Hoe kies jij een studie?

Daar zijn wij benieuwd naar. Vul onze vragenlijst in en bepaal zelf wat voor beloning je daarvoor wilt krijgen! Meedoen duurt ongeveer 7 minuten.

Meedoen

Hoofdstuk 3, 5 en 7

Beoordeling 8
Foto van een scholier
  • Samenvatting door een scholier
  • 5e klas vwo | 2249 woorden
  • 15 augustus 2006
  • 145 keer beoordeeld
Cijfer 8
145 keer beoordeeld

ADVERTENTIE
Overweeg jij om Politicologie te gaan studeren? Meld je nu aan vóór 1 mei!

Misschien is de studie Politicologie wel wat voor jou! Tijdens deze bachelor ga je aan de slag met grote en kleine vraagstukken en bestudeer je politieke machtsverhoudingen. Wil jij erachter komen of deze studie bij je past? Stel al je vragen aan student Wouter. 

Meer informatie
Samenvatting Hoofdstuk 3 Dautzenberg §17 Door de wereldwijde handel werd de burgerij steeds rijker en verloor de adel + kerk macht en gezag. Ook door godsdienstige twisten verloor de kerk zijn gezag. De Tachtigjarige Oorlog (1568-1648) Met de komst van de hertog van Alva begon de oorlog. Fillips II stuurde hem om het verzet van de Nederlanders de kop in te drukken. De Noordelijke gewesten riepen Nederland uit tot een republiek. Een van de belangrijkste posities binnen de republiek was de landsadvocaat. Ook had je voor elk gewest stadhouders. Langzaam kwam er ook een gezamenlijke stadhouder, de eerste was Willen van Oranje. Er was steeds een strijd tussen stadhouders en landsadvocaat om de macht. §18 Renaissance

De Renaissance (lett. Wedergeboorte) is ontstaan in Italië in de 14e eeuw. Humanisten zijn de eerste onderzoekers van de klassieke cultuur. Zij bestudeerde klassieke teksten en op grond daarvan kwamen ze tot een nieuwe visie op de rol van de mens in de wereld (antropocentrisch). Neerlands bekendste humanist was Desiderius Erasmus (1466-1536). Antropocentrisme: de mens en de aarde zijn even belangrijk als het Goddelijke en het hiernamaals. Individualisme: de mens wordt gezien als een unieke individuele persoonlijkheid die tot grote dingen in staat is, niet dankzij zijn gemeenschap, maar door verstand en wilskracht. Empirisme: je onderzoekt en wilt zelf uitvinden hoe de wereld in elkaar zit. Homo universalis: universele mens dat op alle fronten van de menselijke cultuur uitblinkt. Bekendste homo universalis is Leonardo Da Vinci. §19 Copernicus: Toonde aan dat de aarde om de zon draaide en niet andersom. Gelalei: ontdekte de andere vier manen van Jupiter (en dat was een sterke aanwijzing voor het gelijk van Copernicus). Newton: opsteller van de theorie van de zwaartekracht, grondlegger van de mechanica en (mede)schepper van de differentiaalrekening. Door de belangstelling aan de klassieke tijden kwam er behoefte aan woordenboeken en grammatica`s van het Grieks en het Latijn. Men ging ook de eigen taal vastleggen. Ook werd eerst de klassieke geschiedenis bestudeerd, daarna de eigen. Door bronnenonderzoek te doen wist men wat er precies was gebeurd vroeger. Men ging de basis van de bijbel onderzoeken en nam niet langer aan wat de kerk beweerde. Sommigen trokken de conclusie dat er iets fundamenteels mis was met de kerk. Sommige renaissancisten wilden toen het oude geloof in ere herstellen: Hervorming of Reformatie of protestantisme. §20 Kunst uit de renaissance
Realisme: mens en wereld zo realistisch mogelijk uitbeelden. Het naakt kwam weer terug, want zo kon men laten zien hoe goed men de menselijke anatomie beheerste en hoe mooi het menselijk lichaam is. Ook werd het perspectief bestudeerd. Zo ontstond de anamorfose: een schilderij waarvan de afbeelding slechts op een bepaalde manier te zien is. De Mona Lisa is een voorbeeld van realisme. Estheticisme: (esthetica is schoonheidsleer) kunst moet in de eerste plaats mooi zijn. In de bouwkunst en schilderkunst streefde men bijvoorbeeld naar symmetrie. Classicisme: weergeven van taferelen uit de klassieke mythologie en geschiedenis in de schilderkunst en beeldhouwkunst; er werden zuilen gebruikt in de bouwkunst. De beeldhouwkunst werd weer een aparte kunstvorm. §21 Men onderscheidde in verhouding tussen klassieke literatuur en de eigen drie stadia: I. Transletio: (vertaling) door vertalingen te maken uit het Grieks en Latijn en daarna zelfstandig de klassieken na te volgen, hoopte men uiteindelijk de oude literatuur te overtreffen. II. Imitatio: (navolging) het zelf weer in het Latijn schrijven en het doen herleven van allerlei klassieke genres. In de wetenschap nam het Latijn nam de positie in die nu vergelijkbaar is met het Engels. III. Aemulatio: (verbetering) volkstaal “verlatijnste”. Schrijvers probeerde de volkstalen aan de klassieke gelijkwaardig te maken door woorden, zinsconstructies en uitdrukkingen over te nemen. Omgekeerde tendens: purisme (taalzuivering). Men ging opnieuw het epigram of puntdicht beoefenen. Dit is een kort gedicht met een geestige inhoud, een verrassend slot en meestal gebaseerd op een woordspeling. De belangrijkste Nederlandse epigrammenschrijver is Constantijn Huygens. De aemulatio bestond onder andere in het ontwikkelen van nieuwe genres: - Aforisme of spreuk: een korte, krachtige zin waarin een levensles wordt verkondigd. De belangrijkste Nederlandse aforismenschrijver leefde in de 19e eeuw: Multatuli. - Essay: een korte prozatekst, waarin de auteur zijn persoonlijke mening over een onderwerp geeft. De essays waren altijd sterk moralistisch getint. - Sonnet: een meestal lyrisch gedicht dat bestaat uit twee strofen van vier regels (kwatrijnen) die samen het octaaf vormen, en twee strofen van drie regels (terzetten) die samen het sextet vormen. Het octaaf is bijvoorbeeld een natuurbeschrijving, het sextet bevat de gevoelens van de dichter daarbij. Estheticisme en realisme in de literatuur
Het estheticisme uitte zich in de literatuur door een grote regelgeving. Een literair werk moest tot een bepaald genre behoren, en de regels van dat genre opvolgen. Ook moest de taal een ‘genot voor het oor’ zijn. Men wilde laten zien wat men allemaal met taal kon. Het realisme kwam in de literatuur tot uiting in de eis die aan elk literair werk werd gesteld: dat het aannemelijk was. Toneelstukken moesten bijvoorbeeld geloofwaardig zijn. De Nederlandse taal

De Renaissance-literatuur in Nederland was geconcentreerd rond Amsterdam en Den Haag. Het Hollandse dialect groeide uit tot de standaardtaal van de Republiek. Rond 1700 was die taal in heel Nederland geaccepteerd voor de geschreven literatuur en geleidelijk ontstond daaruit het huidige ABN. Ook de Statenbijbel (1637) had grote invloed. §22, 23, 24, 25 en 26 Gerbrand Adriaensz. Bredero (Amsterdam 1585 – Amsterdam 1618) Amsterdam speelde een grote rol in zijn literaire werk. Hij schreef gedichten die na zijn dood zijn gebundeld in het boek Boertig, amoureus en aandachtig groot liedboek. Aan de indeling is te zien dat hij op rand van Middeleeuwen en Renaissance stond. Hij schreef ook toneelstukken. Zijn meesterwerk is de komedie Spaansen Brabander Jerolimo. Pieter Cornelisz. Hooft (Amsterdam 1581 – Den Haag 1647) In eerste periode van zijn schrijversschap schreef hij vooral lyriek, met name liefdespoëzie. In 1642 heeft hij het belangrijkste en moeilijkste Nederlandse prozawerk uit de Renaissance geschreven: Nederlandse historiën. Hij gebruikte allerlei Latijnse zinsconstructies (classicisme), wat zijn stijl plechtig en verheven maakt. Maar hij hersteld ook weer oude Nederlandse woorden in ere (archaïsmen) en hij verzint ook zelf nieuwe woorden (neoligismen). Ook schreef hij enkele toneelstukken (bijv. Ware nar). De P.C. Hooftprijs is naar hem vernoemd. Constantijn Huygens (Den Haag 1596 – Den Haag 1687) Huygens was een soort wonderkind: op 11jarige leeftijd schreef hij Latijnse gedichten, enkele jaren later Franse, Nederlandse vanaf 1617. Hij sprak zeven talen, schilderde en graveerde en was goed in exacte wetenschappen. Speelde verschillende muziekinstrumenten en componeerde meer dan 800 stukken. Ook ontwierp hij zijn eigen huis en de weg van Den Haag naar Scheveningen. Een groot deel van de gedichten zijn gebundeld in het boek Korenbloemen. Zijn bekendste werken zijn zijn epigrammen. Joost van den Vondel (Keulen 1587 – Amsterdam 1679) Van den Volden schreef veel hekelgedichten (een gedicht waarin iets fel aangevallen wordt). Zijn gedichten gingen over de religieuze en politieke twisten in de 17e eeuw. De klaagzangen die hij schreef hebben vooral te maken met zijn persoonlijke omstandigheden. Tussen 1637 en 1667 schreef hij een twintigtal tragedies. De belangrijkste is Gijsbrecht van Aemstel, één grote verheerlijking van Amsterdam. §27 De bloei van de Griekse literatuur vond plaats in de 4e en 5e eeuw voor Christus. Toen leefden de drie grootste filosofen van Griekenland: Socrates, Plato, Aristoteles. Het Stoïcisme (de mens moet zich nooit laten meeslepen, en op alle dingen gelijkmoedig ‘stoïcijns’ reageren) oefende grote invloed uit op de Renaissance, in Nederland op P.C. Hooft. Aristoteles` boek over poëzie en toneel heeft onder andere betrekking op wat met later de “klassieke tragedie” is gaan noemen. In de Renaissance werd dit beschouwd als het meer verheven literaire genre naast het epos. Het onderwerp van de klassieke tragedie komt veelal uit de Griekse mythologie en geschiedenis en gaat steeds over de ondergang van een hooggeplaatst persoon omdat hij in zijn overmoed de grenzen overschreden heeft van wat een mens geoorloofd is. Door zijn leed ondergaat hij een loutering, waaruit hij herboren tevoorschijn komt. Verder heeft de klassieke tragedie de volgende kenmerken: - Er zijn 3 eenheden: er is maar 1 intrige en er zijn geen zijdelingse verwikkelingen (eenheid van handeling), alles speelt zich af op 1 plaats en er zijn geen decorwisselingen (eenheid van plaats), alles bij elkaar mag het niet meer dan 24 uur in beslag nemen (eenheid van tijd). - Er zijn vijf bedrijven die elk min of meer een afgeronde fase van een gebeuren bevatten. De eerste vier eindigen met een “rei” of “koor”: een groep mensen die commentaar levert, de gevoelens van de toeschouwer verwoordt en vooruitwijst naar het volgende bedrijf. Aan het einde van het vijfde bedrijf treedt er soms een “deus ex machina” op: een goddelijkheid die met behulp van toneelapparatuur uit de hemel daalt en een oplossing brengt. Samenvatting Hoofdstuk 5 Dautzenberg §34 In de tweede helft van de 18e eeuw ontstonden de patriotten (voor democratie) en de aanhouders van de stadhouder en het huis van Oranje.De patriotten kregen hulp van de Franse revolutionairen; die vielen de republiek binnen in 1795. De Bataafse republiek ontstond. Drie jaar later kwam de eerste grondwet en een uitgebreider kiesrecht. Pruikentijd: de tijd dat men enorme pruiken droeg; benadrukt de sfeer van deftigheid en zelfgenoegzaamheid die er heerste. §35 Verlichting: in de 18e eeuw ontstond het gevoel dat de wereld langzaam helder en duidelijk werd, de wereld werd ‘verlicht’ door de inzichten uit de Renaissance. Rationalisme: de opvatting dat de menselijke ratio (verstand) in staat is om álles op te lossen. Deïsme: de opvatting dat er wel een opperwezen bestaat, maar dat de verering daarvan in de vorm van een godsdienst zinloos is. Liberalisme: de overheid moet zich zo min mogelijk bemoeien met de economie, en moet dit overlaten aan het marktmechanisme, het spel van vraag en aanbod dat gereguleerd wordt door de onderlinge concurrentie. Optimisme: men ging ervan uit dat de mens in wezen goed is en dat verkeerd gedrag voortkomt uit gebrek aan kennis van het goede; als de mens goed leert zal hij ook goed gaan handelen. Opvoeding was daarom ook heel belangrijk. Literair gevolg: moralistische geschriften. Wetenschappelijk gevolg: ‘alle problemen zullen opgelost worden’. Maatschappelijk gevolg: de idee van de “maakbaarheid” van de samenleving.
§37 (Eigenlijk §36) Neoclassicisme: men greep terug op het classicisme van de renaissance. Men ging opnieuw Grieks-Romeinse kunst namaken en de kunst baseren op de Grieks-Romeinse. Er ontstonden vier genres die typisch zijn voor de verlichting: - Spectatoriale geschriften: tijdschriften na The Spectator (de toeschouwer), men wilde de nog weinig ontwikkelde burgerij opvoeden. - Imaginaire reisverhalen: tekst waarin men een reis beschrijft die nooit heeft plaatsgevonden, maar waarin men doet alsof het een echte reis is. Zo kon de auteur laten zien wat volgens hem juist en onjuist was. Twee voorbeelden zijn de utopieën en de robinsonades. - Encyclopédie: men probeerde alle kennis samen te vatten om informatie te geven en om de lezer de juist rationele weg te tonen. - Roman: een roman is veel realistischer dan de episch-didactische genres van hierboven. Het gaat om de personen en hun ontwikkelingen, niet om de ideeën die achter het verhaal schuilgaan. §38 Justus van Effen richtte in 1731 De Hollandse Spectator op. Eerst was het een weekblad, later verscheen het twee keer per week. Hij behandelde de onderwerpen literatuur, taalkunde, sociale problemen en godsdienst. Het blad is grotendeels gevuld met essays, soms werd de mening van Van Effen door middel van een verhaal duidelijk gemaakt. Dit waren de eerste korte verhalen uit de Nederlandse literatuur. §40 De opvatting over opvoeding van Jean-Jacques Rousseau: Uitgaande van de gedachte dat de mens in wezen goed is maar bedorven wordt door de maatschappij, vond hij dat kinderen zo lang mogelijk in hun kinderwereld moeten blijven, want dan zullen ze zich vanzelf tot goede mensen ontwikkelen. In 1778 schreef Hiëronymus van Alphen – anoniem – Proeve van kleine gedichten voor kinderen. In totaal verschenen er drie bundels, waarvan de laatste twee niet meer anoniem. De populariteit is enorm geweest. Van Alphen schreef in een voor kinderen begrijpbare taal waarin hij allerlei wijze lessen geeft. Samenvatting Hoofdstuk 7 Dautzenberg §45 In het laatste kwart van de 18e eeuw begon in Engeland de industriële revolutie: de vervanging van handenarbeid door machines. De heersende ideologie in de 19e eeuw was het liberalisme, dat de economische en de politieke vrijheid van de mens propageerde. De burgerij probeerde overal meer invloed te krijgen en de slavernij werd afgeschaft. Maar ook ontstond het industrieproletariaat. Zij leefden in de krottenwijken en moesten onder slechte omstandigheden in de fabrieken werken. In 1848, toen Marx en Engels het Communistisch manifest schreven, vonden er overal in Europa opstanden plaats. Het lukte de arbeiders echter nog niet om echte veranderingen teweeg te brengen. Pas in het laatste kwart van de 19e eeuw begon er een sociale wetgeving op gang te komen. §46 Aan het einde van de 18e eeuw ontstaat de Romantiek. De hoofdkenmerken van de Romantiek waren gevoeligheid, verbeeldingskracht, individualisme en originaliteit. Die van de Verlichting waren rationalisme en classicisme. Vier onderwerpen waar Romantici zich graag mee bezig hielden zijn liefde naast afkeer, vreugde naast verdriet, rust naast onrust en de ongerepte natuur waar de mens ingegrepen heeft. Twee betekenissen voor de term romantisch: - zoals in de periode van de Romantiek En - gevoelig, lieflijk, sentimenteel
§48 Twee gevoelens spelen bij de romantische literatuur een rol: Weltschmerz en Sehnsucht. Hiermee doelt men op de romantische melancholie en op het romantische verlangen naar het onbereikbare geluk (de ideale maatschappij, de ideale vriendschap). Er ontstonden in de Romantiek nieuwe genres: - het griezelroman (horror) - de historische roman (gebaseerd op de ‘gothic novels’, in sommige gothic novels worden aan het einde bovennatuurlijke krachten ontmaskerd als bedrog en zo ontstaat de detectiveroman) - ‘voyages extraordinaires’ of Sciense Fiction - het sprookje (volkssprookjes en cultuursprookjes)

REACTIES

Log in om een reactie te plaatsen of maak een profiel aan.