Blok 1, 3, 4, 5

Beoordeling 6.3
Foto van een scholier
  • Samenvatting door een scholier
  • 4e klas havo | 788 woorden
  • 26 augustus 2008
  • 17 keer beoordeeld
Cijfer 6.3
17 keer beoordeeld

ADVERTENTIE
Overweeg jij om Politicologie te gaan studeren? Meld je nu aan vóór 1 mei!

Misschien is de studie Politicologie wel wat voor jou! Tijdens deze bachelor ga je aan de slag met grote en kleine vraagstukken en bestudeer je politieke machtsverhoudingen. Wil jij erachter komen of deze studie bij je past? Stel al je vragen aan student Wouter. 

Meer informatie
Samenvatting Nederlands toetsweek 1

Hoofdstuk 1

Paragraaf 1.1 + 1.2

Paragraaf 1.1

• brainstormen: je schrijft in telegramstijl snel alles op wat je over het onderwerp te binnen schiet.
• Vaste vragen: om je voorkennis over het gekozen onderwerp op een rijtje te krijgen. Deze vragen stel je met behulp van vraagwoorden: Wie? Wat? Welke? Waar? Wanneer? Waarom? Waarmee? Hoe?
Hiermee kan je specifieke vragen stellen (bijv. Wie zijn erbij betrokken? Wat is het doel ervan?)
• informatie zoeken: Als je informatie wilt opzoeken kan je o.a. gebruik maken van naslagwerken. In naslagwerken vind je de algemene informatie over allerlei onderwerpen. Deze hebben vaak ook een verwijzing naar andere informatiebronnen. Verder kan je in encyclopedieën, woordenboeken, overzichtswerken en jaarboeken zoeken. Deze informatie kan je snel doorverwijzen, zodat je informatie kunt opzoeken of aanvragen. Verder kun je opzoeken in knipsel- of documentatiemappen. Deze bevatten artikelen over actuele onderwerpen die uit kranten en tijdschriften zijn gehaald. Verder kan je nog kijken in kranten en tijdschriften of op Internet of tv dit noem je audiovisuele hulpmiddelen.


Paragraaf 1.2

Er zijn 4 verschillende soorten leesstrategieën te onderscheiden. Dat zijn de volgende:

• Oriënterend lezen: het doel hiervan is een eerste indruk van de tekst te krijgen en een onderwerp/hoofdgedachte en publiek te bepalen. Je let hierbij op de titel, tussenkopjes, illustraties, inleiding, slot, cursieve of vette tekst, schrijver en de bron
• Globaal lezen: het doel hiervan is de hoofdzaken uit de tekst halen. Je let hierbij op de kernzinnen en de signaalwoorden
• Intensief lezen: het doel hiervan is een tekst helemaal begrijpen. Hierbij let je op de betekenis van woorden, verwijswoorden, verbanden, opbouw en het tekstdoel
• Kritisch lezen: het doel hiervan is een tekst beoordelen. Je let hierbij op of de informatie juist en volledig is en of de argumenten eerlijk en overtuigend zijn.

Hoofdstuk 3

Paragraaf 3.1 t/m 3.3

Paragraaf 3.1

Bij een tekst heb je verschillende tekstdoelen hieronder volgen de tekstdoelen:
• Informeren
• Overtuigen
• Beschouwen
• Activeren
• Amuseren

Paragraaf 3.2
Je hebt ook een aantal soorten teksten, dat zijn de volgende:

• Informatieve teksten: informatieve teksten hebben het doel om informatie te verschaffen. Ze bevatten hoofdzakelijk controleerbare feiten en deze zijn objectief. Dat betekent dat de mening van de schrijver niet echt naar voren komt.
• Persuasieve teksten: deze bevatten feiten, maar daarnaast komt ook duidelijk de mening naar voren. Deze teksten zijn subjectief, maar kunnen ook informatie geven of toestanden of problemen die worden behandeld.

• Activerende teksten: deze bevatten evenals persuasieve teksten de mening van de schrijver. Het hoofddoel is de lezer aan te zetten tot actie. De schrijver roept je ergens toe op. Deze teksten zijn subjectief.

Paragraaf 3.3

Zie boek voor het schema

Hoofdstuk 4

Paragraaf 4.1 en 4.2

Paragraaf 4.1

• Alinea: Elke tekst is verdeeld in alinea’s. Als de tekst geschreven is zijn de alinea’s duidelijk te herkennen. Aan het begin springt de alinea iets in en aan het einde van de alinea loop de regel niet helemaal door. Een goede alinea bestaat uit een hoofdmededeling of een hoofdbewering
• Kernzin: De kernzin van de alinea bestaat uit een hoofdmededeling of een hoofdbewering. Een kernzin staat meestal aan het begin van de alinea en is de rest een uitwerking van de kernzin.

Paragraaf 4.2

• Citeren: als je gaat tekstverklaren moet je wel eens een zin citeren. Dit betekent dat je de zin letterlijk over moet nemen en tussen aanhalingstekens te zetten. Bij een korte zin neem je meestal de hele zin over bij een lange zin noteer je de eerste 3 en de laatste 3 woorden.
• Onderwerp: een onderwerp van een tekst bestaat meestal uit 1 woord of uit enkele woorden. Het onderwerp van een groepje alinea’s bepaal je meestal door goed naar de kernzinnen te kijken. Wil je het onderwerp van een hele tekst weten dan let je meestal op de titel, de inleiding en het slot

• Hoofdgedachte: de hoofdgedachte bestaat uit 1 zin die je meestal onder eigen woorden moet brengen. Om de hoofdgedachte te formuleren kijk je meestal naar de titel, de inleiding, het slot en de kernzinnen

Hoofdstuk 5

Paragraaf 5.1 t/m 5.3

Paragraaf 5.1

• herhaling (woordgroepen uit de vorige alinea worden herhaald)
• overgangszinnen (samenvattende zinnen aan het begin of eind van een alinea)
• signaalwoorden (verband of verbinding)
• aankondigende zinnen (geven aan wat men kan verwachten)

Paragraaf 5.2 en 5.3

Je hebt de volgende verbanden met daarachter de signaalwoorden:

• tegenstellend verband: doch, echter, integendeel, daar staat tegenover, enerzijds, anderzijds
• opsommend verband: ook, niet alleen … maar ook, verder, nog, daarnaast, zowel…als…, ten eerste… ten tweede…
• oorzakelijk verband: daardoor, zodat, waardoor, ten gevolge van
• redengevend verband: omdat, want, immers

• concluderend verband: concluderend, samenvattend, alles bij elkaar
• voorwaardelijk verband: mits, wanneer, indien, tenzij, in het geval dat
• vergelijkend verband: zoals, hetzelfde, eenzelfde geval

Hoofdstuk 6


Paragraaf 6.2

• herhaling (woordgroepen uit de vorige alinea worden herhaald)
• overgangszinnen (samenvattende zinnen aan het begin of eind van een alinea)
• signaalwoorden (verband of verbinding)
• aankondigende zinnen (geven aan wat men kan verwachten)

REACTIES

Log in om een reactie te plaatsen of maak een profiel aan.