan aan de invasie in Europa denken. De keus valt tenslotte op Normandie (Fr.). De datum wordt 6 juni l944, zgn. D.Day, vanuit Engeland. Conferentie van Teheran (1943) De Conferentie van Teheran, 28 november - 1 december 1943
De eerste topontmoeting tussen de drie grote leiders van de Geallieerden, Stalin, Churchill en Roosevelt. Tijdens deze bijeenkomst valt de beslissing om de landing in Frankrijk te laten plaatsvinden en niet in de Povlakte, zoals Churchill gehoopt had. Het plan van Churchill om met de invasie van de Povlakte de groeiende mogelijke invloed van de SU in te dammen was hiermee van de baan. Met deze landing zou tegelijkertijd een Russisch offensief ingezet worden om de Duitsers in de tang te nemen. Op deze Conferentie komt voor het eerst Polen ter sprake. Naar mate de oorlog vordert, zal Polen steeds meer een kwestie worden die de Geallieerden onderling verdeelt. Vooralsnog bereikt men ook overeenstemming over de verdeling van Polen. De Curzon-lijn zou als toekomstige Oost-grens van Polen gaan dienen, waarbij Polen ten koste van Duitsland zou worden uitgebreid tot aan de Oder. Eind WO2 (1945) Begin mei 1945 viel Berlijn in Sovjet-Russische handen. Hitler pleegde zelfmoord (30 april) en op 4 mei capituleerden de Duitsers in Noordwest-Duitsland, Nederland, Denemarken en Sleeswijk-Holstein; op 7 mei werd de onvoorwaardelijke capitulatie van alle Duitse troepen ondertekend in Eisenhowers hoofdkwartier te Reims Atoombommen (1945) De bom Op 6 augustus 1945 vliegen Amerikaanse bommenwerpers boven Japan. E‚n vliegtuig gooit een atoombom af boven de stad Hiroshima. De mensen zien een enorme flits aan de hemel. Een grote vuurbal daalt neer. De stad baadt in een hard en wit licht. Alsof er een enorme foto wordt genomen. Een wolk van 5 kilometer hoog stijgt op boven Hiroshima. Die lijkt op een paddestoel. De mensen van Hiroshima wisten niet wat er gebeurde. Dood en vernieling In de kern van de ontploffing verbrandde iedereen volledig door de enorme hitte. De temperatuur is er 3.000 tot 4.000 graden Celsius. Duizenden huizen werden weggeblazen of brandden af. De eerste minuut stierven er 28.000 mensen. De straling van de atoombom deed de rest. In totaal kwamen in Hiroshima 150.000 mensen om door de atoombom. Nagasaki Twee dagen later krijgt de stad Nagasaki hetzelfde te verduren. Daar komen 70.000 mensen om door een tweede atoombom. Jaren later sterven er nog mensen aan de gevolgen van de straling. Overgave Japan houdt de oorlog nog een week vol. Op 15 augustus 1945 is de oorlog eindelijk voorbij. De keizer van Japan spreekt zijn onderdanen toe op de radio. Japan geeft zich over, zegt hij. Uitleg De Amerikanen hadden een mooie uitleg voor het gebruik van de atoombom. Volgens hen verkortte de atoombom de oorlog. Anders zouden nog duizenden Amerikanen gesneuveld zijn bij de verovering van Japan. Toch is de atoombom een gruwelijk wapen. Ze werd ook gebruikt tegen burgers. Gelukkig is ze na Hiroshima en Nagasaki nooit meer gebruikt. Problemen Het einde van de oorlog zorgt 50 jaar later nog voor problemen. Alles draait om berouw. Door de atoombommen voelt Japan zich een slachtoffer van de oorlog. Ze hebben het dan ook moeilijk om hun spijt uit te drukken over de eigen rol in de oorlog. Schuld Japan veroverde toen grote delen van Azi‰. Dat gebeurde met veel geweld. Zo richtte het Japanse leger een bloedbad aan in China. Duizenden Britse, Australische, Amerikaanse en Nederlandse gevangenen kwamen om in werkkampen. De overlevenden eisen dat Japan betaalt voor de geleden pijn. De eerste minister van Japan erkent nu de schuld van Japan aan de oorlog. Maar Japan wil geen schade vergoeden. M.H. Conferentie van Jalta (1945) Terwijl de Nazi's bijna geheel verslagen zijn, komen de Geallieerden bijeen in Jalta op de Krim. Aanwezig zijn Roosevelt, Churchill en Stalin. Deze laatste conferentie van de oorlog in Europa bespreekt de situatie die ontstaat na afloop van deze oorlog. De na-oorlogse verhoudingen worden hier dan ook al zichtbaar. Vanzelfsprekend ging het hierbij ook om de afbakening van invloedssferen. George Kennan was zeer duidelijk in de erkenning van de belangen die de SU in Oost-Europa had verworven. Eén van de belangrijkste kwesties die aan de orde waren, was de regeringsvorm in Polen. De Poolse kwestie

Al in 1943 had Rusland gebroken met de Poolse regering in ballingschap, die haar zetel had gezocht en gevonden in Londen. De oorzaak voor deze breuk moet gezocht worden in de onthullingen door het Duitse Ministerie van Propaganda in april 1943. Deze berichtte dat Duitse troepen een massagraf hadden gevonden waarin duizenden Poolse officieren aangetroffen waren. De Russen zouden deze in 1940 vermoord hebben en in de bossen bij Katyn hebben begraven. Generaal Sikorski - de leider van de Poolse regering in ballingschap in Londen - vroeg om een onafhankelijk onderzoek door het Internationale Rode Kruis, temeer de Russen weigerden zich te verantwoorden voor de verdwijning van ongeveer 10.000 officieren in 1939-1940. Stalin ergerde zich aan het Poolse verzoek. Hij ontkende het Duitse rapport en verbrak alle diplomatieke banden met de Poolse regering in ballingschap. Stalin gaf de schuld van de massamoord aan de Duitsers. De Sowjet Unie heeft dit ook zeer lang volgehouden. Ook de na-oorlogse Poolse regering heeft deze lezing lange tijd aanvaard. In de plaats van de regering in ballingschap richtte Stalin een marionettenregering in Lublin op. Ten tijde van de Conferentie van Jalta waren er dus twee Poolse regeringen die beide aanspraken maakten op de regeringsmacht in Polen: de nationalistische regering in Londen en de pro-Sowjet regering in Lublin. Het Westen steunde de regering in Londen. Hiervoor moest in Jalta dus een oplossing worden gevonden. Uiteindelijk beloofde Stalin de Lublin-regering te "reorganiseren". Deze formule was zo ruim dat Stalin geen haast maakte om vertegenwoordigers uit Londen in de Poolse regering op te nemen. Enkele maanden later schoffeert Truman (de opvolger van Roosevelt op 12 april 1945) de minister van buitenlandse zaken van de SU, Molotov. Truman stelt onomwonden dat de SU de bepalingen van Jalta schendt met zijn houding ten opzichte van Polen. Zie bijlage
Ten slotte wordt de zaak in der minne geregeld, waarbij de SU aan het langste eind trok. Oost-Europa en Jalta
Ook ten aanzien van Roemenië en Bulgarije waren er vergelijkbare problemen als met Polen. Op de Conferentie wordt in de slotverklaring nog eens expliciet het zelfbeschikkingsrecht der volken vastgelegd. Voor zowel Roemenië als Bulgarije eisten Gr. Brittannië en de VS dat zij mee zouden mogen beslissen over de regeringsvorm. Vanzelfsprekend (?) wezen de Russen dit af met een verwijzing naar het Italiaanse precedent. Stalin had in Jalta weliswaar toegezegd het zelfbeschikkingsrecht te respecteren maar tegelijkertijd er aan toegevoegd dat goed nabuurschap voor de SU zwaarder zou wegen. In het geval van zowel Bulgarije als Roemenië hadden beide landen de Nazi's gesteund. Vandaar dat aan de eis van representativiteit van de regering niet zo zwaar werd getild. De bezetting van Duitsland
In tegenstelling tot Polen was Duitsland wel een probleem dat slechts door onderlinge overeenstemming kon worden opgelost. Immers aan het eind van de oorlog bezaten Frankrijk, Engeland, Verenigde Staten en Sowjet Unie alle vier legers in Duitsland en bezetten de facto een gebied van Duitsland. Voor Polen was er uiteindelijk slechts één mogelijkheid geweest, nl. een die de SU zou toestaan. In de loop van de oorlog waren verschillende plannen voor Duitsland de revue gepasseerd. Uitgangspunt was steeds geweest dat Duitsland nooit meer een macht mocht vormen die de vrede in gevaar zou kunnen brengen. De plannen varieerden van opsplitsing van Duitsland in verscheidene kleinere staten tot het terugbrengen van Duitsland tot een onderontwikkeld gebied (het zgnd. Morgenthau-plan, waarbij de minister van financiën van de VS, Henry Morgenthau op de Conferentie van Quebec, 1944 had voorgesteld om het verslagen Duitsland te 'pastoraliseren', d.w.z. te ontdoen van zijn industrie). Met de Conferentie van Jalta besluit men echter de eenheid van Duitsland te bewaren. Hierbij zou wel Duitsland gedwongen worden tot gebiedsafstand ten gunste van Polen en ook nog ten gunste van de SU. Bovendien zou Duitsland in een viertal bezettingszones. Dit resulteerde in een verschuiving van Polen in westelijke richting. De Oder werd door de Russen eenzijdig als grens genomen en de miljoenen Duitsers zonder plichtplegingen over de grens gezet. Op alle Westduitse kaarten stond dit gebied als "voorlopig onder Pools bestuur aangeduid". De aanzienlijke oorlogsschade wilde de SU verhalen op de Duitsers. Tijdens de Jalta-conferentie was men overeengekomen dat Duitsland 20 miljard schadevergoeding zou betalen, waarvan de helft voor de SU. Roosevelt stemde daar aarzelend mee in, terwijl Churchill weigerde dit onderdeel van de afspraken te ondertekenen. Om de eenheid van Duitsland vorm te geven koos men in Jalta voor een zonering van het land. Voor deze zonering werd uitdrukkelijk bepaald dat het zou gaan om een tijdelijke en administratieve maatregel. Alle partijen hielden vast aan een harde vrede voor Duitsland. Maar de uitvoering van deze harde bezettingspolitiek was zodanig geformuleerd, dat elk van de vier bezettingsmachten zijn gang kon gaan. Hiermee werd het een belangrijk element in de groeiende spanningen tussen de VS en de SU. Conferentie van Berlijn (1945) De Duitsers moeten er van doordrongen worden dat de niets ontziende oorlogvoering van Duitsland en de fanatieke tegenstand van de Nazi's de Duitse economie hebben vernietigd en chaos en ellende onvermijdelijk hebben gemaakt. Ook moeten de Duitsers beseffen dat zij de verantwoordelijkheid voor wat zij zichzelf hebben aangedaan, niet kunnen ontlopen. Duitsland zal niet bezet worden met het oogmerk van bevrijding, maar als een verslagen vijandelijke natie. Uw doelstelling is niet onderdrukking, maar bezetting van Duitsland om bepaalde belangrijke Geallieerde doelstellingen te verwezenlijken. In de uitvoering van de bezetting en het bestuur dient U rechtvaardig te zijn, maar tevens vastberaden en gereserveerd. U dient kameraadschappelijke omgang met de Duitse autoriteiten en bevolking ten sterkste tegen te gaan. De belangrijkste doelstelling van de Geallieerden is, te voorkomen dat Duitsland ooit weer een bedreiging wordt voor de wereldvrede. essentiële maatregelen om deze doelstelling te bereiken zijn de uitroeiing van het nazisme en militarisme in al hun vormen, de onmiddellijke arrestatie van oorlogsmisdadigers ter bestraffing, de industriële ontwapening en demilitarisatie van Duitsland, samen met een voortdurende controle over het Duitse vermogen tot oorlogvoering, en voorbereiding voor een reconstructie te zijner tijd van de Duitse politiek op democratische grondslag. Truman-doctrine (1947) Truman, Harry S., was Amerikaans staatsman en president van de Verenigde Staten van 1945 tot 1953. Truman. Hij was vooral werkzaam als bankbediende en boekhouder. Hij vocht in 1917 als kapitein van een artillerieregiment aan het westfront in Frankrijk. Terug in Missouri, zette hij een winkel in herenkleding op, maar ging failliet. Hij ging rechten studeren en van 1926 tot 1934 vervulde hij een functie bij een districtshof. Door zijn integriteit werd Truman populair: in 1934 en ook in 1940 werd hij voor de Democraten tot senator gekozen. Als voorzitter van een senaatscommissie, ontdekte hij veel corruptie, wat ertoe leidde, dat president Roosevelt hem in 1944 koos als partner in de campagne voor het presidentschap. Zo werd hij vice-president en toen Roosevelt op 12 april 1945 plotseling stierf, werd hij president van de Verenigde Staten. Hoewel Truman slecht was voorbereid op de verantwoordelijkheden die het ambt meebracht, bleek hij een goed president, die niet aarzelde zware beslissingen te nemen. Zijn besluit de atoombom te gebruiken in de oorlog tegen Japan is tot op heden een omstreden beslissing gebleven. In 1947 formuleerde hij de Trumandoctrine, die op inperking van de Russische dreiging doelde, door militaire en economische steun aan niet-communistische landen. Het zorgde voor steun aan Griekenland en Turkije, de afkondiging van het Marshallplan voor de wederopbouw van Europa en de oprichting van de NATO. De Amerikaanse politiek was echter niet alleen op Europa gericht. Op 20 jan. 1949 ontvouwde Truman het zgn. Punt Vier-programma, dat de ontwikkelingslanden steun toezegde om zich vrij te ontplooien en zo de communistische dreiging te weerstaan. Daarmee begon een grootschalige Amerikaanse hulpverlening op economisch en militair gebied, die echter niet altijd even goed ging en vaak belast was met veel politieke bijbedoelingen. Alert reageerde Truman op de plotselinge aanval van Noord- op Zuid-Korea op 25 juni 1950. Reeds op 27 juni zegde hij de Verenigde Naties volledige Amerikaanse steun toe. In de Koreaanse Oorlog raakte hij in conflict met de Amerikaanse generaal MacArthur, die de oorlog tot China wilde uitbreiden. Trumann ontsloeg Mc Arthur, omdat hij dit niet wilde. Zijn doortastend optreden in aangelegenheden van buitenlandse politiek was mede mogelijk doordat het Congres achter hem stond. In binnenlandse aangelegenheden gebruikte hij deze steun. Daar verijdelde een coalitie van Republikeinen en zuidelijke Democraten het grootste deel van Trumans hervormingsplannen, aangekondigd onder de naam Fair Deal. Wetten die de veiligheid van het land moesten verhogen, werden gemakkelijk toegezegd, maar sociale wetgeving bleek vrijwel onmogelijk. Truman beschouwde de presidentsverkiezingen van 1948 daarom als een referendum over de 'inertie' van het Congres. Tegen alle verwachtingen in versloeg hij zijn republikeinse tegenstander Tom Dewey met een redelijke meerderheid. In Trumans tweede termijn (1949-1953) kwamen weliswaar enkele sociale wetten tot stand, maar plannen tot wezenlijke hervormingen stuitten opnieuw op een conservatief Congres, dat steeds meer geobsedeerd leek door het communistische gevaar. Tegen Trumans veto in werd in 1950 de McCarran-wet op de binnenlandse veiligheid aangenomen, waarbij communistische partijen en organisaties geregistreerd moesten worden. De presidentsverkiezingen van 1952 verloor hij van generaal Dwight David Eisenhower. Marshallhulp (1947) Ontvangen Marshall-hulp

Groot-Brittannië 3,6 miljard dollar
Frankrijk 3,1
Italië 1,6
Duitsland (BRD) 1,5
Nederland 1,0
België en Luxemburg 0,6
Oostenrijk 0,7
Griekenland 0,8
Bovendien is dit plan [het Marshallplan, mk] een poging om Europa in twee kampen te verdelen en om samen met Engeland en Frankrijk de vorming van een blok te bewerken, bestaande uit verschillende Europese landen, die de belangen van de democratische landen van Oost-Europa en in het bijzonder de belangen van de Sowjet Unie vijandig gezind zijn. Een belangrijk aspect van dit plan is de poging om de landen van Oost-Europa te confronteren met een blok van Westeuropese staten inclusief West-Duitsland. De bedoeling is gebruik te maken van West-Duitsland en de Duitse zware industrie (het Ruhrgebied) als één van de belangrijkste Europese bases voor de Amerikaanse expansie in Europa, zonder acht te slaan op nationale belangen van de landen die geleden hebben onder de Duitse agressie. Blokkade Berlijn (1947) Blokkade van alle toegangswegen naar de westelijke bezettingszones in

Berlijn door de Sovjetunie van juni 1948 tot mei 1949. Toen Hitler
Duitsland was verslagen, besloten vier overwinnaars, de Verenigde Staten, de Sovjetunie, Groot-Brittannië en Frankrijk, om het land tijdelijk in vier
zones te verdelen, voor elke overwinnaar één. De blokkade was een
belangrijk onderdeel van de Koude Oorlog, een duidelijk bewijs van de
Sovjetdreiging en de onmogelijkheid voor de ex-geallieerden Duitsland weer
tot één geheel te maken. De hoofdstad Berlijn, die in de Russische zone
lag, werd ook in vier zones verdeelt. In de Russische zone werd het communisme ingevoerd, in de andere drie het
kapitalisme. De verschillen tussen de zones werden steeds groter. West-Berlijn kwam als een soort kapitalistisch eiland in een communistisch
gebied te liggen. De Russen vonden dat dat zo niet langer kon. Daarom besloten ze in 1948 alle toegangswegen naar West – Berlijn af te
sluiten. Zo zouden de westerse mogendheden wel moeten vertrekken uit West – Berlijn. Het afsluiten van West – Berlijn was tegen de afspraken. Maar als de
toegangswegen naar Berlijn met geweld zouden zijn geopend, zou er misschien

een oorlog zijn gekomen. Daarom besloten de Amerikanen een andere
oplossing, door de lucht werd West – Berlijn maandenlang met vliegtuigen
bevoorraadt. Een enorme klus, want in West – Berlijn woonden bijna 2 miljoen mensen. De
vliegtuigen landden om de paar minuten; een luchtbrug. Toen de Russen zagen
dat het niet hielp, maakten ze In mei 1949 een einde aan de blokkade. Kort daarop (23 mei 1949) werd uit de drie westelijke bezettingszones de
Bondsrepubliek gevormd, terwijl in de Sovjetzone nog datzelfde jaar de DDR
gesticht werd. Bron: Sporen onderbouw 3 Stichting van de staat Israël (1948) De burgeroorlog eindigde in 1949 met een wapenstilstand, er waren ca. 600.000 Arabieren van huis en haard verdreven en hadden de joden een aantal
gebieden geannexeerd die in het VN-verdelingsplan aan de Arabieren waren
toegewezen en was er geen onafhankelijke Palestijnse Staat opgericht. Toch
werd Israël in 1949 toegelaten als lid van de Verenigde Naties. De
Arabische landen gingen niet over tot de erkenning van Israël. In het

binnenland nam een aantal autochtone Arabieren deel aan het politieke leven
van de nieuwe staat. Hun invloed op de gang van zaken kan echter
verwaarloosd worden. Het zou nog tot 1964 duren voordat, op aandringen van
de Arabische Liga, de Palestijnse Bevrijdings Organisatie (PLO, Palestinian
Liberation Organisation) werd opgericht, als zaakwaarnemer voor de
Palestijnse kwestie. Tot ongerustheid van de Arabieren in Israël, nam de Knesset in 1950 een wet
aan die alle joden, ongeacht waar men vandaan kwam, de mogelijkheid bood
zich permanent in Israël te vestigen. Er kwam een massale immigratie van
joden op gang, voornamelijk uit Azië en Afrika, terwijl de eerste
kolonisten overwegend Oosteuropeanen geweest waren. De meeste immigranten
werden in dunbevolkte gebieden gevestigd, in het noorden en zuiden van het
land (Galilea en de Negev), om daar de grond in cultuur te brengen. In de jaren vijftig werd in Israël zelf een kwetsbare vrede gehandhaafd, die alleen verbroken werd door incidentele schermutselingen met Arabische
vluchtelingen, aan de Egyptische, Syrische en Jordaanse grens. In 1956 nationaliseerde Egypte het Suezkanaal en bezette Israël de Sinaï en

de Gaza die tot die tijd onder Egyptisch beheer stond. De VN bemiddelde in
een Israëlische terugtrekking en nam het beheer, middels een
VN-troepenmacht (UNEF), over in de Sinaï. De Arabische wereld drong aan op
de terugtrekking van de UNEF, wat in 1967 pas een feit werd. Onmiddellijk
na de terugtrekking van de UNEF sloot president Nasser van Egypte de straat
van Tiran voor Israëlische schepen, waardoor de activiteiten in de
Israëlische haven van Eilat stil kwamen te liggen. De ontwikkelingen
leidden tot de Zesdaagse Oorlog van Israël, o.l.v. Yitzhak Rabin, tegen de
buurlanden. Isralische pantsereenheden rukten op in de Sinaï en er werd een
luchtoffensief ontketend tegen Egypte, Syrië, Jordanië en Irak. Na zes
dagen had Israël alle Arabische gebieden in Palestina bezet, alsmede de
Sinaï ten oosten van de lijn al-Arish Ra's Mohammed, de Golanhoogten in het
zuidwesten van Syrië en Oost-Jeruzalem. De gevechten maakten nog eens een
half miljoen Palestijnen dakloos. Op 22 november 1967 nam de

Veiligheidsraad van de VN een resolutie aan (nr. 242), die bepaalde dat
Israël zich uit de bezette gebieden moest terugtrekken, maar die tevens
uitging van de soevereiniteit en territoriale onschendbaarheid van elke
staat in het Midden-Oosten. Israël aanvaarde resolutie 242, maar begon tevens met een actieve
nederzettingenpolitiek in de bezette gebieden. De eerste verschenen op de
Golanhoogten in Syrië, in de Egyptische Sinaï en op de Westelijke
Jordaanoever (West Bank). Voor 1983 had men ca. 90 nederzettingen gepland
in gebieden die voor 1967 Arabisch geweest waren. In het begin van de jaren
zeventig werd de stichting van die nederzettingen gerechtvaardigd als
zijnde een veiligheidsmaatregel; ze werden opgezet als paramilitaire
gemeenschappen. In 1970 bereikten Egypte en Israël een staakt het vuren, van een echte
vrede was echter geen sprake. De PLO en andere Arabische landen zetten hun
vijandigheden jegens de zionisten in zowel binnen- als buitenland voort. Israël reageerde met vergeldingsacties en preventieve maatregelen. Op 6 oktober 1973, de joodse Grote Verzoendag (Jom Kippoer) lanceerde
Egypte een aanval over het Suezkanaal op de door Israël bezette Sinaï, terwijl Syrië tegelijkertijd door de Israëlische linies op de Golanhoogten

heenbrak. Na aanvankelijke verliezen lukte het de Israëli's om de Syrische
troepen tot achter de linies van 1967 terug te dringen en om een
bruggehoofd te vormen op de westelijke oever van het Suezkanaal. De VN
grepen in en tegen het eind van de maand werd opnieuw een staakt het vuren
bereikt. De verwikkelingen van de oorlog dwongen de premier Golda Meir tot
aftreden, generaal Yitzhak Rabin volgde haar op. De PLO kreeg in 1973 de waarnemersstatus in de VN, ondanks dat de PLO de
staat Israël niet erkende en Israël de PLO niet erkende. In 1974 kwam een eerste troepenscheiding tussen Egypte en Syrië tot stand. Israël zou de troepen terugtrekken tot aan de bestandslijn van 1967. Na
Amerikaanse bemiddeling trok Israël zijn troepen in de Sinaï nog verder
terug naar het oosten, waarbij het onder meer de olievelden bij Abu Rodeis
prijsgaf. In 1977 werden de verkiezingen gewonnen door de rechtse
Likud-partij van Menachim Begin, met de rechtse kleine partijen werd een
regeringscoalitie gevormd. Onder zijn bewind intensiveerde de
nederzettingenpolitiek. President Sadat van Egypte ondernam in 1977 een vredesmissie naar Israël. In 1978 kwam het in samenwerking met de Amerikanen tot het Camp
David-akkoorden. Een deel van de akkoorden betrof de geleidelijke

terugtrekking van Israël uit de Sinaï, een ander deel betrof de
autonomiekwestie van de bezette gebieden. In 5 jaar tijd zouden de
Westelijke Jordaanoever en de Gazastrook over een Palestijns zelfbestuur
moeten beschikken. Met uitzondering van Egypte, erkende geen enkele
Arabische staat de akkoorden. Israël maakte wel een serieus begin met de
naleving van het eerste deel van de akkoorden, de autonomie kwestie van de
bezette gebieden werd echter op de lange baan geschoven. Israël ging
ondertussen door met het stichten van joodse nederzettingen in de bezette
gebieden. Bron: spectrum encyclopedie Oprichting NAVO (1948) (NAVO; Eng: North Atlantic Treaty Organization of NATO; ook bekend als
Atlantisch Bondgenootschap) Collectieve verdedigingsorganisatie, opgericht
op 4 april 1949 toen twaalf landen het Noordatlantisch verdrag
ondertekenden: België, Canada, Denemarken, Frankrijk, Groot-Brittannië, Italië, Luxemburg, Nederland, Noorwegen, Portugal, de Verenigde Staten en
IJsland. In 1952 werden Griekenland en Turkije lid, in 1955 volgde

West-Duitsland, terwijl Spanje in 1982 tot het Bondgenootschap toetrad. Aanleiding voor de oprichting van de NAVO was de angst dat de Sovjetunie
zijn invloedssfeer na de Tweede Wereldoorlog naar West-Europa uit zou
breiden. Het doel van de NAVO was de Sovjetunie af te schrikken door, met
behulp van de geïntegreerde militaire structuur, een gemeenschappelijke
verdediging tot stand te brengen waarbij alle lidstaten een aangevallen
NAVO-lid te hulp zouden komen. Met de oprichting van het Warschaupact in
1955 kreeg de NAVO zijn tegenhanger in Oost-Europa. De militaire taak van de organisatie in vredestijd omvat de handhaving van
vrede door o.a. de uitwerking van gemeenschappelijke verdedigingsconcepten, de samenwerking op bewapeningsgebied en het houden van gemeenschappelijke
legeroefeningen. De politieke taak houdt in dat wederzijds informatie wordt
uitgewisseld, dat wordt beraadslaagd en dat nationale standpunten op elkaar
worden afgestemd om tot politieke oplossingen te kunnen komen. Het hoogste beleidsorgaan van de NAVO is de Noordatlantische Raad, waarin
de 16 ministers van Buitenlandse Zaken zitting hebben. De Raad komt

wekelijks bijeen op het niveau van de 16 permanente vertegenwoordigers. Het internationale secretariaat van de NAVO, dat onder de
secretaris-generaal valt, is gevestigd in Brussel; de zetel van de NAVO is
daar ook gevestigd. In de NAVO-Assemblée hebben volksvertegenwoordigers van
de aangesloten landen zitting. Het Militair Comité is het hoogste militaire
orgaan van de NAVO en bestaat uit de Chefs van Staven. Het Defence Planning
Committee bespreekt specifiek militair-politieke aangelegenheden en is
opgericht nadat Frankrijk in 1966 de geïntegreerde militaire structuur had
verlaten. Hierin hebben de overige 15 lidstaten zitting. Het einde van de Koude Oorlog in 1990 bracht geen verandering in de
belangrijkste taak van de NAVO, het zorgdragen voor veiligheid van haar
lidstaten. Als gevolg van de omwentelingen in Oost-Europa, de opheffing van
het Warschaupact en het uiteenvallen van de Sovjetunie had confrontatie
echter plaatsgemaakt voor samenwerking zodat het opstellen van een nieuwe
strategie noodzakelijk was. In het nieuwe strategisch concept van de NAVO (1991) is aan kernwapens een kleinere rol toebedeeld ('truly weapons of the

last resort'). De verdediging tegen een grootschalige verrassingsaanval van
het Warschaupact maakt plaats voor crisisbeheersing (met de nadruk op
flexibele, mobiele multinationale eenheden), gericht tegen de gevolgen van
etnische, nationaliteiten, of grensconflicten. Samenwerking met de
voormalige tegenstanders krijgt eveneens een belangrijke plaats toebedeeld. De oprichting van de Noordatlantische Samenwerkingsraad (NASR) in 1991 en
de uitnodiging tot deelname aan het Partnership for Peace (PfP) zijn daar
de uitdrukking van. Uitbreiding van de NAVO met een of meer Middeneuropese
landen lijkt slechts een kwestie van tijd. De NAVO verklaart tevens bereid
te zijn aan het uitvoeren van vredesoperaties onder mandaat van de
Organisatie voor Veiligheid en Samenwerking in Europa (OVSE) of de VN, op
een 'case-by-case' basis. Door middel van de vredesoperaties Deny Flight en
Sharp Guard (1992-) nabij en boven voormalig Joegoslavië ondersteunt de
NAVO de VN aldaar. De behoefte aan een grotere Europese rol op veiligheidsgebied, zoals
uitgesproken in het Verdrag van de Europese Politieke Unie, en de wens van

de VS zich meer te concentreren op binnenlandse aangelegenheden en binnen
de NAVO meer selectief op te treden leidden eveneens tot aanpassingen. Tijdens de NAVO-top van januari 1994 werd de WEU aangewezen als Europese
pijler van de NAVO en werd het Combined Joint Task Force (CJTF) concept
aanvaard. Dit concept maakt het Europese NAVO-lidstaten mogelijk zonder de
Amerikanen te kunnen optreden, maar wel met gebruikmaking van NAVO-middelen
en infrastructuur. Op deze wijze wordt bovendien onnodige en financieel
onhaalbare duplicatie van militaire middelen voorkomen. Invoering van het
CJTF-concept maakt ook aanpassing van de geïntegreerde militaire structuur
onvermijdelijk, vanwege de noodzaak een lossere ('uitneembare') bevelsstructuur te ontwikkelen. In de NAVO wordt hierover onderhandeld. Bron: spectrum encyclopedie Volksrepubliek China (1949) Ontstaan van de Volksrepubliek China
Begin twintigste eeuw kwam een einde aan het Chinese keizerrijk. China werd een republiek. Na een chaotische periode, waarin vooral plaatselijke militaire bevelhebbers de dienst uitmaakten, herstelde Tjiang Kai-sjek de eenheid in China. Zijn nationalistische partij, de Guomindang, kreeg steeds meer aanhangers. De nationalisten wilden van China een modern land maken met een kapitalistische economie. Na de Russische Revolutie werd in 1921 de Chinese Communistische Partij (CCP) opgericht. Mao Zedong was één van de oprichters. Ondanks de ideologische verschillen werkten de Nationalistische Partij en de CCP van 1937 tot 1942 samen in de strijd tegen de Japanners. Toen de Japanners zich in 1945 terug trokken ontstond een burgeroorlog tussen aanhangers van Tjiang Kai-sjek en aanhangers van Mao. De communisten kwamen als winnaars uit de strijd. Tjiang Kai-Sjek vluchtte naar Taiwan, waar de nationalisten aan de macht bleven. Op 1 oktober 1949 riep Mao Zedong de Volksrepubliek China uit. Mao werd voorzitter van het Comité van de Centrale Volksvergadering, het hoogste bestuur in China. Hij was daarnaast ook voorzitter van het Centraal Comité van de CCP. Oprichting BRD en DDR (1949) Door de blokkade van Berlijn werd de tweedeling van de stad een feit. Eind 1948 erkenden de Westerse mogendheden een eigen gemeenteraad voor hun zones. Niet lang daarna volgde de rest van Duitsland. In mei 1949 keurden de Westerse mogendheden een grondwet voor een nieuwe Duitse staat goed. Kort daarop werden in Trizonië verkiezingen gehouden. Op 15 september werd Konrad Adenauer de eerste kanselier van de nieuwe Bundesrepublik Deutschland (BRD). De Sovjets waren inmiddels druk bezig met de oprichting van een eigen Duitse staat. Hiertoe werden alle politieke partijen gedwongen met de SED samen te werken. Begin oktober zag de Demokratische Deutsche Republik (DDR) het licht en was de deling van Duitsland, en daarmee die van Europa, definitief.
Korea oorlog (1950) Tijdens de onderhandelingen van Jalta was afgesproken dat de troepen van de VS en de SU Korea zouden bezetten in afwachting van de totstandkoming van een onafhankelijke, democratische Koreaanse regering. De scheidingslijn tussen de bezettingskrachten liep langs de 38e breedtegraad. Tot september 1948 bezette de SU Noord Korea, waarna zij de macht overdroeg aan de Koreaanse Volksrepubliek. Kim il Song werd de leider van de nieuwe regering. In Zuid Korea werd de macht, nadat de VN toch verkiezingen had laten in dit gebied - de SU had zich verzet tegen verkiezingen in Noord Korea -, overgedragen aan de Koreaanse Republiek onder president Syngman Rhee, die zich al snel ontpopte als een ware dictator. Pogingen om hem later te vervangen door een democratischer president mislukten alle, ook al probeerde de CIA menig complot of aanslag tegen hem te beramen. Beide republieken eisten de soevereiniteit over het gehele eiland voor zich op. Overmoedig geworden door uitspraken van Acheson, die aan Zuid Korea voor de VS geen strategisch belang hechtte, vielen de Noord Koreanen Zuid Korea binnen. In drie dagen was Seoel onder de voet gelopen en binnen afzienbare tijd was bijna geheel Zuid Korea veroverd. De VS doen een beroep op de Verenigde Naties. Op voorstel van de USA besloot de Veiligheidsraad dan de leden van de VN troepen konden sturen om de Zuid Koreanen te steunen. Vijftien landen voldeden aan deze oproep. Truman besluit om direct troepen naar Korea te sturen. De SU was niet in staat deze maatregel tegen te gaan, omdat zij de zittingen van de Veiligheidsraad boycotte. De zetel van Taiwan in de Veiligheidsraad was haar een doorn in het oog. Maoïstisch China was hierdoor niet vertegenwoordigd. De Amerikaan MacArthur (1880-1964) kreeg het opperbevel over deze VN-troepen. Dit betekende dat de VS de militaire en politieke gang van zaken kon dicteren. Toch stonden de VN-troepen voor een zeer moeilijke opgave, temeer daar de USA - en met name het Congres - niet geneigd waren grondtroepen in te zetten tegen de Noord Koreanen. Tussen haakjes was het zo dat de USA voor de tweede maal in een onverklaarde oorlog terecht kwam. MacArthur weet met verve te verkondigen dat slechts een afsnijden van de aanvoerlijnen van de Noord Koreanen een overwinning bereikt kan worden. Bombardementen op hun Noordelijke bases (dus boven de 38e breedtegraad!) zouden hierbij noodzakelijk zijn. Door tweehonderd mijl ten Noorden van de bedreigde havenstad Poesan een amfibielanding bij de plaats Inchon te laten plaatsvinden weet MacArthur de Noord-Koreanen in het defensief te dwingen. Zij moesten zich nu zo snel terugtrekken dat de VN-troepen op 24 oktober 1950 het plaatsje Chosan aan de Yalu rivier bereikten. Deze rivier vormt de grens met Mantsjoerije. Dus niets meer over van containment... maar een ruime overschrijding van de 38e breedtegraad! Ondanks waarschuwingen van de Chinese premier Chou En-lai en door onderschatting van de kracht van het Chinese leger, waren de Amerikanen doorgegaan met aanvallen op Noord Koreaanse bodem en bereikten vervolgens genoemde rivier. In de historiografie doet men het wel voorkomen of MacArthur op eigen houtje deze aanval doorzette en eveneens er niet voor terugschrok om aanvallen op bases op Chinees grondgebied uit te voeren. Laat er vooral geen misverstand over bestaan dat Truman wel degelijk ook uit was op de totale "bevrijding" van Noord Korea, maar hierbij tevens rekening diende te houden met de binnenlandse politieke verhoudingen en met de verhoudingen met de Europese bondgenoten. Het bereiken van de Yalu rivier was voor de Chinezen het moment om in te grijpen. Op 25 oktober werden de eerste "vrijwilligers" ingezet om de Noord Koreanen te helpen. Het Chinese leger kwam twee dagen later in actie en raakte in gevecht met een Turkse brigade bij Wavon, zonder direct over te gaan tot een offensief. Uiteindelijk zette China 180000 man in en riep ook nog eens 100000 reservisten op. Toch waren zij bereid in te gaan op een bemiddelingspoging van de VN - waar ze niet in de Veiligheidsraad mochten zitten, noch lid zijn van de VN zelf - over zowel Formosa als Korea. Dit was niet naar de zin van noch Truman noch MacArthur (vanwege het binnenhalen van een forse bewapening om zo het opdringend communisme het hoofd te bieden). Een groot offensief werd op gang gebracht en de Chinese delegatie werd in New York geconfronteerd met krantenkoppen waarin MacArthur beloofde dat onze jongens met Kerstmis thuis zouden zijn, nadat zij weer aan de Yalu-rivier hadden gestaan. Het offensief mislukt echter en de overmacht aan mankracht van China wordt de VN-troepen bijna de machtig. MacArthur roept op om nu China de oorlog te verklaren. Truman schrikt hiervoor terug, bevreesd voor een mogelijk oorlog met China én Rusland. Truman had beloofd alleen Zuid Korea te willen bevrijden, maar helemaal is de hoop op een terugdringen van het communisme niet, getuige een uitspraak tijdens een persconferentie, waarin Truman verklaarde dat MacArthur atoomwapens zou mogen gebruiken, indien de VN militair ingrijpen tegen China zou toestaan. Bovendien voegde hij daar nog aan toe dat het overwegen van het gebruik van atoomwapens altijd nog kon plaatsvinden. Per slot van rekening was de atoombom één van de wapens waarover de USA kon beschikken... De Europese bondgenoten en vooral Attlee was furieus over deze gang van zaken. Truman en Acheson probeerden door een versnelling van hun politieke program de tegenstanders de wind uit de zeilen te nemen. Eind januari 1951 waren ze zo ver, dat Truman de hele natie in termen van de Koude Oorlog liet denken en werken. Hij had uitgebreide volmachten gekregen van het Congres, de defensiebegroting bedroeg nu $ 50 miljard, twee extra divisies werden naar Europa gestuurd, bases in Marokko, Libië en Saoedi Arabië, uitbreiding van het leger met 50% tot 3,5 miljoen manschappen, een eenzijdig vredesaccoord met Japan; hulp aan Frankrijk in hun strijd tegen de Vietminh, toelating van Griekenland en Turkije tot de NAVO en zelfs hulp aan Franco in ruil voor militaire bases in Spanje. Ondanks deze indrukwekkende lijst, waarmee Truman aan de USA zowel macht gaf als een politieke doctrine ontbrak één element: namelijk de politiek in uitvoering was veel te bescheiden. Psychologisch was de containment nogal onbevredigend: je werd in een passieve, afwachtende rol gedrongen. MacArthur neemt met deze rol dan ook geen genoegen. Hij gaat in januari 1951 in het offensief en heeft de Chinezen en Noord Koreanen in maart al tot aan de 38e breedtegraad teruggedreven. De regering van de VS wil dan wel gaan onderhandelen maar MacArthur saboteert de pogingen on te komen tot een wapenstilstand en zet zijn offensief door boven de 38e breedtegraad. Hij gaat zelfs zo ver dat hij onvoorwaardelijke overgave eist. Deze wens kost MacArthur wel de kop. In april wordt hij door Truman ontslagen. Hij krijgt wel een heldenverwelkoming in Washington en was enige tijd de meest populaire man van de USA, vanwege zijn krijgshaftige taal! In het politieke debat in de VS ging het niet alleen om de suprematie van het politieke boven het militaire, maar ook om welke richting neemt de buitenlandse politiek: nadruk op Azië of op Europa? Toch waren het zijden van dezelfde medaille: de containment. MacArthur ging veel verder dan containment. Voor veel Amerikanen had Truman de overwinning laten glippen. Toch was het doel van Truman steeds opnieuw containment, zowel in Azië als in Europa. Opmerkelijk is daarbij dat het grootste gedeelte van het geld dat het Congres besteedde aan defensie niet naar Korea ging maar naar NAVO - dus Europa -, terwijl de meeste Amerikanen dachten dat dit aan de oorlog in Korea werd besteed. Indien de oorlog in Korea tot een abrupt einde zou komen dan zou Truman zijn alibi verliezen om zijn bewapeningsprogramma door te zetten. Vandaar dat Truman het aanbod voor een simpele militaire wapenstilstand van de kant van de SU afwees. Blijkbaar had Stalin de macht om aan China en Noord-Korea dit voorstel op te leggen (en daarmee bevestigde hij indirect het monolithische karakter van de communistische beweging in die jaren of zoals de Republikein Dewey zei: "Every time the Soviets make a peace move, I get scared ... Every time Stalin smiles, beware." ) De oorlog wordt dan ook voortgezet en met heel veel moeite en veel onderbrekingen worden er onderhandelingen gevoerd vanaf 10 juli 1951. Rond de 38e breedtegraad stabiliseren de fronten zich en het aantal Amerikaanse slachtoffers daalt naar een "acceptabel" niveau. De oorlog en de bewapening worden voortgezet. Truman krijgt gelijk, zelfs in de publieke opinie. De Koude Oorlog zou gevoerd worden aan de randen van beide imperia, waarbij de grootmachten zo min mogelijk zelf direkt betrokken waren. Was Truman zijn presidentschap begonnen als leider van een land dat zich verre wilde houden van de wereldpolitiek, aan het einde van zijn bestuursperiode was de USA de politieagent van de wereld geworden en op elk continent aanwezig. Het militair industrieel complex komt onder zijn bewind tot grote bloei. Opstand in Oost-Berlijn (1953) DDR Op 16 juni gingen Berlijnse bouwvakkers in staking uit protest tegen de verzwaring van de werknormen (begin april). De volgende dag sloeg het protest over naar Erfurt, Halle, Maagdenburg en vele andere steden en dorpen waar massale stakingen uitbraken. De ontevredenheid van de DDR-bevolking was in de maanden daarvoor al zo groot geworden dat de SED zich genoopt voelde om een grotere aanvoer van levensmiddelen in het vooruitzicht te stellen en om een grotere rechtszekerheid te beloven. De onrust onder de bevolking werd vergroot door de dood van Jozef Stalin (5 maart), waarmee een einde leek te komen aan een fase van harde repressie in de Sovjet-Unie. De nauwe banden met de Sovjet-Unie en de andere landen van het "Oostblok" maakten dat de DDR sterk werd beïnvloed door politieke gebeurtenissen in die landen. Daar was overigens niet veel sympathie met de DDR. Heel Midden- en Oost-Europa had vreselijk geleden in de Tweede Wereldoorlog. De klachten van de arbeiders in de DDR werden daarom niet werkelijk serieus genomen. Zij eisten loonsverhoging, economische hervorming en vrije verkiezingen. De onrust verspreidde zich over de hele DDR. Op 17 juni werd een nationale staking uitgeroepen. Door de stakingen had de SED echter de controle over het land verloren. De bevelhebber van de Sovjet-bezettingstroepen nam tijdelijk de regering over en gaf opdracht om de orde met geweld te herstellen. Tanks en soldaten van het Rode Leger maakten zo een einde aan wat inmiddels een volksopstand tegen de Sovjets was geworden. Vervolgens werd gepoogd de crisis te bezweren. Vier dagen later schroefde het centraal comité van de SED de arbeidsnormen weer naar omlaag. Minister Wilhelm Zaisser van staatsveiligheid werd op 15 juli vervangen door Ernst Wollweber (1898-1967). Otto Grotewohl reisde in augustus naar Moskou voor uitleg en om hulp te vragen. De Sovjet-leiders beloofden de nog uitstaande schulden kwijt te schelden en verder minder geld te vragen voor het onderhoud van de bezettingsmacht.~~~ Ter nagedachtenis aan Karl Marx (1818-1883) werd op zijn geboortedag (12 mei) de industriestad Chemnitz officieel omgedoopt tot Karl-Marx-Stadt. Vietnam (1954) Vietnam hoort in deze tijd bij Frankrijk. Er spelen twee belangrijke mannen een grote rol in deze geschiedenis, namelijk Ho Chi Minh; een geboren Vietnamees, die strijdt voor zelfbeschikking van Vietnam, en Bao Dai; theoretisch de keizer van Vietnam sinds 1925, maar hij staat geheel onder voogdij van de Fransen. Ho Chi Minh, die al sinds de jaren ’20 strijdt voor een onafhankelijk Vietnam, samen met de door hem opgerichte verzetsgroep Vietminh verklaart in 1950 dat de Democratische Republiek van Vietnam de enige wettige regering is. Dit is een gevolg van de in 1945 uitgeroepen onafhankelijkheid van Vietnam. Met die onafhankelijkheid zijn de Fransen het niet echt eens en al jarenlang is het onrustig in Vietnam doordat er in de politiek heel veel nog niet in orde is en er vaak veranderingen zijn. Vietnam wil graag vrij en onafhankelijk zijn maar dit gaat niet zonder slag of stoot. Telkens zijn er gevechten of rellen tegen de Fransen. Zo ook bij Dien Bien Phu, een plaats in het Noorden van Vietnam, in 1954. Hier begint op 13 maart de “slag rond Dien Bien Phu” die op 7 mei uitloopt in een nederlaag voor de Fransen. Na deze slag komt er in Genève een conferentie waar zowel Noord- als Zuid Vietnam aan deel namen. Er werd besloten dat Frankrijk zich terugtrok uit het bestuur van Vietnam en dat de VS enkele taken die voorheen door Frankrijk geregeld werden overnamen. Ook kwam er een eind aan alle vijandelijkheden in Vietnam, Laos en Cambodja. Alle staten zijn het eens met de slotovereenkomsten van de conferentie, behalve de VS, die zegt de overeenkomsten niet te verstoren, maar mocht er weer agressie komen in Vietnam dan treden zij dit met meer zorg tegemoet. Bao Dai heeft op 16 juni Ngo Dinh Diem aangewezen als eerste minster van Vietnam (dit was dus al voor de Conferentie). Tussen Bao Dai, die de akkoorden van Genève al heeft verworpen en Ngo Dinh Diem, onstaat een concurrentiestrijd. In 1955 verwerpt ook Diem de akkoorden van Genève en hij weigert aan de verkiezingen deel te nemen die op 16 juli zouden plaatsvinden. Bij dit besluit krijgt hij steun van de VS. In plaats van de verkiezingen komt er in oktober ’55 een referendum waarbij Diem Bao Dai verslaat en dus het nieuwe staathoofd wordt. Nu is Vietnam officeel een Republiek geworden. Oprichting Warschau-pact (1955) Warschaupact, in 1955 opgericht en in 1991 opgeheven politiek-militair bondgenootschap tussen de Sovjet-Unie, Polen, de Duitse Democratische Republiek, Tsjechoslowakije, Roemenië, Bulgarije, Hongarije en Albanië. Laatstgenoemd land bedankte in sept. 1968 voor het lidmaatschap. In 1990 verliet de DDR het Warschaupact als gevolg van de Duitse eenwording. Roemenië, dat vanaf 1963 een onafhankelijke politiek volgde, nam niet deel aan gemeenschappelijke manoeuvres en andere activiteiten (bijv. de inval in Tsjechoslowakije in 1968 van de overige landen van het Warschaupact). De directe aanleiding tot het sluiten van het pact op 14 mei 1955 te Warschau was de herbewapening van de Bondsrepubliek Duitsland en het toetreden van dit land tot de NAVO. De verdragsbepalingen betroffen naast algemene zaken (bijleggen van internationale kwesties met vreedzame middelen; wederzijds overleg inzake internationale kwesties, enz.) de verdediging tegen een gewapende aanval. Art. 4 bepaalde dat de aangesloten partijen verplicht waren wederzijdse bijstand te verlenen bij 'een militaire aanval in Europa op een of meer van de ondergetekende partijen'. 1. Organisatie
Organisatorisch kende het Warschaupact twee te Moskou zetelende toporganen, een politiek, het Raadgevend Politiek Comité, en een militair, het Gemeenschappelijk Opperbevel. Het politiek orgaan, dat vrijwel jaarlijks bijeenkwam, werd gevormd door de partij- en regeringsleiders en de ministers van Buitenlandse Zaken en van Defensie van de aangesloten landen. Het militaire orgaan had een opperbevelhebber, die werd geadviseerd door een Defensiecommissie, bestaande uit de onderministers van Defensie van de landen van het Pact, en een Militaire Raad, waarin onder voorzitterschap van de opperbevelhebber zitting hadden de chefs van staven en militaire vertegenwoordigers van de aangesloten lid-staten. De Sovjet-Unie nam een dominante positie in. De functie van opperbevelhebber en chef-staf van het Gemeenschappelijk Opperbevel, alsmede de meeste andere sleutelposities waren in handen van de Sovjet-Unie. De meerderheid van de grondstrijdkrachten van het Warschaupact werd geleverd door de Sovjet-Unie. Deze Sovjetstrijdkrachten waren gelegerd in de Duitse Democratische Republiek, Polen, Hongarije en Tsjechoslowakije. De luchtverdediging van het Pact was gecentraliseerd in Moskou en stond onder bevel van de opperbevelhebber van de Sovjetluchtstrijdkrachten. 2. Ontbinding

De ontbinding van het Warschaupact was een logisch gevolg van de val van de communistische regimes in de Warschaupactlanden. De nieuwe regeringen van Bulgarije, Hongarije, Polen, Roemenië en Tsjechoslowakije beschouwden de organisatie slechts als een inbreuk op hun herwonnen nationale soevereiniteit. Het Warschaupact legitimeerde immers de aanwezigheid van Sovjettroepen op hun grondgebied en symboliseerde 40 jaar overheersing door de Sovjet-Unie. Op 1 juli 1991 kwamen zij in Praag met de Sovjet-Unie overeen het Warschaupact te ontbinden. De Sovjet-Unie zegde toe zijn troepen volledig uit de voormalige Warschaupactlanden te zullen terugtrekken. De verdragsverplichtingen, die de Warschaupactlanden waren aangegaan (t.a.v. de in het CSE-verdrag overeengekomen reducties) bleven van kracht. De toenadering tussen de NAVO en het Warschaupact kreeg een vervolg in de Noord-Atlantische SamenwerkingsRaad (dec. 1991) en het Partnership for Peace (jan. 1994). Opstand in Hongarije (1957) Op 23 oktober 1956 wordt er in Boedapest een grote demonstratie gehouden die uitloopt op een opstand tegen de Sovjet-Unie en het communisme. Op het moment van deze betoging is Hegedüs premier. Toen de strijd zich steeds meer ging uitbreiden riep hij de hulp in van de rond de stad gelegerde Sovjet-troepen. Tijdens een spoedzitting van het Centrale Comité in de nacht van 23 op 24 oktober 1956 trad Hegedüs af en werd Imre Nagy (opnieuw) tot premier benoemd. Op 4 november wordt de revolutie door de Russen neergeslagen. Op dat moment is Nagy dus premier. Hij vlucht naar de Joegoslavische ambassade. 's Morgens, 4 november '56 keerden de Russische tanks naar Boedapest terug. 6000 geweren openden het vuur op de stad, fosforgranaten regenden op de inwoners. Met voorkennis van de aanval, hielden de "hervormingsgezinde" premier Imre Nagy en zijn dichtste medewerkers zich schuil in de Joegoslavische ambassade. De aanval vond plaats enkele uren nadat Franse, Britse en Israëlische troepen Egypte binnenvielen, wat het begin vormde van de Suez-krisis. Samen hadden deze 2 gebeurtenissen een enorm effekt op linkse krachten op wereldvlak. De krisis in Hongarije was een onderdeel van een algemene krisis in het oostblok. In juni '56 vonden in de Poolse stad Poznan rellen plaats tegen prijsstijgingen en het repressieve regime, het begin van een beweging die zou leiden tot de installatie van de Poolse "hervormingsgezinde" kommunist Gomulka als premier, zeer tegen de wensen van Moskou in. De ontwikkelingen in Oost-Europa volgden na oproer in de Sowjet-Unie zelf. Na de dood van Stalin in '53 probeerden zijn opvolgers, eerst Malenkov en dan Kroetsjow, een nieuwe weg vooruit te ontwikkelen onder de misleidende noemer van "de-stalinisatie". Het bestond uit de kreatie van een meer kollektieve leiding door de burokratische top, een verzachting van de GPU-terreur, de vrijlating van duizenden politieke gevangenen, meer vrijheid voor de kunst,... Vooral echter bestond het uit een poging een nieuwe ekonomische weg vooruit te vinden met minder nadruk op de zware industrie en meer op konsumptiegoederen. Deze gebeurtenissen deden de trouwe stalinistische heersers in de "satellietlanden" in het oostblok wankelen. Tegen '53 was de situatie in Hongarije op een breekpunt gekomen. Opeenvolgende maatregelen in de lonen en de prijzen en de nadruk op zware industrie betekenden een ramp voor de Hongaarse arbeidersklasse. De repressie door de gehate AVO (geheime politie) was een van de brutaalste uit het hele oostblok. Hoewel snel neergedrukt, braken stakingen van 1 en 2 dagen uit. Uit angst voor een explosiedat, werd premier Rakosi, samen met enkele andere Hongaarse leiders, op 28 juni door Sowjetleider Malenkov naar Moskou geroepen. Rakosi kreeg er te horen dat hij zou vervangen worden door Imre Nagy, die een "nieuwe koers" zou invoeren. Rakosi kon echter wel zijn positie van algemeen partijsekretaris behouden. Op 4 juli kondigde Nagy zijn Nieuwe Koers aan. Die was zeer typisch voor de "kommunistische hervormingen" in de jaren '50: een vertraging van de uitbreiding van de zware industrie en meer prioriteit voor konsumptiegoederen; een einde aan de gedwongen kollektivisatie van de boeren en de vervolging van de "koelakken"; een einde aan de verplichte aankoop van staatsobligaties; een einde aan burokratische uitspattingen; het toestaan van kleinschalige privé-bedrijven en een uitbreiding van de intellektuele en artistieke vrijheid. Om zijn positie tegen de stalinistische hardliners rond Rakosi te versterken, vormde Imre Nagy het Patriottisch Volksfront (PV) met hemzelf als voorzitter. In de 18 maanden van de Nieuwe Koers steeg de levensstandaard van de industrie-arbeiders naar schatting met 12%. De voedseltekorten verdwenen en de bevoorrading van konsumptiegoederen verbeterde. De politieke gevangen werden vrijgelaten en de vrijheid van meningsuiting werd uitgebreid. De gedwongen kollektivisatie van de boeren stopte. De veranderingen brachten echter ook neveneffekten met zich mee, vooral de sluiting van een aantal grote fabrieken. Toen Nagy door een milde hartaanval in februari '55 even van het podium verdween en de Sowjet-aandacht werd afgeleid door de omverwerping van Malenkov, sloeg de Rakosi-fraktie toe en organiseerde een buitengewone vergadering van het centraal komitee om Nagy af te zetten. Hij werd verantwoordelijk gestelde voor "zware ekonomische ontwrichting" en voor het ontwikkelen van politieke aktiviteit buiten het KP-monopolie, zijn zwaarste "misdaad". Nagy werd ontzet uit het politburo, moest zijn parlementsmandaat opgeven en werd uiteindelijk uit de partij gestoten. Hij weigerde echter steun voor zichzelf te organiseren in de KP en in de media, zelfs na zijn uitsluiting, uit angst dat hij zou beschuldigd worden van "fraktionele aktiviteit". Op minder dan een jaar tijd sloeg voor de stalinistische leiders echter een nieuwe bliksem in: Kroetsjow's speech op het 20e kongres in Moskou, die een hevige aanval op het regime onder Stalin inzette, waarbij hij o.a. Stalin beschuldigde van massa-moord en een terreurbewind. Toen deze speech uitlekte, stond de hele internationale "kommunistische beweging" op zijn kop. Het kon de meeste Hongaren niet ontgaan dat de beschrijving van Stalin door Kroetsjow ook opging voor hun eigen stalinistische leider Rakosi, destijds een dichte persoonlijke vriend van Stalin. Ondanks Nagy's voorzichtigheid broeide het ongenoegen, vooral onder studenten en intellektuelen. De Literary Gazette publiceerde artikels die vrijheid voor auteurs eisten; het partijblad Szabad Nep maakte verborgen aanvallen op Rakosi; de Petofi-kring, een diskussieklub van kommunistische jongeren, spuwde kritiek op de leiding en liet Julia Rajk, de vrouw van een kommunistisch leider die vermoord was door het regime, toe een pleidooi voor posthume rechtvaardigheid voor haar man te verspreiden. Zelfs de staatsgeleide Auteursassociatie protesteerde. Op haar kongres in juni '56 weigerde ze de "aanbevolen lijst" voor haar nieuw bestuur te aanvaarden en organiseerde ze een echte verkiezing. Dit plaatste Rakosi, die zich op dat moment in Moskou bevond, in een moeilijke positie. Toen hij terugkwam naar Boedapest vroegen de Sowjet-leiders Mikoyan en Suslov, die hem tot daar haden vergezeld, hem om de situatie te bespreken. Nadat hij hen zijn plan voor de zuivering van "rechtse afvalligen" had voorgesteld, vertelden ze hem koudweg dat hij niet langer premier van Hongarije was. Mikoyan vertelde hem dat een lange vakantie in de Krim hem goed zou doen en dat Erno Gero nu premier was. De verwijdering van Rakosi maakte echter geen einde aan de krisis. Gero's aanstelling werd door de kritici van het regime terecht gezien als de vervanging van de ene stalinistische burokraat door de andere. Szabad Nep deed het verrassend rebelse voorstel om Nagy terug aan te stellen. De ceremoniële herbegrafenis van Leslo Rajk, slachtoffer van een zuivering, werd door de studenten omgevormd tot een betoging tegen de regering. 300 studenten marcheerden naar het monument voor Graaf Batthany, die in 1849 geëxekuteerd werd door de Oostenrijkers. De mars was een openlijke aanval tegen "buitenlandse bezetters", m.a.w. het Russische leger. De aandacht van het land ging echter volledig uit naar de gebeurtenissen in Polen. Op 19 oktober werd het Poolse politburo verrast door de plotse aankomst van een delegatie van de Sowjet-Unie: Kroetsjow, Bulganin, Molotov en Kaganovich. Ze vertelden de Polen dat de aanstelling van Gomulka niet doorging, alsook hun plan om de door de Sowjet aangeduide minister van defensie Marshal Rokossovsky te verwijderen. De Polen vertelden de Russen hen met rust te laten en naar huis te gaan, wat ze - verrassend genoeg - ook deden. De Russische nederlaag in Polen brachten de ontwikkelingen in Hongarije tot een kookpunt. Als de Polen zich - schijnbaar - konden losbreken uit de voogdij van Rusland, waarom dan Hongarije niet? Massa-meetings in de polytechnische school in Boedapest en aan de Auteursassociatie op 22 oktober stelden voor de volgende dag een massa-betoging te houden. In Szeged, de tweede stad in Hongarije, kondigden studenten de oprichting van een nieuwe onafhankelijke studentenorganisatie aan. Studentengroepen in het hele land formuleerden eisenprogramma's, die alle eisen als "een onafhankelijk socialistisch Hongarije", de terugkeer van Imre Nagy en een nieuwe ekonomische politiek en partijleiding inhielden. 23 Oktober was de eerste dag van de revolutie. Tienduizenden mensen, waaronder een enorme delegatie van de kommunistische jongerenorganisatie DISZ, betoogden door de straten van Boedapest. Peter Veres, voorzitter van de Auteursassociatie, riep op die voor een "onafhankelijke nationale politiek gebaseerd op de principes van het socialisme" en het betrekken van de arbeiders bij het beheer van de fabrieken. Enkele duizenden trokken naar het stadspark waar ze het standbeeld van Stalin neerhaalden. In de vroege avond sprak de stalinistische leider Gero tijdens een radio-uitzending, waarin hij de betoging in harde termen verwierp. Daarop trok een deel van de betogers naar het radiostation in de Sandor-straat om een einde te eisen aan de lasterlijke uitzending. Een delegatie van 16 mensen werd toegelaten om hun grieven duidelijk te maken. Toen de delegatie niet terugkwam, werd het duidelijk dat ze gevangen genomen waren door de AVO. Een Hongaarse tank probeerde zich een ingang in het radiostation te forceren, waar ze met geweervuur gekonfronteerd werd dat tientallen mensen in de menigte doodde. Terwijl gevechten met de AVO in de hele stad begonnen, overvielen arbeiders van de wapenfabriek in de industriële wijk Csepel hun eigen opslagplaatsen en verdeelden ze wapens en munitie onder de menigte. Tegen 1 uur 's nachts bevonden zich honderdduizenden mensen op straat. Gero nam toen 2 noodlottige beslissingen: hij vroeg een interventie door het Sowjet-leger en hij droeg het premierschap over aan Nagy, terwijl hij de post van eerste partijsekretaris voor zichzelf behield. Hij hoopte dat door Nagy de formele premierzetel te geven, hij de opstandelingen kon kalmeren. De gebeurtenissen waren echter al te ver gevorderd. De volgende morgen vochten de arbeiders en vooral de jongeren tegen de Russische tanks. Op 2 dagen tijd namen de belangrijkste centra van de Hongaarse arbeidersklasse - Csepel, Jupest, Dunapentele en Miskolc - het voorfront in de revolutie. In de stad Gyor, dicht bij de Oostenrijkse grens, nam een komitee van de opstandelingen de running van de stad over en riepen de oprichting van hun eigen "nationaal revolutionair komitee" uit. In Miskolc werd de leiding in handen genomen door de fabriekskomitees. In het kader van demokratie binnen een socialistische raamwerk werd ook de eis gesteld tot het einde aan het politiek monopolie van de KP en voor vrije verkiezingen. Terwijl het nieuws van de revolutie zich wereldwijd verspreidde, deden de kommunistische partijen alle moeite om de revolutie te laten doorgaan als een "kontrarevolutionaire opstand, geleid door fascisten en CIA-agenten". Joernalisten ter plaatse wisten dat dit een leugen was. Peter Fryer, korrespondent van het Britse KP-blad de Daily Worker, zond verslagen op die de echte natuur van de revolte beschreven. Zijn verslagen werden niet gepubliceerd. De gevechten duurden tot het einde van oktober. Op militair vlak had de revolutie gewonnen. De jongeren van Boedapest en andere steden leerden al snel hoe ze tanks onschadelijk konden maken met Molotov-cocktails. Het Hongaarse leger vervoegde spontaan de opstandelingen tegen de Sowjet-troepen. Veel Russische soldaten verbroederden met de rebellen. In Boedapest draaide de strijd rond 2 grote gevechten. Op het Szena-plein hielden jonge arbeiders en studenten onder leiding van een 59 jaar oude buschauffeur Janos Szabo Russische tanks tegen met barrikades en molotov-cocktails. Het andere symbolische gevecht vond plaats bij de Killian-barakken, waar een kommunistische veteraan, de tankofficier Pal Maleter, Hongaarse legereenheden leidde tegen een Russische bezetting. De volgende dag kregen de Hongaarse stalinistische leiders opnieuw bezoek van de Sowjet-leiding. Mikoyan en de Russische partij-ideoloog Mikhail Suslov beschreven de akties van Gero als waanzinning, vooral het inroepen van de Russische troepen. Ze verwijderden Gero als partijsekretaris en vervingen hem door Janos Kadar, die het slachtoffer was geweest van stalinistische zuiveringen in de late jaren '40. Een nieuwe leiding was gekreëerd. Imre Nagy en Kadar riepen op tot een einde aan de opstand en beloofden hervormingen eens de gevechten stopten. Rond 30 oktober begonnen de gevechten op een einde te lopen: de Russische tankaanval was verslagen was en de Russische troepen trokken zich terug. Na een week van gevechten was de trend van de gebeurtenissen duidelijk geworden. Terwijl de beweging grotendeels was opgestart door de studenten en de intellektuelen, stormde de arbeiderklasse in de open dam eens de beweging serieuze dimensies begon aan te nemen. Terwijl de eisen van de beweging grotendeels in termen van nationale onafhankelijkheid en demokratie binnen een socialistisch systeem waren gesteld, kwamen enkele door de stalinisten onderdrukte partijen terug op het toneel, o.a. de Sociaal-Demokratische Partij, de Nationale Boerenpartij en de Kleinhandelaarspartij. Hieronder bevonden zich ook enkele kleine groepen op die extreem-nationalistische en semi-fascistische ideeën verdedigden. Er waren ongetwijfeld krachten terug te vinden die voor een terugkeer naar het kapitalisme stonden. Gezien het karakter van de stalinistische regime, zou het uitzonderlijk zijn geweest indien ze er niet zouden zijn geweest. Dit werd door de stalinisten op internationaal vlak gebruikt om de kontra-revolutionaire natuur van de opstand te "bewijzen". Het bewijst echter helemaal niets. Het toonde enkel aan, zoals Trotsky had voorspeld, dat er in een politieke revolutie tegen de stalinistische burokratie altijd het gevaar zou schuilen van de opkomst van de kontra-revolutie, dat er altijd een strijd zou zijn tussen de krachten van de revolutie en de reaktie. In ieder geval was er in Hongarije geen enkel bewijs voorhanden dat de reaktionaire krachten de gevoelens van de opstandige massa's vertegenwoordigden. Terwijl de Russische tanks terugtrokken werd Nagy - willen of niet - de leider van het opstandige land. Nagy had gevochten voor zijn Nieuwe Koers binnen het kader van het stalinistische één-partijsysteem. Nooit had hij echter het hele systeem in vraag gesteld. Nu stond hij voor de keuze om de beweging door te zetten of om ze te stoppen. Na onderhandelingen met de militaire Sowjet-top kondigde Nagy de oprichting van een nieuwe regering aan met Pal Maleter als minister van defensie. Op 30 oktober kondigde hij het einde van het één-partijsysteem aan. Op 2 november trok Hongarije zich terug uit het Warchau-pakt en riep Nagy de VN op om de Hongaarse "neutraliteit" te beschermen. Toen de Sowjet-tanks Hongarije opnieuw binnenrolden, deden de westerse machten uiteraard niets. Er is veel spekulatie over de vraag of de nieuwe Sowjet-aanval veroorzaakt was door deze maatregelen of dat de aanval hoedanook onvermijdelijk was. De waarheid is dat de Sowjet-leiding geen suksesvolle opstand van de arbeiders in Oost-Europa kon aanvaarden uit angst voor de gevolgen in de regio en in de USSR zelf. Terwijl Nagy zijn noodlottige maatregelen trof, kondigde Kadar de ontbinding van de KP aan en de oprichting van een nieuwe partij, de Hongaarse Socialistische Arbeiderspartij, met hemzelf, Nagy en de internationaal bekende theoreticus en literaire kritikus Georg Lukacs in het voorbereidend komitee. De volgende dag echter, op 2 november, verdween Kadar op mysterieuze wijze. Toen werd ook duidelijk dat een nieuwe enorme troepenmacht in Hongarije was binnengetrokken en alle steden en luchthavens begon te omsingelen. Op 3 november hielden Nagy en zijn regeringsleden zich schuil in de Joegoslavische ambassade. Toen de Sowjet-aanval op 4 november begon, kwam Kadar terug boven water en kondigde hij de oprichting van een nieuwe "Regering van de revolutionaire arbeiders en boeren" aan, die de steun van Moskou genoot. Terwijl het verzet tegen de overweldigende Russische aanval in het centrum van Boedapest bitter was, vonden de hevigste gevechten plaats in de arbeidersdistrikten. De arbeidersraad van de staalstad Dunapentele leidde dagenlang een wanhopig verzet rond de staalfabriek. Rood "Csepel" hield de strijd vol tot 11 november. In de eerste dagen van de revolutie na 23 oktober was de eerste bekommernis van de arbeiders militair: de noodzaak om de Russische tanks te verslaan. Slechts na de tweede Russische aanval op 4 november besteedden de arbeiders op brede schaal aandacht aan het vormen van hun eigen politieke organisaties: de arbeidersraden. De arbeiders grepen naar het stakingswapen en de kreatie van arbiedersraden om de nieuwe fase van de strijd te koördineren. Tegen 12 november waren in de verschillende distrikten van Boedapest en in tenminste een tiental andere arbeiderssteden raden opgezet. Een centrale raad van Boedapest kwam de eerste maal samen op 14 november. Tegen die tijd had het verzet van de arbeiders bijna de proporties van een algemene staking aangenomen. De Russische leiding en Kadar beloofden Joegoslavië en de VN dat Nagy asiel kon verkrijgen in Roemenië. 300 meter voorbij de Joegoslavische ambassade werd de bus echter tegengehouden door de GPU en Nagy en zijn metgezellen werden naar de USSR gebracht. Tegen midden november waren de arbeidersraden de erkende stem van de Hongaarse arbeiders geworden. Ze onderhandelden rechtstreeks met het Russische leger en Kadar. Na een aantal verzoeningspogingen beslisten Kadar en de Russische burokratie hen te onderdrukken, gezien de staking voortduurde en de arbeidersraden te machtig begonnen te worden. Op 21 november verhinderden Russische tanks een nationale vergaderig van de arbeidersraden. Tegen midden december werden de leiders van de arbeidersraden gearresteerd en opgesloten. Het is een van de tragedies uit de Hongaarse geschiedenis dat de organisaties van arbeidersmacht slechts ontstonden nadat de revolutie militair onderdrukt was. De nasleep van de revolutie kan terecht een tragedie genoemd worden. Tienduizenden Hongaren vluchtten over de Oostenrijkse grens. Zowat 20.000 mensen, vooral jongeren, werden gedeporteerd naar gevangeniskampen in Rusland. Na meer dan een jaar stilte werden Nagy en Maleter schuldig bevonden aan kontrarevolutionaire misdaden. Ze werden opgehangen. Het effekt op de kommunistische partijen in het weten was dramatisch. Tienduizenden stapten uit de partij in Frankrijk en Italië. In Groot-Brittanië stapten 6000 leden eruit, zo'n 25% van het lidmaatschap. De gezamenlijke impakt van de Suez-krisis en de Hongaarse revolutie gaf een enorme stimulans aan een nieuw soort linkse beweging die zicht verzette tegen zowel de sociaal-demokratie als tegen het stalinisme. De ideeën van Trotksky waren, en zijn nog steeds, dé plaats om te zoeken naar een theoretische uitleg voor de natuur van de totalitaire regimes in Rusland en het oostblok. Oprichting EEG (1957) EEG [politiek] (afk. v. Europese Economische Gemeenschap) of Euromarkt, een economisch samenwerkingsverband, op 25 maart 1957 opgericht bij het Verdrag van Rome. Dit verdrag werd gesloten tussen België, de Bondsrepubliek Duitsland, Frankrijk, Italië, Luxemburg en Nederland. Het trad op 1 jan. 1958 in werking. Op 1 jan. 1973 traden Denemarken, Ierland en het Verenigd Koninkrijk toe, op 1 jan. 1981 gevolgd door Griekenland. Op 1 jan. 1986 werden Spanje en Portugal lid. De laatst toegetreden landen zijn Zweden, Finland en Oostenrijk (1 jan. 1995). De EEG vormde samen met de EGKS en Euratom (zie EGA) de Europese Gemeenschap(pen). Bij het Verdrag van Maastricht is het EEG-verdrag uitgebreid met bepalingen van niet-economisch karakter. Sindsdien spreekt men van EG en vormt het een van de 'pijlers' van de Europese Unie. De hoofddoelstelling van de EEG, het realiseren van een Europese economische integratie in de ruimste zin van het woord, moet worden bereikt door middel van vervulling van de in het artikel 2 van het EEG-verdrag genoemde doeleinden. Hiervoor beschikt de EEG over drie middelen, genoemd in art. 3 EEG-verdrag: de instelling van een gemeenschappelijke (of 'interne') markt, de instelling van een Economische en Monetaire Unie (zie EMU) en het ten uitvoer leggen van een gemeenschappelijk beleid en van bepaalde gemeenschappelijke activiteiten. Zie verder Europese gedachte en EG [politiek]. Bouw van de Berlijnse muur (1961) Berlijnse muur, benaming voor de muur die van 1961 tot 1990 het westelijke en het oostelijke deel van de stad Berlijn van elkaar scheidde. In 1961 besloten de Oost-Duitse autoriteiten, in een poging de massale vlucht van Oost-Duitsers via Berlijn naar de Bondsrepubliek Duitsland een halt toe te roepen, de scheidingslijn tussen Oost- en West-Berlijn te veranderen in een muur. Op 13 aug. 1961 werd begonnen met de bouw van de muur, waarin op zeven plaatsen doorgangsposten werden opengelaten. De muur, met een lengte van 45 km, werd door de Oost-Duitse grenspolitie zwaar bewaakt, was voorzien van prikkeldraad en was van Oost-Berlijnse kant door de aanleg van mijnenvelden nauwelijks te benaderen. Toch werden in de loop der jaren vaak spectaculaire pogingen ondernomen om over de muur te klimmen, waarbij naar schatting 76 mensen werden doodgeschoten. Door de jaren heen werd de muur het symbool van de Koude Oorlog en de Duitse verdeeldheid. Na de val van de Oost-Duitse communistische partijtop in het najaar van 1989 en de daarop volgende liberalisering van de Oost-Duitse samenleving, werden o.a. de uitreismogelijkheden van DDR-burgers versoepeld en in snel tempo meer doorgangsposten in de muur aangebracht. Begin 1990 werd begonnen met de sloop van de muur. Bij de feestelijkheden naar aanleiding van de liberalisering in de DDR was de muur, en in het bijzonder het deel bij de Brandenburger Tor, vaak het centrum van grote demonstraties en manifestaties. Cubacrisis (1962) Deze werd voorafgegaan door de invasie van de Varkensbaai. Deze invasie maakte in april 1961 duidelijk dat de VS Castro onderschat had. Ondanks de grote materiële steun van de USA aan de Cubaanse ballingen en ondanks de propaganda, die anders moest doen geloven, bleek het voor Castro een fluitje van een cent om de ballingen te verpletteren. De bevolking van Cuba kwam duidelijk niet tegen hem in opstand, terwijl de Amerikaanse betrokkenheid alleen maar sterker naar voren kwam. Pogingen van de John F. Kennedy om de schuld in de schoenen te schuiven van de experts en de CIA waren volslagen lariekoek, zeker het argument dat hij zich - onervaren in de buitenlandse politiek - had laten misleiden door deze experts. Het was in elk geval een makkelijk excuus, zeker wanneer men let op de mate waarin John zelf in 1960 de ballingen had opgezet tegen Castro. Na de mislukte invasie was Kennedy zo boos op Castro die hem zo had vernederd, dat hij de CIA opdracht gaf Castro uit de weg te ruimen. Ondanks verschillende pogingen daartoe is dat nooit gelukt. Kennedy was doodsbang om op het wereldtheater van de politiek een zwakke indruk te maken. Hij weet dan ook de defensie-uitgaven snel op te voeren, waarbij de ICBM's een voorname rol kregen toebedeeld. In de ogen van Kennedy zouden de VS een "first-strike capability" moeten hebben. Vandaar de wapenwedloop op het terrein van raketten. Een van de meest gevaarlijke episoden in deze wedloop en van de gehele Koude Oorlog was de Cubacrisis, die zich in 1962 ontwikkelde. Chroesjtsjow zag dat de achterstand van de SU op het gebied van ICBM steeds groter werd. Immers, de SU kon slechts beschikken over middellange-afstandsraketten. Om de achterstand kleiner te maken was het niet nodig ook ICBM's te produceren. Eenvoudiger was het de raketten dichterbij te plaatsen. Cuba werd hiertoe uitgekozen als de voor de hand liggende plek. De CIA directeur John Alexander McCone had in augustus 1962 in een vergadering met de top van defensie en Buitenlandse Zaken al profetisch laten weten dat: "Als ik Chroesjtsjov was, zou ik ballistische raketten voor de middellange afstand op Cuba stationeren, enkele op Washington en New York richten en zeggen: 'Meneer de president, zou uhet leuk vinden een poosje in de loop van een geweer te kijken? Laten we maar eens over Berlijn praten. Later onderhandelen we wel over uw buitenlandse bases.'" De ministers Rusk (Defensie) en McNamara (BZ) dachten dat het niet zo'n vaart zou lopen. Ondanks een huwelijksreis aan de Rivièra hield McCone zijn zaakjes goed in de gaten (een stroom van telexen van en naar het pas gehuwde paar was hiervan een gevolg). Hij hield zich in het bijzonder bezig met het volgen van de verichtingen van de U2-vluchten boven Cuba. En jawel, op 15 oktober heeft de CIA beet: op de foto's bleken veertien SS-4 raketten op het eiland gestationeerd te worden. De volgende dag kreeg het Witte Huis de boodschap door en Bobby Kennedy kon niets anders uitbrengen dan "Oh shit, shit, shit". Zowel hij als John F. voelden zich verraden door Chroesjtsjov die hen verzekerd had dat op Cuba onder geen voorwaarde offensieve wapens geplaatst zouden worden. In twee weken tijd - van 16 okotber tot 1 november, toen de raketten verwijderd werden - balanceerde de wereld op het randje van een atoomoorlog. In de herfst 1962 blijkt dat de SU bezig is met de bouw van een raketbasis op Cuba. Chroesjtsjov had de raketten voor de Amerikanen en Cubanen verborgen willen houden, niet voor het Witte Huis. Hij had echter niet gerekend opde spijkerharde opstelling van Kennedy. Eerder dat Kennedy wel met de raketten op Cuba zou lerenleven. Chroesjtsjov vond Kennedy maar een slappeling zonder politieke ervaring, die hij wel eens in een verkiezingsjaar een loer zou draaien. Hij had hierbij vooral het mislukte optreden in de Varkensbaai in zijn achterhoofd. Chroesjtsjov gokte er opdat Kennedy zou willen onderhandelen, waarbij de SU als inzet had de zeggenschap over Berlijn. Een basis op Cuba zou de achterstand van de SU ten opzichte van de VS compenseren. De VS konden immers beschikken over eenenorme vloot strategiesche bommenwerpers, Thor-raketten in Gr.-Brittannië, Jupiter-raketten in Turkije en Italië, Matador en Mace-kruisraketten in Duitsland. Kennedy en zijn regering zijn van mening dat onder alle omstandigheden deze raketten weg moesten, desnoods ten koste van een atoomoorlog. Een beetje merkwaardig is dit wel, gelet op de aanwezigheid van VS installaties in Turkije. Inzet was dan ook niet zozeer het evenwicht dat hersteld moest worden, als wel het verlies aan prestige dat de VS zouden lijden indien zij de bouw van de basis zouden toelaten. Op 15 oktober 1962 fotograferen twee U2's de aanleg van raketinstallaties. Kennedy is gedwongen om te handelen op straffe van impeachment door het Congres. Hij roept een staf van adviseurs bijeen, waaronder zijn jongere broer Robert. Deze groep (Executive Committee) bestudeerde een reeks van mogelijke "oplossingen" van het gooien van een atoombom op Cuba tot een blokkade van Cuba. Het leger wordt in verhoogde staat van paraatheid gebracht. Robert Kennedy weet echter een directe aanval op Cuba nog tegen te houden. Hij overtuigt de ExCom er van, dat een blokkade met marineschepen een beter begin was om druk op de SU uit te oefenen. Vervolgens werd de NAVO ingelicht en pas op 22 oktober werd voor de TV om 19.00.u. de Amerikaanse bevolking vertelt wat de opstelling zou worden van de regering. Hij kondigt een strikte quarantaine van Cuba af. De eerste reactie van Chroesjtsjow was oorlogszuchtig, zoals uit een brief bleek van 23 oktober die de blokkade van Cuba zag als puur banditisme en hij beschuldigde Kennedy ervan de wereld over de rand van de afgrond in een atoomoorlog te storten. Sovjet-schepen zouden niet worden teruggeroepen. Kennedy houdt voet bij stuk. Chroesjtsjow gaat dan uiteindelijk door de bocht op 26 oktober. Hij doet in deze brief het voorstel om af te zien van meer wapenzendingen naar Cuba en de al daar aanwezige wapens terug te halen, indien - let op - indien JFK de blokkade zou opbreken. JFK en ExCom is nog bezig dit te overwegen, als er een nieuwe brief van de Sovjetleider arriveert. Hierin wordt voorgesteld om de raketten terug te trekken, indien de VS hetzelfde doen met haar raketten in Turkije. Volledig overrompelt weet de ExCom niet goed raad met deze brief. De Joint Chiefs doen de aanbeveling van een luchtaanval, vooral ook omdat de SU mbv. een SAM-raket een U2 had neergeschoten. De generaals vinden Kennedy maar een lafaard en willen er op slaan. Zij waren er inmiddels op voorbereid: 1576 bommenwerpers waren er in de lucht en 283 raketten stonden op scherp. Een van de generaals - Curtis E. LeMay - wordt het geheel rood voor de ogen: "De Russische beer heeft altijd graag zijn klauwen in de Latijns-Amerikaanse wateren willens steken. We hebben hum nu in de val. Laten we zijn been amputeren vanaf zijn testikels. Nee, laten we bij nader inzien ook zijn ballen eraf halen." (dezelfde man stelde Johnson voor om Vietnam "terug te bombarderen naar het Stenen Tijdperk" JFK wil nog een dag uitstel. Kennedy stuurt een brief aan Chroesjtsjow dat de VS zijn raketten niet zouden terugtrekken uit Turkije. Vervolgens komt Robert Kennedy met een nieuw plan, dat na heftig debat wordt aangenomen, nl. dat de tweede brief van Chroesjtsjow weggewuifd wordt en alleen op de eerste zal worden ingegaan. Een vergelijk zou mogelijk zijn, waarbij de VS beloofden Cuba niet binnen te vallen indien de SU haar raketten terug zou trekken. De dag daarop laat de Russische ambassadeur weten dat de SU accoord gaat. Kennedy stelt voor om in Genève rond de tafel te gaan zitten. Dean Rusk zei later: "We were eyeball to eyeball, and I think the other fellow blinked.", terwijl Chroesjtsjov reageerde met: "Er hing een brandlucht in de lucht." Indirect leidde de Cubacrisis tot zijn val. Immers China maakt hem nu uit voor zwakkeling en de relaties verslechterden nog verder (al sinds 1960), waardoor een aantal leden van het Politburo hun kans schoon zagen om hem te wippen, nl. Kosygin, Breznjev en Podgorny. Kennedy wordt vermoord (1963) Kennedy, Amerikaans geslacht van Ierse afkomst, speelde in de 20ste eeuw een invloedrijke rol in de Amerikaanse politiek. Joseph Patrick (East Boston, Mass., 6 sept. 1888 - Hyannisport, Mass., 18 nov. 1969), Amerikaans zakenman, verwierf een fortuin door zijn bank- en beurszaken. In 1937 werd hij ambassadeur in Londen, maar in 1940 werd hij teruggeroepen wegens zijn neutralistische houding ten aanzien van het Hitler-regime in Duitsland. John Fitzgerald (Brookline, Mass., 29 mei 1917 - Dallas, Tex., 22 nov. 1963), Amerikaans staatsman, president van de Verenigde Staten van 1961-1963. De tweede zoon van Joseph P. Kennedy, studeerde aan de Londense School of Economics en in Harvard en was tijdens de Tweede Wereldoorlog commandant van een patrouilleboot. Na een schipbreuk in 1943 werd hij wegens 'opvallende moed, uithoudingsvermogen en leidinggevende kwaliteiten' onderscheiden. 1. Politieke loopbaan

Na de oorlog ging hij in de politiek, werd al in 1946 voor de Democraten tot lid van het Huis van Afgevaardigden gekozen en in 1952 tot senator. In 1953 huwde hij met Jacqueline Lee Bouvier. In 1958 volgde zijn herverkiezing als senator. Naam maakte hij in deze tijd vooral door zijn bestrijding van corruptie in de vakbonden. In 1960 werd hij, na een reeks indrukwekkende overwinningen in de voorverkiezingen, Democratisch kandidaat voor het presidentschap en won met een zeer geringe marge van Richard Nixon. Hij was de eerste rooms-katholieke president van de Verenigde Staten. Kennedy zag als voornaamste taak van zijn presidentschap een vermindering van de internationale spanningen, maar begon met een ernstige fout doordat hij de plannen die al onder de vorige regering gemaakt waren om een invasie van Cubaanse emigranten in Cuba toe te laten en gedeeltelijk te steunen, liet doorgaan, wat tot een debacle leidde (Varkensbaai). In 1962 wist hij echter door zijn krachtig en toch voorzichtig optreden Chroesjtsjov te dwingen een geheime bewapening van Cuba met raketten te staken en reeds in 1963 sloot hij met de Sovjet-Unie en Groot-Brittannië het Nuclear Test Ban-verdrag, waarbij proeven met nucleaire wapens boven de grond verboden werden. Niet zo gelukkig was Kennedy in zijn Aziatische politiek. Wel kwam in 1962 een verdrag tot stand dat de strijdende partijen in Laos verzoende, maar meer en meer stelden de Verenigde Staten zich achter de regering van Zuid-Vietnam. Weliswaar werd in nov. 1963 de ultrarechtse Zuid-Vietnamese leider Diem ten val gebracht, maar de steun aan de toen aan de macht gekomen generaals werd voortgezet. Kennedy wilde echter niet met troepen steunen, maar stuurde wel vele gewapende 'adviseurs'. (Bij zijn dood waren er 15!000 in Vietnam.) 2. New Frontier
Kennedy gaf zijn politiek de naam New Frontier, waarmee hij wilde uitdrukken dat de Verenigde Staten na de periode van stilstand onder Eisenhower weer in beweging moesten worden gebracht. Op het terrein van de binnenlandse politiek werden allerlei sociale maatregelen voorgesteld, zoals medische zorg voor de ouden van dagen, federale steun aan het onderwijs en aanpak van de stedelijke problemen. Door de tegenstand van het Congres slaagde hij er echter niet in zijn voornaamste hervormingen door te voeren. Bovendien werd hij vrij plotseling geconfronteerd met de verscherping van het rassenprobleem. In 1962 moest hij federale troepen sturen om de wet te handhaven in Mississippi, waar de zwarte James Meredith niet werd toegelaten tot de universiteit, ondanks nadrukkelijk rechterlijk bevel. Hoewel Kennedy enigszins laat tot het inzicht kwam dat de rassenkwestie binnenslands het centrale probleem werd, nam hij daarna vérstrekkende maatregelen: in 1963 kwam hij met een uitgebreid wetsvoorstel voor verbeterde burgerrechten. Zie voorts segregatie [sociologie]. 3. Aanslag
In hetzelfde jaar werd Kennedy bij een bezoek aan Dallas door een sluipschutter, Lee Harvey Oswald, vermoord. Enige dagen later werd de moordenaar zelf neergeschoten. De moordzaak werd door een speciale commissie (onder opperrechter Warren) onderzocht en deze legde haar bevindingen neer in een uitvoerig rapport, maar kon niet de onzekerheid en ongerustheid in het land en in de wereld wegnemen over de duistere achtergronden van de moord. De schok van de gebeurtenis was in de gehele wereld zeer groot. Kennedy was voor miljoenen het symbool geworden van de hoop op vrede en een nieuw begin. 4. Politieke betekenis
De betekenis van president Kennedy moet vooral gezien worden in wat hij begonnen is, meer dan in wat hij heeft bereikt. Hij heeft in enkele jaren het land bezield met idealisme, hij heeft zich omringd met bekwame adviseurs, veelal intellectuelen, die aan zijn politiek weer diepte en achtergrond gaven, hij heeft de vergeten groepen, de armen, de ouden van dagen, de zwarten, weer hoop gegeven, hij heeft het gewaagd door een radicaal nieuwe koers de hoop op vrede te doen herleven. Door zijn dood verdween het elan tot vernieuwing van boven af, waarvoor Kennedy zich had ingezet, maar de geest die hij had opgeroepen, zou toch op den duur niet meer te bedwingen zijn en zich telkens weer manifesteren. WERK: Why England slept (1940); Profiles in courage (1954; Ned. vert.: Moed en karakter in de politiek); The strategy of peace (1960); To turn the tide (1962); The burden and the glory (1964); A nation of immigrants (1964). Bobby (voluit: Robert Francis) (Brookline, Mass., 20 nov. 1925 - Los Angeles 6 juni 1968), Amerikaans politicus, zoon van Joseph P. Kennedy, werd opgeleid tot jurist en ging al jong in de politiek. Hij werd bekend als raadsman van de Senaatscommissie die in 1957 een onderzoek instelde naar misstanden in de vakverenigingen, waarbij hij krachtig optrad tegen de leiders van de vakbond van transportarbeiders, Dave Beck en James R. Hoffa. In 1960 leidde hij de verkiezingscampagne van zijn broer John en in 1961 werd hij in diens kabinet minister van Justitie. In die functie bestreed hij de rassendiscriminatie en was hij nauw betrokken bij de totstandkoming van de wetten op de burgerrechten. Na de moord op zijn broer bleef hij nog enige tijd aan onder president Johnson, maar in 1964 trad hij af en nog in hetzelfde jaar werd hij voor de staat New York als senator gekozen. In 1968 wierp hij zich op als kandidaat voor het presidentschap en behaalde successen in verschillende voorverkiezingen. Op de avond van zijn overwinning in Californië werd hij door de Jordaniër Sirhan Bishara Sirhan neergeschoten en hij overleed de volgende morgen. WERK: The enemy within (1960); Just friends and brave enemies (1962); The pursuit of justice (1964); Rights for America (1964); To seek a newer world (1967); Thirteen days: a memoir of the Cuban missile crisis (1969; Ned. vert.: De dertien dagen). Edward Moore (Brookline, Mass., 22 febr. 1932), Amerikaans politicus, jongste zoon van Joseph P. Kennedy, studeerde rechten aan Harvard University en voorts o.a. aan het Instituut voor Internationaal Recht te 's-Gravenhage. Hij trad in 1960 op de voorgrond bij de verkiezingscampagne van zijn broer John F. Kennedy en versloeg in nov. 1962, mede dankzij de populariteit van zijn broer, met grote meerderheid zijn republikeinse tegenstander George Cabot Lodge in de strijd om een zetel in de Senaat. Als senator ijverde hij o.m. voor de burgerrechten van de zwarte bevolking. In 1964 werd hij bij een vliegtuigongeluk ernstig gewond. Na de moord op zijn broer Robert F. Kennedy in 1968 weigerde hij gevolg te geven aan de door een groot aantal Democraten op hem uitgeoefende druk zich kandidaat te stellen voor het presidentschap. Van 1969 tot 1971 was hij vice-voorzitter van de Democratische fractie in de Senaat. Verwikkelingen rond een auto-ongeluk, waarbij een vrouwelijke passagier van Kennedy om het leven kwam (juli 1969), beïnvloedden zijn politieke carrière: zo zag hij af van een kandidatuur voor het presidentschap in 1972. In 1980 dong hij tevergeefs naar de Democratische kandidatuur voor het presidentschap. WERK: Decisions for a decade: policies and programs for the 1970's (1968); In critical condition (1972). Tonkin-incident bij Vietnam (1964) Tonkin of Tongking (verbastering van Annamitisch Dong-Kinh = Oostelijke Hoofdstad), landschap in het noorden van Vietnam, omvattend het dichtbevolkte deltagebied van de Sông Nhi Ha (Rode Rivier), aan de Golf van Tonkin (Zuid-Chinese Zee), en een heuvelachtig achterland dat in bergland overgaat (grootste hoogte 3142 m; Fan Si Pan). De belangrijkste steden zijn Hanoi en Haiphong. 1. Geschiedenis
Tonkin maakte oorspronkelijk deel uit van het koninkrijk Nam Viet. Nam Viet werd in 111 v.C. door de Chinezen veroverd. Sindsdien stond Tonkin als provincie Giao-tsji, na 679 als protectoraat-generaal Annam, onder Chinese heerschappij. In 40 n.C. kwam Tonkin tegen de Chinese overheersing in opstand. Tijdens de Chinese overheersing werd Tonkin sterk door de Chinese cultuur beïnvloed. In 939 werd het onafhankelijk: het vormde het koninkrijk, later keizerrijk Dai-Viet, dat zijn gezag in de loop der daaropvolgende eeuwen in het gebied langs de oostkust van Indo-China uitbreidde. Na de splitsing van het rijk in twee gebieden onder gezag van feodale heersers (1620) stond Tonkin onder de Trinh. De Tay-Son-opstand leidde tot de vernietiging van de Trinh; in 1802 kwam Tonkin onder gezag van Nguyen Anh, die de eenheid van het keizerrijk, nu onder de naam Viet Nam, herstelde. In 1882 werd Tonkin door de Fransen bezet; nog lange tijd echter moesten zij er strijd voeren tegen guerrillaleiders. Na de Japanse capitulatie in de Tweede Wereldoorlog (1945) werd Tonkin met Cochin-China en Annam tot Vietnam verenigd. Het werd het centrum van de bevrijdingsbeweging Viet Minh. Na de deling van Vietnam in 1954 ging Tonkin tot Noord-Vietnam behoren. Het incident in de Golf van Tonkin, de beweerde overval van Noord-Vietnamese torpedoboten op de Amerikaanse torpedobootjager Maddox (2 aug. 1964), was voor de Amerikaanse regering aanleiding de oorlog tegen Noord-Vietnam openlijk te beginnen. De Zesdaagse oorlog (1967) [...] van het begin af is de crisis het produkt geweest van enorme misrekeningen. Nasser, die bij herhaling en in het publiek had gewaarschuwd dat de Arabieren nog niet sterk genoeg waren om met succes Israël te bestrijden maakte de eerste fout door een wederzijds verdrag van bijstand te tekenen met zijn linkse kameraden in Syrië. Zijn bedoeling was om de regering van Damascus af te remmen in haar plannen om koste wat het kost en overijld oorlog te voeren tegen Israël, maar de Baath-partij was niet tegen te houden; zij ging door met hinderlijke aanvallen van terroristen in het Israëlische grensgebied. Premier Esjkol [van Israël] maakte de tweede vergissing door met oorlog te dreigen wanneer de Syriërs er niet mee ophielden. Er rekening mee houdend dat een Israëlische invasie op handen was, mobiliseerde Syrië daarop zijn leger en riep op grond van het wederzijdse verdrag van bijstand Egypte op hetzelfde te doen. Wanneer Nasser maar een schijntje van zijn dalend prestige in de Arabische wereld wou overhouden, moest hij noodgedwongen dit doen. Maar Nasser had nog één tegenwerping: de aanwezigheid van een kleine strijdmacht van de Verenigde Naties aan zijn grens met Israël - die hij in het verleden dikwijls als een excuus had gebruikt om niet tot actie over te gaan. Met de dreigende inval van Israël in Syrië voor ogen, kon hij moeilijk deze uitvlucht weer gebruiken, dus deed hij iets wat knap dubbelspel had kunnen zijn. Om aan zijn Arabische broeders te laten zien hoe moedig hij was verzocht hij om terugtrekking van de strijdkrachten van de Verenigde Naties, omdat hij verwachtte dat hier heel wat oppositie tegen zou ontstaan. Secretaris-generaal Oe Thant deed echter niet de goede tegenzet. Hij had tijd kunnen winnen en de gemoederen tot rust kunnen brengen door het verzoek uit te stellen of het voor de Veiligheidsraad te brengen. In plaats daarvan gaf hij tot verbazing van de gehele wereld, zonder zelfs maar overleg te plegen met de Veiligheidsraad of met de zeven staten, die bijdragen leverden voor de vredesmacht, en onder spitsvondige redeneringen, de VN-troepen bevel te vertrekken. Door deze actie, die in de westelijke hoofdsteden met ongeloof en ontzetting werd ontvangen, verloren Thant en de Verenigde Naties geheel hun daadwerkelijke vredesstichtende rol. Nasser zelf mag dan al verbaasd zijn geweest, maar Thants zet liet hem geen andere mogelijkheid, hij moest nu zijn eigen troepen inzetten of helemaal zijn gezicht verliezen. Praagse Lente (1968) In januari 1968 werd Alexander Dubcek de nieuwe leider van de de communistische partij van Tsjechoslowakije. Hij verving Novotny en volgde een gematigde koers. Dit vormde het begin van de Praagse Lente. In juni verscheen het Manifest van 2000 Woorden dat ondertekend was door honderden intellectuelen, kunstenaars, journalisten en andere vooraanstaande personen in Tsjechoslowakije. In de Sowjet Unie en bij de andere leden van het Warschau Pact rees argwaan tegenover de koers van de CPTjs. Breznjev - de leider van de CPSU - wijst de ideeën vierkant af van Dubcek en de zijnen en stelt dat de Sovjet Unie zich niet afzijdig kan houden van de ontwikkelingen. Sovjet-ideoloog Aleksandrov reageert scherp afwijzend op het Manifest van 2000 Woorden. De leiders van het Warschau Pact vrezen dat Tsjechoslowakije te veel zijn eigen weg zou gaan, zoals eerder Hongarije onder Nagy had geprobeerd. Vanzelfsprekend is de leiding van de CPTsj het niet eens met de voorstelling van zaken. Breznjev vergewiste er zich van bij de Amerikaanse president of de afspraken zoals die door de SU en de VS gemaakt waren over verdeling van Europa in invloedssferen, nog golden. Nadat Breznjev het duidelijk was geworden dat van de kant van het Westen geen militair antwoord verwacht hoefde te worden, besloot het Warschau Pact troepen te sturen en een einde te maken aan het socialisme met het menselijk gezicht, zoals Alexander Dubcek zijn politieke koers noemde. In augustus vielen de tanks Praag binnen. De Pravda verdedigt de inval met het argument de contra-revolutie geen kans te willen geven. Dubcek capituleert en de Praagse Lente is ten einde. Husak wordt de opvolger van Dubcek en begint kort daarna met grootscheepse zuiveringen.
Bloody Sunday (1972) Wat er aan vooraf ging: De basis van het Noord-Ierse conflict werd gelegd in 17de eeuw toen Britse protestanten, vooral Schotse presbyterianen, de Ierse provincie Ulster koloniseerden en hun suprematie oplegden aan de katholieke Ierse bevolking. Ierland werd in 1800 door de Britten ingelijfd. Dit resulteerde in verzet van de Ieren, dat in de loop van de 19de eeuw steeds krachtiger werd. Alleen in Ulster vormden de protestanten een meerderheid en in 1911 installeerden zij de ‘Ulster Unionist Council’ om zich te weren tegen een dreigende inlijving bij een onafhankelijke Ierse staat. In 1916 kwam het tot oproer in Dublin. De rebellie werd neergeslagen, maar een groep activisten bleef guerrilla voeren tegen de Britse autoriteiten onder de naam ‘Irish Republican Army’ (IRA). In 1920 zag de regering in Londen zich gedwongen gedeeltelijk tegemoet te komen aan de Ierse vrijheidseisen. De Government of Ireland Act 1920 beoogde de instelling van twee parlementen (één voor het katholieke zuiden, één voor het overwegend protestantse Ulster), overkoepeld door een centrale raad. In 1922 bevrijdde het zuiden zich definitief van de Britse overheersing en ontstond de Ierse Vrijstaat, nu de Ierse Republiek (zie ook Ierland, Republiek). Noord-Ierland bleef een deel van het Verenigd Koninkrijk. Het verkreeg autonomie in binnenlandse aangelegenheden. De ‘Ulster Unionist Party’, gesteund door de protestantse meerderheid, verwierf permanente controle over het Noord-Ierse parlement en vormde jarenlang opeenvolgende kabinetten. De rooms-katholieken (ongeveer 35% van de bevolking) werden uitgesloten van politieke macht (mede ten gevolge van het Britse districtenkiesstelsel) en door de wetgever gediscrimineerd. Ondanks verbeteringen in de economie en de (sociale) wetgeving na de Tweede Wereldoorlog bleef het katholieke deel van de bevolking minder welvarend dan het protestantse. Uit de katholieke onvrede ontstond in de jaren zestig een actieve beweging die aanvankelijk met vreedzame middelen streed voor gelijke burgerrechten en ijverde voor aansluiting bij de Ierse Republiek. Protestantse rechts-extremisten reageerden gewelddadig op wat zij zagen als een bedreiging voor het Noord-Ierse lidmaatschap van het Verenigd Koninkrijk, bang voor een minderheidsstatus in een verenigd Ierland. In de jaren 1968–1969 kwam het tot ernstige rellen tussen katholieken en protestanten, met name in het overwegend katholieke Londonderry. Binnen de Unionist Party ontstonden heftige meningsverschillen betreffende de verbetering van de rechtspositie van de rooms-katholieken, waarop werd aangedrongen door de regering in Londen. Binnen de katholieke burgerrechtenbeweging splitste een kleine groep zich af en noemde zich de ‘Provisional IRA’ om met geweld te strijden tegen de protestantse wetgever en voor een Ierse hereniging. De Noord-Ierse regering verzocht het Britse leger om assistentie bij het bewaken van mogelijke doelwitten van terroristische acties. Dit leidde tot een Brits opperbevel over alle veiligheidstroepen in Noord-Ierland in aug. 1969. Bloody Sunday: De Britse militairen die de taak hadden de partijen uit elkaar te houden, werden zelf doelwit van gewelddadige actie, vooral nadat in febr. 1972 ( ‘Bloody Sunday’) tijdens militair ingrijpen bij een demonstratie in Londonderry dertien katholieken om het leven kwamen. In maart 1972 eiste Londen, in reactie op de escalatie van het geweld, directe zeggenschap over Noord-Ierland. Het Noord-Ierse kabinet trad onder protest af. Het directe gezag werd in 1973 tijdelijk weer afgeschaft en de ‘Northern Ireland Executive’ kreeg de uitvoerende macht. Vrede in Vietnam (1973) Vietnamese Oorlog , 1) (1945-1956) tussen de Vietminh en Frankrijk en eindigend in de onafhankelijkheid van Noord en Zuid Vietnam. 2) (1963-1973) de strijd tussen Noord en Zuid Vietnam, dat werd geholpen door de VS. De oorlog werd berucht door het vaak zeer inhumane karakter (bombardementen, ontbladering, napalm) dat de Amerikanen aan de strijd gaven .3 . 1972 Nixon maakt op 25 januari openbaar dat Kissinger in het geheim onderhandelde met Noord-Vietnam. Nixon brengt een bezoek aan China en onderhandelt met Mao. Noord-Vietnam start op 30 maart een groot offensief langs de gedemilitariseerde zone. Op 15 april staat Nixon toe dat het gebied rond Hanoi en Haiphong wordt gebombardeerd. Op 1 mei nemen de Noordvietnamezen Quangtri in. Eén week later kondigt Nixon aan dat de haven van Haiphong door mijnen zal worden geblokkeerd en de Amerikaanse bombardementen zullen worden opgevoerd op Noord-Vietnam. Op 1 augustus ontmoeten Kissinger en Le Duc Tho elkaar in Parijs; de eerste heeft het idee vooruitgang te boeken. In Saigon bespeurt hij aarzeling bij Thieu om een eventueel staakt het vuren te aanvaarden. Op 4 oktober gaat Thieu dwarsliggen bij een voorstel tot een staakt het vuren. In Parijs weten Kissinger en Le Duc Tho een doorbraak te bereiken, maar midden oktober blijkt Thieu faliekant tegen een overeenkomst. Radio Hanoi meldt bijzonderheden van de overeenkomst om druk uit te oefenen op Kissinger; hij is zeer bereid om Noord-Vietnam gerust te stellen en verklaart dat "peace is at hand". Op 20 november hervat hij zijn besprekingen met Le Duc Tho; hij overhandigt hem 69 amendementen op het voorstel, die geëist worden door Thieu. In december beginnen weer besprekingen maar die worden afgebroken. Op 18 december beveelt Nixon dat de gebieden rond Hanoi en Haiphong gebombardeerd moeten worden; de aanvallen duren elf dagen voort. Grootscheeps protest in Utrecht tegen deze Kerstbombardementen. De Communisten stemmen toe in hervatting van het overleg mits de aanvallen stoppen. 1973 Kissinger en Le Duc Tho hervatten de gesprekken op 8 januari en bereiken na ruim twee weken een beginselovereenkomst. President Nixon kondigt het einde van de Vietnam-oorlog aan. Op 27 januari wordt formeel de staakt het vuren overeenkomst ondertekend. De minister van Defensie Laird kondigt aan dat de dienstplicht in de VS opgeheven wordt. Op 29 maart verlaten de laatste Amerikaanse troepen Vietnam. Op 1 april worden de laatste Amerikaanse krijgsgevangenen in Hanoi vrijgelaten. Op 16 juli start de Senaatscommissie voor de Krijgsmacht hoorzittingen over de geheime bombardementen op Cambodja. De VS staken op last van het Congres de bombardementen op Cambodja op 14 augustus. 1974 Thieu verklaart in januari dat de oorlog opnieuw is begonnen. De communisten versterken zich in juni in Zuid-Vietnam met troepen en voorraden. In september overwegen zij de plannen om de gevechten te hervatten in het komende droge seizoen. Oliecrisis (1973) de ontwikkelingen op de wereldmarkt van olie, met name rond de jaren 1973 en 1979. In deze jaren had de wereldmarkt namelijk te kampen met een oliecrisis. Zo’n oliecrisis houdt in dat er grote problemen, een crisis dus, ontstaan rond de voorziening van olie. Dit is ook te merken in de economie. Een belangrijke gebeurtenis die heeft gezorgd voor de oliecrisis van 1973, was de verrassingsaanval van Egypte en Syrië op Israël op 6 oktober 1973. Door deze oorlog werd het produktiepeil van olie verlaagd en daardoor werd de olieprijs uiteindelijk verviervoudigd. Tevens werd er een olieboycot ingesteld van 1973 tot 1974 door de Arabische olieproducerende landen tegen onder anderen de VS en Nederland. De Tweede Oliecrisis in 1979, en de daarbij horende hoge olieprijzen, hadden echter een andere oorzaak dan de Eerste Oliecrisis. Deze crisis werd veroorzaakt door een oorlog tussen twee van de OPEC(= Organisation of Petroleum Exporting Countries)-leden: Irak en Iran. Door de afname van de olieproduktie van deze landen nam het prijspeil op de wereldmarkt toe. Als gevolg van de Eerste Oliecrisis kreeg Europa het zwaar, omdat niet alleen de olieprijzen, maar ook de handelsprijzen stegen. Niet alleen tijdens de Eerste Oliecrisis in 1973, maar misschien meer nog, als gevolg van Tweede Oliecrisis 1979 had Europa grote economische problemen. Dit was vooral zo, omdat Europa (net als Japan) olie als belangrijke energiebron consumeerde. Belangrijk is dan ook, dat er als gevolg van de oliecrises grote verschuivingen in de energieconsumptie zijn opgetreden. Er zijn dus twee belangrijke trends opgetreden als gevolg van de oliecrisis van 1973, respectievelijk 1979. In de eerste plaats was er een relatieve vermindering van olieverbruik door alle landen. Daarnaast gingen de landen over op andere energiebronnen, namelijk diegene die voor elk land het meest voor de hand lagen. Kortom, de oliecrises hebben dus een soort onafhankelijkheidsproces teweeggebracht van de olieconsumerende landen. Nixon treedt af (1974) Nixons tweede termijn werd vrijwel geheel gedomineerd door het Watergate schandaal. In de aanloop van de verkiezingen van 1972 had een inbraak in het Democratische hoofdkwartier, gevestigd in het Watergate gebouw in Washington, direct geleid naar opdrachtgevers in en rond het Witte Huis. In de loop van 1972 kon dit spoor effectief verhuld worden, maar toen na de verkiezingen twee journalisten van de Washington Post de losse eindjes naliepen, bleek het committee voor de herverkiezing van de president niet alleen betrokken bij de inbraak maar bleek de president zelf ook actief geweest in het verbergen van deze link. Uiteindelijk leidden de Watergate hearings door het congres tot een stortvloed aan onthullingen en een smoking gun in de vorm van bandjes van gesprekken in het Witte Huis, waaruit duidelijk bleek dat Nixon in een vroeg stadium van de cover up op de hoogte was. Ook uit andere onderzoeken en onthullingen bleek dat Nixon het overheidsapparaat, met name de CIA en de FBI, en het Witte Huis, gebruikte om politieke doelstellingen te verwezenlijken. Onder de dreiging van een officeel impeachmentproces, nam Nixon op 6 augustus 1974 ontslag, onder dreiging van het door een brede meerderheid gedragen voorstellen van impeachment artikelen die zeker tot zijn afzetten zouden hebben geleid. De weg naar het impeachment werd vereenvoudigd omdat in de loop van 1973 de door weinigen vertrouwde vice-president Agnew tot aftreden was gedwongen wegens fiscale onregelmatigheden in zijn jaren als gouverneur van Maryland. Als nieuwe vice-president stelde Nixon de gerespecteerde afgevaardigde Gerald Ford voor, die in het najaar van 1973 door het congres werd geïnstalleerd. Met Ford als potentiële opvolger, werd het voor congresleden een reëelere optie om Nixon daadwerkelijk af te zetten. Nixons populariteit kelderde tijdens de Watergate hearings. Niet alleen zegden de burgers het vertrouwen in hun president op, ze maakte zich ook kwaad over de economische problemen die het land troffen. Deze problemen verergerden ongeveer tegelijk met de hearings, wat sommige historici heeft verleid tot de conclusie dat ze een additionele reden waren voor het wegwerken van Nixon. De output liep verder terug dan ooit sinds de Tweede Wereldoorlog, de werkloosheid steeg tot boven de één miljoen Amerikanen, de inflatie verdubbelde tot tien procent. De aandelenmarkt daalde tussen de lente van 1973 en augustus 1974 met een derde. De olieschok van 1973 en de loskoppeling van de dollar van het goud waren daarvoor belangrijke redenen, naast de dure sociale programma’s die Nixon in zijn eerste termijn had getolereerd om zijn buitenlands beleid uit de wind te houden. Deze tekorten werden versterkt door de geaccumuleerde uitgaven in Vietnam, waarvan de kosten nu pas goed zichtbaar werden in de overheidshuishouding. Onafhankelijkheid Suriname (1975) In de nacht van 25 op 26 november 1975 werd in het stadion van Paramaribo de Surinaamse vlag gehesen: Suriname was onafhankelijk geworden. Maar wat de geschiedenis in moest gaan als een model – dekolonisatie, leverde een lange reeks problemen op waarvan het einde nog niet in zicht is. Volgens premier Den Uyl zei in 1978 dat het hele proces foutloos was verlopen, maar daar was niet iedereen het mee eens. Slechts enkele kamerleden hadden tegen de onafhankelijkheid van Suriname gestemd. Vooral Willem Drees fractievoorzitter van de kleine oppositiepartij DS’70 had voortdurend gewaarschuwd dat een geforceerde onafhankelijkheid tot grote problemen zou leiden. Hij kreeg gelijk. De overhaaste onafhankelijkheid van Suriname leidde achtereenvolgens tot: verdere leegloop van Suriname; groeiende corruptie en verspilling van de ontwikkelingshulp; de militaire coup en dictatuur van Desi Bouterse; de ‘decembermoorden’ op vijftien oppositieleiders; jarenlange, bloedige strijd met de bosnegers; blijvende malaise onder het herstelde burgerbewind; de veroordeling van Bouterse tot zestien jaar gevangenisstraf wegens grootscheepse drugssmokkel; en halvering van het inkomen per hoofd van de bevolking sinds 1975. Waarom moest Suriname eigenlijk zo onafhankelijk worden? Voor de ideële motieven moeten we terug naar de dekolonisatie van Indonesië. Vooral jonge socialisten als Den Uyl hadden moeite met het conservatieve, kolonialistische beleid, waarvoor de PvdA onder leiding van premier Willem Drees Sr. Medeverantwoordelijk was. Toen Den Uyl in 1966 de leiding van de PvdA overnam, was hij vastbesloten niet dezelfde fouten te begaan als zijn voorgangers. De PvdA maakte intussen steeds meer in de ban van Nieuw Links, een radicale stroming die zo snel mogelijk met het verfoeilijke kolonialisme wilde breken. De ontwikkelingshulp aan de Derde Wereld moest worden verdubbeld, ter compensatie van het doorstane koloniale leed. De dekolonisatie van Indonesië moedigde ook het eerste, bescheiden nationalisme onder de creoolse gemeenschap in Suriname aan. Hun politieke leiders waren echter tevreden met de binnenlandse autonomie die Suriname in 1954 binnen het Statuut van het Koninkrijk verkreeg. Tijdens de onderhandelingen hadden de Surinamers zelfbeschikkingsrecht opgeëist, maar de Nederlandse regering wilde daar niet aan. Daar stond wel tegenover dat Suriname zowel grootschalig infrastructurele werken opleverde als een almaar groeiend, verpolitiekt ambtenarenapparaat. De creoolse premier Jopie Pengel, leider van de Nationale Partij Suriname (NPS), deelde samen met de Verenigde Hindoestaanse Partij (VHP), onder leiding van Jaggernath Lachmon, de regeringsmacht. De hindoestaanse partij wilde helemaal niets van de onafhankelijkheid weten. De betrekkelijke stabiele verhoudingen binnen Suriname en de bevredigende betrekkingen met Nederland raakten eind jaren zestig verstoord. In Suriname verbrak de VHP de langdurige samenwerking met Pengel, die in 1970 als een verguisd man overleed. D Hindoestanen gingen nu samenwerken met de kleine creoolse partij ( de radicale Partij van de Nationalistische Republiek (PNR), die nu de premier mochten leveren. In Nederland nam het animo voor het koninkrijksverband aanzienlijk af na de grote volksopstand op Curaçao in 1969, die door de Nederlandse marines moest worden neergeslagen. De groeiende emigratie van Surinamers naar Nederland, aangelokt door ruime werkgelegenheid en royale sociale voorzieningen, werkte ook buiten progressieve kring deze opvatting in de hand. In Suriname won de creoolse partijcombinatie, aangevoerd door de nieuwe NPS – leider Arron, met 22 van de 39 statenzetels de verkiezingen.Op 14 februari 1974 kondigde de regering – Arron aan naar onafhankelijkheid te streven voor het einde van 1975. Bruma wist zijn NPS- collega’s ervan te overtuigen dat de mogelijkheden voor onafhankelijkheid ongehoord gunstig waren. Ook in Nederland waren er in 1973 voorstanders van dekolonisatie aan de macht gekomen. Met Den Uyl als premier, Pronk als minister van Ontwikkelingssamenwerking en De Gaay Fortman als verantwoordelijke minister voor de West zou het streven naar onafhankelijkheid door het kabinet Den Uyl ongetwijfeld vrijwillend worden begroet. In Suriname regeerde de Hindoestaanse oppositie furieus op het onafhankelijkheidsstreven van de regering – Arron, omdat de keizers daarover volledig onwetend waren gehouden: de VHP eiste en referendum. Enkele leden van de regeringscoalitie liepen over naar de VHP. In Paramaribo braken relletjes uit tussen Hindoestanen en creolen. De emigratie naar Nederland, vooral van Hindoestanen, nam verder toe. Tussen 1971 en 1975 was het aantal Surinamers in Nederland bijna verdubbeld ( van 62.000 naar 115.000). Daardoor in Nederland onrust. De onderhandelingen tussen Nederlandse en Surinaamse regering verliepen moeizaam. De regering – Arron eiste maar liefst 7 miljard gulden ontwikkelingshulp, met inflatiecorrectie, een tienjarige overgangsregeling waarbij Surinamers zich in Nederland zouden mogen blijven vestigen en een eigen legermacht. Telkens wanneer Nederlandse onderhandelaars tegensputterden werden ze beschuldigd van kolonisatie. Uiteindelijk kreeg Suriname 3,5 miljard gulden ontwikkelingshulp, zonder inflatiecorrectie, een overgangsregeling voor Surinaamse immigranten van vijf jaar en een eigen leger. De nieuwe democratische grondwet werd aangenomen en de Surinaamse onafhankelijkheid was voor 1975 een feit.
Camp David Akkoorden (1979) Dit was de naam die gegeven werd aan het vredesverdrag dat gesloten werd in 1979 tussen Israël en Egypte. Camp David is het presidentiële buitenverblijf, genoemd naar de kleinzoon van president Eisenhower, gelegen in Maryland, waar de overeenkomst was uitgewerkt. Het werd in 1979 getekend in Washington door Menachim Begin, premier van Israël en Anwar Sadat van Egypte. President Jimmy Carter was getuige. Israël ging ermee akkoord de Sinaï aan Egypte terug te geven, een overdracht die in 1982 werd afgerond. Beide partijen waren het erover eens om de autonomie maatregelen van de Palestijnen in de Strook van Gaza en de Westelijke Jordaanoever te onderhandelen. Oorlog Irak – Iran (1980) Oorlog tussen Iran en Irak (1980-1988), genoemd naar
het zeegebied van de Perzische (of Arabische) Golf, waar een belangrijk
deel van het conflict zich afspeelde. De oorlog begon op 21 sept. 1980
met een grote Iraakse aanval. 1. Aanleiding
Naar aanleiding van een conflict om de grensafbakening in de rivier de
Sjatt al-Arab zegde Irak het Verdrag van Algiers (6 maart 1975) op, volgens welk de grens door de diepste vaargeul liep. Daarnaast eiste
Bagdad van Iran de teruggave aan de Verenigde Arabische Emiraten van een
aantal strategische eilandjes, die in 1971 door Iran waren bezet. Voorts
eiste Irak autonomie voor de Arabisch sprekende bevolking van de
aardolierijke Iraanse provincie Khoezestan. Op de achtergrond speelden de eeuwenoude Perzisch/Iraanse-Arabische

rivaliteit, de strijd om de macht in de Perzische Golf en de
ideologische botsing tussen de theocratische islamitische
staatsopvatting van Iran en het seculiere socialistische model van Irak. De Iraakse leider Saddam Hoessein hoopte op een snelle overwinning, die ook
zijn prestige in de Arabische wereld ten goede zou komen. 2. Verloop
Te land ontwikkelde de strijd zich tot een uitzichtloze
stellingenoorlog, waarbij vooral Iran grote verliezen aan mensenlevens
leed. Tegenover het materiële overwicht van Irak stelde Iran een groot
potentieel aan mensen (ook kinderen), die bereid waren in naam van de
islam de martelaarsdood te sterven. Syrië sloot in 1982 de Iraakse aardoliepijpleiding over zijn grondgebied
af, waardoor de Iraakse economie zwaar werd getroffen. Irak ging daarop
over tot bombardementen van de Iraanse aardolie-installaties (Khark en
Sirri), waarop Iran dreigde de Straat van Hormoez af te sluiten en alle
scheepvaart in de Perzische Golf onmogelijk te maken. De Verenigde Staten dreigden in dat geval in te grijpen. In 1985 begon Irak
aanvallen

op tankers met aardolie uit Iran. In deze tankeroorlog reageerde Iran
met aanvallen op schepen van de andere Golfstaten. In de landoorlog nam Iran in 1982 het initiatief over. Door de
verovering van het schiereiland Fao in 1986 werd de Iraakse havenstad
Basra bedreigd. In 1983 opende Iran bovendien een front in Koerdistan, waar het werd bijgestaan door opstandige Iraakse Koerden. Veel burgerslachtoffers vielen bij de steeds heviger bombardementen en
raketbeschietingen op elkaars steden. De uitwerking van deze
stedenoorlog, waarbij ook Bagdad en Teheran werden getroffen, miste op
den duur zijn effect op vooral het Iraanse moreel niet. Irak had zich al
in 1982 bereid verklaard tot vredesoverleg, maar Iran eiste naast
schadeloosstelling ook de val van Saddam Hoessein. In de loop van 1987 nam de druk op Iran, dat internationaal steeds meer
geïsoleerd raakte, toe. Het conflict dreigde tot internationaal
uit te groeien. Op 20 juli 1987 aanvaardde de Veiligheidsraad van de
Verenigde Naties een onmiddellijk staakt-het-vuren
Irak aanvaardde dit, maar Iran hield vooralsnog aan zijn oorlogsdoelen vast. Irak begon in het voorjaar van 1988 een geslaagd offensief. Terzelfder
tijd verhevigde het de luchtaanvallen op Iraanse steden. De Verenigde

Staten voerden ondertussen strafacties uit tegen Iraanse installaties. Op 18 juli 1988 verklaarde Iran zich bereid voor een staakt-het-vuren. Teneinde een betere onderhandelingspositie te verwerven, voerde Irak de
strijd nog op voordat het bestand op 20 aug. inging. Een
VN-waarnemerscorps, UNIIMOG, hield vanaf die datum toezicht op het
bestand. Onderhandelingen tussen Iran en Irak begonnen op 25 aug. 1988
te Genève, maar liepen al spoedig vast. Nadat Irak Koeweit was
binnengevallen (op 2 aug. 1990; zie Tweede Golfoorlog), bood het Iran
vrede aan. Gorbatsjov aan de macht (1985) (geb. 1931) Sovjetleider van 1985 tot 1991. Gorbatsjov werd opgeleid tot jurist en maakte carrière binnen de Communistische Partij van de Sovjetunie. In 1985 werd Michail Gorbatsjov secretaris-generaal van de communistische partij en daardoor leider van de SU ( enkele jaren later werd hij ook president van de SU) en daarmee ook tot de machtigste man van de Sovjetunie benoemd. Kort na zijn benoeming verklaarde hij dat het slecht ging met de SU, wat voorkomen nieuw was voor de bevolkingen. Hij gaf toe dat de achterstand op het Westen steeds groter werd in plaats van kleiner. De voornaamste oorzaak was de planeconomie. De meerjarenplannen hadden zowel in de industrie las in de landbouw slechte resultaten opgeleverd: - Industrie en landbouw produceerden beide te weinig en bovendien waren de producten vaak van slechte kwaliteit. - Veel energie en grondstoffen werden nutteloos verspild aan producten die de mensen toch niet wilden hebben. - Het milieu was ernstig vervuild door de landbouw en industrie. - De industrie was verouderd omdat er geen vernieuwingen werden ingevoerd. Om deze slechte situatie te verbeteren was volgens Gorbatsjov in de eerste plaats Glasnost (mondigheid) nodig. Tot nu toe mocht men geen meningen uiten en nu kon dat wel. Er kon nu dan ook in de massamedia kritiek worden gegeven op de fouten van partijleden en staatsinstellingen. Glasnost was nodig om tot perstrojka (hervorming) te komen. De belangrijkste hervorming zou de verandering van de planeconomie moeten zijn. De planeconomie moest worden vervangen door een ‘socialistische markteconomie’. De bedrijven konden dan producten maken die de klanten wouden hebben. De leiding van de bedrijven moet dus zelf kunnen beslissen welke producten er worden gemaakt en op welke manier. Ook moeten de bedrijven nu winst maken, want anders gaan de failliet. Arbeiders die niet goed werkten of overbodig waren werden ontslagen. Er kon dus veel werkloosheid ontstaan. De economie moest volgens Gorbatsjov wel socialistisch blijven. Dat hield in dat particulieren geen eigenaar van bedrijven of landbouwgrond mochten zijn. Familiebedrijfjes mochten wel, maar zonder personeel en kleine bedrijven waarin een aantal mensen de eigenaar van zijn (coöperaties). De overgang van planeconomie naar markteconomie bracht grote problemen met zich mee. Nu nog grotere schaarste, want de bureaucraten werkten tegen omdat ze hun macht zouden verliezen en weinig mensen wisten hoe ze in de markteconomie moesten werken. In september 1990 gaf de Opperste Sovjet ( het parlement) van de SU aan president Gorbatsjov de bevoegdheid om door decreten (besluiten) de overgang naar markteconomie te regelen. Die markteconomie hoefde niet meer socialistisch te zijn. Staatsbedrijven zouden dus ‘geprivatiseerd’ mogen worden (particulieren mochten eigenaar worden). Gorbatsjov beloofde dat die overgang er binnen 500 dagen zou zijn. Lang niet alle partijleden waren het met de politiek van Gorbatsjov eens en kwamen er dan ook openlijk vooruit. Met zijn politiek van glasnost en perestrojka wist hij zijn land en de wereld een ander aanzien te gegeven. Kort na zijn aantreden kondigde hij aan een ingrijpende hervorming van de Sovjetsamenleving na te streven. Onbedoeld en onder dwang der omstandigheden presideerde hij sindsdien over de ontmanteling van de Sovjetunie als communistische samenleving en als multinationale eenheidsstaat. Dat leidde na de verkiezing van Boris Jeltsin tot president van de deelrepubliek Rusland tot het versneld uiteenvallen van de Sovjetunie. Na de mislukte poging Gorbatsjov ten val te brengen in augustus 1991, nam de invloed van de Sovjetpresident sterk af. De internationale gemeenschap had hij echter aan zich verplicht door terugtrekking van de Sovjettroepen uit Afghanistan, tegemoetkomendheid in het wapenbeheersingsoverleg met de Verenigde Staten en het opgeven van de Sovjetinvloedsfeer in Oost-Europa . Voor zijn verdiensten op het terrein van de internationale betrekkingen kreeg Gorbatsjov in 1990 de Nobelprijs voor de Vrede. Op 25 december 1991 trad Gorbatsjov af als president van de Sovjetunie. Vlak daarna werd de Sovjetunie formeel opgeheven. Tjernobyl (1986) De nacht van donderdag 25 april op vrijdag 26 april werd de wereld herinnerd aan de Chernobylramp van 10 jaar geleden. Dit kon VOOR MOEDER AARDE, die al 5 jaar strijdt voor een kernvrije wereld niet laten voorbijgaan. Daarom werden twee acties georganiseerd. Een internationale delegatie stapte van Kiev (17/04) naar de 30- km zone rond de Chernobylcentrale. Bij hun aankomst vrijdagnacht (26/04) ketenden een deel van de wandelaars zich vast aan de spoorlijn waarlangs arbeiders dagelijks naar de kerncentrale worden gebracht. Om kwart na vier, toen de eerste trein kwam werden de boeien doorgeknipt en de elf actievoerders opgepakt. Om elf uur werd iedereen terug vrijgelaten. De andere stappers blokkeerden de weg in Detyatki, de controlepost voor wie vanuit Kiev de 30 km-zone in wil. Zij droegen bordjes met de namen van de 83 gemeenten die na de ramp werden ontruimd.
Het einde van de wapenwedloop (INF) (1987) In 1987 kwamen de Sovjet-Unie en de VS tot een verdrag over de vernietiging
van alle kernwapens voor middellange afstand. (500-5000 km) en hun
lanceerinstallaties in Europa. Dit verdrag is het INF-verdrag: oftewel het
Intermediate-range Nuclear Forces-verdrag. Het verdrag werd in 1991
ingevoerd, nadat het eerder in 1981 door de SU was afgewezen. Het einde van het communisme (1989) 7 mei De verkiezingen voor de gemeenten in de DDR lokken vanwege de grootschalige verkiezingsfraude protesten uit en een wijd verbreide afwijzing door de gehele bevolking. Oppositiegroepen willen de verkiezingen boycotten. Juli. Het aantal DDR-burgers die naar de Westduitse ambassades in Boedapest, Oost-Berlijn, Warschau en Praag willen neemt sterk toe. Augustus. 19 augustus. Meer dan 600 DDR-burgers vluchten tijdens het grensfeest bij Sopron in Hongarije. 11 september. Om middernacht opent Hongarije zijn grenzen voor vluchtelingen uit de DDR: tienduizenden vluchten via Hongarije en Oostenrijk. 19 september. De ambassade in Warschau gaat dicht vanwege de menigte DDR-vluchtelingen die daar een heenkomen hebben gezocht. 30 september. Bondsminister Genscher kondigt in Praag de vluchtelingen de uitreis naar het westen aan. Met een buitengewone dienstregeling uitgevoerd door de DDR-spoorwegen kunnen 5500 DDR-burgers uit Praag en 800 uit Warschau over het grondgebied van de DDR de Bondsrepubliek bereiken. 6-8 oktober. Tijdens de festiviteiten ter gelegenheid van de viering van het veertig jarig bestaan van de DDR roept Sovjetbaas Gorbatsjov de DDR op om vergaande hervormingen door te voeren. Op 7 en 8 oktober demonstreren tienduizenden DDR-burgers voor een democratische vernieuwing van het socialisme. Voor al in Oost Berlijn leidt dit tot een zeer hardhandige confrontatie met de politie die de menigte uit elkaar knuppelt. 9 oktober. Bij een massale demonstratie met 70.000 deelnemers kan een toestand van burgeroorlog nog net voorkomen worden door een oproep door Kurt Masur, de kapelmeester van het Gewandhaus en anderen. De leiding van de Sovjet Unie weigert deel te nemen aan een gewelddadig ingrijpen om de demonstratie neer te slaan. 18 oktober Na massaprotesten wordt de staatsshef en SED chef Honecker na 18 jaar afgezet. Egon Krenz wordt de nieuwe partijbaas van de SED. 23 oktober Op de inmiddels traditionele Leipziger maandagdemonstratie eisen 300.000 mensen hervormingen
3 november. Voor het eerst verleent de DDR directe uitreispapieren vanuit de CSSR naar de Bondsrepubliek. Per trein en in eindeloze ‘Trabi’-kolonnes komen tienduizenden naar het westen. 4 november. Meer dan een miljoen DDR-burgers demonstreren in Oost-Berlijn voor hervormingen. Het is de grootse protestbijeenkomst in de geschiedenis van de DDR. 7 november. De regering van de DDR onder leiding van minister-resident Stoph treedt af. 8 november. Het complete Politburo van de SED gaat heen. Met deze stap neemt het hoogste machtsorgaan de verantwoording voor de crisis in de DDR. 9 november. 28 jaar na de bouw van de muur opent de DDR haar grens naar West-Berlijn en de Bondsrepubliek. 120.000 DDR-burgers waren inmiddels via de landen van het Oostblok al naar het westen gevlucht. 13 november. De SED’er en hervormingsgezinde politicus Hans Modrow wordt tot nieuwe regeringsleider gekozen. 28 november. De Bondskanselier komt met zijn tien punten programma voor de overwinning van de deling van Duitsland en Europa. Vooraanstaande kunstenaars en leden van de oppositiebeweging formuleren de oproep "Für unser Land", waarin zij een zelfstandige DDR als sociaal alternatief voor de BRD eisen. 1 december. De Volkskammer haalt de leidende rol van de SED uit de grondwet. Tegen zes voormalige hoge SED functionarissen, waaronder Honecker, gerechtelijke vooronderzoeken wegens ambtsmisbruik en corruptie ingesteld. 2 december. Bij de top tussen de Amerikaanse president Bush en sovjetbaas Gorbatsjov wordt door Gorbatsjov een vereniging van beide Duitslanden van de hand gewezen. 3 december. Nauwelijks een maand na zijn aantreden moeten zowel het Politburo van de SED onder leiding van Egon Krenz als het Centraal Comité weer aftreden. 6 december. Egon Krenz is gedwongen zijn ambt van voorzitter van de Staatsraad neer te leggen. 7 december. Voor het eerst is er een ronde tafel gesprek tussen oppositie en de oude partijen. 8-9 december. Op de naar voren gehaalde bijzondere SED-partijdag wordt Gregor Gysi tot nieuwe SED partijchef benoemd. 11 december. Op de maandagdemonstratie in Leipzig scanderen de demonstranten "Deutschland Vaterland" in plaats van "Wir sind das Volk". 16-17 december. De SED breekt met haar verleden en vult de naam aan met PDS: Partei des Demokratischen Sozialismus. Vanaf 4 februari is het nog alleen maar PDS. 19 december. Tijdens de eerste bijeenkomst tussen Bondskanselier Helmut Kohl en Modrow zijn beiden het al eens over een gemeenschappelijk Duits-Duitse verdrag. 24 december. Inwoners van de BRD mogen voor het eerst zonder visum en gedwongen wisselen van D-marken naar de DDR. 31 december. Het totale aantal inwoners dat de DDR verlaat en naar de Bondsrepubliek gaat was in 1989 343.854 mensen tegenover slechts 39.832 personen in het jaar daarvoor. 11 januari 1990 De Volkskammer neemt een nieuwe reiswet aan waarin aan alle DDR-burgers vrijheid van reizen wordt gegeven. Modrow biedt de oppositie een plaats in de regering aan. 15 januari. In Oost-Berlijn wordt het hoofdkwartier van de Stasi bestormd. 21 januari. In Oberbürgermeister van Dresden en plaatsvervangens voorzitter van de SED, Berghofer verlaat samen met 39 leden de SED-PDS. Krenz en nog 13 hoge SED-functionarissen worden uit de partij gezet. 25 januari. De regering besluit dat er volledige vrijheid van beroep is waarbij buitenlandse deelnemingen geoorloofd zijn. 30 januari. Tijdens het bezoek van Modrow aan Moskou stemt Gorbatsjov in met de vereniging van de beide Duitslanden. 1 februari. Modrow komt met een drie stappenplan voor de Duitse eenheid. Hij stelt voor dat het verenigde Duitsland een neutrale status krijgt met Berlijn als zetel van de regering. 5 februari De regering voor "Nationalen Verantwortung" wordt gevormd. Acht oppositiegroepen nemen met een minister zonder portefeuille deel aan deze regering. 10-11 februari. Bondskanselier Kohl en minister van buitenlandse zaken Genscher gaan naar Moskou. Michael Gorbatsjov hecht zijn goedkeuring aan de eenheid van Duitsland. 13 februari. Tijdens de tweede ontmoeting tussen Kohl en Modrow komen zij overeen een commissie in te stellen die snel moet komen tot een muntunie. 14 februari. De ministers van buitenlandse zaken van de DDR en de BRD samen met vertegenwoordigers van de vier Geallieerden uit de Tweede Wereldoorlog komen in Ottawa tot overeenstemming over de verdere voortgang op weg naar de Duitse hereniging volgens de formule: "Twee plus Vier". 20 februari. De Volkskammer maakt de weg vrij voor de eerste vrije verkiezingen in de DDR door een nieuwe Kieswet aan te nemen. De Duits-Duitse munteenheidcommissie komt voor het eerst bijeen. 1 maart. De ministerraad besluit tot omzetting van de "Kombinate" in vennootschappen. 6 maart. De Volkskammer zet koers naar een sociale markteconomie. 7 maart. Tijdens de laatste zitting voor de verkiezingen neemt de Volkskammer een sociaal charter aan (o.a. recht op wonen, recht op arbeid, gelijkberechtiging van man en vrouw), een economische ordening wet (vestiging van private ondernemingen) en een gebruiksrecht (dit garandeert de DDR-burgers het gebruiksrecht van de nationale grond en bedrijven). 9 maart. In Oost-Berlijn komen voor het eerst de vertegenwoordigers van de beide Duitslanden en van de vier voormalige geallieerden bij elkaar. 12 maart. De Ronde Tafel Conferentie wijst tijdens zijn laatste zitting het overnemen van de Grondwet voor de DDR af. De DDR-burgers hebben het recht op een eigen Grondwet, waarover op 17 juni gestemd zal worden. 18 maart. Verkiezingen voor de Volkskammer in de DDR. De CDU wint de verkiezingen met een verrassend grote voorsprong op de SPD. 12 april. Lothar de Maizière (CDU) wordt door de Volkskammer tot nieuwe minister-president van de DDR gekozen. Hij vormt een "Große Koalition" met de "Alliantie voor Duitsland", de Bund der Freien Demokraten en de SPD. 5 mei. De Twee-plus-Vier gesprekken over de hereniging van de beide Duitslanden gaan van start. Ter discussie staan de voorwaarden voor de hereniging van de beide staten. 6 mei. Bij de Gemeenteraadsverkiezingen in de DDR verliezen de drie grote partijen (CDU, SPD en PDS) ten gunste van de kleinere partijen en groeperingen. 10 mei. De ministers van Onderwijs en de senatoren in de westduitse "Länder" komen in Bonn overeen dat de einddiploma’s uit de DDR die toegang geven tot de Hogescholen ook in de Bondsrepubliek geldig zijn. 16 mei. De Bondsrepubliek en de Länder gaan er samen mee accoord om de DDR tot 1994 uit een "Fonds voor Duitse Eenheid" 115 miljard D-Mark ter beschikking te stellen. 18 mei. Met de ondertekening van een economisch verdrag, een munt- en sociale unie door de ministers van financiën van de beide Duitslanden wordt de beslissende stap gezet naar Duitse hereniging. 31 mei. De Volkskammer van de DDR besluit tot verwijdering van alle hamer en passer symbolen van alle openbare gebouwen. 12 juni. De magistratuur van Oost-Berlijn en de Senaat van West-Berlijn komen in een gemeenschappelijke zitting voor het eerst sinds 42 jaar bijeen. 15-16 juni. Tijdens de gesprekken van de president van de SU, Michael Gorbatsjov met zowel bondskanselier Kohl als met minister van buitenlandse zaken Genscher in de Kaukasus staat Gorbatsjov aan het verenigde Duitsland de volledige soevereiniteit toe net zoals de vrijheid om te kiezen tot welk bondgenootschap Duitsland wenst te behoren. 21-22 juni. De Bondsdag, de Bondsraad en de DDR-Volkskammer onderschrijven zowel het verdrag tussen de DDR en de Bondsrepubliek als het besluit over de uiteindelijke erkenning van de Oder-Neiße grens. 1 juli. De economische, de munt en de sociale unie tussen de beide Duitslanden gaat van kracht. De D-Mark wordt in de DDR als betaalmiddel ingevoerd. 16 juli. Tijdens de top tussen de sovjetpresident Gorbatsjov en bondskanselier Kohl aanvaardt de Sovjet Unie dat het herenigde Duitsland lid wordt van de NAVO. 3 augustus. In Oost-Berlijn wordt het verdrag ondertekend waarbij gemeenschappelijke verkiezingen voor de Duitse Bondsdag gehouden kunnen worden. 11 augustus. De vier liberale partijen in de beide Duitslanden smelten tot één Duitse liberale partij samen. De sociaaldemocraten volgen op 27 september in Berlijn, terwijl de CDU dit op 1 oktober doet in Hamburg. 23 augustus. De Volkskammer besluit met de noodzakelijke tweederde meerderheid dat de DDR opgaat in de Bondsrepubliek op basis van artikel 23 van de Grondwet van 3 oktober 1990. 31 augustus. In Oost-Berlijn ondertekenen de Bundesminister Schäuble voor de Bondsrepubliek en staatssecretaris Krause voor de DDR het Duits-Duitse herenigingsverdrag. 12 september. De minister van buitenlandse zaken van de SU, Sjevernadze, en de minister van buitenlandse zaken Genscher ondertekenen het "Vertrag über gute Nachbarschaft, Partnerschaft und Zusammenarbeit" voor zowel de BRD als de SU. 18 september. Het hoogste gerechtshof in de BRD - Bundesverfassungsgericht - verklaart dat het herenigingsverdrag en daar uit voorvloeiende erkenning van de Duits-Poolse grens (Oder-Neiße grens) rechtmatig is. 19-21 september. De Bondsdag, Bondsraad en de Volkskammer stemmen elk met de noodzakelijke tweederde meerderheid in met het herenigingsverdrag. 2 oktober. Na 45 jaar wordt de status van bezet gebied voor Berlijn beëindigd. 3 oktober. In de nacht van 2 op 3 oktober 1990 wordt de Duitse eenheid een feit. Drie oktober wordt tot nationale feestdag uitgeroepen.
De val van de muur (1989) Met de bouw van de barricade werd in de vroege ochtend van 13 augustus 1961 begonnen. Deze barricade werd langzamerhand uitgebouwd tot een reusachtige muur: de Berlijnse muur. Het vertrek van Oost-duitsers had grote vormen aangenomen, zodat dit de enige manier voor de DDR was om haar burgers binnen de grenzen te houden. Tot die datum was er een vrij personenverkeer tussen beide delen van de stad Berlijn. Tienduizenden Oost-Berlijners werkten zelfs in het westelijke deel en omgekeerd werkten ook duizenden West-berlijners in het oosten. Maar op die datum in het jaar 1961 ging de deur tussen beide stadshelften definitief op slot. Tweeëneenhalf jaar bleef de muur potdicht, daarna ging hij langzamerhand op een kier open voor bezoekers uit het westen. Op 9 november 1989 hield de SED-functionaris (Sozialistische Einheitspartei Deutschlands) Schabowski een persconferentie. Hierin verkondigde hij dat de regering besloten had om vrij reizen van de DDR-burgers toe te staan. Wanneer dit besluit in zou gaan was nog niet duidelijk. Meteen na de uitzending kwamen vele mensen naar de muur om over te steken naar West-Berlijn. Maar de regering bleek vergeten te hebben de grenswachten te vertellen dat de nieuwe wet in werking was gesteld. Toen de grote massa mensen gearriveerd was, besloten de grenswachten zelf de grens te openen. De Berlijnse muur was gevallen en vrij reizen tussen de twee helften was weer toegestaan. De beelden van de feestende Berlijners werden uitgezonden over de hele wereld. Maar de vluchtelingenstroom nam hierdoor alleen maar toe. In totaal zijn in 1989 bijna 400.000 mensen uit de DDR vertrokken en in de periode 1949-1988 zijn er ± 3,8 miljoen Oost-Duitsers naar het Westen gegaan. De DDR dreigde in een complete chaos te raken. De SED had nu haast geen invloed meer op de gebeurtenissen. Gevolgen val Berlijnse muur: Het Warschau Pact valt uiteen. De landen krijgen meer vrijheid en het communisme krijgt concurrentie een gevolg daarvan zijn verkiezingen. Bijv. Tsjecho-Slowakije valt uiteen in twee landen Tsjechië en Slowakije met een nieuwe regering. Zo zijn er meer landen waar er een nieuwe regering wordt gevormd. In Rusland probeerden de conservatieven in 1991 Gorbatsjov af te zetten, ze hoopten het communisme terug in te voeren. Maar Boris Jeltsin riep de bevolking op om op te komen tegen de staatsgreep van de communisten. Het enige wat de staatsgreep veroorzaakte was de versnelling van het uiteenvallen van de Sovjetunie. Er werden nieuwe vrije verkiezingen gehouden waarbij Boris Jeltsin als grote overwinnaar tevoorschijn kwam. De macht van de president Gorbatsjov verschoof dus naar de democratisch president van Rusland Boris Jeltsin. De grenzen van Oostblok landen gaan open voor toeristen en handel. Ook kunnen mensen uit de Oostbloklanden nu makkelijker naar de Westerse landen, om hier handel te drijven of om goederen te kopen. Met als negatief effect dat de corruptie van de Oostbloklanden hier tot grote aantallen diefstallen leidt, van auto’s en dergelijke. Ook een groot probleem blijkt de gigantische vervuiling in deze landen. Dit komt o.a. door het gebruik van grote hoeveelheden bruinkool. Geld voor opruimen en schoonmaken is er niet. Voor de Oost-Duitsers zijn de directe gevolgen merkbaar door financiële problemen, omdat spaargeld en bezittingen minder waard worden. Men is ook niet gewend aan de arbeidscultuur van het westen. Hierdoor ontstaat grote ontevredenheid. De overgang naar de Westerse cultuur zal een aantal jaren duren. Duitsland herenigt (1990) De BRD erkende de deling van Duitsland en de gedwongen gebiedsafstand aan Polen niet. Daarom bleven de betrekkingen met Oost –Europa lange tijd zeer koel. In 196 kwam daarin verandering toen de socialistische SPD samen met de liberalen FPD aan de macht kwam.Willy Brandt (SPD) werd de nieuwe bondskanselier. Hij was tijdens het nazi-bewind nar Zweden gevlucht. Onder hem kwam er een toenadering tussen West –Duitsland en
Oost –Europa tot stand. Hij sloot verdragen met de SU en met Polen. Hij erkende daarin de westgrens tussen Polen en Oost –Duitsland. Maar de DDR werd ook door hem niet officieel erkend. Toch ontstonden er betere betrekkingen tussen Oost- en West –Duitsland. In 1971 kreeg Brandt de Nobelprijs voor de vrede. Brandt werd opgevolgd door zijn partijgenoot Helmut Schmidt.Deze bleef ook sterven naar een positie van de BRD als ‘brug’ tussen oost en West. In 1982 kwam de CDU weer aan de macht. Helmut Kohl werd de nieuw bondskanselier. Onder hem richtte de BRD zich weer op nauwere samenwerking met het Westen. In januari 1989 verklaarde DDR -leider Erich Honecker dat de Berlijnse Muur zonodig nog honderd jaar zou blijven bestaan. Nog geen jaar later, in november 1989, werd de ‘Muur’ afgebroken en stroomden de mensen uit Oost –Berlijn massaal naar West –Berlijn. Dat dit zo snel zou gebeuren, was door niemand voorzien. In 1985 was Gorbatsjov begonnen met hervormingen in de Sovjetunie, waardoor de macht van de staat en van de communistische partij kleiner werd. De DDR–leiders wilden dat voorbeeld niet volgen. In okt. 1989 vierde de DDR plechtig haar veertigjarig bestaan. Gorbatsjov was daarbij aanwezig. Hij werd door de Oost-Duitse bevolking enthousiast toegejuicht, omdat hij in de SU veel meer vrijheid had ingevoerd. De Oost-Duitsers wilden die vrijheid ook en vooral de vrijheid om naar het Westen te mogen reizen. In Oost–Berlijn, Leipzig en Dresden werden grote demonstraties gehouden. Honecker liet het leger niet ingrijpen, maar trad af (18 okt.). De reden hiervoor was waarschijnlijk dat Gorbatsjov hem duidelijk had gemaakt dat hij jiet meer op Russische steun kon rekenen. De demonstraties in de DDR gingen door. De regering en de communistische partij konden er niet meer tegenop. Op 9 nov. ging de ‘Muur’ open en op 3 dec. trad de hele partijleiding af. Op 18 maart 1990 werden er in de DDR voor het eerst vrije verkiezingen gehouden. De CDU won met grote meerderheid. De voornaamste taak van het kabinet zou worden: het opheffen van de DDR en de aansluiting bij de Bondsrepubliek.Ook dit ging sneller dan verwacht. Terwijl de politici zich afvroegen hoe het nu verder moest met de DDR, gaven duizenden demonstranten in de DDR al het antwoord: Deutschland einig Vaterland! Helmut Kohl werd de ‘architect’ van de Duitse eenheid. De grootste politieke moeilijkheid lag op militair terrein. De Bondsrepubliek was lid van de NAVO en had Amerikaanse troepen op haar grondgebied, de DDR was lid van het Pact van Warschau en had Russische troepen op haar gebied. Helmut Kohl wist te bereiken dat Gorbatsjov akkoord ging met de volgende overeenkomst (juli 1990): - De nieuwe Duitse staat mocht lid blijven van de NAVO en de Amerikaanse troepen mochten blijven waar ze waren. - De Russische troepen zouden uit de DDR worden teruggetrokken. - In ruil hiervoor zou de SU 13 miljard mark krijgen. Op 3 okt. 1990 werd de DDR officieel opgeheven. Daarmee was, na 45 jaar, een einde gekomen aan de verdeling van Duitsland, Ook was nu in heel Duitsland de parlementaire democratie hersteld. Staatkundig was Duitsland nu een eenheid, maar er waren nog steeds grote verschillen. Het zou nog een tijd duren voordat ook de welvaart gelijk was. Irak verovert Koeweit (1990) Eind juli 1990 beschuldigde Irak Koeweit ervan de olieproductiequota van
de OPEC te overschrijden, waardoor de olieprijzen te laag werden
gehouden en Irak aanzienlijke inkomsten miste. Bovendien eiste Irak
vergoeding voor olie, die Koeweit 'gestolen' zou hebben uit het
gemeenschappelijke olieveld Roemajla. Nadat op het OPEC-overleg de
crisis bezworen leek, maakte Irak aanspraak op de strategische Koeweitse
eilandjes Warba en Boebijan. Spoedoverleg onder Egyptische en Saoedische
bemiddeling in Jeddah mislukte, waarop Irak op 2 aug. 1990 Koeweit

bezette en daardoor een grotere greep kreeg op de voor het Westen zo
belangrijke olievoorraden
De Veiligheidsraad van de Verenigde Naties stelde een economische blokkade
tegen Irak en het bezette Koeweit in. De Verenigde Staten stuurden
ondertussen een steeds omvangrijkere troepenmacht naar Saoedi-Arabië. Op 8 augustus 1990 veroverde Irak Koeweit om het vervolgens als Khadima als
19e provincie op te nemen.. Op 29 nov. had de Veiligheidsraad Irak een ultimatum gesteld (15 jan. 1991) om Koeweit te
ontruimen, waarna de lidstaten geweld tegen Irak mochten gebruiken. Na
het verstrijken van het ultimatum op 15 jan. 1991 gingen in de nacht van
16 op 17 jan. de luchtmachten van de Verenigde Staten, Groot-Brittannië, Frankrijk, Saoedi-Arabië en Koeweit in het kader van de operatie 'Desert
Storm' tot de aanval op Irak over. Irak werd uit Koeweit verdreven en
werd deels bezet door de geallieerden. Op 28 jan. namen de geallieerden
een voorlopig bestand in acht, nadat Irak had aangekondigd alle
resoluties met betrekking tot Koeweit te zullen uitvoeren. Irak werd

tevens gedwongen al zijn massavernietigingswapens te (laten) vernietigen
onder toezicht van VN-inspecteurs. In nov. 1994 erkende Irak de soevereiniteit van Koeweit, inclusief de in
1993 gewijzigde gemeenschappelijke grens. In het Iraakse gebied boven de
36ste breedtegraad raakte de Patriottische Unie van Koerdisten (PUK) slaags met de Koerdische Democratische Partij (KDP) en de door Iran
gesteunde Islamitische Beweging. Ondanks het in nov. 1994 gesloten
akkoord tussen de PUK en de KDP laaide de strijd in 1995 weer op, waarbij meer dan 3000 doden vielen. In aug. 1995 bereikten de partijen
wederom een akkoord na Amerikaanse bemiddeling, maar de uitvoering
leverde ook nu weer problemen op. In mei 1995 brak in de stad Ramadi een
ernstige rebellie uit binnen het leger, die in juni door elite-eenheden
werd bedwongen ten koste van honderden doden en tientallen executies. Het parlement herkoos unaniem Saddam Hoessein als president voor een
nieuwe ambtsperiode van zeven jaar. In maart vonden voor het eerst sinds 1989 parlementsverkiezingen plaats, die naar verwachting een grote overwinning opleverden voor de regerende
Ba'thpartij. De werkelijke macht bleef in handen van de Revolutionaire

Commandoraad onder leiding van Saddam Hoessein. Eind juni vonden grote
zuiveringen plaats binnen het leger, waarbij naar verluidt honderden
officieren werden geëxecuteerd. In dec. mislukte in het centrum van
Bagdad een moordaanslag op Uday, de invloedrijke oudste zoon van Saddam
Hoessein. Het handelsembargo van de Verenigde Naties, dat Irak als gevolg van de
bezetting van Koeweit sinds 1990 treft, bleef een ernstige belemmering
voor de essentiële olie-export. In 1996 werd het embargo enigszins
versoepeld en werd het land, onder strikt toezicht van de VN, toegestaan
een beperkte hoeveelheid olie te exporteren om met de opbrengst voedsel
en medicijnen te kopen voor de noodlijdende bevolking. Irak bleef zich
echter verzetten tegen een onbelemmerde internationale inspectie van
zijn wapenindustrie. Eind okt. 1997 wees Irak de Amerikaanse leden van UNSCOM, de
VN-commissie die toeziet op de ontmanteling van de Iraakse
massavernietigingswapens, uit. Irak beschuldigde de Amerikanen van

spionnage voor de Verenigde Staten. Hierop dreigde de VS met
militair ingrijpen, maar een Russisch compromis verminderde de spanning
en deed de VN-inspecteurs naar Bagdad terugkeren. In 1998 bleef Irak
echter volharden in zijn weigering tegenover de VN-commissie en viel het
Russische compromis in duigen. Eind jan. 1998 verklaarde de Amerikaanse
president Clinton zich bereid tot een militaire aanval op Irak, waarvoor
de Britse premier Blair hem volledige steun toezegde. De andere leden
van de Veiligheidsraad, Frankrijk, Rusland en China, keerden zich
vooralsnog tegen een militaire oplossing. Eind febr. 1998 wist de
secretaris-generaal van de VN, Kofi Annan, in Bagdad een akkoord te
bereiken, waarbij Irak de toezegging deed UNSCOM op geen enkele wijze in
haar taakuitoefening te belemmeren. In april berichtten waarnemers dat de
Iraki's wederom
beperkingen oplegden aan de VN-inspecteurs. In diezelfde maand maakte
een VN-rapport melding van het feit dat er in 1997 in Irak

hoogstwaarschijnlijk meer dan 1500 mensen om politieke redenen waren
terechtgesteld. De Sovjet-Unie valt uiteen (1991) De SU bestaat uit 15 republieken met eigen regeringen. De grootse daarvan is de
Russische Republiek (het oorspronkelijke Rusland en Siberië), waar meer dan de helft van alle inwoners van de SU leeft. Volgens de grondwet hadden al die republieken een grote zelfstandigheid. In werkelijkheid echter werden alle belangrijke beslissingen genomen door het partijbestuur en uitgevoerd door de centrale regering van de SU in Moskou. Veel republieken voelden zich daardoor overheerst door ‘Moskou’ en ‘de Russen’. Door de ‘glasnost’ (de vrijheid om zelf te denken en een eigen mening te hebben) kregen de bewoners van veel republieken de kans meer zelfstandigheid te eisen. Grote demonstraties voor zelfstandigheid werden op touw gezet. Het begon in de Baltische republieken (Estland, Letland, Litouwen). Deze staten waren in 1940 door de SU veroverd. Daarna volgden de Oekraïne en Moldavië (een deel van Roemenië dat eveneens in 1940 bij de SU was ingelijfd.) De zuidelijke republieken Armenië en Azerbajdzjan eisten niet alleen zelfstandigheid, maar verdreven ook hun minderheden. Uit het islamitische Azerbajdzjan werden de christelijke Armeniërs verdreven en omgekeerd. De centrale regering in Moskou stuurde naar beide republieken soldaten om de orde te herstellen (1989). Bij het eisen van meer zelfstandigheid gaf Litouwen telkens het voorbeeld. Het parlement van Litouwen koos een niet-communist, Landisbergis, tot president en verklaarde Litouwen onafhankelijk (maart 1990). Door een economische boycot (stopzetting van energielevering) kon Corbatsjov bereiken dan Litouwen zijn onafhankelijkheid uitstelde. Gevolgen: Er kwamen meer onafhankelijke staten. De inwoners konden nu zelf beslissen wie ze als leider kozen en dus ook wat er met hen gebeurde. De welvaart nam er toe mede doordat de eigenaren van fabrieken zelf konden beslissen welke producten ze gingen produceren. Zo ontstond er concurrentie en dat is ook weer gunstig voor de bevolking, zij kunnen dan goedkoper goederen kopen en dan stijgt de koopkracht en daarmee de welvaart dus. Joegoslavië valt uiteen (1992) December 1988 - maart 1989
Milosevic is partijleider in de Joegoslavische republiek Servië en komt op voor de Serven in het autonome Kosovo. Serven vormen een minderheid in Kosovo, dat voor 90 procent bestaat uit etnische Albanezen. Nadat de spanningen verder escaleren, ontneemt Milosevic Kosovo een groot deel van de autonomie. December 1990
Milosevic, inmiddels ook voorzitter van de Socialistische Partij, wordt herkozen als president van Servië in de eerste vrije parlementsverkiezingen in decennia. Juni 1991
Slovenië, Kroatië en Macedonië roepen de onafhankelijkheid uit. Het federale Joegoslavische leger grijpt in en Joegoslavië valt in steeds meer strijdende partijen uiteen. November 1991

VN-Veiligheidsraad bespreekt burgeroorlog in Joegoslavië. Een veertiende staakt-het-vuren gaat in. De Kroatische president Tudjman wil een VN-vredesmacht. Hevige beschietingen door het Joegoslavische federale leger op de Kroatische havenstad Dubrovnik. In heel Kroatië zware gevechten tussen het Joegoslavische leger en Kroatische troepen. April 1992
Europese Gemeenschap erkent Bosnië. De Serviërs beginnen de belegering van Sarajevo, de hoofdstad van Bosnië. De Verenigde Naties stellen een handelsembargo tegen Servië in. In juli gaan de Serviërs massaal de straat op om te protesteren tegen Milosevic die Servië internationaal zou isoleren. Augustus 1992
Na veertien maanden oorlog: 12.000 doden en 2,5 miljoen vluchtelingen. December 1992
Milosevic wint opnieuw Servische presidentsverkiezingen. Zware gevechten in Bosnië. VN waarschuwt Bosnische Serviërs te stoppen met aanvallen op de Bosnische hoofdstad Sarajevo. Israël en de PLO tekenen voor de vrede (1993) In Oslo begint in januari een geheim vredesoverleg tussen Israël en de PLO. Het resultaat is de ondertekening op 13 september van de Oslo-akkoorden in Washington, door PLO-leider Yasser Arafat en de Israëlische premier Yitzhak Rabin. Israël erkent de PLO als gesprekspartner en kent de Palestijnen beperkte autonomie toe in ruil voor vrede en een einde van de Palestijnse aanspraak op Israëlische grondgebieden. Over resterende problemen zoals de status van Jeruzalem zal later worden gesproken. Op 13 september 1993 bezegelen de Israëlische minister van Buitenlandse Zaken, Shimon Peres en Mahmoud Abbas namens de PLO onder toeziend oog van de Israëlische premier Rabin en PLO-leider Arafat, het akkoord in de tuin van het Witte Huis. In het akkoord wordt voorzien in Palestijns zelfbestuur, te beginnen in Gaza en Jericho. Gesproken wordt over het houden van verkiezingen voor een Palestijnse Raad die uiteindelijk de hele westelijke Jordaanoever en de Gazastrook voor een periode van vijf jaar zou moeten gaan besturen. Daarnaast wordt gesproken over de terugtrekking van de Israëlische troepen. Uiteindelijk is, behalve de Gazastrook en de steden Jericho en Hebron, het grootste deel van de Westelijke Jordaanoever nog in Israëlische handen. De regeringswisseling in Israël van mei 1996, waarbij het rechtse Likud-blok als winnaar uit de bus komt, remt het vredesproces danig af. Terreuraanslagen door Hamas, die door Arafat maar niet onder controle kan worden gebracht, doen de rest en de verdere onderhandelingen tussen Israël en de PA (Palestijnse Autoriteit) bevinden zich in 1998 in een impasse. Tutsi’s en Hutu’s (1996) De spanningen tussen de Hutu's en de Tutsi's in Ruanda, Burundi, Zaïre en de landen daaromheen dateren niet van kort geleden maar houden al heel lang het gebied in de greep. Wanneer we teruggaan in de tijd dan komen we concrete gebeurtenissen tegen vanaf de jaren twintig. De echte oorzaak ligt echter al veel en veel eerder. Het gebied van het huidige Ruanda en Burundi is in de loop van de geschiedenis in drie immigratiegolven bevolkt. In de huidige etnische samenstelling van de Ruandese bevolking zijn de groepen te herkennen: de Hutu's vormen negentig procent van de bevolking, de Tutsi's negen procent en de Twa- een relatief kleine groep Batwa-Pygmeeën bleef altijd deel uitmaken van de bevolking - één procent. Een Belgisch mandaat
In 1923 kreeg België van de toenmalige Volkerenbond het mandaat over Ruanda-Urundi dat vanaf 1892 een Duitse kolonie was geweest. De Belgen bestendigden de machtsverhouding in het gebied en lieten de Tutsi-koningen aan het bewind. In 1926 vergrootten ze het al bestaande onderscheid tussen Hutu's en Tutsi's door de invoering van een identiteitskaart. Spanningen

De conflicten tussen Hutu's en Tutsi's bleven aanhouden in de decennia na de onafhankelijkheid. Een tweede slachting onder Tutsi's in Ruanda vond plaats in 1963, als represaillemaatregel na aanvallen van Tutsi-guerrillastrijders. Ongeveer tienduizend mensen kwamen om. Iets dergelijks gebeurde in 1967. Ook in Burundi resulteerden spanningen in een slachtpartij. In 1972 doodde het leger daar bijna 250 duizend Hutu's, waarmee een hele klasse van goed opgeleide mensen werd uitgemoord. De voorgeschiedenis van de crisis in Ruanda eindigt voorlopig in 1973, toen Tutsi's de toegang tot de universiteiten werd ontzegd en gewelddadigheden het gevolg waren. Reden voor Generaal Juv nal Habyarimana, een Hutu, om een staatsgreep te plegen. De volgende 21 jaar zou Ruanda in de vorm van een éénpartijstaat door hem worden geregeerd. Vluchtelingen
De demografische druk en de etnische problematiek in Ruanda veroorzaken sinds decennia vluchtelingenstromen. Al in 1962, het jaar waarin Ruanda onafhankelijk werd, verbleven 120 duizend Tutsi's in vluchtelingenkampen in de buurlanden. Gedurende de twintig jaar daarna deden deze Tutsi-vluchtelingen regelmatig invallen in Ruanda, die aanleiding gaven tot wraakacties en opnieuw tot vluchtelingenstromen. Tegen het eind van de jaren tachtig verbleven circa 470 duizend Ruandezen (zeven procent van de bevolking en de helft van de Tutsi-gemeenschap) in vluchtelingenkampen in Burundi (280 duizend), Uganda (80 duizend), Zaïre (80 duizend) en Tanzania (30 duizend). Ook zaten er rond de 20 duizend vluchtelingen uit Burundi in kampen in Ruanda, 24 duizend in Zaïre en 215 duizend in Tanzania. Het totaal aantal vluchtelingen afkomstig uit het vroegere Ruanda-Urundi komt begin jaren negentig dus uit op zo'n 730 duizend. 1990-1993: de opmaat tot genocide (het systematisch uitmoorden van een ras) Plaatselijk verdwenen ten gevolge van vluchtelingenstromen hele gemeenschappen of werd de bevolkingsomvang meer dan twee keer zo groot. Verder waren de oorlogshandelingen zelf verantwoordelijk voor een groot aantal doden en ook de slechte voedselsituatie en gezondheidsomstandigheden, in de vluchtelingenkampen en tijdens de vlucht, veroorzaakten een toename van de sterfte. Bovendien zijn naar schatting 50 duizend mensen gevangen genomen en als dwangarbeider ingezet. Het totaal aantal ontheemden binnen Ruanda werd in 1993 geschat op 800 duizend tot één miljoen. 1993-1995: genocide en burgeroorlog in Ruanda
In 1993 leek aanvankelijk de rust in Ruanda terug te keren met de ondertekening van een vredesakkoord met het RPF en het einde van de Hutu-overheersing. Er werd een overgangsregering gevormd die het recht erkende van vluchtelingen om terug te keren. Radicale elementen zowel binnen de nieuwe regering als bij de oppositie keerden zich echter tegen deze akkoorden, waardoor de strijd die door de Tutsi's vanuit Uganda was ingezet ontaardde in een burgeroorlog. Het land werd verder in de crisis gestort toen de presidenten van Ruanda en Burundi in 1994 bij terugkeer van vredesbesprekingen bij een vliegtuigongeluk omkwamen. Er waren toen al voorbereidingen getroffen voor de genocide op de Tutsi-bevolking en op gematigde elementen binnen de Hutu-gemeenschap. In april 1994 werden een half miljoen mensen omgebracht en sloegen veel Tutsi's op de vlucht. Het succesvolle tegenoffensief van het RPF was vervolgens aanleiding tot de vlucht van meer dan een miljoen Hutu's, voornamelijk naar Tanzania en Zaïre. Deze evacuatie werd door de Tutsi-overwinnaar toegejuicht en aangemoedigd. Na de machtsovername regeerde het RPF in 1995 een land met een sterk uitgedunde bevolking, terwijl in de buurlanden aan de grenzen met Ruanda een groot aantal vluchtelingen - bestaande uit het verslagen leger, militia en gewone burgers - opgehoopt was in vluchtelingenkampen. 1995-1997: normalisering in Ruanda? Nadat de burgeroorlog in Ruanda in het voordeel van het RPF was uitgevallen, werd het land geconfronteerd met de moeilijke opgave van wederopbouw en normalisering. De terugkeer van de vele miljoenen vluchtelingen verliep niet zonder problemen. Binnen Ruanda werden in 1995 onder dwang kampen voor ontheemden gesloten. In april van dat jaar stierven enkele honderden mensen toen troepen het vuur openden op vluchtelingen in het kamp Kibeho. Veel vluchtelingen moesten na terugkeer ervaren dat hun huis en hun land in bezit waren genomen door anderen. Terroristische acties door Hutu-militia, gericht op de routes in westelijk Ruanda waarlangs vluchtelingen terugkeerden, verhinderden een grootschalige remigratie. De terugkeer van Hutu-vluchtelingen werd verder afgeremd door de verwachtte wraakacties van de Tutsi-bevolking en het voornemen van de nieuwe regering de mensen die verantwoordelijk waren voor de genocide van 1994 te berechten. Desalniettemin kwam eind 1996 een grootschalige - al dan niet gedwongen - terugkeer van vluchtelingen uit de buurlanden op gang. Op 5 december van dat jaar eiste de Tanzaniaanse regering de terugkeer van de 535 duizend Ruandezen die in het land verbleven. Met het sturen van troepen werd de eis kracht bijgezet. Het grootste deel van de vluchtelingen vertrok vervolgens naar Ruanda. Daarnaast verplaatste een deel zich noordwaarts naar Uganda. Ook vanuit Oost-Zaïre kwam in zeer korte tijd een massale stroom op gang van vluchtelingen die terugkeerden naar Ruanda. Voor een belangrijk deel was deze terugkerende stroom vluchtelingen het gevolg van het oplaaiende geweld tussen regeringstroepen en Zaïrese rebellen die actief waren in het oosten van het land. Terwijl de bevolking van Ruanda weer terugkeerde naar de oude woonplaatsen, begon de overheid met rechtszaken tegen de aanstichters van de genocide (systematisch uitroeien van een ras) in 1994. Het juridische systeem en het gevangeniswezen in Ruanda zijn echter niet toereikend voor deze taak. Belangrijkste deel van de tekst: Met de jongste ontwikkelingen in Ruanda en Zaïre (zie kader) is de situatie in het Grote Meren Gebied in Afrika nog lang niet uitgekristalliseerd. Een aantal structurele oorzaken die aan de ingrijpende en gewelddadige gebeurtenissen ten grondslag lagen is niet weggenomen met de nieuw gevormde regeringen in Ruanda en Zaïre. Etnische tegenstellingen, met name die tussen Hutu's en Tutsi's in Ruanda en Burundi, maar ook die tussen groepen in Zaïre, blijven een zeer explosief gegeven. Daarnaast is de enorme druk op land door de extreem hoge bevolkingsgroei in verschillende gebieden aanleiding voor conflicten en migratiestromen. In de schaduw van de gebeurtenissen in Zaïre is de situatie in Burundi dramatisch verslechterd. Terroristische acties en etnisch geweld kosten daar wekelijks aan tientallen mensen het leven en hebben opnieuw honderdduizenden vluchtelingen opgeleverd. Ruanda lijkt nu redelijk stabiel, maar ook daar blijven aanslagen aan de orde van de dag. De terugkeer van de enorme aantallen vluchtelingen verloopt hier eveneens niet zonder problemen gezien de veelvuldige berichten over het vermoorden en verdwijnen van terugkerende personen. Ook de detentie en berechting van de verantwoordelijken van de genocide in 1994 trekt een zware wissel op de normalisering van de situatie, afgezien nog van het beslag dat het legt op de schaarse middelen van de overheid. Terwijl het buurland Tanzania net verlost was van de half miljoen Ruandezen die in 1994 en 1995 het land waren binnengekomen, ziet het zich nu opnieuw geconfronteerd met bijna 400 duizend vluchtelingen, dit keer uit Zaïre (100 duizend) en Burundi (276 duizend). De Hutu's uit Rwanda
De grootste vijanden van de Zaïrese Tutsi's zijn de Hutu's die uit Rwanda vluchtten na de genocide op de Tutsi's in 1994 en de militaire overwinning van het door Tutsi's gedomineerde verzetsleger Rwandees Patriottisch Front (RPF). Velen hebben deelgenomen aan de slachtpartijen, anderen vluchtten uit angst voor wraak. In hun midden hebben zij de restanten van het verslagen regeringsleger (van Hutu's) en de extremistische doodseskaders, de Interahamwe. De Hutu-extremisten zien de Zaïrese Tutsi's als een gevaar in de rug en proberen hen te verdrijven of te vermoorden. De Hutu's uit Burundi
De Hutu-vluchtelingen uit Burundi (naar schatting rond de 200 duizend) dragen niet de last van een door hen begane genocide. Zij namen de wijk voor de terreur van het Burundese regeringsleger, dat in handen is van Tutsi's. Vanuit het gebied tussen Uvira en Bukavu, ten zuiden van het Kivu-meer, probeert het gewapende Hutu-verzet het Burundese regeringsleger te verslaan. Het verzet opereert in een groot deel van het noorden van Burundi en rukte het afgelopen halfjaar op naar het zuiden. Sinds de moord op de eerste gekozen Hutu-president van Burundi in oktober 1993 hebben zowel gewapende Hutu-groepen als het Tutsi-leger slachtpartijen aangericht onder de burgerbevolking.

REACTIES

M.

M.

die is nice
:D

14 jaar geleden

Q.

Q.

het zijn maar 38000 woordjes, iedereen heeft natuurlijk zin om alles te lezen ,,

12 jaar geleden

O.

O.

fk interessant!! zo veel is het niet, hoe kan je nou geen zin hebben om dit te lezen... ik snap sommige mensen echt niet

12 jaar geleden

Log in om een reactie te plaatsen of maak een profiel aan.