Hoe kies jij een studie?

Daar zijn wij benieuwd naar. Vul onze vragenlijst in en bepaal zelf wat voor beloning je daarvoor wilt krijgen! Meedoen duurt ongeveer 7 minuten.

Meedoen

Wie zorgt voor wie? H.4 nieuwe editie

Beoordeling 7.6
Foto van een scholier
  • Samenvatting door een scholier
  • 5e klas havo | 1403 woorden
  • 11 februari 2008
  • 144 keer beoordeeld
Cijfer 7.6
144 keer beoordeeld

ADVERTENTIE
Overweeg jij om Politicologie te gaan studeren? Meld je nu aan vóór 1 mei!

Misschien is de studie Politicologie wel wat voor jou! Tijdens deze bachelor ga je aan de slag met grote en kleine vraagstukken en bestudeer je politieke machtsverhoudingen. Wil jij erachter komen of deze studie bij je past? Stel al je vragen aan student Wouter. 

Meer informatie
Maatschappijleer hoofdstuk 4 Wie zorgt voor wie?

1.1

In een nachtwakersstaat zorgt de staat nauwelijks voor de burgers, men moet het zelf maar uitzoeken als ze arbeidsongeschikt raken, de regering zorgt wel voor veel veiligheid, politie, justitie en dijken. Een nachtwakerstaat hoort bij het klassieke liberalisme.

Omdat de staat niet voor de mensen zorgde werd dit door kerken en andere burgers gedaan, dit deden ze geheel vrijwillig, ze zorgde voor bejaarden, armen, wezen e.d. dit noemt met het particulier initiatief.

Tegenwoordig leven we in een verzorgingstaat, hierin neemt de staat verantwoordelijkheid voor haar burgers, op het gebied van zorg en welzijn. Het particulier initiatief is niet verdwenen met de komst van de verzorgingsstaat, nu word het vaak civil society genoemd, dit is het geheel van onafhankelijke instellingen en organisaties, men zet zich vrijwillig in zonder winstoogmerk. Voorbeelden hiervan zijn:

-belangenorganisaties van werkgevers, werknemers, patiënten en ouderen,
- schoolverenigingen
- vrouwenbonden
-hobby/sport/recreatieclubs

De kenmerken van Civil society:
1. organisatie: meer dan tijdelijk verband of informele groep
2. privaat karakter: de organisatie maakt geen deel uit van de overheid
3. geen verdeling van winst: overschot op de begroting is geen probleem maar deze is niet bedoeld voor privé gebruik van de leden
4. zelfbestuur: de organisatie is in staat activiteiten zelf te regelen
5. vrijwilligheid: leden nemen vrijwillig deel aan de organisatie

Doelstellingen van een verzorgingsstaat:
1. bescherming van burgers tegen ongevallen op het werk en arbeidongeschiktheid
2. garantie van minimumloon, ook voor mensen die in geval van ziekte, arbeidsongeschiktheid,ouderdom, en werkloosheid onvoldoende voor zichzelf kunnen zorgen
3. het aanbieden van voorzieningen die ieder burger nodig heeft, zoals huisvesting, onderwijs en huisvesting

4. bevorderen van het welbevinden van alle burgers, zodat een ieder kan deelnemen aan maatschappelijke activiteiten op het gebied van politiek, cultuur en dergelijke.

De kosten van een verzorgingsstaat worden vooral betaald uit heffingen op inkomsten uit arbeid (premies).

1.2
De bemoeienissen van de overheid met het sociale welzijn van de burgers was het gevolg van 3 ontwikkelingen vanaf het einde van de 19e eeuw.

1. toenemende bewustwording van de maatschappelijke kosten van de industrialisering.
Door de komst van fabrieken gingen bijna alle burgers in de fabriek werken, ze maakte lange dagen en ook kinderen werden ingezet, het werk was onveilig en men had geen inkomsten meer als hij arbeidsongeschikt raakte, ook was er te kort aan hygiëne, en braken er ziekten uit. Hierdoor werd duidelijk dat de overheid een actieve rol moest gaan spelen om de problemen aan te pakken.

2. het gevaar van maatschappelijk onrust.
De burgers gingen zich verzetten tegen de slechte omstandigheden, dit werd in de kop gedrukt maar men bleef doorgaan, politici hadden door dat de samenleving hierdoor in gevaar liep en hield een parlementaire enquête over de werkomstandigheden, dit leidde tot de eerste beschermingswetten voor arbeiders, ook kwam er een arbeidsinspectie, deze werd opgericht om zeker te weten dat de wetten werden nageleefd. Het kinderwetje van Van Houten kreeg door de arbeidsinspectie effect.

3. toenemende invloed van de arbeidersbeweging.

Eind 19e eeuw ontstonden de eerste vakbonden, men wilde hogere lonen, kortere werkdagen en verbod op kinderarbeid, ze kregen steeds meer politieke macht.

1.3
Eind negentiende eeuw gaat de overheid zich steeds meer inzetten voor de bestrijding van armoede, gezondheidzorg,woonvesting en de aanleg van riolering, in 1900 werd de leerplicht aangenomen.

Burgers kregen een aantal rechten en werden steeds minder afhankelijk van Civil Society. De eerste ongevallenwet (1901) werd gezien als het begin van de verzorgingsstaat. De sociale zekerheidwet: een verplichte bedrijfsongevallenverzekering voor werklieden in een aantal sectoren van het bedrijfsleven. Hierop volgde later nog de: Pensioenswet, Ziektewet en Ziekenfondswet. De gedachte achter de socialezekerheidswetten is: het beginsel van een rechtvaardig arbeidsloon. Het loon van arbeidskrachten moest voldoende zijn om een gezin te onderhouden, ook bij ziekte e.d.

Na de tweede wereldoorlog nam de Nederlandse overheidsbemoeienis met de verzorging van de burgers sterk toe, de sociale zekerheid ging voor brede lagen van de bevolking gelden.

Rijtje van wetten
1952: Werkloosheidsverzekering
1956: Algemene ouderdomswet -> eerste volksverzekering
1965: Algemene bijstandswet
1967: Wet op Arbeidsongeschiktheidsverzekering (AOW)

Volksverzekering: Regelingen in het kader van de sociale zekerheid boor alle burgers

Eind jaren zestig werden de uitkeringen verhoogd, dit kon door een goede economie, deze stagneerde echter en veel mensen deden een beroep op een uitkering

2.1
Sociaaldemocratisch type: Gelijkheid, rechtvaardigheid, solidariteit
Uitgebreid stelsel van sociale zekerheid, relatief hoge uitkering, kinderopvang goed geregeld vrijwel alle vrouwen betaalde baan, men betaalt echter wel hoge belastingen en premies.

Corporatisch type:
Hoog voorzieningsniveau, niet voor iedereen een uitkering, dit hangt af van hoe lang je hebt gewerkt. Werknemers zijn goed beschermd tegen ontslag en hebben goede pensioenen, overheid voert maar een beperkte arbeidsmarktbeleid. Voorzieningen zorgtaken zijn beperkt en arbeidsparticipatie van vrouwen én mannen is laag.

Liberaal type: Vrijheid, verantwoordelijkheid
Laag niveau van voorzieningen, veel meer eisen voldoen om een uitkering te krijgen, uitkeringen zijn laag en van korte duur, overheid doet weinig moeite de mensen aan het werk te krijgen en er zijn vrijwel geen zorgtaken.

Nederland is een mengvorm van sociaaldemocratisch en liberaal.

2.2
Het belangrijkste doel van sociale zekerheid is van oudsher inkomensbescherming.

Het stelsel van sociale zekerheid bestaat uit:
Sociale verzekeringen -> het geheel van werknemers en volks verzekeringen. Hiervoor moeten premies betaald worden
Uitkeringen in het kader van de sociale voorzieningen, betaald uit belastinggelden.

Sociale verzekeringen bestaan uit:
1.Werknemersverzekeringen: verplichte verzekeringen voor alle mensen die in loondienst werken, de premies worden elk jaar aangepast aan de hand van het ontslagstelsel. Ook is het minimum jeugdloon wettelijk vastgelegd.

2.volksverzekeringen: deze zijn voor de gehele bevolking, de namen van deze beginnen altijd met Algemeen (herkenningspunt!) iedereen van 15 tot 65 betaalt hier premie voor, de algemene kinderbijslag wet is een uitzondering hierop deze word betaald uit de belasting.


3. sociale voorzieningen: Deze zijn bedoeld als aanvulling op de verzekeringswetten, als iemand niet in aanmerking komt voor deze kan hij/zij een aanspraak doen op sociale voorzieningen. Er wordt gekeken door middel van een middelen en vermogenstoets of iemand wel echt recht heeft op de voorziening. Een voorbeeld hiervan is de Algemene Bijstandswet (ABW). De uitkeringen worden betaalt van de belastingen, ze worden geregeld door gemeenten.

4. CWI: (centra voor werk en inkomen) deze probeert zoveel mogelijk mensen aan het werk te krijgen door scholing, projecten en dergelijke.

5. Draagkracht: het stelsel gaat uit van verschillende principes.
-verzekeringsgedachte: vormt de basis van verschillende regelingen
-solidariteitsgedachte: overheid doet beroep op de welvarende burgers. Hoe meer iemand verdient hoe meer bijdrage hij levert aan volksverzekeringen en sociale voorzieningen die samen het sociale vangnet vormen.

3.1

Tussen 1860 en 1870 begon de industrialisatie van Nederland, hierin ontstonden ook de eerste vakbonden, eerst was dit plaatselijk later gingen zijn zich landelijk organiseren, dit noemt met een vakbeweging.

Doelstelling vakbeweging:
1. materiele positieverbetering: arbeidsvoorwaarden moeten verbeterd worden, hogere lonen, kortere werkdagen, veiliger werkomstandigheden en dergelijke. Dit wordt de correctiefunctie genoemd, de vakbeweging probeert het economisch markmechanisme te corrigeren ten gunste van de werknemers.
2. volwaardige positie: de vakbeweging wilde dat de werknemers volwaardige burgers werden, zo streed de vakbeweging voor kiesrecht en invoering van de leerplicht. Tegenwoordig zetten ze zich in voor kwaliteit van arbeid, scholingsmogelijkheden, milieubeheer e.d. dit word de emancipatiefunctie genoemd

Tegenwoordig zijn de meeste vakbonden aangesloten bij overkoepelende organisaties zoals de federale Nederlandse vakbeweging (FNV) Christelijk nationaal Vakverbond ( CNV) en de Unie middelbaar en hoger personeel (MHP)


3.2

De eerste werkgeversorganisaties ontstonden toen de ongevallenwet van kracht ging, de werkgevers wilde dat de overheid zich niet teveel gingen bemoeien met de arbeidskwesties, ook gingen ze zich organiseren tegenover vakbonden, soms werken de werkgeversorganisaties samen met de vakbonden tegen de overheid, hierin gaat het dan om de arbeidsverhoudingen.

Arbeidsverhoudingen: de relaties tussen werkgevers, werknemers en de overheid op het gebied van arbeid.

De werkgeversorganisaties vervullen vooral twee functies:
1. politiek-economische functie: ze komen op voor de collectieve belangen van ondernemers tegenover de overheid e.d.
2. belangenbehartigende functie: ze behartigen de belangen van de werkgevers in onderhandelingen met vakbonden zoals bij het afsluiten van nieuwe cao’s.

Ook de werkgeversorganisaties zijn vaak overkoepeld, het VNO-NCW en MKB Nederland.

Sociale partners: werkgeversorganisaties en werknemersorganisaties die op het terrein van de arbeidsverhoudingen door onderhandelen met elkaar tot afspraken proberen te komen.

3.3
Naast sociale partners is de overheid betrokken bij het sociaal economisch proces, hierin vervult de overheid de volgende rollen:
1. overlegpartner, van sociaaleconomische groepen
2.werkgever: ongeveer 650 duizend werknemers in de niet-commerciële diensverlening (onderwijs, gezondheidzorg en maatschappelijke dienstverlening)
3. regelgever: bijvoorbeeld door minimumregels voor gezondheid, veiligheid vast te stellen

4. initiator: van economisch beleid, de overheid is verantwoordelijk voor de economie.

Poldermodel: het oplossen van problemen door overleg met veel betrokkenen en streven naar consensus en compromis. Zo word er in Nederland weinig gestaakt.

SER: sociaal economische raad.

REACTIES

M.

M.

bedankt voor je samenvatting, ik heb er erg veel aan gehad ;)

15 jaar geleden

D.

D.

tnx goede samenvatting!!! helpt want dat boek is veel te lang...

13 jaar geleden

E.

E.

Dankje! (:

13 jaar geleden

M.

M.

Echt een goede samenvatting, heb volgende week PTA! Vind maatschappij echt vet moeilijk! Dus dankjewel!

12 jaar geleden

F.

F.

thanks dude heb maandag herkansing en moet nog leren dit weekend

11 jaar geleden

C.

C.

Waarom gaat hij maar tot 3.3? Er zijn veel meer paragrafen?

9 jaar geleden

Log in om een reactie te plaatsen of maak een profiel aan.