Hoe kies jij een studie?

Daar zijn wij benieuwd naar. Vul onze vragenlijst in en bepaal zelf wat voor beloning je daarvoor wilt krijgen! Meedoen duurt ongeveer 7 minuten.

Meedoen

Hoofdstuk 2, Parlementaire democratie

Beoordeling 8.1
Foto van een scholier
  • Samenvatting door een scholier
  • 4e klas vwo | 2602 woorden
  • 17 januari 2008
  • 749 keer beoordeeld
Cijfer 8.1
749 keer beoordeeld

ADVERTENTIE
Overweeg jij om Politicologie te gaan studeren? Meld je nu aan vóór 1 mei!

Misschien is de studie Politicologie wel wat voor jou! Tijdens deze bachelor ga je aan de slag met grote en kleine vraagstukken en bestudeer je politieke machtsverhoudingen. Wil jij erachter komen of deze studie bij je past? Stel al je vragen aan student Wouter. 

Meer informatie
§1 Wat is politiek?
Politiek: De manier waarop een land wordt bestuurd. Het gaat dus om het maken van keuzes:
- Tot welke leeftijd leerplichtig?;
- Minimale leeftijd voor alcohol;
- Hoe lossen we het fileprobleem op?

Nederland heeft een representatieve (Het kiezen van ‘representatieve’ vertegenwoordigers)/tegenwoordige democratie. Dat betekent letterlijk: Het volk regeert. De gedachten is hierachter dat burgers vanaf een bepaalde leeftijd evenveel recht hebben om betrokken te zijn bij de oplossingen van belangrijke problemen in hun samenleving. Zij hebben dan politieke macht (de mogelijkheid om invloed en controle uit te oefenen op politieke besluiten). We spreken ook wel van een parlementaire democratie omdat op landelijk niveau de volksvertegenwoordiging het parlement vormt.

Dictatuur: de wetgevende, uitvoerende en rechterlijke macht is in handen van een kleine groep mensen. Andere kenmerken zijn:

- Beperking van individuele vrijheid;
- Beperking van politieke vrijheid;
- Veel overheidsgeweld;
- Geen onafhankelijke rechtspraak;
- Censuur (massamedia, cultuur staan voortdurend onder toezicht van de machthebbers).

Autocratische dictaturen: Er heerst één leidersfiguur. Meestal een hoge militair. Veel autocraten rechtvaardigen hun machtsovername door aan te geven dat hun land in een politieke en economische chaos verkeert. Vaak is het doel van een militaire dictatuur om een kleine, machtige elite te beschermen (Noord-Korea).

Totalitaire Dictaturen: Een grotere groep mensen aan de macht. Dit na een ideologische revolutie. Er is één grotere partij die een bepaalde ideologie uitdraagt. Staatsgrepen komen nauwelijks voor, vaak komt het door een interne machtsstrijd achter de schermen. In een totalitaire dictatuur wordt het volledige leven van de burger beheerst (Denk aan voormalig Oost-Duitsland). Er is vaak sprake van indoctrinatie (je krijgt maar van één kant informatie, geen tegenhangers te horen).

Theocratie: Dit is tevens een totalitaire dictatuur, maar hier is de godsdienst verheven tot staatsideologie. Soedan en Iran (Islam). De Koran en de sharia vormen de grondslag voor alle wetgeving en de islam is in deze landen sterk fundamentalistisch. De Koran moet hier letterlijk worden nageleefd. Overtreding van de wet (alcoholgebruik, overspel en diefstal) worden vaak in de vorm van lijfstraffen bestraft.

Een democratie heeft als garantie, dat de macht van de bestuurders wordt beperkt. Algemene kenmerken zijn:

- Burgers hebben individuele vrijheid (eigen godsdienst, woning, meningsuiting);
- Politieke grondrechten (het recht om te kiezen en gekozen te worden);
- Politie en leger hebben beperkte bevoegdheden;
- Er is sprkae van een machtenscheiding (trias politica).

Directe democratie komt bijna nergens meer voor. Vroeger bestond er in Athene een directe zeggenschap van het volk. Belangrijke besluiten werden genomen door middel van een volksstemming. In sommige landen bestaat als overblijfsel van een directe democratie het referendum: Een volksstemming over een bepaald wetsvoorstel.

Tegenwoordig is bijna overal indirecte democratie te vinden. Hierbij kiest het volk de vertegenwoordigers die de belangrijkste beslissingen nemen. Binnen landen met een indirecte democratie maken we onderscheid tussen het parlementaire stelsel en het presidentiële stelsel.

Parlementair stelsel: De burgers kiezen de leden van het parlement. Aan de hand van de samenstelling van het parlement wordt het kabinet geformeerd. Wanneer de meerderheid van de parlementsleden geen vertrouwen meer in deze ministers heeft kunnen ze worden weggestuurd. In Nederland hebben we een niet-gekozen staatshoofd van wie de macht beperkt wordt door een grondwet. Constitutionele Monarchie: Land met een grondwet+Koning.

Presidentieel stelsel: Hier wordt niet alleen het parlement gekozen, maar ook de president. In Duitsland en Israël heeft dit alleen een ceremoniële rol (parlement beslist over politiek). In de VS heeft de president juist wel veel politieke macht. Hij staat hier aan het hoofd van de regering en kan naar eigen keuze ministers benomen en ontslaan. Hier kan het parlement geen ministers wegsturen.

In de VS heeft de president echter geen ontbindingsrecht (het recht om het parlement te ontbinden). Hij moet zijn plannen altijd ter goedkeuring aan het parlement voorleggen. De president is wel bevelhebber van het leger.

De algemene kenmerken van onze democratie zijn:

- Alle Nederlanders vanaf 18 stemmen;
- Iedereen mag politieke partij/vereniging oprichten;
- Iedereen mag demonstreren;
- De leden van de Staten-Generaal worden kozen door een geheime stemming;
- De wetten worden vastgesteld door de regering en de Staten-Generaal samen.

§2 Politieke stromingen
Onder een ideologie verstaan we: een samenhangend geheel van ideeën over de mens en de gewenste inrichting van de samenleving. Ideologieën hebben duidelijke standpunten over:
- Normen en waarden: Het gaat dan vooral over de grenzen van persoonlijke vrijheid. Bijvoorbeeld: Mogen vrouwen zelf beslissen over abortus?, Hoe gaan we om met culturele verschillen?
- De gewenste sociaal-economische verhoudingen van de samenleving: Dit heeft eigenlijk alles met geld te maken: Is het eerlijk dat sommige mensen veel meer dan andere mensen verdienen? Hoe hoog moeten de uitkeringen zijn?
- De gewenste machtsverdeling in de samenleving: Moeten werknemers meer te zeggen hebben in hun bedrijf? Of niet?


Progressief = vooruitstrevend. Veranderingsgezind en gericht op de toekomst.
Conservatief = Behoudend en gericht op heden en verleden:’houden wat je hebt.’
Reactionair = Soms wordt er door conservatieven naar gestreefd om oude regels die inmiddels door moderne bepalingen zijn vervagen, te herstellen (euthanasie en abortus).

Politiek
Links:
- Eerlijke verdeling van inkomen, kennis en macht;
- Bescherming van de zwakkeren;
- Benadrukt de rol van de overheid op sociaal-economisch terrein;
- Sturende overheid om sociale gelijkheid tot stand te brengen;
- PvdA, SP, Groenlinks.
Politiek midden:
- Gespreide verantwoordelijkheid;
- Zorgzame samenleving;
- Benadrukt de verantwoordelijkheid van burgers voor elkaar;
- Aanvullende rol van de overheid ter ondersteuning van particuliere organisaties;
- CDA, D66.
Rechts:
- Persoonlijke vrijheid;
- Economische vrijheid;

- Benadrukt de belangen van het individu en het bedrijfsleven;
- Terughoudende overheid die orde en gezag handhaaft;
- VVD, PVV.

Polarisatie: Links en rechts staan lijnrecht tegenover elkaar (gebeurde veel in de jaren 60/70). Dit zorgde in de jaren 80/90 voor minder problemen omdat links de goede kanten van rechts wel in ging zien en andersom (er zijn ook uitzonderingen). Inmiddels is de polarisatie wel weer toegenomen (SP, PVV).

Liberalisme: Ieder individu kan zich zo optimaal mogelijk ontplooien. Mensen zijn niet gelijk, maar wel gelijkwaardig. Vrijheid, individuele verantwoordelijkheid en tolerantie zijn hier sleutelbegrippen.
Het liberalisme is ontstaan aan het eind van de 18e eeuw (franse revolutie). De liberalen kwamen in opstand tegen de autocratische machthebbers. Mensen uit de handel en industrie wilden meer politieke macht met als ideaal: persoonlijke en economische vrijheid.
Liberalen van nu vinden vrijheid heel belangrijk. Volgens hen is de vrijemarkteconomie het beste voor het land. De overheid moet zich beperken tot kerntaken (onderwijs, bescherming rechtsstaat) en de klassieke grondrechten.

Socialisme: De mogelijkheden voor elk individu om zich te ontplooien zijn ongelijk verdeeld. De begrippen vrijheid en gelijkwaardigheid krijgen volgens hun pas betekenis als mensen ook gelijke kansen hebben. De sterkste schouders moeten de zwaarste lasten dragen. Het socialisme ontstond als reactie op de slechte werkomstandigheden van arbeiders in de 19e eeuw. Lange dagen, lage lonen. Over de vraag hoe ze het doel van gelijkheid het beste konden bereiken raakten de socialisten verdeeld:
- Communisten: Deze wilden dat arbeiders via een revolutie aan de macht zouden komen (Sovjet-Unie, tegenwoordig: China, Cuba).

- Sociaal-democraten: Wilden maatschappelijke verbeteringen bereiken langs parlementaire weg.
Tegenwoordig zijn de sociaal-democraten niet meer tegen de vrijemarkteconomie, maar ze vinden wel dat kennis, inkomen en macht eerlijker verdeeld moeten worden (verzorgingsstaat). Een goed voorbeeld hiervan is de PvdA. Linkser nog zijn de SP en Groenlinks.

Confessionalisme: Deze mensen baseren hun politieke opvattingen op hun geloofsovertuiging. Hier gaat men uit van een organische staatsopvatting.
Begin 20e eeuw maakten de confessionelen een eind aan de machtspositie van de liberalen. Door het proces van ontzuiling besloten enkele christelijke partijen in 1980 om samen te gaan in het CDA.
Nu streven Christen-democraten naar een samenleving waarin rentemeesterschap, solidariteit, harmonie en gespreide verantwoordelijkheid belangrijke waarden zijn.
Rentmeesterschap: Men heeft de plicht om goed voor de aarde te zorgen (door god gegeven).
Solidariteit: Naastenliefde, mensen moeten zorgen voor de kwetsbaren in de samenleving.
Gespreide verantwoordelijkheid: Zorgzame samenleving, mensen zijn verantwoordelijk voor elkaar.

Er bestaan ook nog 3 andere kleinere stromingen:
- Fascisme: Gaat uit van de ongelijkheid van de mens (tijd van Hitler).
- Ecologische stroming: Mensen die voor het milieu strijden. Duurzame energie.
- Populisme: Probeert de stem van het volk te laten horen (Pim Fortuyn, Geert Wilders).

§3 Politieke partijen
Een politieke partij bestaat uit een groep mensen met dezelfde ideeën over een ideale samenleving.

One-issuepartijen: Deze richten zich op één aspect van de samenleving (PVV, PVDV).
Protestpartijen: Deze bestaan uit onvrede met de bestaande politiek (LPF).

Politieke partijen zorgen voor:
- Integratie van ideeën: De opvattingen van veel mensen worden gebundeld tot één politiek programma.
- Informatie: Via politieke partijen komen kiezers, ook buiten verkiezingstijd, verschillende standpunten te weten.
- Participatie: Door de vorige twee functies proberen politieke partijen burgers te interesseren om zelf actief aan de politiek deel te nemen.
- De selectie van kandidaten: De lijst voor verkiezingen. Bovenaan staat de lijsttrekker.

Kijk voor de partijen en hun standpunten in het handboek blz. 95.

§4: Verkiezingen
Actief kiesrecht: Het recht om te kiezen
Passief kiesrecht: Het recht om gekozen te worden.
Mensen die niet de Nederlandse nationaliteit hebben, maar minstens 5 jaar in Nederland wonen mogen uitsluitend deelnemen aan de gemeenteraadsverkiezingen.
Het Nederlandse kiesstelsel is gebaseerd op evenredige vertegenwoordiging, waarbij alle uitgebrachte stemmen worden verdeeld over het beschikbare aantal zetels.

Coalitie: Een combinatie van verschillende partijen die gaan samenwerken op bestuurlijk niveau.

Kabinet: Meteen na de Tweede Kamerverkiezingen wordt er begonnen met de vorming van een nieuw kabinet, bestaande uit ministers en staatssecretarissen.
Kiesdrempel: Een partij moet dan een minimumpercentage stemmen halen om mee te delen in de zetels.

Districten –of meerderheidsstelsel: Hierbij wordt het land verdeeld in een aantal districten (VS en Engeland). De kandidaat die in een bepaald district de meerderheid van de stemmen haalt, wordt afgevaardigd voor het landelijk parlement.

Er zijn wel bepaalde voorwaarden om aan verkiezingen te mogen deelnemen:
- Je moet je laten registreren bij de Kiesraad;
- Een kandidatenlijst en een ondertekende steunbetuiging van dertig Nederlanders inleveren;
- Een bedrag van ruim 11.000 euro betalen.

Door veel voorkeursstemmen te krijgen kunnen ook mensen die een lage onverkiesbare plaats op de kandidatenlijst hebben, een zetel verwerven.

Op basis van adviezen van de voorzitters van de Eerste en Tweede Kamer en de fractievoorzitters van politieke partijen in de Tweede Kamer over welke partijen het beste een regering zouden kunnen vormen benoemt de koningin een informateur. Deze onderzoekt welke combinatie van partijen de meeste kans van slagen heeft.
Regeerakkoord: De hoofdlijnen van het beleid van het nieuwe kabinet worden opgenomen in het regeerakkoord.

Als de informateur enkele partijen bij elkaar heeft gebracht brengt deze verslag uit aan de koningin die dan een formateur benoemt: Iemand die daadwerkelijk het kabinet gaat vormen van ministers en staatssecretarissen.

Het regeerakkoord wordt elk jaar bijgesteld en aangevuld in de troonrede, die de koningin aan het begin van het parlementaire jaar in de Ridderzaal voorleest tijdens een speciale gezamenlijke zitting van de Staten-Generaal (Eerste + Tweede Kamer).
Miljoenennota: Een samenvatting van de rijksbegroting.
Algemene beschouwingen in de Tweede Kamer: Hier leveren vooral de oppositiepartijen kritiek en worden verzoeken ingediend. Uiteindelijk stemt de Kamer over alle plannen.

Als de economische groei anders blijkt uit te pakken wordt de miljoenennota bijgesteld. De eerste bijstelling het de voorjaarsnota (derde woensdag in mei, ook wel gehaktdag genoemd).

Soms verbindt het kabinet zijn voortbestaan aan één voorstel, dat ze blijkbaar dan heel belangrijk vinden. Als de Tweede Kamer dit verwerpt, biedt het hele kabinet zijn ontslag aan. Er zijn dan de volgende opties:
- Er wordt een nieuw kabinet gevormd door een benoemde informateur;
- Vervroegde verkiezingen.
Totdat er een nieuw kabinet gevormd is, blijven de oude ministers aan als demissionair kabinet: Zij mogen dan geen nieuwe plannen meer bedenken en handelen. Ze werken alleen de lopende of spoedeisende zaken af.

§5: Regering en parlement
Regering: Deze heeft het dagelijks bestuur in handen (ministers en koningin).
Ministerraad: Gezamenlijke vergadering van de ministers.
Voor onderdelen van het takenpakket van een minister kunnen staatssecretarissen worden aangesteld. De koningin is onschendbaar, maar ministers en staatssecretarissen kunnen op het matje worden geroepen.
Ambtenaren werken voor een ministerie of departement waar een minister de leiding heeft. Ambtenaren bereiden wetsvoorstellen voor en geven adviezen. Een minister zonder ministerie wordt een minister zonder portefeuille genoemd.


De belangrijkste taken van de koningin zijn:
- Het ondertekenen van alle wetten;
- Het voorlezen van de troonrede op Prinsjesdag;
- Het benoemen van ministers en (in)formateurs;
- Het regelmatig overleg voeren met de minister-president over het kabinetsbeleid.

De koningin is niet verantwoordelijk voor alle wetten, ook niet voor de troonrede. In de troonrede wordt terug –en vooruitgeblikt. De ministers bepalen de tekst.

De grote lijnen van het regeringsbeleid liggen vast in het regeerakkoord. Deze beleidslijnen worden door ambtenaren uitgewerkt in wetsvoorstellen. Een wetsvoorstel gaat altijd eerst voor advies naar de Raad van State.

Kijk voor “hoe een wet tot stand komt” in het handboek

De Tweede Kamer telt 150 leden, deze hebben twee taken:
- Ze zijn medewetgever:
• Stemrecht: De Tweede kamer kan wetsvoorstellen van de regering verwerpen of aannemen.
• Recht van amendement: De Tweede Kamer kan ook wijzigingen in een wetsvoorstel aanbrengen.
• Recht van initiatief: De Tweede Kamer mag ook wetsvoorstellen indienen.
• Budgetrecht: De Tweede Kamer heeft het recht in en tussen de verschillende begrotingsposten te schuiven.
- Ze controleren de regering:

• Recht van motie: In een motie doet de Tweede Kamer een uitspraak. Je hebt motie van treurnis, afkeuring en wantrouwen.
• Vragenrecht: De Tweede Kamer heeft het recht om vragen te stellen.
• Recht van interpellatie: Als een Kamerlid op korte termijn een specifiek onderwerp wil bespreken kan hij een interpellatie of spoeddebat aanvragen.
• Recht van enquête: Dit geeft de Tweede Kamer de mogelijkheid zelfstandig een onderzoek in te stellen als zij naar haar mening niet voldoende informatie krijgt of heeft gekregen.

Senaat = Eerste Kamer. Deze telt 75 leden. Dit is in tegenstelling tot de Tweede Kamer een deeltijdfunctie. Ze vergaderen eenmaal per week. De taak van de Eerste Kamer is veel beperkter omdat ze allen wetsvoorstellen mogen aannemen en verwerpen. De Eerste Kamer heeft wel het recht om schriftelijke vragen te stellen, het recht van interpellatie.

Dualisme: Bestuurders zoals ministers kunnen geen lid zijn van het orgaan dat het controleert (1e en 2e kamer). De Trias Politica dus.

Kenmerkend voor de Nederlandse politiek is de bereidheid tot overleg en het sluiten van compromissen. Dit wordt ook wel het poldermodel genoemd. De naam vindt zijn oorsprong in het Akkoord van Wassenaar, dat in 1982 gesloten werd tussen werkgevers –en werknemersorganisaties. Toen gingen werkgevers akkoord met minder werktijd en minder loon.

§6.1: Besturen in de praktijk: Het systeemmodel
Het systeemmodel van David Easton: Dit systeemmodel geeft een schematisch beeld hoe politieke besluiten tot stand komen en welke politieke factoren daarin een rol spelen. Volgens het systeemmodel bindt het proces in vier fasen plaats:
- Invoer of input;
- Omzetting of conversie;
- Uitvoer of output;
- Terugkoppeling of feedback.

Invoer: In deze eerste fase brengt de samenleving allerlei eisen en wensen naar voren. Bij urgente problemen kunnen politici een spoeddebat aanvragen. Samen met de massamedia en pressiegroepen worden politieke partijen ook wel de poortwachters van de democratie genoemd.
Omzetting: Als een onderwerp eenmaal op de politieke agenda staat, moet er ook iets gebeuren. De beleidsvorming is: De wethouder of minister vraagt zijn ambtenaar iets te onderzoeken en verslag uit te brengen.

Uitvoer: Ambtenaren zorgen er vervolgens voor dat het plan of de wet wordt uitgevoerd. Om ook echt voor wijkverbetering te zorgen moeten afspraken worden gemaakt met buurtbewoners, gemeenten etc.
Terugkoppeling: Wetten, plannen en andere maatregelen zijn nooit het eindpunt van de politiek. Besluiten roepen namelijk altijd reacties op in de samenleving. We spreken in dat geval van terugkoppeling of feedback. Als een wet niet het gewenste effect heeft, wordt deze bijgesteld.

Bekijk ook het systeemmodel op blz. 113 van het handboek

REACTIES

R.

R.

dankje!!!!

14 jaar geleden

C.

C.

Thnx :D

13 jaar geleden

O.

O.

Thaaaanks!

12 jaar geleden

J.

J.

Waarom gaat dit maar tot 6.1 ? :(

11 jaar geleden

T.

T.

Bedankt zemar

11 jaar geleden

G.

G.

Thanks!!

9 jaar geleden

S.

S.

Goede samenvatting, bevat alleen de hoofdlijnen en niet meer. Sommige belangrijke begrippen staan er niet in. En het hoofdstuk gaat tot en met paragraaf 9.. Samenvatting tot en met 6...

9 jaar geleden

B.

B.

Bedankt

7 jaar geleden

E.

E.

Lekkere samenvatting euma van me

6 jaar geleden

Log in om een reactie te plaatsen of maak een profiel aan.