Ben jij 16 jaar of ouder? Doe dan mee aan dit leuke testje voor het CBR. In een paar minuten moet je steeds kiezen tussen 2 personen.

Meedoen

Hoofdstuk 3 Kiezen en Delen

Beoordeling 8.1
Foto van een scholier
  • Samenvatting door een scholier
  • Klas onbekend | 1447 woorden
  • 27 mei 2008
  • 157 keer beoordeeld
Cijfer 8.1
157 keer beoordeeld

ADVERTENTIE
Overweeg jij om Politicologie te gaan studeren? Meld je nu aan vóór 1 mei!

Misschien is de studie Politicologie wel wat voor jou! Tijdens deze bachelor ga je aan de slag met grote en kleine vraagstukken en bestudeer je politieke machtsverhoudingen. Wil jij erachter komen of deze studie bij je past? Stel al je vragen aan student Wouter. 

Meer informatie
Maatschappijleer Hoofdstuk 3

§3.1

Democratie: demos betekent volk, cratein betekent regeert, dus democratie betekent het volk regeert.

Democratie is ontstaan in het oude Griekenland
500 v.C. ontstonden stadstaten (directe democratie) - bestuur van de stad had hoogste gezag
Athene en Sparta waren grootste stadstaten (alleen vrije mannen mochten meedoen)
Stadstaat is in het Grieks polis (komt woord politiek van)

Romeinse Rijk, jaar 0 - veel van de Grieken overgenomen ook de politieke bestuursinstelling: senaat (indirecte democratie): groep wijze oude mannen die beslissen

In 476 valt het Romeinse Rijk

Ontwikkeling democratie in West-Europa in 4 stappen:
1. ontwikkeling Middeleeuwen (dark ages): 1000 n.C. - west-Europa geen democratie maar monarchie (koninkrijk). Koning kreeg strijd met adelen (eerste groep die inspraak wou). Leenstelsel: koning gaf stuk land in ruil voor hulp van de adel
2. 15e – 18e eeuw: handelaren - wonen in de stad (burgers wouden politieke macht), opkomst steden - word veel geld verdient.
Eind 18e eeuw: eerst Amerika, dan Frankrijk: overwinning van burgers op de adel
3. 19e eeuw: industrialisatie, verstedelijking (urbanisatie), arbeiders willen ook invloed
4. rond 1900: emancipatie/feminisme: vrouwen strijden voor rechten - kiesrecht (suffragettes): mannen waren de kluts kwijt

Kenmerken Democratie:
- algemeen kiesrecht: alle volwassen mannen en vrouwen mogen stemmen
- regelmatige verkiezingen: in NL kiezen burgers elke vier jaar leden van een vertegenwoordiging of parlement
- vrijheid van meningsuiting
- vrijheid van vereniging en vergadering
- machtenscheiding: Trias politica - uitvoerende, wetgevende en rechterlijke macht

directe democratie: praten en beslissen alle burgers mee (alleen kleine aantallen mensen is directe demo. mogelijk)
indirecte democratie: vertegenwoordigers beslissingen nemen (gekozen door de burgers) ook wel vertegenwoordigend/representatief genoemd

parlementair (parlement meeste macht) <==> presidentieel (president meeste macht)
republiek: geen koning maar president
elke presidentieel stelsel is een republiek, andersom niet!

Sociale voorwaarden democratie (kans dat met demo. goed gaat is groot als):
- er sprake is van sociaaleconomische ontwikkeling: iedereen krijgt het dan beter
- er een zekere mate van sociaaleconomische gelijkheid bestaat
- er sprake is van een democratische politieke cultuur (manier waarop mensen met elkaar omgaan in de politiek): worden conflicten opgelost door verkiezingen, onderhandelingen en discussies, niet door geweld of bedreigingen. Tolerantie belangrijk - mensen moeten ruimte geven aan meningen waar ze het niet mee eens zijn
- burgers zich hebben verenigd in organisaties op grond van ideeën of belangen (vb. kerken, vakbonden etc)
- militairen geen invloed hebben op politiek: militairen kunnen geweld gebruiken (kan leiden tot militaire staatsgreep)
- de staat goed functioneert, goede diensten verleent (wegen, onderwijs etc) en niet te veel de belangen van één groep behartigt
- er geen hevige conflicten zijn tussen etnische groepen of mensen van verschillende godsdiensten (zoals in Israël)

§3.3

Vertegenwoordigende organen: 2e kamer, provinciale staten en gemeenteraad

Actief kiesrecht: NL van 18 jaar en ouder mogen stemmen
Passief kiesrecht: ze kunnen gekozen worden als lid van Tweede Kamer en andere vertegenwoordigende organen.
Lijsttrekker: kandidaat die bovenaan de lijst staat waar je op kunt stemmen.
Zwevende kiezer: mensen die vaak van keus veranderen (kunnen beïnvloed zijn door tv, reclamecampagnes bijvoorbeeld, genaamd televisiedemocratie)
Evenredige vertegenwoordiging: aantal zetels is evenredig aan aantal stemmen (10% v.d. stemmen - 10% v.d. zetels)
Districtenstelsel:land is verdeeld in even grote kiesdistricten, ieder district kiest één afgevaardigde in het parlement - kleine partijen maken weinig kans (Groot-Brittannië en Verenigde Staten heeft districtenstelsel)

§3.4


Regering:
- koningin is het hoofd van de regering mag ministers ontslaan en handtekening zetten op nieuw wetsontwerp
- regering voert de wetten uit en lost de problemen op
- regering staat voor ongeveer 15 ministers en de koningin
- in grote lijnen maakt regering haar plannen voor vier jaar bekend in regeerakkoord

Kabinet:
- ministers + staatssecretaris vormen het kabinet
- hoofd van kabinet is premier/minister-president (J.P. Balkenende)

Kabinetsformatie:

- koningin een actieve rol, benoemd de informateur: die kijkt welke partijen een meerderheid vormen en of ze ‘samen kunnen werken’, kunnen ze het eens worden over een programma
- is duidelijk welke partijen gaan samenwerken - koningin benoemd formateur: moet regering samenstellen, welke partij mag welke minister leveren, meestal word die formateur de leider (premier) van nieuwe regering

coalitieregering: als regering bestaat uit verschillende partijen, is altijd zo in Nederland

parlement (Staten-Generaal, Volksvertegenwoordiging, Eerste en Tweede Kamer):
- parlement maakt de wetten, ze controleren de regering
- parlement heeft aantal rechten:
begrotingsrecht: jaarlijkse begroting, opgenomen in miljoenennota, moet voor ieder ministerie/departement afzonderlijk als wet worden goedgekeurd
recht van amendement: kamerleden kunnen bij meerderheid stemmen veranderingen aanbrengen in wetsvoorstellen
recht van initiatief: als kamerleden vinden dat nieuwe wet moet komen, maar regering doet er niks aan kunnen ze zelf een wetsontwerp indienen

van wetsontwerp tot wet:
- kabinet + ambtenaren en 2e kamer maakt een wetsontwerp
- daarna gaat het naar de 2e kamer, kan het goedkeuren of recht van amendement (wetsontwerp aanpassen)
- daarna gaat het naar de 1e kamer - controleert of wetsvoorstel aan grondwet houd (toetsen aan grondwet) kijken of in praktijk uitvoerbaar is

- daarna gaat het naar de verantwoordelijke minister en de koningin - zetten allebei een handtekening
- dan word het gepubliceerd in het staatsblad

kabinetscrisis: kamerleden kunnen motie van wantrouwen indienen tegen minister, staatssecretaris of hele kabinet. Als motie is ingediend tegen hele kabinet, moet het kabinet opstappen - kabinetscrisis, komen nieuwe vervroegde verkiezingen. Kabinet blijft demissionair aan om lopende zaken te regelen, mag geen grote politieke besluiten meer nemen. Kabinetscrisis - einde van die coalitie

§3.5


Gedecentraliseerde eenheidsstaat: belangrijkste regels worden voor heel het land centraal vastgesteld - geld dus eenheid. Lagere overheden (provincies, gemeentes en waterschappen) kunnen op sommige punten eigen beleid voeren - decentraal
Autonomie: eigen beleid maken
Medebewind: elke gemeente heeft dezelfde wetten (wetten over snelheid bijvoorbeeld)

Taken van provincie:
- nuttige taken voor ruimtelijke ordening, verkeer en milieu
- toezicht op gemeenten en waterbeheer - wordt uitgevoerd door waterschappen
- elke vier jaar Provinciale Staten verkiezingen, PS kiest Gedeputeerde Staten, die samen met Commissaris van de Koningin het dagelijks bestuur van de provincie vormen

Commissaris van de Koning: voorzitter PS en GS, wordt niet gekozen maar benoemd door regering waarbij PS om advies wordt gevraagd  moet belangen van provincie en het rijk in de gaten houden

§3.6

Rond 1950 op Frans initiatief begon West-Europese samenwerking. Meer samenwerking, in 1e plaats met West-Duitsland, moest borg staan voor stabiele vrede in W-E, meer economische samenwerking zou ook welvaart kunnen vergroten, EU zou derde machtsblok kunnen worden (politiek en economisch)


EGKS: FA, West-DU, IT, NL, BE, LU vormden Europese Gemeenschap voor Kolen en Staal - moest oorlogsvoorbereidingen voortaan onmogelijk maken - werd steeds breder en meer landen werden lid
Sinds 1992 = Europese Unie (proces heet Europese Intergratie
Sinds 2002 = twaalf landen gemeenschappelijke munt: Euro

Intergouvernementele organisaties: landen behouden hun zelfstandigheid en kan hen niet zonder hun instemming een besluit worden genomen
Supranationale organisaties: nemen bevoegdheden van de deelnemende landen over, gemaakte afspreken zijn bindend voor die landen

Belangrijkste orgaan: Raad van Ministers - uit elke lidstaat één minister aan deelneemt

Democratisch tekort: stemmingen in het parlement zijn vaak niet meer dan adviezen aan de Raad van Ministers
Europees Hof van Justitie: als lidstaat, organisatie of individuele burger meent dat een lidstaat zich niet aan de regels houdt, kunnen die zich richten tot EHvJ in Luxemburg

§3.7

Functies massamedia:
- informatiefunctie: mm zorgen dat burgers geïnformeerd worden over belangrijke problemen en hoe politiek probeert die problemen aan te pakken
- platform- en spreekbuisfunctie: mensen kunnen via mm hun ideeën of hun opvattingen kenbaar maken
- controlefunctie: mm volgen regering en parlement kritisch: hebben ze hun beloftes waar gemaakt etc.

- commentaarfunctie: journalisten leveren commentaar, leggen uit waarom ze plannen en besluiten goed of juist slecht vinden
- onderzoeksfunctie: sommige journalisten zoeken een kwestie tot op bodem uit
pluriformiteit: veelvormigheid, iedereen mag anders zijn, niet iedereen hoeft hetzelfde te zijn

invloed media op politiek en publiek:
politici: media meer invloed op politici dan op burgers (volgens communicatiewetenschappers) media verwoord opvattingen die in samenleving spelen. Ze hebben media nodig om hun opvattingen, partij en zichzelf bekend te maken.
Wederzijds afhankelijk: journalisten hebben politici nodig als nieuwsbron.

§3.8 + §3.9

Rol ambtenaren: met voorbereiding van besluiten spelen ambtenaren centrale rol, kundige ambtenaren houden zich bezig met de details. Regering staat sterk dankzij steun van de ambtenaren tegenover parlement.

Pressiegroepen:
- richten zich op deel van overheidsbeleid (vb. economie, milieu) terwijl partijen zich richten op hele overheidsbeleid
- doen niet mee aan verkiezingen, partijen wel

veel pressiegroepen zijn belangengroepen, die voor een bepaald item (werknemers, werkgevers, dieren, winkeliers etc) opkomen

actiegroepen: daarin hebben burgers zich, meestal tijdelijk, verenigd om het beleid te beïnvloeden (Greenpeace bijvoorbeeld)


adviesorganen: geven advies op sociaal-economisch gebied (SER = sociaal economische raad)

kloof tussen burger en politiek: Pim Fortuijn was de eerste die de kloof onder de aandacht bracht

politici en bestuurders zouden te ver afstaan van het volk, daardoor zou zij niet weten wat er onder het volk leeft en de ‘echte’ problemen van de bevolking niet aanpakken.

Referendum: volksraadpleging, bij bepaalde belangrijke kwesties kunnen alle stemgerechtigden voor of tegen een besluit uitspreken
Correctief: wet die al door het parlement is aangenomen, alsnog tegen stemmen d.m.v. handtekeningverzameling - meerderheid tegen gaat nieuwe wet niet door

REACTIES

F.

F.

hartstikke mooi, maar...waar is 3.2 ?????? volgens mijn leraar een van de belangrijkste paragrafen..
nog bedankt voor de samenvatting
gr. floris

13 jaar geleden

-.

-.

beetje jammer dat 3.2 mist :(

12 jaar geleden

Log in om een reactie te plaatsen of maak een profiel aan.