Hoofdstuk 3
Oplosbaarheid: Het aantal gram stof dat maximaal kan oplossen in 1 kg oplosmiddel van een bepaalde temperatuur.
Oplosbaarheid in:
• Vaste stoffen: oplosbaarheid groter als de temperatuur stijgt.
• Gassen : oplosbaarheid kleiner als de temperatuur stijgt.
Vloeistofmengels
1. Oplossing (helder)
Bij een oplossing is de hoofdcomponent een vloeistof(water) met daarin een opgeloste stof(suiker). De suikermoleculen gaan tussen de watermoleculen bewegen. De moleculen verdelen zich over de hele vloeistof, dit noemen we moleculaire of homogene verdeling. Een oplossing is altijd helder en soms gekleurd.
2. Suspensie
Een suspensie is een mengsel van een vaste stof en een vloeistof die niet in elkaar oplossen. Een suspensie is altijd troebel en gekleurd.
3. Emulsie
Een mengsel van 2 vloeistoffen
die niet in elkaar oplossen.Een emulsie is altijd troebel en gekleurd.
4. Nevel
Vloeistofdruppels in een gas
5. Rook
Vaste deeltjes in een gas
6. Schuim
gas in een vloeistof(piepschuim)
Emulgator: zorgt ervoor dat 2 vloeistoffen die eerst niet mengden, nu wel mengen.
Verzadigde oplossing: (er kan niet meer bij). In een verzadigde oplossing is exact de maximale hoeveelheid stof opgelost.
Deze stoffen lossen wel in elkaar op: Deze niet:
Jood + wasbenzine krijt + water
Glucose + water wasbenzine + water
Alcohol + Water slaolie + water
Slaolie + wasbenzine
Scheidingsmethoden
Een vaste stof en een vloeistof die niet in elkaar oplossen.
Filtreren : verschillen in de deeltjesgrootte
• Bezinken : verschillen in de stofeigenschap, massa.
nadeel van bezinken = geen volledige scheiding
• Centrifugeren en afschenken: voordeel sneller en beter als bezinken.
Een mengsel van vaste stoffen, suiker en zand
extraheren (er uittrekken): stofeigenschap, oplosbaarhei. Je voegt een extracitiemiddel toe waarin de ene stof wel oplost en de ander niet. Na extraheren volgt altijd nog filtreren en indampen.
Suiker en zand- water toevoegen – suiker lost op, zand niet – filtreren: residu = zand
: filtraat = suiker + water
Filtraat moet je indampen= suiker
Het scheiden van oplossingen.
indampen(verschil in stofeigenschap: kookpunt)
Destileren (verschil in kookpunt)
water in de koeler stroomt van onder naar boven, zo condenseert alle damp.
Destileren gebruik je bij een mengsel van vloeistoffen.
Adsorberen.verschil in stofeigenschap: aanhechtend vermogen.). Dit gebruik je bij afzonderen van kleine hoeveelheden.
Na adsorberen moet je altijd nog filtreren en indampen.
Het aantonen van stoffen in een mengsel
1. Chromotograferen, hoe beter de stof oplost, hoe hoger de vlek. Hoe beter de stof hecht, hoe lager de vlek. (verschil in stofeigenschappen:
1. Hechtbaarheid- 2. Oplosbaarheid.)
2. zintuigen
3.gebruik van reagentia(indicatoren).
4. stofconstante bepalen
5. meetapparatuur.
Een indicator is een stof die een kleurenverandering geeft bij één bepaalde stof.
- Blauw, lakmoespapier
+ rood, lakmoespapier
++ helder kalkwater
++- Universeel indicatorpapier
- Zuur(rood)
+ base ( zuur)
++ koolzuurgas( wit, troebel)
++- pH
Oplosbaarheid: Het aantal gram stof dat maximaal kan oplossen in 1 kg oplosmiddel van een bepaalde temperatuur.
Oplosbaarheid in:
• Vaste stoffen: oplosbaarheid groter als de temperatuur stijgt.
• Gassen : oplosbaarheid kleiner als de temperatuur stijgt.
Vloeistofmengels
1. Oplossing (helder)
Bij een oplossing is de hoofdcomponent een vloeistof(water) met daarin een opgeloste stof(suiker). De suikermoleculen gaan tussen de watermoleculen bewegen. De moleculen verdelen zich over de hele vloeistof, dit noemen we moleculaire of homogene verdeling. Een oplossing is altijd helder en soms gekleurd.
2. Suspensie
3. Emulsie
Een mengsel van 2 vloeistoffen
die niet in elkaar oplossen.Een emulsie is altijd troebel en gekleurd.
4. Nevel
Vloeistofdruppels in een gas
5. Rook
Vaste deeltjes in een gas
6. Schuim
gas in een vloeistof(piepschuim)
Emulgator: zorgt ervoor dat 2 vloeistoffen die eerst niet mengden, nu wel mengen.
Verzadigde oplossing: (er kan niet meer bij). In een verzadigde oplossing is exact de maximale hoeveelheid stof opgelost.
Deze stoffen lossen wel in elkaar op: Deze niet:
Jood + wasbenzine krijt + water
Glucose + water wasbenzine + water
Alcohol + Water slaolie + water
Scheidingsmethoden
Een vaste stof en een vloeistof die niet in elkaar oplossen.
Filtreren : verschillen in de deeltjesgrootte
• Bezinken : verschillen in de stofeigenschap, massa.
nadeel van bezinken = geen volledige scheiding
• Centrifugeren en afschenken: voordeel sneller en beter als bezinken.
Een mengsel van vaste stoffen, suiker en zand
extraheren (er uittrekken): stofeigenschap, oplosbaarhei. Je voegt een extracitiemiddel toe waarin de ene stof wel oplost en de ander niet. Na extraheren volgt altijd nog filtreren en indampen.
Suiker en zand- water toevoegen – suiker lost op, zand niet – filtreren: residu = zand
: filtraat = suiker + water
Filtraat moet je indampen= suiker
Het scheiden van oplossingen.
indampen(verschil in stofeigenschap: kookpunt)
water in de koeler stroomt van onder naar boven, zo condenseert alle damp.
Destileren gebruik je bij een mengsel van vloeistoffen.
Adsorberen.verschil in stofeigenschap: aanhechtend vermogen.). Dit gebruik je bij afzonderen van kleine hoeveelheden.
Na adsorberen moet je altijd nog filtreren en indampen.
Het aantonen van stoffen in een mengsel
1. Chromotograferen, hoe beter de stof oplost, hoe hoger de vlek. Hoe beter de stof hecht, hoe lager de vlek. (verschil in stofeigenschappen:
1. Hechtbaarheid- 2. Oplosbaarheid.)
2. zintuigen
3.gebruik van reagentia(indicatoren).
4. stofconstante bepalen
5. meetapparatuur.
Een indicator is een stof die een kleurenverandering geeft bij één bepaalde stof.
- Blauw, lakmoespapier
+ rood, lakmoespapier
++ helder kalkwater
++- Universeel indicatorpapier
- Zuur(rood)
+ base ( zuur)
++ koolzuurgas( wit, troebel)
++- pH
REACTIES
:name
:name
:comment
1 seconde geleden