Arm en Rijk Hoofdstuk 1

Beoordeling 7.5
Foto van een scholier
  • Samenvatting door een scholier
  • 4e klas vwo | 2815 woorden
  • 20 november 2007
  • 128 keer beoordeeld
Cijfer 7.5
128 keer beoordeeld

ADVERTENTIE
Overweeg jij om Politicologie te gaan studeren? Meld je nu aan vóór 1 mei!

Misschien is de studie Politicologie wel wat voor jou! Tijdens deze bachelor ga je aan de slag met grote en kleine vraagstukken en bestudeer je politieke machtsverhoudingen. Wil jij erachter komen of deze studie bij je past? Stel al je vragen aan student Wouter. 

Meer informatie
§1.1 Trek of honger: een wereld van verschil

- FAO (Food and Agriculture Organisation): voedsel en landbouw organisatie (van VN)
In de wereld 850 miljoen mensen ondervoed (95% ontwik. landen).
25 miljoen in ex communistische landen - planeconomie naar vrijemarkteco. (SU en Joegoslavië)
10 miljoen in geïndustrialiseerde landen.

- FAO Begrippen.
• Honger: iemand krijgt gedurende langere tijd minder energie dan 1690 kilocalorieën per dag (acuut probleem) - kwantitatieve honger.
• Hongersnood: een acuut gebrek aan voedsel in een samenleving.

- 1932-1934 USSR 5.000.000 doden door collectivisering landbouw. Werd voor de rest van de wereld geheim gehouden, hierdoor geen externe hulp.
- 1958-1961 China 16.000.000 doden. Ook geheim gehouden.
• Kwalitatieve honger: aantal kilocalorieën is goed, samenstelling menu is oorzaak.
• Ondervoeding: voedselvoorraad is niet voldoende om een persoon te voorzien in dagelijkse energiebehoefte. Het gaat om de gevolgen van energietekorten op langere termijn.
• Chronische ondervoeding: wanneer een persoon voortdurend te weinig of te eenzijdig eten binnen krijgt. Is meest voorkomende vorm van honger. Krijgt minder (media) aandacht dan acute hongersnood van grote bevolkingsgroepen.
• Kwashiorkor: opgezwollen buik. Ziekte door kwalitatief eenzijdige voeding met weinig eiwitten, bijvoorbeeld alleen rijst of cassave. Geen vetten, suikers of zetmeel met als gevolg zeer magere mensen.
• Voedselzekerheid: opgenomen in Universele Verklaring v.d. Rechten v.d. Mens - ieder mens moet in staat zijn om voldoende voedsel van voldoende kwaliteit te eten zodat een goede gezondheid mogelijk is.
• Voedselbalans: FAO gebruikt deze om de aanwezigheid van ondervoeding/honger vast te stellen. = Verhouding tussen voedselvoorraden en consumptie in een bep. gebied.

- De voedselnood is het hoogst op het Afrikaanse continent en in een aantal landen in andere werelddelen.

- Om een zo betrouwbaar mogelijke inschatting van voedselonzekerheid te maken maakt de FAO gebruik van de voedselbalans: de verhouding tussen de voedselvoorraden en de consumptie van voedsel in een gebied.
- Niet ieder mens heeft evenveel voedsel nodig. BMR (Basal Metabolic Rate): basisenergiebehoefte van een mens. Hoeveelheid energie die nodig is om het stofwisselingsproces in het lichaam op gang te houden. Factoren die hierbij een rol spelen zijn: - geslacht

- leeftijd
- lichaamsgewicht
- lengte
- soort werk/arbeid
- zwangerschap
- (infectie-)ziekte

- Onderzoeksmethode FAO. - het is lastig te bepalen of mensen genoeg te eten hebben of niet. voordelen: - goedkoop - snel toepasbaar (gegevens zijn voorhanden).
nadelen: - cijfers alleen oplandelijk niveau(soms provinciaal), niet regionaal of individueel.
- statistieken in onteikk.landen zeer onbetrouwbaar en zeer onvolledig.
- groepsgegevens kunnen moeilijk worden herleid tot persoonlijke of gezinssituaties.

- Tot voor kort werd honger alleen bekeken vanuit aanbod. Nu kijken we ook naar de vraagzijde (verlijk met Malthus). Oorzaken van honger en ondervoeding staat hieronder.
• Afname voedselvoorraden.

Oorzaken: - misoogsten
- droogte
- teveel neerslag
- insectenvraat (bijvoorbeeld sprinkhanenplaag)
- schimmels
- virussen
• Milieurampen, overbevolking/bevolking neemt drastisch toe en bodemgebruik (leiden tot verdroging, bodemuitputting, verzilting en erosieproblemen).

- Gevolgen van honger en ondervoeding  migratie naar vruchtbaardere gebieden (na afnemende of mislukte oogsten)  in deze nieuwe gebieden neemt de druk op de bestaansbronnen toe  probleem verplaatst zich.
• Vaak voor boeren geen rust of vertrouwen in toekomst door: - inflatie - corruptie - lage prijzen

- Dankzij moderne communicatie- en transportmiddelen is het beter mogelijk te weten waar de tekorten zijn en daar snel voedsel naartoe te brengen.
• Factoren die een rol spelen bij een voedselprobleem: fysisch, ecologisch, technologisch, politiek, cultureel, economisch en demografisch.

• Wereld Voedsel Topconferenties: deelnemers o.a. FAO, Unicef, Oxfam Novib. Doel - in 2015 aantal mensen met honger in de wereld gehalveerd ten opzichte van nu.

§1.2 Voedselgewassen in kaart

- Belangrijkste gewassen voeding wereldbevolking: - granen (maïs, tarwe, rijst) - aardappelen
Mondiale handelsstromen: - exportvolume tarwe plm. 110 miljoen ton
- exportvolume aardappelen plm. 10 miljoen ton

(• Tarwe: een grassoort waarvan de korrels eetbaar zijn.
Harde tarwe: tarwe die het goed doet in warm droog klimaat - durumtarwe - spaghetti, macaroni.
Gewone tarwe: rijk aan gluten en daarom geschikt voor het maken van brood. Wordt bijna overal ter wereld verbouwd - andere naam is broodtarwe of wintertarwe.
• Maïs: een grassoort.
Korrelmais: heeft in de groeiperiode ten minste 90 vorstvrije dagen nodig en veel vocht  teelgebied beperkt. Snijmais: wordt in Nederland verbouwd. Wordt na de oogst verhakkeld tot kuilvoer. Voedingswaarde is hoog. Kan veel mest verdragen.
Mais wordt gegeten als popcorn, kolf, cornflakes en brood. Is minder voedselrijk dan tarwe omdat het onvolledige eiwitten bevat.

• Rijst: een grassoort. Moerasplant die het goed doet in ondiep water. Kan niet tegen vorst.
Vereisten tevens: vlakke grond, warm en zonnig klimaat en in groeiseizoen veel water.
Rijst wordt vaak op terrassen verbouwd (sawa’s). Korrels bestaan vrijwel geheel uit zetmaal. Het zilvervlies en de kiem bevatten veel eiwitten, vetten en vitamines.
Niet makkelijk om deze voedingsstoffen te behouden (bederf ongeslepen rijst). Bij eten alleen geslepen rijst, een eenzijdig dieet: Ziekte Beriberi, oedeem, hartstoornissen en zenuwafwijkingen. Allemaal door vitamine B1-tekort.
• Sojabonen: grondstof voor sojameel. Bonen groeien aan plant. Is een eiwithoudende peulvrucht. In gematigde gebieden, tropen en subtropen verbouwd.
Van sojabonen wordt o.a. gemaakt: Olie, eiwitten (als poeder in vleesproducten), sojamelk en consumptie-ijs. Resten en onverwerkte bonen - veevoer.
• Aardappelen: nachtschadensoort bevat giftige bessen, stengels en bladeren. Knolaardappelen zijn niet giftig. Verbouwd in gebieden met gematigd klimaat. Groeit op bijna alle grondsoorten.
Van aardappelen wordt o.a. gemaakt: consumptieaardappelen, friet, chips, puree. Dankzij hoge zetmeelgehalte ook: aardappelmeel, dextrine, glucose en spiritus. Aardappel is licht verteerbaar en goedkoop. Veel vitamine C. Ook: vitamine B en koolhydraten en hoogwaardige eiwitten.
• Cassave: - Maniok en Tapioca. Tropische plant. Verbouwd rond de evenaar. Rijk aan zetmeel. Zo’n 3 m. hoog. Kan goed tegen droogte. Weinig eisen aan grond. Wortelknollen bevatten blauwzuur (giftig). Voedingswaarde beperkt: geen eiwitten of vitamines. Wordt meest geteeld in Brazilie en Indonesie. Wordt ook verwerkt tot veevoer.)

- Landen die voedselgewassen exporteren = aandeel dierlijke producten in het voedselpakket groot. Naarmate een land rijker is, is het aandeel dierlijke eiwitten in het dagelijkse dieet hoger = veel veevoer nodig. Dit wordt veel in ontwikkelingslanden verbouwd op grond die ook voor voedsel voor de eigen bevolking kan worden gebruikt.

• Om 1 kg vlees voort te brengen heb je bijna 10 kg graan nodig, terwijl de energiewaarde van deze producten bijna gelijk is = calorisch rendement veehouderij.
Lage welvaart en hoge bevolkingsdruk = de schaarse landbouwgrond vooral voor graanteelt (bv rijst), niet voor vleesveehouderij = aanvullend dieet van plantaardige eiwitten + vis + eieren, melk of kip.
• Meer welvaart = meer dierlijke eiwitten (vlees) = meer druk op landbouwgronden in de wereld = gevolgen: gronduitputting en erosie.
• Voedseldeskundigen: - noodzaak dierlijke eiwitten omstreden
- uitgebalanceerd vegetarisch menu ook optimale gezondheid
- teveel aan vlees is schadelijk

- Export voedselgewassen: Maïs - voorn. als veevoer. Gerst is handelsgewas = bier.

- Droog graan = goed houdbaar: overschotten gaan over de hele wereld.
Productie kan per jaar erg verschillen - veel gevolgen voor voedselvoorziening en prijzen.
• Voornaamste tarweproducerende landen: China, India, VS, Frankrijk Rusland.

- Transporttheorie van Ullman.
Productie- en consumptiegebieden komen lang niet altijd overeen. Door goederenhandel kunnen vraag en aanbod in evenwicht worden gebracht.
• Vervoer komt alleen tot stand als aan bep. voorwaarden is voldaan.

1. Er moet complementariteit bestaan tussen regio’s. Vraag en aanbod, toch geen uitruil omdat:
Arme landen hebben vaak tekorten maar ook geen geld om voedselleveranties te betalen. De invoer van voedsel garandeert niet dat dit ook terecht komt bij de bevolkingsgroepen die het het hardst nodig hebben.
2. Er moet transporteerbaarheid zijn. Goede infrastructuur en een goed werkend vervoers-en distributiesysteem. In ontwikkelingslanden is dit vaak gebrekkig.
3. Het bestaan van tussenliggende mogelijkheden. Hoe dichter de afnemer zich bij de leverancier bevindt hoe lager de totale vervoerskosten zullen zijn. De afnemer die de hoogste prijs biedt heeft de meeste kans. Wie het voedsel het meest nodig heeft speelt dan geen rol.
Omgekeerd kan een tussenliggende hindernis bepalen dat een product van het andere eind van de wereld wordt gehaald, terwijl het dichtbij ook verkrijgbaar is.

- Deze theorie past goed bij de toenemende mondialisering van de landbouw. Veel voedselproducten komen tegenwoordig uit het buitenland (te zien in supermarkt).
• Het hele systeem van voedselproductie wordt steeds meer afhankelijk van processen die op het mondiale schaalniveau spelen: internationale handelsafspraken, regels over voedselveiligheid en de uitbraak van ziektes zoals varkenspest en kippengriep. Daarom spreekt men van geglobaliseerde landbouw.

§1.3 Globalisering en het wereldvoedselvraagstuk

- Globalisering heeft te maken met:
- open grenzen
- vrijhandel
- exportgerichtheid
Protectionisme: eigen boeren en industrie beschermen door hoge invoerrechten

- Door globalisering en industriële landbouw kan een land zich toeleggen op de teelt van 1 bep. product = regionale specialisatie op basis van exportlandbouw = meer welvaart voor meer landen. Grootschalige productie onder gunstige omstandigheden = kosten gedrukt en concurrerende prijzen. De opbrengst van de exportproducten maakt het mogelijk om producten te kopen die het land niet zelf kan verbouwen.
• 2 redenen waarom landen handel drijven: - doordat ze verschillen van elkaar in klimaat en beschikbaarheid van technologie hebben ze niet alles in huis wat nodig is.

- door meer te produceren worden de productie-kosten per eenheid lager (schaalvoordeel).

- De comparatieve (vergelijkende) kostentheorie (Britse econoom Ricardo): alle partijen kunnen van handel profiteren. Ook als een land alle spullen produceert voor een lagere prijs. Niet kijken naar absoluut kostenvoordeel. Telkens de kosten voor twee gebieden vergelijken.
Comparatief voordeel van een gebied: de hoeveelheid van productiefactoren die beschikbaar is. - natuur (productie van grondstoffen)
- arbeid (arbeidsintensieve goederen)
- kapitaal (productie kapitaalintensieve goederen)
Als elk land zich specialiseert in het goed waarin het comparatief voordeel heeft kunnen alle
landen in principe winnen bij vrijhandel.
Deze theorie houdt geen rekening met
- milieukosten
- verspreiding van vee- of voedselgewassen
- ziekten door wereldomspannende transporten
- ongelijke concurrentieverhoudingen
• Boeren in westerse landen efficiënte productie door: - wetenschappelijke landbouw methoden
- grootschalige mechanisatie
- moderne apparatuur
- gewasbeschermingsmiddelen
- toepassing van meststoffen
Gemiddelde productie per persoon is hoog. Hoge opbrengsten per hectare = hoge productiviteit per arbeidskracht. Nadeel: zeer kapitaalintensieve boeren kunnen alleen boer blijven door de landbouwsubsidies. Economisch rendement van grote investeringen in bedrijfsmiddelen is vaak gering.
• Landbouwsubsidies worden vaak niet gelijktijdig afgeschaft = oneerlijke concurrentie.

• Rijke landen en machtige handelsblokken: - eisen vrijhandel voor producten die ze uitvoeren
- via hoge invoertarieven beschermen ze producten van hun eigen economie die bedreigd kunnen worden door concurrentie uit ontwik. landen
Arme landen kunnen dan vaak geen gebruik maken van hun comparatieve voordeel;
goedkopere arbeid.
- WTO: Wereldhandelorganisatie.

- Bij landbouwsubsidies en invoerrechten zijn politiek en economie onlosmakelijk met elkaar
verbonden. Beleidsmaatregelen op internationaal niveau hebben niet altijd de gewenste economische gevolgen op nationaal en lokaal niveau.
• Op lokaal niveau worden in de derde wereld kleine boeren gesteund (n.a.v. afspraken tijdens wereldhandelsconferenties) met scholings-en irrigatieprogramma’s. Sommige van de hulpgevende landen exporteerden naar diezelfde derde wereld landen hun vleesoverschotten beneden de kostprijs (prijsdumping).
• Voedselnoodhulp wordt vaak gegeven in ruil voor olie, water, ertsen en politieke loyaliteit en om internationaal prestige te verwerven. Vaak worden voedseloverschotten weggegeven die de gever in de weg zitten. Niet altijd is een land werkelijk geholpen met voedselschenkingen.
• Internationale voedselhulp. Als deze blijft binnenkomen als de oogsten goed zijn dan verschijnt de voedselhulp tegen veel te lage prijzen op de markt (Ethiopië). Daardoor zijn de boeren niet meer bereid een overschot te produceren waardoor de totale voedselproductie van een land weer daalt.

• IMF (Internationale Monetaire Fonds) en Wereldbank sinds jaren ’80 samenwerking voor ontwikkelingslanden met hoge schulden = Structureel Aanpassingsprogramma (SAP)
- overheidsuitgaven moeten omlaag
- greep van de staat op de economie moet verminderen
- invoering van vrijhandel om aansluiting op wereldmarkt te krijgen
Dan pas wil het IMF geldleningen verstrekken.
• Slecht landelijk beleid op dorpsniveau  draagt bij tot nationale ontwikkelingsproblemen en zwak bestuur  zwakke regering is in internationale onderhandelingen geen partij voor organisaties en belangengroepen  de meest kansarmen in een samenleving worden het hardst getroffen.
De zogenoemde centrumlanden houden bij hun landbouwbeleid meer rekening met het nationale belang en de belangen van de eigen agrarische sector dan met de positie van de boeren en de voedselproblematiek in de periferie. WFP: Wereldvoeselprogramma.

- Een aantal landen heeft duidelijk geprofiteerd van de globalisering lettend op naar de wereldvoedselsituatie. Azië - meer mensen beschikken over meer en beter voedsel.
• Internationale organisaties (FAO, WHO) brengen, ondersteund door NGO’s (niet-regeringsgebonden), voortdurend het voedselprobleem onder aandacht van de wereld.
• Als de regeringen van de armste landen het geld dat vrijgekomen is door de kwijtschelding van een groot deel van de schuldenlast besteden aan armoedebestrijding kan dit verlichting betekenen.
• Het ontwikkelingsbeleid richt zich sterk op het Pro Poor Growth-beleid: economische groei waarbij de armen meer dan gem. profijt hebben.

• In Zuid-Korea en Taiwan werd de landbouwsector gesteund door allerlei subsidies, verstrekking van goedkope leningen aan boeren, landbouwvoorlichting en invoerbeperkingen. Voedsel invoeren is nu mogelijk, de export van industrieproducten levert voldoende deviezen op.
• India stelde in 1991 zijn economie open voor de wereldmarkt. De levensstandaard en de voedselsituatie zijn voor veel mensen verbeterd/vooruit gegaan

- Veel landen in Azië en Afrika kunnen in het systeem van vrijhandel niet hun eigen boerenstand beschermen. Ze zijn wel afhankelijk van voedselimporten, maar kunnen deze moeilijk betalen. De bescherming van eigen landbouw zou hier een betere voedselzekerheid betekenen.

§1.4 Een bord vol wetenschap en techniek

- Verhelpen van voedseltekort: - aan de vraagzijde zorgen voor een betere verdeling v.h. eten over de bevolking.
- aan de aanbodzijde zorgen voor productievergroting op de plaats waar de behoefte het grootst is

- In vroegere eeuwen ging de langzame wereldbevolking gelijk op met een toename v.d. voedselvoorziening.

- 20e eeuw = opbrengsten per ha sterk vergroot - intensivering v.d. landouw gekenmerkt door aandacht voor de bodemvruchtbaarheid en vruchtwisseling, doelmatiger methoden van watergebruik en het verbeteren van plantenrassen. Kleine keuterboeren (peasants) - moderne ondernemingen (farmers). Een van de vernieuwingen was de Groene Revolutie.

- De Groene Revolutie: de sterke stijging van de landbouwproductie in arme landen als gevolg v.d. toepassing van nieuwe graanvariëteiten van vooral rijst, maïs en tarwe. (IRRI, Internationale instituut voor Rijstonderzoek, en het internationale Centrum voor de Verbetering van Maïs en Tarwe in Mexico)
- Dankzij IRRI zijn in Azië de rijstoogsten verhoogd. Oogsten die een veelvoud bedragen van de vroegere opbrengsten - HYV-rassen: High Yielding Varieties.

- Ook zijn door onderzoeken nieuwe graanvarieteiten ontdekt waardoor grote vooruitgang kon worden geboekt in het verminderen van het voedselprobleem in de wereld.
- Kenmerkend voor de Groene Revolutie is dat het een samenhangend pakket van landbouwkundige maatregelen betreft. Dat betekent dat als onderdelen van het pakket ontbreken, de opbrengststijging die de nieuwe gewassoorten beloven, niet gerealiseerd kunnen worden.

- De allerarmsten, die voornamelijk van de Groene Revolutie hadden moeten profiteren, gingen er vaak niet echt op vooruit. Nadelen:
• Toenemende ongelijkheid en verarming op het platteland. Vooral op ecologisch en sociaal gebied:
- Teveel grondwater gebruikt, uitspoeling/wegspoelen van waardevolle mineralen en hoge concentraties bestrijdingsmiddelen.
- Grote boeren hebben een betere toegang tot de nieuwe productiemiddelen - meer geld, relaties en contacten.
- Kleine boeren zijn in veel landen afhankelijk van/gebonden aan grotere boeren.
- Eenzijdige nadruk op technische kant - zaaizaad, kunstmest, gewasbeschermingsmiddelen en irrigatie. Landbouwmethoden en oude graanrassen dreigden verloren te gaan.
- De toename v.d. voedselvoorraad kan een verarming van velen inhouden aangezien de Groene Revolutie gepaard gaat met toenemende productie voor markt en export.

- We hebben ook veel aan de Groene Revolutie te danken. Voordelen:
• China, Indonesië, Thailand en India zijn op gebied van graanvoorziening zelfvoorzienend geworden.
• Veel elementen v.d. Groene Revolutie kunnen ook in kleine bedrijven worden toegepast.

• Naarmate productie voor eigen behoefte afneemt, is een steeds groter aandeel v.d. bevolking in ontwikkelingslanden geheel of gedeeltelijk afhankelijk van voedselvoorziening via de markt. In dit opzicht profiteren vele arme mensen, met name in de steden, van de toegenomen productie en lagere prijzen.

- Om de groeiende wereldbevolking te kunnen blijven voeden is het niet allen van belang dat de voedselproductie in de pas blijft lopen met de bevolkingstoename maar ook dat de samenstelling van het voedselpakket een verschuiving laat zien in de richting van meer suikers en meer dierlijke eiwitten (want de welvaart per persoon stijgt).

- Door te sleutelen aan het genetisch materiaal van planten zijn de mogelijkheden om meer en beter voedsel aan te bieden vrijwel onbeperkt geworden.
- Genetische modificatie/manipulatie (GM): de zogenoemde recombinant-DNA-techniek wordt toegepast: aan de erfelijke eigenschappen van levend materiaal wordt gesleuteld door in een organisme een vreemd gen in te bouwen.
• Voorstanders zijn hier heel blij mee; het is dan ook heel handig en we halen er veel voordeel uit.
• Tegenstanders vinden dat het niet aan de mens is om de soortgrenzen te doorbreken.
- Door GM zal het verschil tussen arm en rijk groter worden, omdat de arme landen niet van GM kunnen profiteren. Ook kleine bedrijven kunnen dat niet (geen geld). Ook kan het dat de nieuwe GM-rassen de bestaande plantenrassen door bestuiving zullen besmetten, waardoor deze niet meer kunnen dienen als basismateriaal voor gewassenveredeling.
- Sommige groeperingen denken dat de gezondheid van de mens en milieu zal worden geschaad door genetisch manipuleert voedsel of dat virussen of bacteriën volslagen immuun zijn geworden tegen bestrijdingsmiddelen. Dit zou nog te weinig onderzocht zijn.
- Anderen benadrukken dat ondervoeding een resultaat is van armoede en ongelijkheid. GM-rassen zouden de aanpak van deze maatschappelijke problemen in de weg staan.

REACTIES

L.

L.

theenksman ^^.
ik wist niet wat een paar dingen waren, ik snapte er ook geen bal van.. Dus toen ging ik maar in twee tussenuren leren en toen ging mijn 'buurman' naar scholieren.nl en toen dacht ik; laat ik dat ook eens doen! toen kwam ik bij dit ding aan en hij is best handig! :D jammer dat er geen proefwerken opstaan.. 0:]
xx.

15 jaar geleden

J.

J.

Bedankt voor deze uitgebreide samenvatting. Ik wil liever alle informatie, dan wat losse flodders! :)

12 jaar geleden

J.

J.

lekker gap

6 jaar geleden

Log in om een reactie te plaatsen of maak een profiel aan.