Blok 9 Topniveau Nederlands
Theorie 5.4 + 5.5
Soorten structuren:
- Voor en nadelen structuur
- vroeger en nu structuur
- probleem en oplossingsstructuur
- verschijnsel en verklaringsstructuur
- bewering en argumentstructuur
- verschijnsel en besprekingsstructuur
Theorie 5.1 + 5.2
Verbanden tussen alinea's:
- herhalingen
- overgangszinnen
- signaalwoorden
- aankondigende zinnen
soorten verbanden:
- tegenstellend verband
- opsommend verband
- oorzakelijk of redengevend verband
- uitleggend verband
- concluderend of samenvattend verband
- voorwaardelijk verband
- vergelijkend verband
Theorie 5.7
Functies van tekstgedeeltes
Theorie 4.3
Zakelijke tekst bestaat uit 3 delen:
- inleiding
- middenstuk
- slot
inleiding heeft 5 functies:
- de belangtelling van de lezer of luisteraar opwekken
- het onderwerp introduceren en/of de hoofdgedachte naar voren brengen
- aankondigen hoe de tekst is opgebouwd
- de aanleiding voor het schrijven de tekst noemen
- de lezer of luisteraar welwillend stemmen
pakkende inleiding schrijven:
- beging met een of meer directe vragen
- begin met een uitspraak in de vorm van een stelling, gevolgd door een vraag.
- begin met een retorische vraag
- begin met een verrassende, uitdagende, shockerende of sarcastische openingszin.
- vertel een korte anekdote
- stel het probleem meteen aan de orde
- noem de aanleiding voor het schrijven van je tekst.
Theorie 6.3 + 6.4
2 type redeneringen
eerste hoofdtype:
1) stelling/bewering
2) argumenten
3) conclusie
tweede hoofdtype:
1) argumenten
2) conclusie (=stelling/bewering)
neven en ondergeschikte argumenten
subargumenten zijn ondergeschikt aan het hoofdargumenten
Theorie 6.6 + 6.7
Logisch redeneren en redeneerfouten
Soorten argumenten:
- voorbeeld
- feit
- beroep op autoriteit (een deskundige)
- vergelijking
- moreel argument (argument ontleent aan persoonlijke idealen, religie of een levenshouding)
- emotioneel argument (zeer persoonlijk)
Theorie 7.2
Uittreksel = puntsgewijs opschrijven wat je belangrijk vindt.
Samenvatting = nieuwe tekst die de oorspronkelijke tekst vervangt.
Eisen aan een goede samenvatting:
1) bevat alleen de hoofdzaken van de tekst
2) de strekking van de tekst is juist weergegeven
3) de samenvatting is prettig leesbaar
4) de omvang is hoogstens 20% van de oorspronkelijke tekst. Bij examen tekst reduceren tot 10%
5) De samenvatting moet representatief zijn, de lezer moet de oorspronkelijke tekst kunnen vervangen zonder dat de lezer iets belangrijks mist.
Theorie 6.8
Foute argumenten:
1) het-op-de-man-spelen (persoonlijke kritiek om toch zijn zin door te drijven, door persoonlijke kritiek moet de ander minder geloofwaardig worden
2) Het meelopersmotief (beroep op een algemene mening of een algemeen verschijnsel en zo zijn zin proberen door te drijven.
3) Generalisering (vanuit één voorbeeld of één gebeurtenis wordt een conclusie getrokken die voor iedereen geld)
4) Dreigement ('macht')
5) Ontduiking (geen echte bewijzen)
6) Cirkelredenering (argument dat hij al gebruikt, is al onderdeel van een stelling/bewering)
Theorie 9.15
Verkeerd gebruik van de lijdende vorm, geen symmetrie; overdrijving; mislukte beeldspraak of woordpseling
Meeste zinnen staan in de bedrijvende vorm (onderwerp verricht de handeling die in het gezegde wordt genoemd)
Zinnen in de lijdende vorm (ondergaat onderwerp de handeling die in het gezegde wordt genoegd.
> minder direct.
Symmetrie: Gelijkheid in de bouw van zinsgedeelten. Geen gelijke structuur > geen symmetrie
Overdrijving: Voorkom overdrijvingen want zo overtuig je de lezer niet.
Mislukte beeldspraak of woordspeling: Gebruik alleen beeldspaak die past, Beter geen beeld dan mislukt beeld!
Woorden op de verkeerde plaats
Tangconstructie = woorden die bij elkaar horen staan te ver uit elkaar, waardoor de zin onoverzichtelijk wordt.
Tussengeschoven bijzin van voorwaarde = noemt de voorwaarde waaraan datgene wat in de hoofdzin staat, moet voldoen.
Foutieve inversie= als het onderwerp achter de persoonsvorm staat.
Niet bedoelde dubbelzinnigheid= dubbelzinnigheid naar voren laten komen die niet zo is bedoeld.
Opdracht 9
1) Femme fatale = vrouw die mannen ten grond richt.
2) Finishing touch = degene wat het afmaakt.
3) Follop-up = vervolgbespreking
4) Force majeur = overmacht
5) Freewheelen = het kalm aan doen
6) Glamour = schone schijn
7) Hetze = lastercampagne
8) Incrowd = min of meer gesloten groep mensen die ergens bij horen
9) Krach = dramatische ineenstorting van de koersen
10) Last but not least = de laatste, maar niet het minste
11) Mise-en-scène = inrichting van het toneel
12) Outcasts = uitgestotenen, paria's
13) Passe-partout = kaart voor alle voorstellingen
14) Prinzipienreiter = doordrammer
15) Protégé = beschermeling
16) Screenen = iemands doen en laten nagaan alvorens hem te benoemen.
17) Selfsupporting - zelfvoorzienend
18) Slip of the pen = verschrijving, uitglijder
19) Sans rancune = zonder haatgevoelens
20) streber = iemand die middelen gebruikt om vooruit te komen in de maatschappij.
21) Up-to-date = bijgewerkt
22) voucher = papier waarop staat dan men recht heeft op iets
23) wishful thinking= datgene denken wat je graag zou willen
24) would-be = zogenaamd, niet werkelijk
Opdracht 10
1) adhesie= instemming
2) agglomeratie = het geheel van aangroeiende plaatsen
3) alert = waakzaam
4) allure = is indrukwekkend voor zijn bouwstijl
5) ambiance = sfeer, stijl
6) ambivalente = onzeker vanwege positieve en negatieve krachten
7) amnestie = kwijtschelding van straf
8) annuleren = afzeggen, ongeldig laten verklaren
9) antecedenten = gebeurtenissen uit iemands vroegere leven
10) apotheose = schitterende afsluiting
11) arsenaal = grote hoeveelheid
12) associëren = in verband brengen
13) auditief = op gehoor gericht
14) badinerende = licht spottende
15) bagatelliseren = minder belangrijk achten dan ze zijn
16) ballotage = stemming over iemands toelating
17) banale = platte, ongepaste
18) civiele = huishoudelijke diens (uitgevoerd door burgers en niet door verpleegkundigen)
19) clausule = aparte bepaling in een contract
20) clement = weinig streng, mild
21) Coalitie = verbond van twee of meer politieke partijen die samen regeringsverantwoordelijkheid dragen.
22) Coëxistentie = naast elkaar bestaan van landen met verschillende politiek en maatschappelijk systeem.
23) Colporteren = langs de huizen gaan om verzekeringen, cursussen, bladen etc te gaan verkopen.
24) Competent = bekwaamheid, in staat tot.
Theorie 5.4 + 5.5
Soorten structuren:
- Voor en nadelen structuur
- vroeger en nu structuur
- probleem en oplossingsstructuur
- verschijnsel en verklaringsstructuur
- bewering en argumentstructuur
- verschijnsel en besprekingsstructuur
Theorie 5.1 + 5.2
Verbanden tussen alinea's:
- herhalingen
- overgangszinnen
- signaalwoorden
- aankondigende zinnen
soorten verbanden:
- tegenstellend verband
- opsommend verband
- uitleggend verband
- concluderend of samenvattend verband
- voorwaardelijk verband
- vergelijkend verband
Theorie 5.7
Functies van tekstgedeeltes
Theorie 4.3
Zakelijke tekst bestaat uit 3 delen:
- inleiding
- middenstuk
- slot
inleiding heeft 5 functies:
- de belangtelling van de lezer of luisteraar opwekken
- het onderwerp introduceren en/of de hoofdgedachte naar voren brengen
- aankondigen hoe de tekst is opgebouwd
- de aanleiding voor het schrijven de tekst noemen
- de lezer of luisteraar welwillend stemmen
pakkende inleiding schrijven:
- beging met een of meer directe vragen
- begin met een uitspraak in de vorm van een stelling, gevolgd door een vraag.
- begin met een verrassende, uitdagende, shockerende of sarcastische openingszin.
- vertel een korte anekdote
- stel het probleem meteen aan de orde
- noem de aanleiding voor het schrijven van je tekst.
Theorie 6.3 + 6.4
2 type redeneringen
eerste hoofdtype:
1) stelling/bewering
2) argumenten
3) conclusie
tweede hoofdtype:
1) argumenten
2) conclusie (=stelling/bewering)
neven en ondergeschikte argumenten
subargumenten zijn ondergeschikt aan het hoofdargumenten
Theorie 6.6 + 6.7
Logisch redeneren en redeneerfouten
Soorten argumenten:
- voorbeeld
- feit
- beroep op autoriteit (een deskundige)
- vergelijking
- moreel argument (argument ontleent aan persoonlijke idealen, religie of een levenshouding)
- emotioneel argument (zeer persoonlijk)
Theorie 7.2
Uittreksel = puntsgewijs opschrijven wat je belangrijk vindt.
Samenvatting = nieuwe tekst die de oorspronkelijke tekst vervangt.
Eisen aan een goede samenvatting:
1) bevat alleen de hoofdzaken van de tekst
2) de strekking van de tekst is juist weergegeven
3) de samenvatting is prettig leesbaar
4) de omvang is hoogstens 20% van de oorspronkelijke tekst. Bij examen tekst reduceren tot 10%
5) De samenvatting moet representatief zijn, de lezer moet de oorspronkelijke tekst kunnen vervangen zonder dat de lezer iets belangrijks mist.
Theorie 6.8
Foute argumenten:
1) het-op-de-man-spelen (persoonlijke kritiek om toch zijn zin door te drijven, door persoonlijke kritiek moet de ander minder geloofwaardig worden
2) Het meelopersmotief (beroep op een algemene mening of een algemeen verschijnsel en zo zijn zin proberen door te drijven.
4) Dreigement ('macht')
5) Ontduiking (geen echte bewijzen)
6) Cirkelredenering (argument dat hij al gebruikt, is al onderdeel van een stelling/bewering)
Theorie 9.15
Verkeerd gebruik van de lijdende vorm, geen symmetrie; overdrijving; mislukte beeldspraak of woordpseling
Meeste zinnen staan in de bedrijvende vorm (onderwerp verricht de handeling die in het gezegde wordt genoemd)
Zinnen in de lijdende vorm (ondergaat onderwerp de handeling die in het gezegde wordt genoegd.
> minder direct.
Symmetrie: Gelijkheid in de bouw van zinsgedeelten. Geen gelijke structuur > geen symmetrie
Overdrijving: Voorkom overdrijvingen want zo overtuig je de lezer niet.
Mislukte beeldspraak of woordspeling: Gebruik alleen beeldspaak die past, Beter geen beeld dan mislukt beeld!
Woorden op de verkeerde plaats
Tangconstructie = woorden die bij elkaar horen staan te ver uit elkaar, waardoor de zin onoverzichtelijk wordt.
Foutieve inversie= als het onderwerp achter de persoonsvorm staat.
Niet bedoelde dubbelzinnigheid= dubbelzinnigheid naar voren laten komen die niet zo is bedoeld.
Opdracht 9
1) Femme fatale = vrouw die mannen ten grond richt.
2) Finishing touch = degene wat het afmaakt.
3) Follop-up = vervolgbespreking
4) Force majeur = overmacht
5) Freewheelen = het kalm aan doen
6) Glamour = schone schijn
7) Hetze = lastercampagne
8) Incrowd = min of meer gesloten groep mensen die ergens bij horen
9) Krach = dramatische ineenstorting van de koersen
10) Last but not least = de laatste, maar niet het minste
11) Mise-en-scène = inrichting van het toneel
12) Outcasts = uitgestotenen, paria's
13) Passe-partout = kaart voor alle voorstellingen
14) Prinzipienreiter = doordrammer
16) Screenen = iemands doen en laten nagaan alvorens hem te benoemen.
17) Selfsupporting - zelfvoorzienend
18) Slip of the pen = verschrijving, uitglijder
19) Sans rancune = zonder haatgevoelens
20) streber = iemand die middelen gebruikt om vooruit te komen in de maatschappij.
21) Up-to-date = bijgewerkt
22) voucher = papier waarop staat dan men recht heeft op iets
23) wishful thinking= datgene denken wat je graag zou willen
24) would-be = zogenaamd, niet werkelijk
Opdracht 10
1) adhesie= instemming
2) agglomeratie = het geheel van aangroeiende plaatsen
3) alert = waakzaam
4) allure = is indrukwekkend voor zijn bouwstijl
5) ambiance = sfeer, stijl
6) ambivalente = onzeker vanwege positieve en negatieve krachten
7) amnestie = kwijtschelding van straf
9) antecedenten = gebeurtenissen uit iemands vroegere leven
10) apotheose = schitterende afsluiting
11) arsenaal = grote hoeveelheid
12) associëren = in verband brengen
13) auditief = op gehoor gericht
14) badinerende = licht spottende
15) bagatelliseren = minder belangrijk achten dan ze zijn
16) ballotage = stemming over iemands toelating
17) banale = platte, ongepaste
18) civiele = huishoudelijke diens (uitgevoerd door burgers en niet door verpleegkundigen)
19) clausule = aparte bepaling in een contract
20) clement = weinig streng, mild
21) Coalitie = verbond van twee of meer politieke partijen die samen regeringsverantwoordelijkheid dragen.
22) Coëxistentie = naast elkaar bestaan van landen met verschillende politiek en maatschappelijk systeem.
24) Competent = bekwaamheid, in staat tot.
REACTIES
:name
:name
:comment
1 seconde geleden
H.
H.
leuk x
5 jaar geleden
Antwoorden