Hoe kies jij een studie?

Daar zijn wij benieuwd naar. Vul onze vragenlijst in en bepaal zelf wat voor beloning je daarvoor wilt krijgen! Meedoen duurt ongeveer 7 minuten.

Meedoen

Criminaliteit

Beoordeling 7
Foto van een scholier
  • Samenvatting door een scholier
  • 4e klas vmbo | 2368 woorden
  • 30 september 2008
  • 266 keer beoordeeld
Cijfer 7
266 keer beoordeeld

ADVERTENTIE
Overweeg jij om Politicologie te gaan studeren? Meld je nu aan vóór 1 mei!

Misschien is de studie Politicologie wel wat voor jou! Tijdens deze bachelor ga je aan de slag met grote en kleine vraagstukken en bestudeer je politieke machtsverhoudingen. Wil jij erachter komen of deze studie bij je past? Stel al je vragen aan student Wouter. 

Meer informatie
Hoofdstuk 1 – regels en rechten
NORMEN EN WAARDEN
Gedragsregels (normen) = afspraken over hoe mensen zich tegenover elkaar behoren te gedragen.
Bepaalde waarde = opvatting over wat mensen goed en waardevol vinden.

ALLEMAAL REGELS
Ongeschreven regels = staan nergens op papier & fatsoensnormen
Geschreven regels = regels die in reglementen of wetten staan

WAT IS CRIMINALITEIT?
Strafbaar feit = delict

Belangrijkste wetten:
- grondwet en Wetboek v. Strafrecht (vooral strafbare feiten

- Europees Verdrag tot Bescherming v/d Rechten v/d Mens

Nieuwe rechtsregels:
- hacken is verboden
- ID-plicht

RECHTSSTAAT
Rechtsstaat = een staat waarin burgers worden beschermd tegen machtsmisbruik en willekeur door de overheid.
1. burgerrechten
rechtszekerheid = elke burger weet wat hem te wachten staat bij het plegen van een delict.
rechtsgelijkheid = elke burger zal niet anders behandeld of bestraft worden dan anderen.
2. grondrechten =rechten die we zo belangrijk vinden dat ze in de grondwet vermeld staan
bv. vrijheid van meningsuiting/godsdienst.
3. rechtshandhaving: overheid dwingt ons om ons aan de regels te houden
rechtsbescherming: overheid beschermt de rechten van burgers
4. Scheiding van machten: voorkomen dat overheid teveel macht heeft.

wetgevende macht = maken de wetten (regering&gekozen parlement)
uitvoerende macht = zorgen ervoor dat de wetten uitgevoerd worden (regering)
rechterlijke macht = beoordeelt of de wetten nageleefd worden (rechters)
5. Parlementaire democratie
Democratie = een staatsvorm waarbij wij als burgers invloed hebben op de politieke besluitvorming.
6. Onafhankelijke rechtspraak = rechters zijn helemaal zelfstandig.
- moet zich houden aan de regels v. strafproces (Wetboek v. Strafvordering)
- rechter voor het leven & het loon is vast.

Hoofdstuk 2 – criminaliteit, een probleem?
Overtredingen = minder ernstige strafbare feiten (wildplassen, zwartrijden)
Misdrijven = ernstige delicten (verkrachtingen, vernielingen)

OVERTREDINGEN EN MISDRIJVEN
Zwaarder gestraft voor een misdrijf

Overtredingen Misdrijven
Hechtenis (max 1jr) Gevangenis Diefstal (max 4jr) Moord (max 20jr)
Geen strafblad Wel geregistreerd (20jr)
Poging en medeplichtigheid niet strafbaar. Poging en medeplichtigheid strafbaar


SOORTEN CRIMINALITEIT
Criminaliteit = alle misdrijven die in de wet staan omschreven
1. zwarte criminaliteit (moord, verkrachting, overvallen)
georganiseerd misdaad (vooral drugshandel)
2. veelvoorkomend criminaliteit (zakkenrollerij, winkeldiefstal)
Hinderlijk.

MAATSCHAPPELIJK PROBLEEM
1. Sociaal probleem = veel mensen hebben ermee te maken
Vertrouwen in overheid verloren  Eigenrichting = mensen spelen voor eigen rechter
Materiële schade = schade dat met geld uit te drukken is.
Immateriële schade = gevoelens en niet zichtbaar. (angst, verdriet)
2. Veel meningen en belangen
3. Politiek probleem
Links  slechte leefomstandigheden brengen de crimineel.
Rechts  dader is verantwoordelijk voor zijn gedrag.

Repressie = nadat er iets is gebeurd (links & onderdrukking)

Preventie = voorkomen van misdaad

ZIJN JONGEREN EEN PROBLEEM?
1. Jongens zijn sterker
2. Jongens mogen meer dan meisjes
3. Jongens denken dat ze meer macht hebben dan meisjes.

Bureau Halt = het Alternatief
Recidivist = iemand die steeds opnieuw iets strafbaars doet.

Hoofdstuk 3 – ons beeld van criminaliteit
ANGST VOOR GEWELD
- gevoelens van onveiligheid toegenomen doordat bepaalde misdrijven veel aandacht van massamedia hebben gekregen.

NIEUWSWAARDE VAN CRIMINALITEIT.
Criminaliteit heeft veel nieuwswaarde  series over/met geweld.
Stereotype = een beeld waarbij we vinden dat een hele groep mensen bepaalde kenmerken heeft.
Publieke opinie = de mening die het grootste deel van de bevolking over een kwestie heeft.

WAT ZEGGEN DE STATISTIEKEN?
CBS maakt gebruik van politiestatistieken, maar dat laatste geeft geen betrouwbaar beeld van criminaliteit

1. aangiftebereidheid; niet iedereen geeft criminaliteit aan.
2. delicten worden niet ontdekt
3. opsporing van politie. Als ze meer controleren, word er ook meer ontdekt.
4. Agenten maken soms fouten.
5. ontwikkeling v/d bevolking

Andere manieren om cijfers te verzamelen:
1. slachtofferenquêtes
2. daderenenquetes

Hoofdstuk 4 – oorzaken van criminaliteit
Individueel gedrag = het gedrag van iemand, los gezien van andere mensen.
Maatschappelijk verschijnsel = het criminele gedrag van een mens dat met de samenleving te maken heeft.

WIE WORDEN CRIMINEEL?
Bepalen van de meeste criminelen:
1. geslacht; jongens/mannen meer dan meisjes/vrouwen
2. leeftijd; 16jr t/m 23jr
3. maatschappelijke positie; mensen zonder opleiding en slechte banen.
Mensen met hoge maatschappelijke positie = plegen fraude of belastingontduiking. (witteboordencriminaliteit)

4. Etnische afkomst; allochtonen en autochtonen

INDIVIDUELE OORZAKEN
1. groepsdruk
Status = de waardering die je van anderen krijgt.
2. Aangeboren en aangeleerde eigenschappen
3. opvoeding; grenzen stellen
4. alcohol en drugs
5. Christelijke visie: de zondige aard  mensen zijn van nature slecht

MAATSCHAPPELIJKE OORZAKEN
1. normvervaging = opvattingen over goed en kwaad veranderen.
normloosheid = regels en normen worden niet meer door iedereen geaccepteerd.
2. minder sociale controle = mensen letten niet meer zo heel erg op elkaar.
Pakkans = de kans dat de dader van een overtreding of misdrijf wordt aangehouden door de politie.
gelegenheidsmotief = mensen maken van de gelegenheid gebruik om iets te stelen, zonder het geplant te hebben.

3. slechte leefomstandigheden  armoede en werkloosheid belemmeren het om vooruit te kopen.

Hoofdstuk 5 – het strafrecht
UITGANGSPUNTEN VAN HET STRAFRECHT
1. je kunt alleen gestraft worden als iets volgens de wet strafbaar is.
2. iedereen is onschuldig totdat het schuld is bewezen door de rechter. Je bent verdacht, niet schuldig.
3. recht op een eerlijk proces
4. als verdachte vrijgesproken is, mag hij niet voor hetzelfde delict aangeklaagd worden.
5. misdrijven etc. kunnen verjaren; je mag na een aantal jaren niet meer vervolgd worden.
6. De rechter kijkt naar omstandigheden.
Verdachte handelde in noodweer = zelfverdediging.
Overmacht = situatie buiten jouw schuld heeft jou ertoe gebracht iets strafbaars te doen.
7. Leeftijd. Jongeren gaan naar de jeugdstrafrecht.
8. Je bent toerekeningsvatbaar = je weet wat je doet.
Ontoerekeningsvatbaarheid  je wordt veroordeelt tot tbs.

DE RECHTEN VAN EEN VERDACHTE
Rechten en plichten van advocaten, rechters, politie  Wetboek v. Strafvordering

1. Je bent verdachte als er een redelijk vermoeden van schuld aan enig strafbaar feit bestaat.
2. De verdachte heeft het recht te weten waarvan hij verdacht wordt.
3. De politie moet verdachte wijzen op recht van advocaat.
4. De verdachte heeft het recht te zwijgen
5. Politie mag verdachte een beperkte tijd vasthouden
6. Als verdachte de uitspraak van rechter niet goed vind, mag hij in hoger beroep gaan.

Onrechtmatig verkregen bewijs = als politie niet via de regels omgegaan is met het bewijs.



JEUGDSTRAFRECHT
1. jongeren staan voor de kinderrechter
2. rechtszittingen zijn niet openbaar
3. kinderrechter kan geen gevangenisstraf geven.
Wel een jeugddetentie  iemand komt over de opvoeding praten.
4. kinderrechter kan ondertoezichtstelling op een jongere leggen.
5. de rechter kan jongere naar de opvoedingsinrichting sturen.

Hoofdstuk 6 – van politie naar officier
TAKEN VAN DE POLITIE
1. Ordetaak. (alcoholcontroles)
2. Hulpverleningstaak (wijzen van de weg)

3. Opsporingstaak (zoeken naar daders)
4. Preventie = maatregelen om misdaad te voorkomen (waarschuwen voor zakkenrollerij)
5. Dienstverlening en advies (agenten vertellen burgers wat voor maatregelen zij kunnen nemen om inbraak te voorkomen)

ORDETAAK
Politie heeft bevoegdheden = zaken die zij mogen doen in bepaalde situaties.
- bij ordehandhaving zijn het er drie:
1. bevel geven
2. controleren
3. geweld gebruiken

OPSPORINGSTAAK
Bevoegdheden van de politie:
1. staande houden = ze mogen je naam en adres vragen
2. fouilleren = ze mogen de kleding en het lichaam van een verdachte onderzoeken.
3. aanhouden; ze mogen de verdachte arresteren
4. vasthouden; ze mogen de verdachte op het bureau houden als er kans bestaat dat de zaak niet opgelost wordt.
5. bewijsmateriaal mag in beslag genomen worden, alleen met toestemming van officier v. Justitie.
6. huiszoeking; alleen als ze toestemming hebben van de officier van Justitie.

7. verhoor; alleen voor zes uur en verlengd tot drie dagen bij zware misdrijven.

Rechter-commissaris  geeft toestemming om verdachte langer dan zes dagen vast te houden.
- verdachte gaat naar Huis v. Bewaring (voor max 14 dagen en dan voor max. drie maand)
- 104 dagen in voorarrest
Agenten hebben duidelijke bevoegdheden, ivm met rechtsbescherming van burgers.

DE OFFICIER VAN JUSTITIE
- openbare aanklager  hij zoekt namens de samenleving bewijzen tegen verdachte en eist straf.
- Alle officieren van justitie = Openbaar Ministerie
- Minister van Justitie verantwoordelijk voor beleid van OM

Officier van Justitie ontvangt van politie een proces verbaal = verslag waarin de persoonsgegevens van het slachtoffer worden vermeld, maar ook het tijdstip, de plaats, de toedracht en andere bijzonderheden van het strafbare feit.
Opsporingsonderzoek  samen met politie op zoek naar strafbare feiten
- bv. getuigen zoeken en ondervragen


+ Taken officier:
1. leidt opsporingsonderzoek
2. beslist of verdachte naar rechter gaat
3. eist in een rechtszaak een straf
4. zorgt dat de straf uitgevoerd wordt

WEL OF NIET NAAR DE RECHTER?
Tijdens opsporingsonderzoek wordt een dossier aangelegd met:
- bewijsmateriaal
- getuigenverklaringen
- andere gegevens

De Officier van Justitie heeft drie mogelijkheden als hij klaar is met de opsporingsonderzoek:
1. seponeren = afzien van verdere rechtsvervolging.
gevoelens straffen of voorwaarden stellen, zoals afkicken van een drugsverslaafde.
2. schikken  bij minder zware delicten, zoals vernieling en diefstal = transactie.
geldboete = schikking.
3. vervolgen  er komt een rechtszaak.

Hoofdstuk 7 – voor de rechter
Rechtszitting = als off. V. justitie genoeg bewijzen heeft verzameld tegen verdachte en besluit tot een rechtszaak.

Bij verstek = als verdachte niet aanwezig is bij zijn rechtszitting maar wel veroordeeld wordt.

DAGVAARDING
Bij vervolging komt een dagvaarding = een brief waarin staat waarom, wanneer en waar hij voor de rechter moet verschijnen.
- rechter leidt de rechtszitting en zal rechtspreken  strafrechtspraak, want het gaat erom of verdachte straf krijgt of niet.


RECHTSINSTANTIES
1. de rechtbanken;
- kantonrechter: overtredingen, zoals te hard rijden of wildplassen
- politierechter: lichte misdrijven, zoals winkeldiefstal of vernielingen
- meervoudige kamer: zwaardere misdrijven, zoals beroving met geweld of moord. (drie rechters)
2. de gerechtshoven: Amsterdam, Arnhem, Den Haag, den Bosch en Leeuwarden.
verdachte kan na vonnis van de rechtbank in hoger beroep gaan als hij het niet met de straf eens is of off. V. justitie kan in hoger beroep gaan als hij straf te laag vindt.
3. de Hoge Raad: Den Haag

In cassatie gaan = HR spreekt recht als verdachte of OM het niet eens is met uitspraak van het hof.
- HR kijkt of de rechtsregel goed zijn toegepast.

VERLOOP RECHTSZAAK
1. de opening (rechter)
- controleren van de persoonsgegevens v/d verdachte.
2. de aanklacht (officier van justitie)
- waarvan de verdachte beschuldigt wordt.
3. het getuigenverhoor (rechter, officier van justitie en advocaat)
getuigen = mensen die iets hebben gezien of gehoord dat met de zaak te maken kan hebben.
4. het verhoor van de verdachte (rechter, officier van justitie en advocaat)
5. het requisitoir (officier van justitie)
requisitoir = toespraak waarin hij de feiten op een rij zet, zijn mening geeft over het bewijs en op de grond daarvan een bepaald straf eist.
6. het pleidooi (advocaat)

- meetal vrijspraak of strafvermindering
7. het laatste woord (verdachte)
- zeggen dat het hem spijt of dat de straf hem zal benadelen
8. de uitspraak (rechter)
- meestal na veertien dagen

JURYRECHTSPRAAK
- België, Frankrijk of V
- Voordeel: burgers kunnen zich meer inleven in de situatie van de verdachte en slachtoffer
- Nadeel: jury zijn makkelijker te beïnvloeden dan rechters

HET VONNIS
1. is er voldoende bewijs?
- als het niet bewezen kan worden  vrijspraak
2. gaat het om iets strafbaars?
- zelfverdediging  toegestaan en niet strafbaar
3. is de dader strafbaar?
- leeftijd, toerekeningsvatbaar?
4. welke straf of maatregel wordt opgelegd?
- eerste drie vragen ja?


ONGELIJKE BEHANDELING
- Wetboek v. Strafrecht:
- iedereen is gelijk
- iedereen heeft recht op een eerlijk proces

Klassenjustitie = de een heeft meer kans om aangehouden, vervolgd en veroordeeld te worden dan de ander.
- verschil in inkomen, opleiding, scholing en cultuur.
- Politie, officieren v. justitie en rechters hebben vooroordelen
- Mensen uit lagere milieus of etnische groepen (allochtonen) lopen groter kans om bestraft te worden.
- Allochtone jongeren worden voor hetzelfde delict zwaarder gestraft dan autochtone criminelen.
- schuld van de psychologen die hun verkeerd interpreteren door gebrek aan kennis over hun achtergrond
- Aangifte van allochtonen is sneller dan autochtonen

Hoofdstuk 8 – waarom straffen we?
DOELEN VAN STRAFFEN
1. wraak en vergelding

2. genoegdoening
3. afschrikking van de dader
4. afschrikking van anderen
5. beveiliging van de samenleving
6. voorkomen van eigenrichting
7. heropvoeding van de dader
resocialisatie = heropvoeding

HOE ZWAAR STRAFT EEN RECHTER?
Strafmaat = de hoogte van de straf die een rechter voor iets kan geven

SOORTEN STRAFFEN
+ Hoofdstraffen
- geldboete:
overtreding: max. €230
zwaar delict (fraude) max. €450 000
- Hechtenis
max. straf: één jaar in Huis v. Bewaring
- Gevangenisstraf
max. straf: levenslang
- Taakstraf
taakstraf = werkstraf of een leerstraf
- werkstraf = onbetaald arbeid dat nuttig is voor de samenleving.
- leerstraf = heropvoeding

- alleen taakstraf als de gevangenisstraf niet langer dan 6 maanden zou zijn.

+ Bijkomende straffen
Altijd samen met een hoofdstraf (bv. het afnemen van het rijbewijs)

+ Maatregelen:
bedoeld om de samenleving tegen de dader of de dader tegen zichzelf te beschermen
- terbeschikkingstelling (tbs) = rechter veroordeeld iemand tot tbs wanneer hij deze niet of verminderd toerekeningsvatbaar acht. (psychisch in de war zijn)
- Ondertoezichtstelling = opgelegd als iem. Minderjarig is. Een gezinsvoogd word aangewezen het kind binnen het gezin te begeleiden.

+ Voorwaardelijke straf
De dader krijgt dit gedeelte van de straf niet krijgt onder de voorwaarde dat hij binnen een bepaalde proeftijd niet nogmaals een soortgelijke strafbaar feit begaat.
- Toch gebeurt? Hij krijgt die straf plus een nieuwe straf.

HELPT GEVANGENISSTRAF?
Meer dan de helft zijn recidivisten (begaan opnieuw een misdaad)
- er vindt asocialisatie plaats: in de gevangenis leer je hard zijn.
- de samenleving is hard voor hun, waardoor ze nogmaals een misdaad plegen.

- misdadigers hebben te maken met vooroordelen.

RECLASSERING
Reclasseringsambtenaren = helpen en begeleiden verdachten en veroordeelden om herhaling van strafbaar gedrag te voorkomen.
- reclassering maakt een verslag voor de rechtszitting over situatie van verdachte. (werkloos, thuis zijner problemen, verslaving) zodat officier van justitie en rechter inzicht krijgen over de omstandigheden van verdachte.
- Reclassering houdt toezicht op uitvoering van taakstraffen
- Reclassering biedt ondersteuning aan gevangenen als ze problemen hebben.
- Reclassering geeft terugkeerhulp aan gevangenen (huis zoeken of baan vinden)

SLACHTOFFERHULP
- terecht bij Landelijke Organisatie Slachtofferhulp
- vragen om schadevergoeding aan officier van Justitie.

Schadevergoeding = je betaalt het aan de slachtoffer
Boete = een straf die betaal je aan het ministerie van Justitie.

Hoofdstuk 9 - Het beleid van de overheid
Beleid = maatregelen om een probleem op te lossen
- preventieve maatregelen = crimineel gedrag voorkomen
- repressieve maatregelen = crimineel gedrag dat al heeft plaatsgevonden te bestraffen.

WELKE OVERHEID DOET MEE?
- Op landelijk niveau: regering en parlement stellen wat strafbaar is.

- Op lokaal niveau: politiechef en officier van justitie beslissen hoe iets opgelost moet worden
- Het justitieapparaat: (OM), officier van justitie en politie zijn verantwoordelijk voor de opsporing en vervolgen van strafbare feiten.

HET BELEID VAN DE OVERHEID
- Opsporingsbeleid
meer maatregelen tegen fraude, milieudelicten, computercriminaliteit
- Vervolgingsbeleid
manier waarop overheid misdrijven wil straffen
snelrecht = lik-op-stukbeleid
- veelvoorkomend criminaliteit (vandalisme, winkeldiefstal, fietsendiefstal)  preventieve maatregelen
- georganiseerd misdaad (vrouwenhandel, pornografie, fraude)  repressieve maatregelen
- terreurbestrijding  verruiming van de bevoegdheden (politie mag meer)
- Gevangenisbeleid
extra cellen bouwen.
- nieuwe wetgeving
nieuwe wetten worden gemaakt en oude wetten verdwijnen.
- effectiviteit  zal de nieuwe wet gaan werken?

- wenselijkheid  zal de samenleving de nieuwe wet accepteren?
- Preventiebeleid
- Jeugdbeleid
- meer toezicht en controle  terugdringen van criminaliteit
- snellere straffen  werk- en taakstraffen.
- banenplannen  jongeren die werkloos zijn gaan sneller de criminele pad op.

POLITIEKE PARTIJEN
- Links  preventieve maatregelen
- Christelijk  meer sociale controle
- Rechtse  repressieve maatregelen

Hoofdstuk 10 – preventie
Preventieve maatregelen worden genomen door:
- de landelijke overheid
- antispijbelbeleid en meer banen
- de lokale overheid
- preventief te fouilleren
- bedrijven
- goede alarminstallaties plaatsen
- burgers
- burgerwachten = bewoners van een wijk inspecteren 's avonds.

WELKE PREVENTIEVE MAATREGELEN ZIJN ER?
- meer sociale controle:

- aanstellen van conducteurs op bussen en trams
- aanstellen van stadswachten
- aanstellen van bewakingsdiensten
- plaatsen van camera's
- meer politie op straat
- verbetering woonomgeving
- zorgen dat niet veel huizen leeg staan.
- technische maatregelen, zoals verbeteren van sloten
- meer voorzieningen voor jongeren.

Bureau Halt = geven taakstraf

REACTIES

L.

L.

deze samenvatting is echt supergoed ik was zelf het hele boek aan het samenvatten, zag ik deze...

-....- achja nu heb ik t toch geleerd

11 jaar geleden

M.

M.

goede samenvatting bedankt ik heb morgen toets dus nog ff goed leren :)

11 jaar geleden

M.

M.

echt heel erg bedankt voor dit samenvatting.. beter dan uit mijn boek leren want dan word je gewoon helemaal gek:)

10 jaar geleden

I.

I.

HEt was heeel makkelijk maat weer niej helemaal duidelijk maar tog bedankt voor de moeite ik kwam dingen te weten die ik niet egt wist.

9 jaar geleden

Log in om een reactie te plaatsen of maak een profiel aan.