Massamedia

Beoordeling 6.5
Foto van een scholier
  • Samenvatting door een scholier
  • 6e klas vwo | 6108 woorden
  • 7 februari 2005
  • 68 keer beoordeeld
Cijfer 6.5
68 keer beoordeeld

ADVERTENTIE
Overweeg jij om Politicologie te gaan studeren? Meld je nu aan vóór 1 mei!

Misschien is de studie Politicologie wel wat voor jou! Tijdens deze bachelor ga je aan de slag met grote en kleine vraagstukken en bestudeer je politieke machtsverhoudingen. Wil jij erachter komen of deze studie bij je past? Stel al je vragen aan student Wouter. 

Meer informatie
Samenvatting examenstof maatschappijleer: Massamedia Hoofdstuk 1: Massamedia en cultuur Paragraaf 1.4: Waarden, normen en socialisatie; begrippen • Waarden: algemene en gezamenlijke opvattingen en voorstellingen binnen een maatschappij of groepering omtrent hetgeen goed, correct en daarom waard om na te streven is • Normen: wetten, regels en gewoonten waarvan men aanneemt dat mensen zich eraan behoren te houden • Gewoonten: gedragswijzen die mensen er bijna automatisch op nahouden • Institutionalisering: op grond van een bepaalde waarde hoort men zich zó en niet anders te gedragen • Institutie: een vast, collectief gedragspatroon • Folkways: minder belangrijke normen • Mores: belangrijk geachte normen die betrekking hebben op zaken die het functioneren en voortbestaan van de samenleving onmiddellijk raken en zij zijn daarom vaak zelfs formeel in de wet vastgelegd. Paragraaf 1.4: Waarden, normen en socialisatie; parate-kennisvragen • Voorbeelden van waarden zijn: rechtvaardigheid, eerlijkheid, respect, verantwoording voor het milieu enz. • De waarden van de samenleving blijken uit uitspraken en boodschappen van politici, opvoeders, en kerkelijk leiders én uit de Grondwet en de daaraan gekoppelde wetten • Een norm die bij eerlijkheid hoort, is “niet stelen” • Voorbeelden van normen zijn: op tijd zijn, je aan de regels houden, beleefd zijn, niet discrimineren enz. • Door de ontkerkelijking zijn veel (oude) normen en waarden verdwenen en daarvoor in de plaats zijn geen duidelijk herkenbare nieuwe waarden en normen gekomen. • Als er geen vaste waarden en normen meer bestaan, wordt het maatschappelijke verkeer moeilijker en ondoorzichtiger • Als mensen eigen normen en waarden ontwikkelen, kunnen er misverstanden ontstaan, omdat ze niet algemeen geaccepteerd zijn • Voorbeelden van gewoonten zijn: vrijdag visdag, een vrijdagblouse of tegen een kastje schoppen :D • Het overbrengen van waarden, normen en gewoonten op kinderen verschilt in de wereld enorm

WAARDEN
onbelangrijke ---> - zeer belangrijke
NORMEN
onbelangrijke (folkways) - zeer belangrijke (mores) VORMEN VAN GESTANDAARDISEERD GEDRAG
onbelangrijke (gebruiken) zeer belangrijke (instituties) Paragraaf 1.5: Socialisatie en socialiserende instituties; begrippen • Socialisatie: het proces waarbij de waarden, normen, regels, gewoonten, tradities en andere cultuurwaarden van een samenleving worden overgedragen op anderen • Socialisatoren: instituties waarmee socialisatie (cultuuroverdracht) in een samenleving plaatsvindt • Internalisatie: verinnerlijking- het zich als zodanig eigen maken van de groepswaarden en – normen, die niet meer als van buitenaf opgelegd worden ervaren • Enculturatie: het aanleren en verwerven van de (sub)cultuur van de samenleving of het milieu waarin men is geboren • Acculturatie: het later alsnog aanleren en verwerven van een andere (sub)cultuur of elementen daaruit Paragraaf 1.5: Socialisatie en socialiserende instituties; parate- kennisvragen • Socialisatie is altijd als het ware behoudend van aard, want kinderen moeten de waarden en normen van hun ouders overnemen • Tien socialisatoren zijn: de school: deze voedt je eveneens op en brengt je waarden en normen bij de werkplek: hier dien je prestaties te leveren de massamedia: de televisie heeft grote invloed op je de overheid: stelt regels op leeftijdsgenoten: bepalen hoe je over bepaalde dingen denkt kerk: je krijgt hier bepaalde opvattingen te horen buurt: in de ene buurt heersen andere opvattingen dan in de andere buurt vakbonden: de ideeën die zij ventileren hebben invloed op hun leden maatschappelijke- en vrijetijdsgroepen: mensen die hierin participeren hebben ook invloed op elkaar • De opvoeding in het gezin kun je in drie fasen verdelen: de eerste vier jaar is de opvoeding vaak een beetje meer met dwang dan is er sprake van “onderhandelingsopvoeding” en overtuigen kind richt zich automatisch naar de voorgeschreven regels als het goed is • Mensen krijgen last van gewetensnood als je iets moet doen wat in strijd is met de innerlijk aanvaarde regels • De “bible-belt” is een gebied waarin veel orthodox-gereformeerden wonen. Dit gebied strekt zich uit van Zeeland, naar Zuid-Holland, de Veluwe, Zwolle, naar de kop van Overijssel. Voor deze mensen is de zondag een absolute rustdag, die in dienst van God staat. Paragraaf 1.6: Vooroordelen en stereotyperingen; begrippen • Interactie: wisselwerking tussen personen • Vooroordelen: irrationele mening of houding die niet voldoende op feiten en ervaringen is gebaseerd, maar op “geloven”, “horen zeggen” of “eenmalige ervaringen” • Stereotypering: beeldvorming van het gedrag en de mentaliteit van leden van een andere groep die sterk generaliserend, vereenvoudigend en vertekend is • Self-fulfilling prophecy: een verschijnsel waarbij een aanvankelijk onjuiste definitie van de situatie mensen ertoe brengt zich daarnaar te gaan gedragen, zodat de onjuiste definitie van de situatie tenslotte juist wordt • Discriminatie: het niet terecht verschillend behandelen van personen of groepen personen op grond van zaken die in een bepaalde situatie niet ter zake doende zijn • Negatieve discriminatie: het benadelen van mensen • Positieve discriminatie: mensen die een achterstand hebben, worden bevooroordeeld • Racisme: mensen worden benadeeld ten opzichte van anderen op grond van hun huidskleur • Doelgroep: de mensen waarop jij je doelbewust richt • Seksisme: het achterstellen van vrouwen op grond van hun geslacht
Paragraaf 1.6: Vooroordelen en stereotyperingen; parate-kennisvragen • Communicatie en interactie tussen mensen worden heel vaak beïnvloed door het beeld, dat de één van de ander heeft en door het beeld dat iemand denkt dat de ander van hem heeft. • Als jij stereotypeert ontmoet je een persoon niet meer als een persoon, maar slechts als vertegenwoordiger van een bepaalde groep en behept met alle slechte eigenschappen die aan een groep worden toegekend. • Jongeren komen aan stereotyperingen van andere jongeren die ze al hebben. • Het stereotype werkt vaak zelfversterkend. Door de verwachting van het stereotype gedrag van de ander dwingt men hem als het ware om aan dat beeld te voldoen (self-fulfilling prophecy) • Een voorbeeld van negatieve discriminatie is als een vrouw voor een bepaalde baan wordt afgewezen, omdat ze een vrouw is. • Een voorbeeld van positieve discriminatie is dat een vrouw een baan krijgt omdat ze een vrouw is. • Een voorbeeld van racisme is dat we voor een baan een Nederlander aannemen, hoewel er een Marokkaan is die net zo goed is. • Reclameboodschappen laten vaak stereotype ideaalbeelden zien, zoals o.a. een gelukkig gezinsleven, romantische liefde, succesvol werk etc. • Vrouwenbladen als Elle, Cosmopolitan en Margriet versterken het typische vrouwbeeld: het huishouden doen en knap zijn om zo de echtgenoot te behagen Paragraaf 1.8: “Nature”- “Nurture”- debat; begrippen • Natuuraanhangers: centraal stellen van biologische of genetische factoren. Stellen dat veel dingen vanaf de geboorte zijn bepaald. • Nurture-aanhangers: de omgeving, het milieu en de cultuur bepalen hoe wij handelen. Maatschappelijke factoren bepalen ons gedrag. Paragraaf 1.8: “Nature”- “Nurture”- debat; parate-kennisvragen • Natuuraanhangers worden ook wel “nature-aanhangers” genoemd • Nurture-aanhangers worden ook wel “cultuuraanhangers” genoemd • Een aantal hedendaagse sociologen zegt dat we eigenlijk de opvattingen van natuuraanhangers en cultuuraanhangers met elkaar verbinden Hoofdstuk 2: Communicatie en massacommunicatie Paragraaf 2.2: Communicatie; begrippen • Communicatie: een bedoeld of onbedoeld proces dat zich afspeelt tussen ten minste twee personen, waarvan de een (die we zender noemen) aan de ander (die we ontvanger noemen) een boodschap doet toekomen • Encoderen: het verpakken van een boodschap in een bepaalde code (vorm) • Decoderen: het uitpakken van een boodschap door de ontvanger • Feedback: een reactie van de ontvanger op de boodschap van de zender • Eenzijdige communicatie: een soort van eenrichtingsverkeer (TV, radio) • Meerzijdige communicatie: tweerichtingsverkeer, waarbij mensen op elkaars boodschappen reageren • Interactieproces: onderlinge gedragsbeïnvloeding van mensen door actie en reactie • Mimiek: gezichtsuitdrukkingen, gebaren en lichaamstaal • Directe communicatie: mensen die rechtstreeks met elkaar communiceren (face-to-face) • Indirecte communicatie: communicatie met technische hulpmiddelen (satellieten, telefoonkabels etc.) • Communicatiemedia: technische hulpmiddelen bij communicatie • Medium: de feitelijke drager van de boodschap (kranten, tijdschriften, brieven etc.) • Communicatiestoornis: verschillen in interpretatie tussen de zender en ontvanger>> ruis • Verbale communicatie: communiceren met het gesproken woord (taal) • Non-verbale communicatie: communicatie waarbij geen gesproken taal wordt gebruikt Paragraaf 2.2: Communicatie; parate-kennisvragen • Mensen zijn sociale wezens en hebben behoefte aan sociale contacten • Bij communicatie gebruikt de mens vijf zintuigen: horen, zien, ruiken, tasten en voelen • Een ontvanger is niet passief bij het ontvangen van een boodschap, omdat hij een boodschap moet interpreteren en ontcijferen en geeft daarnaast ook feedback • Je hebt verbale communicatie en non-verbale communicatie • Mensen zijn op twee manieren bij communicatieprocessen betrokken : een zender die een boodschap aanbiedt aan een ontvanger die de boodschap interpreteert of helemaal verwerpt het is voor mensen mogelijk om via communicatie informatie uit de tweede hand te krijgen en te geven
Paragraaf 2.3: Massacommunicatie; begrippen • Interpersoonlijke communicatie: communicatie vanuit één persoon/ zender en die richt zich op één persoon of enkele personen als ontvangers,meestal in zijn fysieke nabijheid • Massacommunicatie: vorm van communicatie waarbij boodschappen openbaar door technische verspreidingsmiddelen (massamedia) indirect en eenzijdig aan een “verspreid” publiek worden overgebracht • Essentiële kenmerken: kenmerken van een verspreid publiek die volgens Maletzke broodnodige kenmerken zijn • Accidentele kenmerken: kenmerken van een verspreid publiek die volgens Maletzke bijkomstig zijn • Informele communicatie: als mensen het nieuws dat de media vertonen, doorvertellen Paragraaf 2.3: Massacommunicatie; parate-kennisvragen • Bij het begrip “massa” denken we vaak aan grote groepen van allerlei leeftijd, sociale klasse, belangstelling en dergelijke meer. Of we denken aan “ordinair”: het betreft het gewone volk. • De zender richt zich bij massacommunicatie in principe op iedereen. • Zes kenmerken van massacommunicatie zijn: er is meestal sprake van eenzijdige communicatie massacommunicatie richt zich op een publiek en is dus openbaar er is in feite weinig of een veelal vertraagde feedback er is sprake van een onpersoonlijke relatie tussen zender en ontvanger het publiek is onbekend en verspreid het zijn de ontvangers die bepalen hoe en of ze een bepaald medium gebruiken • Massacommunicatie zegt niks over de kwaliteit van hetgeen dat geboden wordt • Drie essentiële kenmerken van een verspreid publiek zijn volgens Maletzke: het verspreid publiek is geen duurzame sociale eenheid. Het publiek wendt zich namelijk tot massacommunicatieve boodschappen de boodschappen tot wie het verspreid publiek zich wendt, worden via de massamedia overgedragen (een aantal sociologen zijn het hier niet mee eens) het verspreid publiek vormt een groep van ruimtelijk gescheiden individuen of relatief kleine groepen • Volgens Maletzke heeft een verspreid publiek ook vier accidentele kenmerken: het verspreid publiek bestaat in de regel uit een groot aantal mensen normaal gesproken bestaan tussen die mensen geen intermenselijke relaties het verspreid publiek is normaal heterogeen van samenstelling op alle gebieden het verspreid publiek is niet gestructureerd of georganiseerd, er heersen geen gedragsregels en er zijn geen leiders • Veel van wat er verspreid wordt door massacommunicatie, krijgt zijn verspreiding juist omdat mensen er in de informele sfeer over praten • Wanneer de media niet goed functioneert, komen er andere vormen van massacommunicatie op. Zij dragen dan uit wat de officiële media opzettelijk of onopzettelijk weglaten of niet durven of misschien niet mogen vertellen. De verschijningsvormen waarin dit geschiedt zijn divers. Veelkomende varianten zijn “underground”, “tegenopenbaarheid” of “geruchten”. Hoofdstuk 3: Functie van de massamedia Paragraaf 3.1: De functies van massamedia voor het individu; begrippen • Propaganda: een activiteit om mensen heel bewust voor je te winnen • Ideële reclame: bij ideële reclame wordt geprobeerd om het gedrag en de houding van mensen te veranderen ten opzichte van een bepaalde zaak. (SIRE of POSTBUS 51) Paragraaf 3.1: De functies van massamedia voor het individu; parate-kennisvragen • De functies van de massamedia zijn slechts theoretische modellen. Deze zes functies zijn niet vastomlijnd, maar laten alleen zien hoe het eruitziet, ideaal gezien. • De zes functies van de massamedia voor het individu zijn: Informerende functie: informatie verstrekken, zoals het weer, het nieuws of beursberichten. Educatieve functie: een verlengstuk van de informerende functie. Beter is het om te spreken van een opvoedende functie. Opiniërende functie: de massamedia proberen onze geestelijke gevoelens te prikkelen Gedragsbeïnvloeding d.m.v. reclame: reclame’s zijn er om mensen te beïnvloeden en overhalen om een bepaald product te verkopen Aanbieden van verstrooiing en amusement: de televisie is een uitstekend medium om de alledaagse zorgen te vergeten Sociale functie: de media zorgen ervoor dat mensen mee kunnen praten over bepaalde zaken • Voor de opiniërende functie worden vaak deskundigen, politici of opinieleiders uitgenodigd om hun visie op bepaalde ontwikkelingen te geven. Zij zetten de ontvangers dan aan het denken • Twee instanties die ideële reclame maken, zijn: SIRE en POSTBUS 51 • Verstrooiing op televisie is bijvoorbeeld films, soaps, televisieseries • Verstrooiing in kranten/ tijdschriften is bijvoorbeeld columns, strips, spotprenten • De zes functies lijken gemakkelijk te scheiden, maar ze lopen vaak in elkaar over Paragraaf 3.2: De functies van de massamedia voor de samenleving; begrippen • Politieke informatiefunctie: de massamedia dienen informatie te verstrekken over het overheidsbeleid • Mediacratie: televisiedemocratie, waarbij de televisie de politieke dienst uitmaakt en waarbij de politici naar de pijpen van de televisie dansen. Media bepalen hoe mensen over zaken denken • Agendafunctie: doorsluizen van wensen en eisen van de “gewone man” naar de politiek • Controle/ waakhondfunctie: de massamedia moeten steeds de eventuele tekortkomingen in het overheidsbeleid en in het functioneren van gezagdragers en politici naar voren brengen • Opiniërende functie: door het verstrekken van informatie, achtergrondinformatie, het commentaar en de opinieartikelen van de massamedia dragen ze bij tot het publieke debat • Opinieartikelen: artikelen waarin allerlei mensen hun zienswijze op een bepaalde zaak geven • Redactioneel commentaar: hierin is het de hoofdredactie van een krant die haar commentaar (of zienswijze) geeft over een bepaalde kwestie • Infotainment: informatie wordt verstrekt, gecombineerd met amusement óf de informatie wordt op een luchtige manier aangedragen
Paragraaf 3.2: De functies van de massamedia voor de samenleving; parate-kennisvragen • Drie maatschappelijke functies van de massamedia zijn: informerende functie, socialiserende functie en de amusementsfunctie • De informerende functie valt op te delen in de POLITIEKE INFORMATIEFUNCTIE, AGENDAFUNCTIE, CONTROLE- OF WAAKHONDFUNCTIE, OPINIËRENDE FUNCTIE. • Een voorbeeld van politieke informatiefunctie, is het nieuws over Pim Fortuyn. Eerst schilderden de media hem af als een gevaarlijke man (er werd gesproken van demonisering) en na zijn dood als een martelaar en een soort volksheld • De kritiek die de media krijgen, is dat ze soms een foutief of vertekend beeld van een situatie of een gebeurtenis laten zien • Een voorbeeld van de agendafunctie is: als men bij de FNV hogere lonen wil voor bijv. onderwijzers, moeten ze naar de media om dit onder de aandacht van politici te brengen • Een voorbeeld van de controlefunctie is: als je een politicus op de voet volgt, zul je soms zien dat die rare uitspraken doet. Als je dit openbaar maakt, zal er in de Tweede Kamer zeker over gepraat worden • Een voorbeeld van de socialiserende functie is: Stel- je krijgt een documentaire te zien over de Maya’s in Mexico. Dit soort reportages draagt eraan bij dat we ons blikveld verruimen. Als we dit soort documentaires niet zouden zien, zouden we niet op de hoogte zijn geweest van deze cultuur • Na de aanslagen op het WTC krijgen we vaak negatieve berichtgeving over de Islam in binnen- en buitenland • Volgens professor Tan leidt het vulgaire taalgebruik op TV tot een agressiever taalgebruik van mensen in de samenleving en dit is dan weer het voorportaal van meer geweld in de maatschappij • Onder “democratisering van de media” verstaat Tan dat de mening van de gewone man in de media veel belangrijker werd • In soaps wordt een beeld geschapen van personage’s die in een permanente staat van geïrriteerdheid leven, die elkaar vaak het licht in de ogen niet gunnen en waarbij wisselende liefdesrelaties de normaalste zaak van de wereld zijn • De informatie die door de massamedia verstrekt wordt, bestaat niet alleen uit informatie; vaak is er sprake van een interpretatie van gebeurtenissen>> socialiserend effect • Onderzoek wijst uit dat hoger opgeleiden weliswaar minder uren per dag televisie kijken, maar ook zij kijken evenals de lager opgeleiden naar amusementsprogramma’s Paragraaf 3.3: Kritiek op de functies van de massamedia; begrippen • Nieuwsverschraling: het nieuws dat gepresenteerd wordt, is steeds meer van hetzelfde • KISS-principe: Keep It Short and Simple- houdt het makkelijk voor iedereen • Nivellering en massificatie: we brengen voor iedereen hetzelfde en in wezen worden alle mensen uitgenodigd om te kijken. Paragraaf 3.3: Kritiek op de functies van de massamedia; parate-kennisvragen • Vijf punten van kritiek die je op de massamedia kunt hebben, zijn: De informatie die door de massamedia verstrekt wordt, is erg gekleurd. Feiten worden zo gepresenteerd dat ze toch een bepaalde lading krijgen Opiniërende functie- vaak hebben presentatoren of schrijvers al een bepaalde mening over een zaak. Ze proberen naar een bepaalde conclusie toe te werken. Alleen hun mening is de juiste Kritiek op de reclame- de reclame is zo opdringerig en indringend, dat mensen er “ziek” van worden Sociale functie- mensen zijn verslaafd, of TV tast de familiebanden aan Amusementsfunctie- de aandacht voor amusement is onevenredig groot. Andersoortige programma’s komen niet meer aan bod. De kwaliteit van TV komt onder druk te staan i.v.m. de marktgerichtheid • De kwaliteit van TV komt onder druk te staan i.v.m. de marktgerichtheid. Dit zie je aan drie dingen: de programma’s bevatten minder betrouwbare en diepgaande (achtergrond) informatie. Oppervlakkigheid en leukheid troef minder zware onderwerpen komen aan bod; het moet voor iedereen leuk zijn om te blijven kijken er zijn minder programma’s voor specifieke doelgroepen • Zes punten van kritiek op de amusementsfunctie van televisie (en radio): passieve en consumptieve rol van de kijker.Veel mensen gaan ’s avonds op de bank zitten en laten alles wat er op TV komt op zich af komen. Het moet niet teveel inspanning kosten. de media hebben ons geleerd dat de wereld flitsend en snel is. Dit blijkt ook uit de functie van de afstandsbediening. Het leidt tot snel overschakelen naar andere zaken. Mensen kunnen zich maar kort op iets concentreren. infantilisering. Het niveau van veel programma’s is te laag. nivellering en massificatie: we maken voor iedereen hetzelfde en nodigen iedereen uit om te kijken. Op deze manier wordt iedereen naar het grauwe en grijze kennisniveau getrokken. Vervreemding. Vele programma’s werken vervreemding in de hand.Er wordt een schijnwereld geschapen, die in de werkelijkheid lang niet zo mooi en goed is. Verwarring: de ene omroep spreekt de andere tegen. Mensen kunnen zich geen reëel beeld meer vormen van hoe de vork nu echt in de steel zit. Hoofdstuk 4: De pers Paragraaf 4.2: Pluriformiteit in kranten; begrippen • Landelijke dagbladen: kranten die nationaal en internationaal nieuws publiceren die voor alle inwoners van ons land van belang zijn • Regionale dagbladen: kranten die nationaal, internationaal en nieuws over een bepaalde regio verstrekken • Ochtendblad: brengt het nieuws van de hele vorige dag • Avondblad: brengt actueler nieuws van de vorige dag, maar ook van dezelfde dag • Populaire massakranten: kranten die zich richten op een groot lezerspubliek • Kaderkranten: kranten die zich richten op een bepaalde doelgroep van lezers • Verzuiling: het uiteenvallen van de NL samenleving in levensbeschouwelijke of politieke zuilen: katholieke, protestants-christelijke, socialistische en liberale zuilen • Beleidsinformatie: nieuwsfeiten en achtergronden van politieke en maatschappelijke ontwikkelingen • Human-interest: artikelen en stukjes over alledaagse of bijzondere mensen en gebeurtenissen • Verstrooiing: informatie die alleen maar tot doel heeft dat mensen zich geestelijk kunnen ontspannen • Praktische informatie: informatie die van direct praktisch nut voor de lezer is • Opinie: redactioneel commentaar op nieuws en andere opiniërende artikelen • Advertenties: blokjes tekst met foto’s waarin er reclame wordt gemaakt voor een bepaald iets • Huis-aan-huis-bladen: gratis blaadjes die vol staan met meestal regionaal en lokaal nieuws en die zichzelf bedruipen d.m.v. advertenties en die meestal een keer per week worden verspreid • Advertorials: reclameboodschappen die in de vorm van een artikel worden gepresenteerd Paragraaf 4.2: De pers; parate-kennisvragen • Onder de pers verstaan we dagbladen, weekbladen, tijdschriften, gratis huis-aan-huis-bladen en andere gedrukte zaken • Als we een onderscheid in kranten willen maken, kunnen we twee grote zaken onderscheiden: Het verschil tussen regionale en landelijke kranten Het verschil tussen populaire massakranten en kaderkranten (ook wel kwaliteitskranten genoemd) • Een aantal landelijke kranten zijn: De Volkskrant, NRC, AD, Het Parool • Regionale kranten: De Gelderlander, Dagblad van het Noorden, Eindhovens Dagblad • Populaire massakranten: Telegraaf (rechts-liberaal, doelgroep alle welstandsgroepen, mensen stemmen vooral VVD, niet erg gelovig) • Kaderkranten: Volkskrant (Socialistisch, doelgroep de hoogste welstandsklasse, HBO of hoger, niet gelovig, mensen stemmen vooral PVDA) • Links= AD, Het Parool, De Volkskrant • Midden= NRC, Nederlands Dagblad • Rechts: De Telegraaf, Trouw, Reformatorisch Dagblad

Kaderkrant Populaire massakrant
zakelijk (“saai”) druk
veel tekst (kleiner lettertype) minder tekst
minder foto’s meer foto’s
minder gebruik van kleuren veelvuldiger gebruik van kleuren
kleine, rustige koppen grote, drukke koppen
minder advertenties veel advertenties • Zes soorten van inforubrieken: beleidsinformatie, human-interest, verstrooiing, praktisch informatie, opinie, advertenties • In een kaderkrant tref je de meeste beleidsinformatie en opinieartikelen aan • In een populaire massakrant tref je vooral die andere rubrieken aan • Twee gratis kranten zijn de Sp!ts en de Metro. Die worden vooral gelezen door jonge lezers tot 25 jaar Paragraaf 4.6: De overheid en de pers; begrippen • Censuur: het toezicht van de overheid op voor publicatie bestemde drukwerken en omroepprogramma’s. • Preventieve censuur: toezicht vooraf, waarbij hele teksten of delen daarvan geschrapt worden • Repressieve censuur: toezicht vindt achteraf plaats en er kunnen dan hele kranten of oplages van drukwerken vernietigd worden • Verschoningsrecht: het recht wat een journalist heeft om de bron, waar hij bepaalde informatie van heeft gehad, niet te vermelden Paragraaf 4.6: De overheid en de pers; parate-kennisvragen • Vrijheid van meningsuiting is van het allergrootste belang in een democratie, omdat mensen dan kunnen zeggen wat ze willen. Men kan in alle openheid over maatschappelijke onderwerpen van gedachten wisselen. • Het Verdrag van Rome zorgt ervoor dat NLers recht hebben om informatie te ontvangen, uit welk land dit ook komt, zonder inmenging van de overheid • In de vroegere communistische Sovjet-Unie bepaalde de communistische machthebbers wat de pers moest schrijven en wat vooral niet. • In artikel 6 en 7 van de NL Grondwet is heel nadrukkelijk de vrijheid van meningsuiting, godsdienst en levensovertuiging vastgelegd. • De twee belangrijkste leden van artikel 7 zijn: niemand heeft vooraf verlof nodig om door de drukpers gedachten of gevoelens te openbaren, behoudens ieders verantwoordelijkheid volgens de wet de overheid stelt regels omtrent radio en TV. Er is voorafgaand toezicht op de inhoud van een radio- of TVuitzending. • Twee vormen van censuur zijn: preventieve censuur en repressieve censuur • Er bestaat een aantal beperkingen wat betreft vrijheid van meningsuiting: Discriminerende en beledigende opmerkingen via de massamedia zijn verboden Opruiing is verboden Zaken publiceren die in strijd zijn met de goede zeden is verboden Het verkondigen van leugens in de media is verboden Staats- of bedrijfsgeheimen mogen niet gepubliceerd worden door de media • Het verschoningsrecht is niet eenduidig in ons land, omdat hierbij altijd de vraag blijft bestaan of het niet van algemeen belang is, om de bron wél kenbaar te maken
Paragraaf 4.9: Hoe nieuws in de krant komt; begrippen • Internationale persbureaus: hebben journalisten verspreid over de hele wereld, die voortdurend persberichten doorsturen • Identificeren: vereenzelvigen • Graphics: met de computer nagebootste situaties • Objectiviteit: onpartijdigheid • Subjectiviteit: partijdigheid • Hoor- en wederhoor: nieuwsberichten dienen van verschillende kanten door verschillende personen belicht te worden • Commentaar: mening over een zaak • Selectieve perceptie: we nemen vooral waar wat ons goed uitkomt en wat past in ons referentiekader, en bij onze normen, waarden, ervaringen en onze kennis • Off the record-infomatie: dingen die gepubliceerd worden waarvan een geïnterviewde had gezegd dat hij ze liever niet gepubliceerd zag • Informatie onder embargo: informatie die niet vóór een bepaald tijdstip mag worden gepubliceerd Paragraaf 4.9: Hoe nieuws in de krant komt; parate-kennisvragen • Journalisten komen aan hun informatie door eigen onderzoek (eigen journalisten), personen en instellingen en internationale persbureaus • Acht internationale persbureaus: ANP (Algemeen Nederlands Persbureau) AFP (Agence France Presse) Reuters- Engeland DPA (Deutsche Presse Agentur) AP (Associated Press) UPI (United Press International) Interfax en Itertass- Rusland • Tien objectieve criteria waar journalisten rekening mee moeten houden als ze kiezen voor bepaalde berichten: actualiteit van het voorval uitzonderlijkheid van het bericht opvallendheid en onverwachtheid het bericht moet gevolgen hebben voor grote groepen mensen het voorval moet dichtbij plaatsvinden het bericht moet continuïteit kennen het bericht moet ondubbelzinnig zijn en begrijpelijk berichten moeten over bekende personen gaan een bericht moet meestal op een bepaalde manier iets “negatiefs” hebben het bericht moet een human-interestkarakter hebben • Vier andere factoren die bepalen of een bericht wordt geplaatst, zijn: wat kost het aan tijd, moeite en geld om van een item een verslag te maken? wil de doelgroep dit bericht lezen? afwisseling in de soorten van berichten het aantrekkelijk maken van verslaggeving om een zo groot mogelijk publiek te hebben wat uit commerciële redenen weer moet • De zaken die deze eerste zeef passeren worden doorgezonden naar kranten-, radio- en TVredacties waar deze journalisten werken. De tweede zeef treedt in werking bij de redactie van de media waar de zaak aankomt. Voor slechts 5% van de artikelen is er ruimte. De redactie die verdeeld is in categorieën (sport etc.) maakt een keuze • Vier manieren van het laten verschijnen van een bericht: op welke pagina verschijnt het bericht? wat bedraagt de omvang van het artikel? hoe luidt de titel van het artikel? wordt het artikel vergezeld van een foto of foto’s? • Journalisten moeten zich aan drie journalistieke normen houden: informatie die binnenkomt, moet je even controleren, toepassen van hoor en wederhoor, informatie en mening dienen van elkaar gescheiden te blijven • Als je je mening gaat vermengen met feiten, krijg je als lezer een gekleurd beeld voorgeschoteld • Omdat er in NL zoveel kranten en nieuwszenders bestaan, horen we het nieuws op verschillende manieren • Voorbeeld van embargo-informatie is de Troonrede of de Miljoenennota Hoofdstuk 5: De omroep Paragraaf 5.4: De huidige publieke omroep; begrippen • Zenderkleuring: je weet welk soort programma je op een zender kunt verwachten Paragraaf 5.4: De huidige publieke omroep; parate-kennisvragen • Publieke omroepen profileren zich met een informatief aanbod variërend van nieuws, actualiteiten en documentaires tot lichte informatiemagazines en praatprogramma’s. Men let meer dan vroeger op de populariteit van programma’s • Zenderkleuring op de radio: RADIO 1: nieuws- en actualiteitenzender RADIO 2: brede nieuws-, amusements- en muziekzender RADIO 3FM: populaire muziekzender RADIO 4: klassieke muziekzender RADIO 747: achtergrond- en opiniezender met programma’s voor een klein publiek en doelgroepen • De Mediawet van 2002 kende zeven aanpassingen: publieke omroepverenigingen moeten minstens 300000 betalende leden hebben om zendtijd te krijgen.Het lidmaatschap van een omroepvereniging is sinds 2001 niet meer gekoppeld aan het abonnement op het omroepblad dat deze vereniging uitgeeft. Voor aspirant-leden is de drempel 50000 leden. Aan aspirant-omroepen wordt bovendien de eis gesteld dat zij iets nieuws moeten toevoegen aan de bestaande programmering een omroepvereniging moet een pluriforme vereniging of stichting zijn met een pluriform programma-aanbod van hoge kwaliteit er moet per net een volledig programma worden aangeboden: 35% aan informatie of educatie, 25% aan cultuur, 25% verstrooiing. De overige 15% mag naar goeddunken besteed worden de STER verzorgt de reclame en de opbrengst wordt verdeeld onder de publieke omroepen culturele programma’s en sportevenementen mogen gesponsord worden door aan het begin en het einde de namen van de sponsors te vermelden. Sluikreclame blijft verboden 6,5% van hun zendtijd mogen de publieke omroepen besteden aan reclame 50% van de zendtijd moet bestaan uit Europese producties • In NL zijn er momenteel 7 publieke omroepverenigingen: NCRV (protestants-christelijk) KRO (katholiek) VARA (sociaal-democratisch) AVRO (algemeen, maar toch meer liberaal) TROS (algemeen, maar meer liberaal) VPRO (sociaal-kritisch) EO (reformatorisch) BNN (jongeren als doelgroep) • Veronica verliet in 1995 het publieke omroepbestel • BNN werd in 1998 tot het publieke omroepbestel toegelaten • De NOS heeft twee hoofdtaken: coördinatie en aansturing van de programmering en de behartiging van de gemeenschappelijke belangen van de omroepverenigingen én het verzorgen van de nieuwsvoorziening, achtergrondinformatie, politiek en sportprogramma’s. • Binnen de publieke omroep zijn er nog vijf typen organisaties die voor zendtijd in aanmerking komen: kerkgenootschappen en genootschappen op een geestelijke grondslag (IKON, NMO) educatieve instellingen (Teleac/NOT, RVU) NPS (Nederlandse Programma Stichting) politieke partijen (zendtijd om hun boodschap te verkondigen) overheid (Postbus 51) • De publieke omroep heeft vijf geldbronnen: omroepgeld dat automatisch in de belastingen is verwerkt STER beperkte sponsormogelijkheden contributiegeld inkomsten uit omroepbladen en merchandising van bijv. video’s en cd’s • De publieke omroep gaat de strijd aan met de commerciële omroep door steeds meer amusement uit te zenden • Er zijn twee redenen waarom de publieke omroep steeds publieksgerichter wordt: ten gevolge van de ontzuiling is de natuurlijke binding met de achterban steeds kleiner geworden én de concurrentie binnen de omroep en met name de concurrentie met de commerciële omroep is veel heftiger geworden • Omdat men zoveel mensen mogelijk tevreden wil stellen, worden er leuke programma’s aangekocht, programma’s die niet veel kijkers trekken, stoppen en programma’s voor kleine doelgroepen zijn uit den boze. Zo verschraalt (vervlakt) de inhoud van het programma-aanbod • Voor de publieke omroep bestaat r een spanning tussen enerzijds het bereiken van een groter marktaandeel en anderzijds de eis om een volledig programma uit te zenden • Het Commissariaat van de Media heeft de taak van toezicht en geeft bovendien de regels voor verdeling en beheer van de totale zendtijd. Zij kan straffen uitdelen als de omroepen zich niet houden aan de wettelijke regels voor de publieke omroep
Paragraaf 5.5: De huidige commerciële omroepen; begrippen • Sluikreclame: een product dat doelbewust getoond of genoemd wordt zonder dat het publiek weet dat het om reclame gaat
Paragraaf 5.5: De huidige commerciële omroepen; parate-kennisvragen • Commerciële omroepen streven naar winst of een vergroting van de winst, naar een groter aandeel in de kijkersmarkt en de continuïteit van het bedrijf staat voorop • In de praktijk betekent dit dat commerciële omroepen er alles aan doen om een zo groot mogelijk publiek te bereiken en de reclameopbrengsten op die wijze te vergroten • Toen commerciële TV in NL nog niet mogelijk was, startte RTL4 vanuit Luxemburg in 1989 zijn uitzendingen • Twee “Luxemburgse” commerciële zenders zijn dus RTL 4 en vanaf 1991 RTL 5 • Zes andere commerciële zenders zijn: Yorin, Veronica, SBS6, NET5, TMF en Cartoon Netwerk • Skyradio is in korte termijn uitgegroeid tot comerciële zender met het grootste marktaandeel met gemiddeld 13% in 2003. • De commerciële zenders vertonen ook een soort zenderkleuring: RTL4- familiezender RTL5- hoogopgeleide jongemannen Veronica en Yorin- jongeren SBS6- familiezender Net5- vrouwen tussen de 20 en 34 • Voor commerciële omroepen gelden er ook regels voor reclame: een maximum van reclame van 12 minuten per uur. Bij de publieke omroepen mag reclame alleen maar tussen de programma’s door. De commerciële omroepen mogen ook tijdens de programma’s reclame uitzenden. Dit blokje moet wel minimaal 2 minuten bedragen. Sluikreclame is verboden programma’s mogen worden gesponsord. De namen van de sponsors mogen aan het begin of aan het einde worden getoond er mag geen reclame voor tabak of alcohol worden gemaakt bescherming van jeugdigen met name tegen sex en geweld op TV men moet voldoen aan bepaalde percentages NL, Europees en onafhankelijk product Hoofdstuk 7: De impact van massamedia Paragraaf 7.1: Beïnvloedingstheorieën; begrippen • Communicatiewetenschap: een sociale wetenschap die zich bezighoudt met de bestudering van de maatschappelijke productie, distributie en ontvangst van communicatieboodschappen Paragraaf 7.1: Beïnvloedingstheorieën; parate-kennisvragen • Bij wetenschappers die discussiëren over de invloed van de media op het publiek staat altijd één vraag centraal: “Bevordert het geweld op TV het geweld in de samenleving?” • Deze discussie heeft een nieuwe impuls gekregen door het vergrote en veranderde aanbod van TVprogramma’s. Er is veel meer geweld op TV te zien. Ook is het aantal kijkuren toegenomen, in het bijzonder door jongeren. • Negen theoriën die een verklaring geven over de impact van de massamedia op de mensen: injectienaaldtheorie netwerktheorie selectieve perceptietheorie cultuvatietheorie agendatheorie sociale ongelijkheidstheorie “the medium is the message”- theorie mediasysteemafhankelijkheidstheorie priming en framingtheorie Paragraaf 7.2: Injectienaaldtheorie; begrippen • Injectienaaldtheorie: deze theorie ziet de massamedia als een reusachtige injectienaald die bij voortduring injecteert in het passief neergevlijde lichaam van de massa • Transportbandtheorie: de boodschap wordt relatief intact bij de ontvangers afgeleverd en de boodschap verandert niet • Indoctrinatie: het bewust en desnoods onder dwang opdringen van bepaalde opvattingen waardoor een heel denkpatroon wordt bepaald • Manipulatie: het proces waarbij je de mensen een bepaalde richting op tracht te sturen qua denkpatronen • Objectief: onpartijdig • Subjectief: partijdig • Intermediërende factoren: factoren die beïnvloeden Paragraaf 7.2: Injectienaaldtheorie; parate-kennisvragen • Rond 1900 zag de VS de opkomst van de bioscoop als de bederver van de jeugd • De katholieke kerk wees via de filmencycliek “Vigilante Cura” (1936) op het morele gevaar en de opvoedende waarde van film en bioscoop • De injectienaaldtheorie heeft vier kenmerken: de massamedia oefenen een grote invloed uit. Deze invloed gaat van zender naar ontvanger. Er is sprake van eenrichtingsverkeer er is een directe relatie tussen de inhoud van het aangebodene en de effecten op de ontvangers de passieve ontvanger is een weerloze spons die de invloeden ondergaat, zonder dat hij er iets aan kan doen de “massamens” is meer ontvankelijk voor de invloed van de media dan de elite • Bij de injectienaaldtheorie spelen twee begrippen een rol, namelijk indoctrinatie en manipulatie • Bij de injectienaaldtheorie kunnen we twee stromingen van wetenschappers onderscheiden: Pessimisten: massamedia zijn uitvindingen van de duivel, verwekkers van de misdaad, opzetters tegen elke orde, misleiders en leugenaars. Optimisten: massamedia is het heil tegen vele kwalen en biedt er een oplossing voor. • In de populaire opvattingen geldt de injectienaaldtheorie nog steeds. Twee resultaten uit empirisch onderzoek tonen echter aan dat deze theorie niet meer te handhaven is: massacommunicatie is gewoonlijk niet een noodzakelijke en voldoende oorzaak van publiekseffecten, maar werkt temidden van en door middel van andere factoren die beïnvloeden beïnvloedende factoren maken dat massacommunicatie een bijdrage levert in een proces van versterking van de bestaande condities • Er zijn drie tendensen aan te wijzen waarin de massamedia mogelijk grote invloed kunnen hebben: in totalitaire situaties (media ingezet om de bevolking te beïnvloeden en andere opvattingen worden via TV tegengegaan), in samenlevingen waarin sociale structuren niet functioneren of in situaties waarin onrust heerst, die tot uiting komt in het gedrag van mensen
Paragraaf 7.3: Netwerktheorieën; begrippen • Opinieleiders: iemand die veel invloed heeft op zijn omgeving • Two-step-flow/ communicationtheorie: deze theorie verloopt in twee stappen. Tijdens de eerste stap komt de informatie van de media terecht bij de opinieleiders. Deze mensen verspreiden hun visie verder aan de “gewone man”, die nog geen visie over dit item had. • Multiple-step-flow/ communicationtheorie: Er zijn informatiestromen van media naar opinieleiders en van opinieleiders naar volgers. Er is ook een directe stroom van de media naar de volgers en stromen tussen opinieleiders onderling en tussen volgers. Ook wordt er rekening gehouden met een mogelijke invloeds- en informatiestroom van de volgers naar de opinieleiders Paragraaf 7.3: Netwerktheorieën; parate-kennisvragen • Volgens onderzoekers heeft de media niet zo’n grote invloed op het kiesgedrag van mensen. Het belang van het netwerk waarbinnen massacommunicatie plaatsvond, werd benadrukt. • Bij de netwerktheorieën kun je twee theorieën onderscheiden: two-step-flow/ communicationtheorie én multiple-step-flow/ communicationtheorie • Op de netwerktheorieën kwam ook kritiek. Beide theorieën blijven een eenrichtingsverkeer van zender naar ontvanger veronderstellen. Over de rol van de ontvanger werd weinig gezegd. Paragraaf 7.4: Selectieve perceptietheorie; begrippen • Selectieve perceptietheorie: de ontvangers zelf bepalen hoe ze door de massamedia beïnvloed worden: ze maken eigen keuzes, die gebaseerd zijn op de eigen voorkeuren op het eigen referentiekader • Intermediërende factoren (selectiemechanismen): factoren die ervoor zorgen dat de vrije doorgang van informatie van de zender naar de ontvanger wordt gefilterd • Selectieve interpretatie: mensen kleuren waarnemingen bij en interpreteren deze zaken op een bepaalde manier • Selectieve perceptie: je hoort en ziet alleen maar de zaken die in je eigen zienswijze van pas komen Paragraaf 7.4: Selectieve perceptietheorie; parate-kennisvragen • Wetenschappers zagen in de jaren ’50 in dat de ontvanger niet een passief slachtoffer is van beïnvloeding, maar een persoon die zelf iets kan doen • Een synoniem voor intermediërende factoren is “selectiemechanismen” • Drie intermediërende factoren zijn: selectieve interpretatie en selectieve perceptie selectief onthouden- we onthouden alleen zaken die we ook graag onthouden en die we belangrijk vinden selectieve aandacht- mensen bekijken, lezen en horen alleen maar de zaken die bij hun opvattingen en interesses passen • Er worden vier zaken geconcludeerd in de theorie van de selectieve perceptie: de invloed van de massamedia is niet zo ontzettend groot. Niet alleen de zender, maar ook de ontvanger werkt aan het eindresultaat er is geen directe relatie tussen de inhoud van het aanbod en de effecten. Mensen verwerken het aanbod op hun eigen manier. de ontvanger kan zich van tevoren of tijdens het aanbod onttrekken aan de confrontatie met het aanbod. er worden wel een massa mensen bereikt met massacommunicatie, maar geen mensenmassa. Ontvangers zijn meestal afzonderlijke individuen of kleine groepjes van mensen. Paragraaf 7.5: Cultivatietheorie; begrippen • Cultivatietheorie: theorie van Gerbner (Amerikaanse wetenschapper) waarin verondersteld wordt dat door de cultiverende en socialiserende functie van de TV het wereldbeeld van de zware kijkers sterker met de TVwerkelijkheid overeenzou komen dan met het wereldbeeld van de lichte kijkers

Paragraaf 7.5: Cultivatietheorie; parate-kennisvragen • Twee synoniemen voor cultivatietheorie zijn: culturele indicatorenbenadering óf uniformiteitstheorie. • Gerbner en de zijnen onderzochten effecten die zich voordeden als mensen vaak naar dezelfde soort programma’s of beelden keken • Kijkers krijgen via de TV de TVwerkelijkheid voorgeschoteld • In NL is de relatie tussen werkelijkheid en TVwerkelijkheid anders dan in de VS. De culturele betekenis in NL is duidelijk van minder invloed dan in de VS. In de VS kijken mensen meer TV dan in NL. In NL wordt er wel gesproken over TVwerkelijkheid, maar de echte werkelijkheid wordt nooit uit het oog verloren • De media beïnvloeden de NL cultuur wel, omdat er sprake is van socialisatie door de overdracht van normen en waarden • Het is belangrijk dat er niet teveel amusementsprogramma’s en fictie worden uitgezonden, zonder dat er alternatieve boodschappen of een genuanceerdere beeldvorming aan te pas komen. Zo wordt de grens werkelijkheid- Tv-werkelijkheid steeds vager • Voor jongeren groeit de Tv-werkelijkheid en de werkelijkheid steeds meer naar elkaar toe, omdat zij veel meer uren per dag kijken

REACTIES

Log in om een reactie te plaatsen of maak een profiel aan.