Module 5

Beoordeling 7
Foto van een scholier
  • Samenvatting door een scholier
  • 4e klas vwo | 1228 woorden
  • 29 november 2004
  • 34 keer beoordeeld
Cijfer 7
34 keer beoordeeld

ADVERTENTIE
Overweeg jij om Politicologie te gaan studeren? Meld je nu aan vóór 1 mei!

Misschien is de studie Politicologie wel wat voor jou! Tijdens deze bachelor ga je aan de slag met grote en kleine vraagstukken en bestudeer je politieke machtsverhoudingen. Wil jij erachter komen of deze studie bij je past? Stel al je vragen aan student Wouter. 

Meer informatie
A2. Doelen van de zender 2.1 Het informatieve doel: Objectieve verstrekking van gegevens aan de ontvanger over een gebeurtenis/situatie. Informeren
Een zakelijke opsomming van de feiten. Voorbeelden: nieuwsbericht, omroepbericht, zakelijke brief, logboek, notulen vergadering, cv, zakelijk verslag en een korte biografie. Uiteenzetten
Er zijn gegevens aan de uitleg toegevoegd. De uitleg kan betrekking hebben op de samenhang tussen de gegevens, op de wijze waarop iets in elkaar zit of op de manier waarop iets werkt + verklaring of toelichting. Voorbeelden: handleiding/gebruiksaanwijzing, uitleg spelregels, instructie, theoretisch hoofdstuk in studieboek, verhandeling, referaat en een historisch overzicht. Een tekst kan ook informerend en uiteenzettend zijn. 2.2 Het persuasieve doel: De zender wil dat de ontvanger aan het denken wordt gezet en zich een mening vormt. Dit doet hij door subjectief te werk te gaan. Beschouwen
Een zender wil de ontvanger aan het denken zetten door verschijnselen te verklaren, situaties te analyseren en/of ontwikkelingen te interpreteren. Daarbij kan hij zp’n verschijnsel van verschillende kanten bekijken en zijn naast die van anderen zetten. Voorbeelden: beschouwing, achtergrondartikel, ingezonden brief, recensie, commentaar, column. Betogen

De bedoeling is dat de ontvanger de mening van de zender overneemt, daarom ondersteunt de zender zijn standpunt met argumenten en gaat hij vaak in op tegenargumenten. Voorbeelden: betoog, betogende ingezonden brief, verdediging stelling in debat, redactioneel commentaar. Activeren
Een zender doet niet alleen een beroep op het verstand van de ontvanger maar ook op zijn gevoel. De zender wil de ontvanger motiveren om in actie te komen (oproep). Voorbeelden: pamflet, open brief, reclametekst, bezwaarschrift, recensie en een redevoering met oproep tot actie. 2.3 Het expressieve doel: De zender wil de ontvanger deelgenoot maken van zijn gevoelens à gevoelens uiten. Voorbeelden: column (uiting van gevoelens), ingezonden brief, gedicht, liedtekst. Cabarettekst. 2.4 Het diverterende doel: De zender wil de ontvanger vermaken. Het gaat niet zozeer om de feitelijk gegeven informatie, maar om de amusementswaarde ervan. Voorbeelden: sprookje, liefdesverhaal, detective, avonturenverhaal, mop, liedtekst, reisverhaal en een column (nadruk op vertelling). A3. Tekstsoorten 3.1 Uiteenzetting
Teksten met een informatief doel. De maker van uiteenzetting moet goed op de hoogte zijn van zijn onderwerp. Een uiteenzetting komt dan ook vaak tot stand op grond van documentatie: de zender heeft vooraf bronnen geraadpleegd en daaruit gegevens geselecteerd die hij wil overdragen (inschatten van voorkennis ontvanger) Uiteenzettingen tref je overal aan waar het om informatie gaat, dus in: studieboeken, naslagwerken van vakbladen, op cursussen/opleidingen en in instructieve radio- en televisieprogramma’s. 3.2 Beschouwing
Teksten met een persuasief doel. Er bestaat voor het opzetten van een beschouwing geen vast patroon. Elementen als een probleemstelling (vraag, kwestie) in de inleiding en een afweging aan het slot zijn er wel vaak in te herkennen. Beschouwingen zijn van belang voor de maatschappelijke meningsvorming. Daarom tref je ze vooral aan in: (bijlagen van) de serieuze kranten, opiniebladen, algemeen-culturele tijdschriften en in documentaires en discussieprogramma’s op radio en tv. 3.3 Betoog
Teksten met een persuasief doel. Een betoog kan volgens verschillende patronen zijn gebouwd. Ervaren en bedreven schrijvers kunnen op deze patronen haast eindeloos variëren. Een betoog zul je vooral aantreffen in situaties en op plaatsen waar meningen worden gevormd of waar mensen elkaar proberen te overtuigen: in de gemeenteraad en in de Tweede Kamer, in opiniebladen en op opiniepagina’s van dagbladen, in de medezeggenschapsraad en in het leerlingenparlement, en in de rechtbank. Pleidooi is een betoog van iemand die als verdediger van iets optreedt of iets gedaan probeert te krijgen; exordium, narratio, argumentatio, refutatio, peroratio. A4 Structuur van de boodschap 4.1 De inleiding
2 functies: 1. De aandacht van de ontvanger trekken
2. Het onderwerp aankondigen
2 soorten titels: 1. Aandachttrekkende titels
2. Onderwerpaanduidende titels
De aandacht trekken
3 manieren: 1. De zender biedt de ontvanger de mogelijkheid tot inleving
2. De zender haakt aan bij de actualiteit
3. De zender vertelt een anekdote
Het onderwerp aankondigen
Terloops wordt het onderwerp aangekondigd; overgang naar kern soms d.m.v. een vraag. 4.2 De kern
In de kern is de zender meer gericht op zijn onderwerp dan op de ontvanger. Hier moet zijn boodschap overkomen. Afhankelijk van zijn doel en van zijn tekstsoort rangschikt de zender zijn mededelingen. Het middenstuk bestaat uit een aantal alinea’s die onderling met elkaar in verband staan. Tekstpatronen zijn de manieren van ordenen. Met de keuze voor een bepaald tekstpatroon legt de zender vast wat hij van een onderwerp zal behandelen en in welke samenhang hij dat zal doen. Vijf belangrijke tekstpatronen zijn: 1. Typering: Omschrijving van onderwerp + kenmerken / eigenschappen. Bestanddelen en bijzonderheden van onderwerp. Laten zien tot welke soort zijn onderwerp behoort en welke voorbeelden ervan zijn. (informatief doel) 2. Ontwikkeling

De totstandkoming van het onderwerp. Veranderingen die het onderwerp heeft ondergaan in de loop van de tijd + oorzaken daarvan. Aanpassingen die het onderwerp in de toekomst zal ondergaan. (informatief en persuasief doel) 3. Verklaring
Oorzaak + het gevolg van het verschijnsel (onderwerp) + andere verklaringen voor het verschijnsel. (teksten met een persuasief [beschouwend] / informatief doel) 4. Probleemoplossing
Er is sprake van een probleem; de schrijver op zoek gaat naar de oplossing(en), vergelijkt deze met elkaar en kan een voorkeur voor een bepaalde oplossing hebben. (teksten met een persuasief [beschouwend] doel) 5. Argumentatie
Meningsuitspraak / stelling + argumenten / tegenargumenten. (persuasief doel [betogen, activeren]) 6. Andere tekstpatronen
Ondersteunende tekstpatronen: - Opsomming; reeks van kenmerken: bij typering - Vergelijking; versch. manieren van uitleg naast elkaar: bij verklaring - Tegenstelling; argument tegenover tegenargument: bij argumentatie - Voorwaarde; onder welke omstandigheden verandering: ontwikkeling - Beperking; waaraan een oplosing moet voldoen: probleemoplossing
4.3 Het slot
2 manieren van besluiten: 1. Samenvatting
2. Conclusie
Samenvatting
De hoofdzaken worden op een rijtje gezet aan het eind van een tekst met een informatief doel. De zender herhaalt de gegevens die hij de ontvanger wil laten onthouden. Conclusie
Bij een persuasief doel; de zender laat weten tot welke slotsom hij is gekomen, in de hoop dat de ontvanger zijn mening kan delen. Bij een activerende tekst kan de conclusie het karakter van een aansporing krijgen. C4. Structuur van de tekst 4.1 Driedelige tekststructuur

Een geschreven tekst van enige lengte bestaat uit een inleiding (gericht op lezer), een kern (gericht op onderwerp) en een slot. 4.2 Alinea’s
Een tekst is typografisch zichtbaar verdeeld in afgeronde eenheden: alinea’s. Een alinea bevat één hoofdgedachte. Soms is de hoofdgedachte letterlijk geformuleerd in één zin, de kernzin (vaak aan het begin of eind). 4.3 Tekstverbanden
Impliciet (zonder signaalwoord) of expliciet (met signaalwoord). a Verbanden tussen zinnen (tussen hoofdzinnen en tussen hoofdzin en bijzin) b Verbanden tussen alinea’s (ook tussen groepen zinnen en groepen alinea’s) c Verbanden tussen tekstdelen (inleiding, kern, slot) 4.4 Signaalwoorden
Signaalwoorden kunnen uitdrukking geven aan een samenhang die tussen verschillende mededelingen bestaat. Vaak voorkomende signaalwoorden zijn: -verklarend : doordat, want -gevolgtrekkend : hierdoor, zodoende, dus, om deze reden -uitwerkend : ...* -toelichtend : zo, bijvoorbeeld, met name, neem nou, immers -samenvattend : kortom, al met al -argumenterend : daarom, vanwege, op grond van -concluderend : dus, hieruit volgt -opsommend: bovendien, ook, verder, ten eerste...ten tweede, ten slotte, daar komt bij -tegenstellend : maar, echter, daarentegen, integendeel -vergelijkend : als, net al, zoals, even als, vergeleken met -voorwaardelijk : mits, als, wanneer, indien, tenzij, op voorwaarde van, gesteld dat * verwijswoorden: herhaling van woorden
4.5 Verwijswoorden
Verbindingen tussen zinnen, tussen alinea’s en tussen tekstdelen kunnen ook worden gelegd met behulp van verwijswoorden. Verwijswoorden nemen de betekenis aan van het woord (de groep woorden, zin of de groep zinnen) waarnaar ze verwijzen. Woordsoorten
De volgende woordsoorten fungeren als verwijswoord: onbepaalde telwoorden, persoonlijke voornaamwoorden, wederkerende voornaamwoorden, wederkerige voornaamwoorden, bezittelijke voornaamwoorden, aanwijzende voornaamwoorden, betrekkelijke voornaamwoorden, voornaamwoordelijke bijwoorden en sommige bijwoorden. Verwijswoorden kunnen terugverwijzen of vooruitwijzen
4.6 Functies van tekstdelen

REACTIES

Log in om een reactie te plaatsen of maak een profiel aan.