Met de loep op lancashire

Beoordeling 6
Foto van een scholier
  • Samenvatting door een scholier
  • 5e klas havo | 2872 woorden
  • 20 mei 2005
  • 2 keer beoordeeld
Cijfer 6
2 keer beoordeeld

ADVERTENTIE
Overweeg jij om Politicologie te gaan studeren? Meld je nu aan vóór 1 mei!

Misschien is de studie Politicologie wel wat voor jou! Tijdens deze bachelor ga je aan de slag met grote en kleine vraagstukken en bestudeer je politieke machtsverhoudingen. Wil jij erachter komen of deze studie bij je past? Stel al je vragen aan student Wouter. 

Meer informatie
Samenvatting stofomschrijving Historisch overzicht
De industrialisatie is een geleidelijk proces, dat start in de 16e eeuw en ver doorloopt in de 20e eeuw. De term ‘industriële revolutie’ is misleidend. Het is namelijk geen plotselinge omslag. Wel grijpt het proces in op alle aspecten van de samenleving. Hetgeen de term weer rechtvaardigt. De industrialisatie start in Engeland en begint het laats in Frankrijk. Veranderingen ten gevolge van de industrialisatie: - landbouweconomie: aanvankelijk produceert deze voor de locale markt, maar geleidelijk wordt het een markteconomie. Dit proces duurt in Europa tot ver in de 20e eeuw. - gebieden die ver van elkaar lagen worden onderling afhankelijker. Bijvoorbeeld door geld te verdienen in de koloniën en dit te investeren in Europa. Doordat grondstoffen en luxe producten goedkoop worden geproduceerd in koloniën. - nijverheid krijgt een grote plaats in de economie. - mechanisatie. - arbeidsspecialisatie. - ontstaan van loonarbeid. - standenmaatschappij wordt klassenmaatschappij. - bevolkingsgroei, een gevolg ervan is de toename van de economische vraag, dus economische groei. - vraag en aanbod gaan de economie bepalen. Waarom vindt de industrialisatie als eerste in Engeland plaats? Vanwege een complex van gunstige factoren: - grootste koloniale macht - veel kapitaal beschikbaar - gunstige omstandigheden voor ondernemers (weinig regels, geen gilden) - bekend met het gebruik van steenkool (door gebrek aan hout0 - kennis: coke voor hoogovens mijnpomp (John Newcomen) stoomkracht (James Watt) - vanaf de 17e eeuw is Lancashire bekend met katoen
In Lancashire ontwikkelde zich een welvarende katoennijverheid. Hier start ook de industrialisatie. Rond 1850 is Engeland op de top van haar economische macht. Daarvan nemen de VS en Duitsland in de loop van 50 jaar dit over. Zij maken een soortgelijke ontwikkeling door. In Nederland vindt ook afzet overzee plaats.
1. Wat waren de belangrijkste kenmerken van de samenleving in Lancashire rond 1750? 1.1 Agrarisch gebied landbouw is het belangrijkste middel van bestaan. Daarnaast zijn er kleine steden met nijverheid en handel. Kenmerken: - kleine boeren, weinig opbrengst en weinig veeteelt. - productie voor locale (plaatselijk) markt. - door de enclosure wetgeving verdwijnen de gemeenschappelijke gronden. Gevolg: verarming van boeren. - verdeling van de gronden door vererving (bedrijven worden steeds kleiner). Gevolg: verarming van de boeren. In het noorden en westen van Lancashire waren wel grote bedrijven. In sommige gebieden lagen steenkoolmijnen. In Lancashire levert communicatie problemen op, maar gekanaliseerde rivieren en verharde wegen bevorderen het vervoer. Stedelijk Lancashire
In Lancashire woont het merendeel van de bevolking in dorpen en gehuchten. In de eerste helft van de 18e eeuw blijven de steden ondanks de bevolkingsgroei klein (2000 en 5000 inwoners). Uitzonderingen zijn Manchester (20000 inwoners). Dit is een nijverheidsstad met textielhandel gericht op Londen. Ook Liverpool is een uitzondering (26000 inwoners). Dit is een havenstad met handel met Ierland en Noord-Amerika (slaven en koloniale producten). 1.2 textielnijverheid in de 17e eeuw was er textielnijverheid met als grondstoffen wol en linnen. Naast wollen en linnen stoffen werd er ook de mengstof bombazijn geproduceerd. De textielproductie verliep via de huisnijverheid. De huisnijverheid werd gekenmerkt door: - arbeidsdeling: mannen en jongens: weven. Vrouwen, meisjes en jongere kinderen: schonen kaarden en spinnen. - sterke hiërarchie. - opvoeding en opleiding vallen samen. Tempo en omvang van de productie wordt door de familie bepaald. - collectief belang staat voorop (aanvullen van het gezinsinkomen). - stukloon. - productie met name in de winterperiode, uitgezonderd landlozen en boeren met te kleine bedrijven. - productie in eigen woning. Productieonderdelen zoals verven en soms weven vindt plaats in textielateliers. - leerling- meestersysteem, leerlingen maakten deel uit van het gezin van de meester. 1.3 putting-outsystem aanleveren grondstoffen of koopman- halfproducten ondernemer
tussenhandelaren
wevers/ spinners werken in product
huisnijverheid
Er werd binnen het putting-outsystem uitsluitend tussen mannen gehandeld. Het systeem functioneerde ook als kredietsysteem. Belangrijkste kooplieden/ tussenhandelaren woonden in Manchester. Zij maakten deel uit van een internationaal netwerk. Grondstof regio: linnen/ wol
West- Indie putting-outsystem textiel- eind- en Levant atelier product

katoen
gaat naar binnenland (regio) of naar de koloniën 1.4 Mechanisatie van de katoennijverheid Stimulerende regionale factoren: - de textielnijverheid kende een lange traditie (er was dus basiskennis aanwezig). - er heersten gunstige klimatologische omstandigheden (vochtig). - er was voldoende arbeidsreserve. - er was weinig kapitaal nodig om de productieomvang uit te breiden. - de huisnijverheid kon prima het wisselende aanbod van de arbeid opvangen (arbeidsfluctuaties). - het aanbod van ruwe katoen groeit (lagere inkoopprijzen). - sommige gilderegels en wetten (calico act 1721) golden niet in Lancashire. - er was steenkool aanwezig in de regio. Stimulerende landelijke factoren: - de Britse vloot beheerste de internationale scheepvaartroute. - uitvindingen. - steenkool. - ervaringen met gebruik van de stoommachines (in de mijnen). 2. Hoe beïnvloedde de katoennijverheid het platteland van Lancashire? 2.1 De werkplaats Aanvankelijk bevindt de werkplaats zich in de boerderij. Deze wordt met de hand aangedreven. De vorm van productie blijft tot 1840 bestaan. Het proces waarbij zich de productie van de werkplaats in de boerderij verplaatst zich naar de fabriek waar de spin- en weefgetouwen met water en later met stoom worden aangedreven verloopt langzaam. Technische uitvindingen van - John Kay - James Hargreaves - Richard Arkwright - Samuel Crompton
beïnvloeden het proces. Verloop van het proces: 1730: productie verhoging van de huisnijverheid. Na 1770: uitvinding van de grote spinmachine (paarden-, water- en stoomkracht worden voor aandrijving gebruikt). Het proces verloopt traag door constructieproblemen, patentrecht en een tekort aan investeringsgelden. 1800: opkomst van de stoommachine. Daarnaast werkten arbeiders het hele jaar in de huisnijverheid (dit blijkt uit het toegenomen aantal weefgetouwen). 1820: start van plaatsing stoomspin- en stoomweefmachines bij kleine plaatsen. 1840: nog steeds bestaat een huisnijverheid. De productie is nu voornamelijk gericht op fijne stoffen. 1820-1850: op grote schaal worden stoomweverijen opgericht. 2.2 Groei van katoensteden Voorbeeld van een katoenstad is Bolton. Deze stad groeit in korte tijd van 4600 inwoners naar 17000. Hoe verloopt dit groeiproces? Platteland: bouw van spinfabriekjes (,gemachineerde volmolens en blekerijen). Door de aanwezigheid van kolenmijnen en een netwerk van kanalen voor de aanvoer van ruwe katoen, ijzer en steenkool groeit het aantal stoommachines. De eerste spoorlijn wordt in 1828 geopend. Voor de afzet van katoenproducten is de spoorwegverbinding belangrijk (Londen en Manchester), tevens voor aanvoer van levensbehoeften en nieuwe arbeiders. Bij de eerste spinfabriekjes worden woningen gebouwd. De groeiende werkgelegenheid leidt tot een bevolkingsgroei. Een soortgelijke ontwikkeling geldt ook voor de stad Preston. Tussen 1750-1850 verdrievoudigt de bevolking van Lancashire. In Engeland vindt slechts een verdubbeling plaats. De grootte van de katoensteden lag rond 1850 onder de 50000 inwoners. Dit was mede het gevolg van spreiding. Woonwijken en publieke voorzieningen: Bouw weverskolonie -> gevolg: -> versnelde mechanisatie. concentratie gevolg: sloppenwijken

van activiteit = urbanisatie
Financiering: ondernemers/ kooplieden
Kenmerken van sloppenwijken: ziekten - tekort aan publieke voorzieningen en geld (cholera) - gevolg: ontstaan van modeldorpen (barrow bridge) Kenmerken van modeldorpen: reden voor - coöperatie oprichting: - educatie (verheffen van de arbeider) - filantropie - paternalisme - eigenbelang - waterleiding - riolering - verlichting - kerk
De spreiding van de woonwijken vond plaats in de regio (platte land) en in de steden. Binnen de regio’s kwam standsbewustzijn en paternalisme nog lang voor. 3. Hoe beïnvloedde de katoennijverheid de leefomgeving in Manchester? 3.1 Manchester Er bestond huisnijverheid, katoen was na 1770 het meest vertegenwoordigd in deze branche. De werkzaamheden vonden niet in speciale weverswoningen plaats, maar in kelders en krotten. 1780: start met waterkracht aangedreven Mills (problemen met watertoevoer) 1790: 1e stoomspinnerij
1800: meer dan 100 stoomspinnerijen, dus snelle groei. Deze lagen voornamelijk aan het kanaal in verband met aanvoer grondstoffen, afvoer producten en industrieel watergebruik. Stoomspinnerijen werden gebouwd in de vorm van etagebouw. Later worden grote open hallen gebouwd. Dit was mogelijk door gietijzeren zuilen. Door de open hallen was toezicht makkelijker. In de stoomspinnerij werden de machines aangedreven door ijzeren assen, pullies en drijfriemen. Naast stoomspinnerijen waren er veredelingsbedrijven voor: - vollen - bleken - verven - bedrukken
Ook deze lagen aan het water. Door de bouw van de veredelingsbedrijven werd de greep van de ondernemers en kooplui op de katoenhandel in Lancashire verstevigd. Grootschalige invoer van het stoomweefgetouw bleef achterwege. Groei van Manchester

De stadsuitbreiding verliep zonder planning en was daardoor onregelamtig. Door de relatief snelle en heftige groei (urbanisatie) ontstaan sloppenwijken. De stad wordt verder gekenmerkt door grote aantallen pakhuizen. Rond 1830 wordt het spoor aangelegd, de invloed is kleiner dan op het platteland. Vanwege het lage vervoerstarief blijven de waterwegen interessant. Het aantal inwoners van Manchester groeit: In ongeveer 1773: 22.000 inwoners
In 1850: 300.000 inwoners
De stad wordt gekenmerkt door: - een hoog sterftecijfer - lage levensverwachting - geen natuurlijke aanwas - sterke migratie
de migratie bestaat uit: - arbeiders uit de regio en van ver weg - grote aantallen Ieren - rijke buitenlandse handelaren
Woonwijken en publieke voorzieningen: Snelle urbanisatie leidt tot verpaupering en woningnood. Nieuwe arbeiderswoningen worden tussen de fabrieken gebouwd: - ze zijn rug-aan-rug gebouwd - de hebben kleine ramen die niet open kunnen - één pomp of buitenkraan en toilet per huizenblok
In Manchester bestaat in tegenstelling tot het platteland een sociale scheiding in woonwijken: Ten zuiden van de stad in het half landelijke gebied staan luxe huizen. Nieuwe woonwijken ontstaan bij de katoenbeurs en het stadhuis en worden bewoond door de middenklasse. In Ancoats wonen meerdere arbeidersgezinnen in één woning. Deze indeling bevordert het denken in sociale klassen. De lokale overheid treedt aanvankelijk deels uit onmacht en deels uit overtuiging (liberalisme) alleen op tegen ernstige misdaden en verstoringen. De landelijke politiewet (1835) vergroot echter de mogelijkheden. De public health act (1835) zorgt (in beperkte mate) voor aanleg van waterleiding, riolering of bestrating. Andere faciliteiten komen slechts door steun van rijken tot stand. 4. Hoe beïnvloedde de katoensector de verbondenheid van Lancashire met de rest van de wereld? 4.1 Verbondenheid met Engeland In 1800 werd in de VS de cotton-gin ontwikkeld. Dit leidde tot uitbreiding van de slavenplantages. Het gevolg was een daling van de prijs van ruwe katoen. Rond 1830 was het stoomweefgetouw zijn kinderziektes te boven. Samen met de uitvinding van de naaimachine droeg dit bij tot het ontstaan van de confectie industrie. Door de gunstige prijs-kwaliteitverhouding van katoenen kleding groeide de vraag naar katoenen textiel in de lagere en middenklassen. De textielnijverheid groeit (al vanaf 1770 is katoen een belangrijk materiaal voor kelding). Door de opdrukkende industrie moeten landbouwproducten op den duur uit verafgelegen gebieden worden betrokken. 4.2 Verbondenheid met overzeese gebieden Import ruwe katoen tot 1830 uit West-Indie, daarna hoofdzakelijk uit de VS. Export van katoen: 50% van de totale productie van Lancashire word in 1850 geëxporteerd. Tot 1810 voornamelijk naar de VS, daarna hoofdzakelijk naar Europa. Tussen 1800-1850 komt de textielindustrie op in Europa. Lancashire verliest daardoor een belangrijk deel van zijn markt. Pogingen om het tij te keren leiden tot nationalisatie (bijvoorbeeld het niet toepassen van buitenlandse vindingen). Na 1850 zijn India, China en Zuid-Amerikade belangrijkste exportgebieden. De toch al riskante exportmarkt krijgt door prijsschommelingen, politieke conflicten, crises en sociale ellende met nog meer risico’s te maken.
4.3 Organisatie van de handel rond 1790 ontstaan er bedrijven, die het hele productieproces beheersen: - aanvoer nieuwe katoen - fabrikage - verkoop (binnen- en buitenland) Vervoer loopt steeds vaker via Liverpool in plaats van Londen. Bouw van pakhuizen, gefinancierd door banken is bedoeld om de prijs te kunnen beïnvloeden. Bedrijven hebben, zoals blijkt na de gestagneerde export naar het continent ten tijde van de Napoleontisch heerschappij, te weinig kapitaal. Faillissementen. Door de komst van de buitenlandse kooplieden (de rothschilds) worden door dit patroon verbroken. Zij worden aangetrokken door de katoenbeurs waar zij samen met de banken, die gevestigd zijn in Londen city, financiële risico’s afdekken en export financieren. (Grote faillissementen komen minder voor.) 5. Hoe beïnvloedde de katoennijverheid de arbeidsverhoudingen en de bestaanszekerheid? 5.1 Veranderingen in arbeidsmarkt en arbeidsomstandigheden. De ontwikkeling loopt als volgt: Voor 1750 wordt Lancashire gekenmerkt door de agrarische samenleving. Tussen 1750-1850 is de katoensector dominant. Wanneer het putting-outsystem niet meer aan de vraag kan voldoen wordt overgegaan op mechanisatie. Gestart wordt met de mechanisatie van het spinnen. Dit was in de huisnijverheid vrouwenwerk, maar wordt nu overgenomen door mannen. Vrouwen gaan kaarden. De grote hoeveelheden gesponnen katoen worden in de huisnijverheid door handwerkers verwerkt. Tussen 1810-1840 wordt het weven gemechaniseerd. De textielnijverheid wordt in die tijd vooral door vrouwen bemenst. Mannen gaan in de mijnbouw, de machinebouw, in de textielpakhuizen en in de katoenhandel werken. - door de veranderende werkzaamheden (van huisnijverheid naar fabrieksarbeid) raakt de familieband steeds meer op de achtergrond. - er ontstaan vaste werktijden, controle op het werk, arbeidsdeling; een hiërarchie tussen arbeiders ontstaat door verschillende taken en de daarmee samenhangende beloning. Vrouwen en kinderen worden slechter beloond dan mannen. Het werk wordt minder zwaar maar wel gevaarlijker. Verlies van lichaamsdelen door aandrijfriemen, doofheid door de herrie van de machines en longaandoeningen komen veel voor. 5.2 Veranderingen in arbeidsverhoudingen. Door schaalvergroting ontstaat een grotere afstand tussen werkgever en werknemer. Afspraken over loon, werkstijden en de organisatie van het werk worden mondeling tussen werkgever en werknemer gemaakt. De macht van de ondernemers is groot. Zij bezitten het kapitaal, de productiemiddelen en beschikken over een goede politieke lobby, op zowel regionaal als nationaal niveau. Vakkennis wordt steeds onbelangrijker. Het meester-leerlingsysteem verdwijnt. Betaling is nog wel in stukloon. Tot 1824 zijn vakbonden verboden. Wel protesteren arbeiders soms. Staken is te riskant. Het kan leiden tot uitsluiting. In Bolton komen de werkgevers de arbeiders tegemoet omdat zij afhankelijk zijn van de plaatselijke bevolking. In Manchester was mede door de immigratie de arbeidsmarkt ruim. De werkgevers waren dan ook minder toegefelijk. Tot 1833 speelt de overheid geen rol bij het arbeidsproces. Door de Factoy Acts uit dat jaar veranderd dit. De Factory Acts regelen: - bescherming van werkgelegenheid van volwassen mannen. - het voorkomen van excessen. - de veiligheid in de fabrieken. - werktijden voor vrouwen en kinderen tot 12 jaar. De arbeidsinspectie controleert de naleving van deze wetten. 5.3 Gevolgen voor de bestaanszekerheid De middenklasse wordt zichtbaar. De middenklasse wordt gevormd door zelfstandigen en kleine ondernemers. De door hen opgezette bedrijfjes waren vaak innoverend, maar liepen ook groot ondernemersrisico. Op de vraag of de industrialisatie de bestaanszekerheid heeft vergroot is tot nu toe geen duidelijk antwoord te geven. Een aantal ontwikkelingen zijn wel duidelijk: - vanaf 1700 is er sprake van bevolkingsgroei: daling van het sterftecijfer
daling van de huwelijksleeftijd (gevolg: grotere gezinnen, dus veel monden te voeden) - in de 19e eeuw ontstaan arbeidersklassen in de steden. - stijging van de kosten van levensonderhoud in Manchester door het wegvallen van de akkertjes in de stad. De voedselprijzen schommelen sterk. - in de beginjaren een stijgende vraag naar arbeidskrachten. - een grote fluctuatie in het arbeidersaanbod. - handwevers vormden een arbeidsreserve. Tot 1820 kenden zij goede tijden. Na 1840 is er alleen nog werk voor gespecialiseerde handwevers. - gezinsinkomen kon niet alleen door de man worden verdiend. Vrouwen en kinderen werkten mee. Dit wordt steeds belangrijker. - de levensfase bepaalt de kwetsbaarheid van het gezin. Kleine kinderen: man en vrouw werken samen

Grote kinderen: man werkt samen met de kinderen. De vrouw stopt. Pas aan het einde van de 19e eeuw verdienen sommige mannen genoeg voor het hele gezin. - familie en buurtnetwerken zijn belangrijk voor het verkrijgen van werk en hulp. - in gebieden heerste een sterk gemeenschapsgevoel. Er ontstonden zelfhulporganisaties (verbruikscoöperaties en friendly societies). - armenwetten bieden bijstand door werk of in natura. - werkgevers geven soms hulp in Bolton: Bazley en Gardener (1820) 6. Welke reacties riepen de veranderingen op in de samenleving? 6.1 Visies Positieve visies: David Ricardo, Andrew Ure en Charles Babbage wijzen op de lage productiekosten, de enorme prijsstijging en de groeiende winst. Voorstanders stellen dat arbeid in de fabriek eenvoudiger, minder inspanning, hygiënischer en goedkoper was. Katoennijverheid gestimuleerd door internationale vrijhandel zou resulteren in welvaart voor iedereen. De theorie van Malthus (de welvaart hangt af van de oogst) leek achterhaald. Negatieve visies: ‘social novels’ van mrs. Gaskell en Charles Dickens benadrukten anonimiteit en onmenselijke ellende in de industriesteden. Politici als Benjamin Disraeli maakten zich zorgen over de groeiende kloof tussen de gegoede en de wekende klasse. Friedrich Engels benadrukte de onontkoombaarheid van uitbuiting van het industrieproletariaat. Daarnaast bestond er angst voor: - het uiteenvallen van traditionele verbanden, zoals het gezin - sociale onrust
oprechte bezorgdheid en morele verontwaardiging bestond er over de wantoestanden. In Manchester is de industrialisatie enerzijds een bron van economische vitaliteit, maar ook voor de buitenstaander zijn de wantoestanden zichtbaar, mede in de snel groeiende sloppenwijken. 6.2 Sociaal en politiek protest arbeidersprotesten: Textielarbeiders protesteerden tegen de stukloonverlaging en de stijging van de voedselprijzen. Luddieten keren zich tegen de vooruitgang. In 1820 stellen arbeiders politieke eisen. Hieruit komt de Chartisten-beweging voort. Deze beweging beleeft rond 1840 zijn hoogtepunt. Na de 1e landelijke staking in 1842 verliest de beweging zijn invloed. Loonsverhoging na politieke eisen waren de drijfveer. Op stakingen wordt onderdrukkend gereageerd. Soms is de regering afwachtend, soms repressief (onderdrukkend). Voorbeeld van gewelddadig optreden is de Peterloo Massacre (1819). Werkgeversprotesten: De macht van het lagerhuis (de Engelse 2e kamer) werd gedeeld door de Lords of the Loom en de lords of the Soil. Zij hadden tegenstrijdige belangen. Dit blijkt duidelijk uit de zogenaamde corn-laws. De wetten regelden invoerbeperkingen voor graan. Hierdoor bleef de broodprijs hoog. Zowel de lords of the Loom als de arbeiders wilden opheffing van deze wetten. Samen vormden zij de anti-corn-law-leage in 1838. Toen Robbert Peel (katoenfabrikant uit Manchester) premier werd, werden deze graanwetten ingetrokken (1846). De lords of the Loom zegevierden. Dit en de reform bill (1832) toonden aan dat de industriële sector in Engeland een doorslaggevende factor was geworden. In de reform bill werd de eis om de kiesdistricten te herverkavelen ten gunste van de snelgroeiende industriesteden geregeld.

REACTIES

Log in om een reactie te plaatsen of maak een profiel aan.