Hoe kies jij een studie?

Daar zijn wij benieuwd naar. Vul onze vragenlijst in en bepaal zelf wat voor beloning je daarvoor wilt krijgen! Meedoen duurt ongeveer 7 minuten.

Meedoen

Koloniale relatie tussen Nederland en Nederlands-Indië

Beoordeling 5.3
Foto van een scholier
  • Samenvatting door een scholier
  • 5e klas havo | 3521 woorden
  • 17 juni 2008
  • 35 keer beoordeeld
Cijfer 5.3
35 keer beoordeeld

ADVERTENTIE
Overweeg jij om Politicologie te gaan studeren? Meld je nu aan vóór 1 mei!

Misschien is de studie Politicologie wel wat voor jou! Tijdens deze bachelor ga je aan de slag met grote en kleine vraagstukken en bestudeer je politieke machtsverhoudingen. Wil jij erachter komen of deze studie bij je past? Stel al je vragen aan student Wouter. 

Meer informatie
De koloniale relatie tussen Nederland(ers) en Nederlands-Indië

H1 Europese expansie en de VOC (1500-1800)
1.1 Inleiding:
Het gaat om de ontwikkeling van de koloniale relatie tussen Nederland(ers) en Nederlands-Indië en daar wordt vanuit een Nederlands (westers) perspectief naar gekeken. Daarom (chronologisch):
1. ten tijde van de VOC (1602-1799) Indië of Oost Indië
2. 19e en 20e eeuw (koloniale tijd): “Nederlands Indië”
3. door nationalisten na 1920 en vooral na de uitroeping van de republiek op 17-8-1945: Indonesië


1.2 VOC
In 1595 vond de eerste expeditie vanuit Nederland richting de specerijeneilanden in de Oost plaats. Daarna werden door zgn. voorcompagnieën vanuit Zeeland en Amsterdam nieuwe expedities ondernomen om de onderlinge concurrentie – waar prijzen en winsten daalden en inkoopprijzen stegen – te beëindigen en de krachten te bundelen werd de VOC opgericht (1602). O.l.v. Jan Pieterszoon Coen werd in 1619 het bestuurscentrum/hoofdkwartier verplaatst van Ambon naar Batavia. Rond 1625 was de VOC de grootste handelonderneming in de wereld. Zij haalde specerijen uit de Molukken, peper uit Atjeh, etc. Britten en Portugezen waren verdreven uit het oosten van Indië. In de 17e eeuw richtte de VOC zich vooral op de Molukken; op het kruidnagelmonopoly. In de 18e eeuw verschoof de aandacht naar Java: koffie en suiker werden belangrijk. Toen slaagde de VOC er ook in de eigen macht uit te breiden ten koste van de macht van de vorsten. Daarnaast had de VOC diverse handelsposten (factorijen). Zeer belangrijk werd in de 17e eeuw de inter-Aziatische handel; handel tussen “landen” in Azië waar de VOC flink aan verdiende(!!!). De VOC was tot 1700 succesvol; flinke winsten voor de aandeelhouders. Maar in de loop van de 18e eeuw ging het mis door corruptie, gebrek vaan kapitaal en concurrentie van de Engelsen. Patriotten (liberalen) afkomstig uit de opkomende burgerij, met verlichtingsidealen en zonder macht waren voor meer democratisering/tegen de macht van de stadhouder en de conservatieve prinsgezinde. Zij wilden de VOS opheffen; toegang op de handel op Indië openstellen voor meer burgers. In 1796 ging de VOC failliet en op 1-1-1800 kwam de verantwoordelijkheid voor de bezittingen in Azië aan de staat; de Bataafse Republiek.

1.3 De politiek-economische contacten
De VOC was een handelscompagnie, die winst nastreefde. In de 17e eeuw had de VOC vrijwel een wereldmonopoly in de specerijenhandel. De VOC mocht als enige Nederlandse onderneming ten oosten van Kaap de Goede Hoop handelen (handelsoctrooi). Daarbij kreeg de VOC politieke en bestuurlijke bevoegdheden: zij mochten verdragen sluiten met vorsten, forten bouwen en oorlog voeren. De VOC sloot met inheemse vorsten handelsverdragen; voor de VOC voor onbepaalde tijd – voor de vorsten tijdelijk, zoland het politiek van belang was  misverstanden en geweld.
De VOC werd gezien als medestander in de strijd tegen interne rivalen en buitenlandse vijanden. In de Molukken militaire steun in ruil voor specerijenmonopoly  leidde soms tot geweldadige conflicten (Banda).

De VOC nam dus niet het bestuur over, maar sloot verdragen  dit systeem eiste regelmatig politieke/militaire inspanningen. Vooral op Java had de VOC weinig contact met de bevolking. Het contingentenstelsel, de leveringscontracten liepen via de vorsten, die de bevolking soms onder druk zetten om meer te verbouwen.

1.4 Cultureel - mentale ontwikkelingen: beïnvloeding aan de oppervlakte
Van de Europese cultuur drong behalve wat producten weinig dor aan de vorstenhoven. Op de handelsposten ontstond op het gebied van kleding, voedsel, godsdienst, huiselijk leven ect. Een Indo-europese mengcultuur. Het aantal Europese vrouwen was beperkt, Nederlandse mannen trouwden of gingen samenwonen met inheemse vrouwen.
et grootste deel van de bevolking hing de Islam aan. Behalve op de Molukken –waar een deel van de bevolking dankzij de Portugezen RK was- werd niet geprobeerd om de bevolking tot het Christendom te bekeren. De VOC wilde verzet van Islamitische geestelijken voorkomen.

H2 Van VOC naar Cultuurstelsel (1800-1870)
2.1 Oriëntatiekennis
De Franse tijd – Napoleontische oorlogen in combinatie met verlichtingsdenkbeelden- droeg bij aan de modernisering van de wetgeving en staatsstructuur. Nationale gevoelens en liberale denkbeelden leidden in 1848 tot grondwetswijzigingen (na de restauratie) en deelname van meer burgeres aan het politieke proces. Vanuit Groot-Brittannië verspreidde de Indische revolutie zich na 1800 over West Europa en de VS  opkomst van de Indische samenleving.

Dus én de politieke én de economische ontwikkelingen versterkten de positie van de bourgeoisie.

2.2 De overgangsperiode (1799-1830)
Tijdens de Franse tijd in Nederland waren de contacten met Indië beperkt of verbroken. In 1808 stuurde koning Lodewijk Napoleon de ‘patriot’ H.W. DAENDELS als gouverneur-generaal naar Batavia om de kolonie te reorganiseren. Hij streefde naar sterke staatsinvloed en bestreed de macht van de oude regenten. Het feodalisme (met herendiensten) van de inlandse vorsten werd vervangen door een systeem waarbij de boeren op Java landrente (=belasting op rijstoogst) moesten gaan betalen. Maar toen Daendels de Grote Postweg liet aanleggen greep hij terug op feodale tradities (gedwongen herendiensten).
Tussen 1811-1816 was Indië in handen van de Engelsen (onder T.S. Raffles). Na 1816 slaagde de Nederlanders er niet in de kolonie winstgevend te maken. De door Koning Willem I benoemde Gouverneur Generaal J.D. van der Capellen (1816-1826) die Javaanse boeren probeerde te beschermen tegen de willekeur van Javaanse vorsten en tegen de westerse ondernemers –die grond opkochten- kregen de financiën ook niet op orde. De onrust onder vorsten en bevolking leidde tot: De Java-Oorlog (1825-1830).

2.3 De tijd van het Cultuurstelsel (1830-1870) -- belangrijk! –
Prins Diponegoro maakte de politieke, sociale, economische en godsdienstige onvrede van de islamitische Javanen zichtbaar - een voor Nederland kostbare Java-oorlog - Economische argumenten gingen een hoofdrol spelen in de discussie over de toekomst van Nederlands Indië. Om de kolonie winstgevend te maken ontwikkelde Johannes vd Bosch het Cultuurstelsel : exploitatie van Java ten behoeve van de Nederlandse schatkist. De bevolking op Java werd gedwongen tropische exportgewassen ‘cultures’ : koffie, suiker en indigo te verbouwen  afstaan aan het koloniale gouvernement in ruil vor plantloon. Om de productie op te voeren kregen Nederlandse bestuursambtenaren en inheemse regenten cultuurprocenten. In de overige delen van de archipel (de zgn Buitengewesten) bleef de Nederlandse invloed beperkt

2.4 Toenemende economische invloed van de Nederlandse overheid
De Javaanse boeren moesten:
Door het cultuurstelsel nam de werkdruk van de Javaanse bevolking toe  eigen sawa’s konden soms niet bewerkt worden. De suikercultuur putte de grond uit en onttrok water aan de rijstbouw; de cultuurprocenten leidden tot misbruik. De plantlonen leidden tot modernisering van de Javaanse economie. Tussen 18.0 – 1945 ging het goed  goede oogstern  hogere plantlonen  meer welvaart. Maar na 1845 slechte oogsten  hongersnood!  hervorming cultuurstelsel om de druk op de bevolking te verminderen. Naast het cultuurstelsel was er een inheemse economie gericht op zelfvoorziening en regionale handel.
De NHM (=Nederlandse Handel Maatschappij) zorgde voor vervoer en verkoop van cultuurproducten  werden op veilingen in Nederland verkocht  opbrengst (=het botig slot???) kwam in de Nederlandse schatkist  werd oa gebruikt om de infrastructuur van Nederland te verbeteren.


2.5 Versteviging van de politieke contacten -- belangrijk! –
Er werd een dualistisch bestuursstelsel ingevoerd; het Nederlandse en het inheemse bestuur functioneerden naast elkaar:
Binnenlands bestuur: o.l.v. Gouverneur Generaal, daaronder residentenprovincies, daaronder assistent residenten en daaronder controleurs/administrateurs.
Inheems bestuur: (erfelijke) regenten – inheemse vorsten; die bestuurden met behulp van plaatselijke hoofden. De regenten werden steeds meer uitvoerders van het Nederlandse beleid.

H3 Liberalisme & ethische politiek (1870-1900)
3.1 Oriëntatiekennis
In de 19e eeuw zagen de (geïndustrialiseerde) Europeanen zichzelf als toonaangevend in de wereld op politiek, economisch en cultureel gebied. Een aantal Europese staten bouwde een groot koloniaal rijk op de contacten met het koloniaal bezit in Azië werden vergemakkelijkt door de opening van het Suezkanaal in 1869.
Nationalisme en blak superioriteitsgevoel speelden een belangrijke rol in het modern imperialisme  de koloniale bevolking moest beschaving worden bijgebracht  staten hadden een beschavingsopdracht: de ’white man’s burden’ of zoals de Nederlanders het formuleerde de ‘voogdijgedachte’

3.2 Politieke veranderingen: de vesting van het Nederlands gezag in de archipel
De buitengrenzen van Nederlands Indië waren in de 19e eeuw internationaal erkent. De relatie met de vorsten was min of meer gestandaardiseerd: militaire steun en politieke waarborgen in ruil voor economische goederen en een erkenning van het Nederlandse gezag. Het gezag werd versterkt in de gebieden die al onder Nederlandse controle waren. Militaire veroveringen vond men niet echt wenselijk. In de buitengewesten werd het Nederlandse gezag op kleine schaal uitgebreid. Het KNIL (= Koninklijk Nederlands Indisch Leger) ondernam korte stafexpedities. (tuchtigen)
Aan het eind van de 19e eeuw kwam er een omslag naar een meer imperialistische politiek; bijv. de Lombokexpeditie (1894). Maar vooral in de Atjeh-oorlog (1873-1913) kwam die (nieuwe) politiek naar voren. De Atjeeërs voerden een felle guerrillaoorlog tegen het Nederlandse gezag. Na een langdurige oorlog werd het onder generaal J.B. vanHeutz ‘gepacificeerd’ en kwam het onder koloniaal bestuur. Voor veel Nederlanders was deze oorlog ‘een zaak van nationale eer’. Onderworpen vorsten/sultans moesten een door Snoeck Hurgronje ontworpen korte verklaring tekenen. Zij verklaarden: de Nederlandse heerschappij te accepteren, de regels van het gouvernement te volgen en geen zelfstandige politiek te voeren. Het zelfbestuur was beperkt door de Nederlandse aanwezigheid.


3.3 Economische veranderingen
Na 1848 (liberale g rondwet!) kwam er in Nederland meer kritiek op het koloniaal bestuur; vooral op het ‘verderfelijke’ cultuurstelsel. Economisch eigenbelang was minstens zo belangrijk in die kritiek. Deze critici wilden de kolonie openen voor particulier initiatief. En aangezien de liberalen in Nederland de macht hadden gebeurde dat ook.
De exploitatie van (ontdekte) grondstoffen als tin olie en steenkool gingen door de mijnwet van 1850 van de kolonistische overheid naar particulieren. Met de agrarische wet van 1870 werd de kolonie verder geopend voor particulier ondernemerschap. De suikerwet leidde tot opheffing van de goeveneurscultures en het cultuurstelsel. )cultuurstelsel± winst naar de overheid  NA 1870 winst naar particulieren)
Na 1870 vestigden zich particuliere bedrijven op Java en in de buitengewesten; de rechten van de bevolking op in de cultuur gebrachte gronden werden gerespecteerd. Op Sumatra werden –op niet in cultuur gebrachte gronden|! – tabaksplantages, later ook koffie- en rubberplantages tot ontwikkeling gebracht. De Nederlandse economie werd meer afhankelijk verbonden met de Indische economie; Nederlandse bedrijven verwerkten grondstoffen o.a. suiker, tabak uit indië; de textiel industrie in Twente zette de ‘katoentjes’ af in Indië; de scheepsbouw kreeg een impuls door het succes van de Koninklijke Paketvaart Maatschappij (KPM).
De KPM zorgde na 1891 voor een netwerk van scheepvaartverbindingen in de archipel; o.a. voor troepentransporten en lijndiensten ( ontsluiting gebieden). Rond 1900 gingen inheemse boeren op Celebes, Sumatra en Borneo ook produceren – kleinschalige productie van oa rubber- voor de wereldmarkt. Chinese tussenhandelaren verbonden deze inheemse producenten met de wereldmarkt. Chinezen  Europese handelshuizen in de havensteden.

3.4 Sociale ontwikkelingen
Indië na 1870: van een agrarische-feodale samenleving naar een moderne geldeconomie. Veel boeren op Java daalden op de sociale ladder door:
- de afhankelijkheid van een dalend geld inkomen;
- de sterke bevolkingsgroei;
- de door de belastingdruk;
- de door een lage rijstproductie en;
- hongersnood
Dit leidde tot ‘boerenopstanden’, tot migratie naar de stad of de plantagegebieden op Sumatra.

Omdat de inheemse bevolking niet op de landbouwondernemingen wilden werken haalden de ondernemers Chinese en Javaanse contractkoelies naar Sumatra. Zij tekenden een ‘wurgcontract’: tegen een voorschot 3 jaar voor een planter werken. Arbeidsomstandigheden waren beroerd: slecht eten, strenge straffen, weinig medische verzorging etc. Met de koelieordonnantie uit 1880 – met de “poenale sancties” (strenge straffen bij weglopen of overtredingen; koelies waren “rechteloos”) – versterkte de overheid de positie van de ondernemers. Rond Deli ontstond een pionierscultuur met een westers superioriteitsgevoel en weinig respect voor de koelies en (de cultuur van) de bevolking.

Rond 1900 was er, vooral op Java, sprake van een mengcultuur. Deze tijd werd vaak gezien, herinnerd als een harmonieuze tempo doeloe, de “goede oude tijd”.


Maar uit romans komt ook een samenleving met een sociaal susteem naar voren; waarbij de Europeanen de basis vormden van een ingewikkelde hiërarchie met “vreemde oosterlingen”, “Chinezen” en “inheemsen”. Dat was ook zichtbaar in de rechtspraak: europees recht, naast de Adat en naast het islamitische recht (geen mengcultuur).

Bovendien veranderden de verhoudingen rond 1900. Toenemende immigratie uit Nederland bedreigde de sociale positie van de Indo-Europeanen; die niet door onderwijs emancipeerde (net als de Javaanse adel en de Chinezen). De komst van Europeaanse vrouwen en de moderne communicatiemiddelen leidden tot europeanisering van de cultuur van de elite en drong de mengcultuur – met oa. Het concubinaat (vriendinnetje/scharrel + kind) – naar de achtergrond. Rond 1920 was de cultuur van de bovenlaag + Indo-Europeaanse bevolking in de steden ster Europees (ook meer racistisch; superioriteitsgevoelens, etc.).

Door de uitbreiding van het Nederlandse gezag, de culturele verandering en de opkomst van het Indo-nationalisme namen de politieke en raciale spanningen toe.

H4 De tijd van de wereldoorlogen: nationalisme (1900 – 1949)
4.1 Oriëntatiekennis
Oorzaken van WOI: nationalisme en imperialisme. Door WOI werd de West-Europese wereldhegemonie (=heerschappij) aangetast. De deelname van de VS aan de oorlog was beslissend en de Russische revolutie (1917) gaf het communisme een machtbasis. Door WOI – moeizaam contact moederlanden – kolonies – kreeg het opkomend nationalisme in de koloniën mogelijkheden zich te ontwikkelen; vooral in de jaren ’20 veel aanhang; maar het werd onderdrukt door de koloniale mogendheden.

De economische crisis (na 1929) leidde tot protectionisme  de wereldhandel in grondstoffen stortte in elkaar. Door de crisis, toename van antidemocratische bewegingen met extreemnationalistische denkbeelden  in Duitsland en Japan: een agressieve buitenlandse politiek  WOII. WOII was beslissend voor de dekolonisatie van veel Aziatische landen. De (superieure) Europeanen verdwenen in kampen. De burgerbevolking in bijv. Indonesië werd door de Japanners ingezet voor oorlogsdoeleinden. Einde oorlog door atoombommen. Terugkeer van de Europese mogendheden na WOII leidde tot hevig verzet. Bij het dekolonisatie speelde ook de koude oorlog een rol.

4.2 De Ethische Politiek (1901-1920)
Eind 19e eeuw kritiek op het koloniale beleid; oa de Max Havelaar van Mltatuli. Kuyper pleitte in het beginselprogramma van de ARP (1879) voor de voogdijgedachte: een koloniaal beleid met als doen de Indiërs o te voeden en op termijn zelfstandiger te maken. Leidend principe was de associatiegedachte: ‘aanpassing van de Indische cultuur in de Europese cultuur’  resultaat: een nieuwe beter cultuur. Nadat van Deventer in een artikel betoogde dat Nederland een ‘ereschuld’ (baten van het cultuurstelsel) aan Indië had  ethische politiek. Nederland moest het welzijn en de welvaart van de Indische bevolken bevorderen. Dit gebeurde onder de leuze: ‘immigratie, emigratie en educatie’.
De modernisering van het binnenlandse en inheemse bestuur leidde tot grotere bemoeienis met het dagelijkse leven van de bevolking.

Door de Decentralisatiewet (1903) kreeg een klein aantal Indische zitting in gemeente- en provincieraden. Op centraal niveau bracht de volksraad (1916) –zou moeten uitroeien tot een Nederlands-Indisch parlement- beperkte mogelijkheden tot inspraak. Toename van onderwijs van kinderen van de Javaanse + Indo-Europese elite  emancipatiestreven  oprichting nationale groeperingen:
1908 de elitair Javaanse Boedi Oetomo: samenwerking met de nedleranders om nederlands0Indië te ontwikkelen.
1912 De Sarekat Islam –grote aanhang-: democratisering van het bestuurd. Bij het binnenlandse bestuur meer begrip voor nationale beweging onder de rest van de Nederlanders in Indië + bevolking in Nederland.

4.3 De gevolgen van de Ethische politiek
De welvaartspolitiek leidde tot verbetering van de infrastructuur, irrigatieprojecten, landbouwvoorlichting, etc. Door de sterke bevolkingsgroei + het “consumptief” gebruik van verstrekte kredieten nam de welvaart maar weinig toe. Er kwam onderwijs met schooltypes naar “landaard”: desascholen, Europese lagere scholen, etc. De Javaanse Kartini (1879 -1904) bepleitte onderwijs aan meisjes. De Javaanse elite en Indo-Europeanen profiteerden van de (beperkte) mogelijkheden tot het volgen van hoger onderwijs, o.a. technische hogeschool in Bandoeng. Maar omdat de aantrekkelijke banen gereserveerd bleven voor de blanken bleven de carrière mogelijkheden beperkt.
De gezondheidszorg verbeterde –o.a. door toedoen van zending/missie- door voorlichting over hygiëne/vaccinatieprogramma. Zending/missie werden na de grondwet van 1848 toegelaten  kregen bepaalde gebieden toegewezen (conflicten met de islam werden vermeden). Lang niet iedereen was voor een ‘kersteningspolitiek’.
In 1907 kwam er een arbeidsinspectie  verbeteringen in de positie van de contractarbeiders (maar de poenale sanctie = het recht om koelies te straffen. bleef nog lang).
De Ethische politiek botste met het naar winst strevende particuliere bedrijfsleven. De Ethische politiek had op Java weinig effect: onderwijs was beperkt; politieke invloed bleef te minimaal voor de naar zelfbestuur strevende nationalisten.

4.4 Politieke ontwikkelingen 1920-1940: De opkomst van het nationalisme
Na WO1 kwam de leiding in Indische aangelegenheden in de kolonie zelf te liggen; vandaar ook de volksraad, die in 1925 van adviserend tot medewetgevend orgaan werd verheven. Maar de ongelijke zetelverdeling voor de bevolkingsgroepen bleef bestaan.
In de jaren ’20 nieuwe nationale bewegingen. O.a. de PKI (=Partai Communis Indonesia) dies streefde naar onafhankelijkheid en naar steen van de ‘arbeiders’.

In 1926/1927 organiseerde de PKI een (mislukte) opstand o Java en Sumatra en werd daarna verboden. (duizenden werden gevangen genomen)
In 1927 richtte Soekarno en Hatta de Partai Nasional Indonesia (PNI) op, die ene nationale ideologie ontwikkelde voor een ongedeeld Indonesië:e  streefde, dmv non-coöperatie en massa-actie, naar een onafhankelijke nationalistische staat Indonesië. Het gouvernement zag de PNI als een bedreiging  arresteerde eind 1929 de leiders.
Het als reactie op de economische crisis na 1929, gevoerde beleid – aanpassingspolitiek - stimuleerde het nationalisme. De muiterlij op de Zeven Provinciën (1933) leidde opnieuw tot arrestatie en verbanning (naar Boven-Digul) van de PNI-leiders. Een periode van onderdrukking
-censuur, politie grote volmachten- volgde. Soetardjo, een gematigde nationalist in de Volksraad, slaagde er in 1936 in een petitie aangenomen te krijgen, waarin werd gevraagd om een conferentie te houden over toekomstige zelfstandigheid. De Nederlandse overheid legde die naast zich neer.

4.5 Economische ontwikkelingen 1920-1945
Na WO1: Indische economie meer afzet export van grondstoffen – in Azië en de VS  de Indische economie werd zwaar getroffen door de economische crisis (na 1929); export kelderde (protectionisme + vraag ) en de prijzen van grondstoffen daalden veel meer dan de prijzen van de invoerartikelen.
De aanpassingspolitiek van de overheid betekende: grote bezuinigingen + aankoop van relatief dure Nederlandse exportproducten.
Door de devaluatie van de gulden in 1936 verbeterde de (export) situatie enigszins.
Tijdens de Japanse bezettingen stond de hele Indische economie volledig in dienst van de Japanse (oorlogs)economie  Indische grondstoffen + arbeidskrachten, de romusha t.b.v. Japan.

4.6 Cultureel-mentale ontwikkelingen
Door de uitbreiding van het westers bedrijfsleven + overheidszorg  steeds meer Nederlanders (+vrouwen) naar Indië  in combinatie met de moderne communicatiemiddelen  europeanisering van de koloniale cultuur  Aziatische cultuurelementen naar de achtergrond  positie Indo-Europeanen.
Door de uitbreiding van het Nederlandse gezag en de opkomst van het nationalisme nam de spanning tussen de verschillende bevolkingsgroepen toe. De Indische elite kreeg wel meer toegang tot betere posities (kreeg meer kans te emanciperen). De hogere functies binnen het binnenlands bestuur bleven voor de Nederlanders.

De Japanse bezetting betekende een abrupt einde van de Nederlandse aanwezigheid en de Nederlandse beïnvloeding. Bij de Japanse invasie nam de Indische bevolking een passieve houding aan  er ontstond een naar later bleek onoverbrugbare kloof tussen de Nederlanders en de Indiërs.

4.7 Politieke ontwikkelingen 1940-1945: WO2
In mei 1940 werd Nederland bezet  regering naar Londen.
Nationalisten hoopten op democratisering van bijvoorbeeld de Volksraad. Maar de regering kwam in 1941 niet verder van een vage belofte over “rijksconferentie” over de politieke toestand.
In maart 1942 werd Nederlands-Indië door Japan bezet. Na een snelle overgave kwam er een eind aan het Nederlands koloniale gezag en verdwenen de “onoverwinnelijke” Nederlands uit beeld.
De Indische bevolking nam een afwachtende, onverschillige houding aan. Het bestuur kwam in handen van de Jappen. De Jappen organiseerden massaorganisaties en een militaire, antiwesterse jeugdbeweging ter ondersteuning van hun beleid/oorlogsinspanningen. Ook de nationalistische beweging werden met beloften over onafhankelijkheid op termijn gepaaid en door de Jappen gebruikt.
De Nederlanders verdwenen in krijgsgevangene – of interneringskampen. Vanaf eind 1943 werd de situatie daar steeds slechter; gevangenen moesten meewerken aan de Birma-spoorlijn; Nederlandse troostmeisjes moesten in bordelen voor Japanse soldaten werken. De anti-Nederlandse gevoelens werden door de Japanners versterkt; met name onder jongeren. De concessies (tegemoetkoming) aan de nationalistische beweging werden groter; ook steeds meer bestuurlijke en economische functies voor Indië.
De afkeer onder de bevolking van elke vorm van vreemde overheersing – arrogante Jappen of Nederlanders – werd groter.
De Nederlandse regering in Londen ging uit van herstel van het koloniaal gezag en daarna pas eventuele veranderingen, maar…. Soms lopen dingen anders.

4.8 Politieke ontwikkelingen 1945-1949: de onafhankelijkheidsstrijd
Het zal duidelijk zijn dat de VS na WO2 de politiek ging domineren in Azië. Japan capituleert op 15 augustus 1945. Onder druk van de “permuda’s” roepen Soekarno en Hatta op 17 aug. 1945 de onafhankelijke Republiek Indonesië. Nederlandse soldaten/bestuursambtenaren zaten in kampen/Australië.
Pas na 6 weken landden de eerste soldaten: Britten, die geen oorlog wilden om het Nederlands koloniaal gezag te herstellen  zij drongen aan op onderhandelingen tussen Nederlanders en de leiders van de Republiek.

Tijdens de volgende maanden, de Bersian-periode oefende de permuda’s terreur uit. De Nederlandse overheid wilde niet met de Republiek onderhandelen; mede omdat Soekarno werd gezien als een collaborateur. Toch kwam het tot onderhandelingen tussen de republiek en luitenant gouverneur-generaal Van Mook  in 1946 akkoord van Linggadjati: Nederland erkent het gezag van de Republiek op Java en Sumatra en de Republiek zou samenwerken om een federatieve staat in unieverband met Nederland te vestigen. Maar het compromis werden in feite door geen van bieden ondersteund  nieuwe vijandelijkheden.
Gevolg: de eerste politionele actie – Operatie Product – in de zomer van 1947
Doel: heroveren van gebied van de Republiek waar veel ondernemingen lagen  na een bestand (stop met vechten) ontstond er een guerrillastrijd met de Republiek  controle van de Nederlanders over de veroverde gebieden werd steeds moeizamer. Wreedheden van Indiërs werden beantwoord met Nederlandse excessen (uitspattingen)
Nieuwe onderhandelingen leverden niets op. In december 1948 begon de 2e politionele actie. Militair een succes o.a. gevangenneming van Soekarno en Hatta. Maar internationale druk – o.a. VS driegde de Marshallhulp aan Nederland te stoppen en verdeeldheid in Nederland leidde ertoe dat Nederland de onafhankelijkheid van Indonesië moest accepteren. Op 27 december 1949 werd Indonesië een onafhankelijke staat. Maar de dekolonisatie was nog niet voltooid. Nederlandse bedrijven behielden een sterke positie en Nieuw-Guinea werd uitgezonderd van de soevereiniteitsoverdracht.

REACTIES

Log in om een reactie te plaatsen of maak een profiel aan.