Beeldspraak: Beelden die een treffende overeenkomst hebben met iets of iemand, 4 stuks:
Vergelijking:
-Mijn zakgeld verdwijnt als sneeuw voor de zon.
Metafoor: Beeld neemt de plaats in van persoon of ding:
-Die domme gans spelt zelfs haar naam verkeerd.
Personificatie: Een zaak wordt als een persoon voorgesteld:
-De nacht is mijn getuige.
Metonymia: In plaats van het geheel een deel of de maker ervan noemen:
-Ik heb een echte Herman Brood gekocht.
Tautologie: Om iets te benadrukken zeg je iets twee keer met bijna dezelfde woorden.
-Elk gerucht of geluid is vervelend.
Pleonasme: Door middel van een bijv. nw. een eigenschap herhalen die al in het zs. nw. zit.
-Ik zag slechts een piepklein stipje.
Antithese: Een tegenstelling.
-Meer smaak. Minder nodig.
Paradox: Een schijnbare tegenstelling.
-Je beste vrienden kunnen je ergste vijanden zijn.
Hyperbool: Een overdrijving.
-Bij iedere wedstrijd wordt voor miljoenen schade aangericht.
Understatement: Een afzwakking, het tegenovergestelde van een hyperbool.
-Van Basten kon een aardig balletje trappen.
Eufemisme: Iets minder prettigs aangenamer onder woorden brengen.
-Hij heeft afscheid genomen van het aardse bestaan.
Woordspeling: Een woord of uitdrukking heeft meer dan één betekenis.
-De roker is tegenwoordig steeds vaker de sigaar.
Spelen met klanken: Spelen met klanken om iets mooier te laten klinken.
-Met Jan Splinter door de winter.
Retorische vraag: Een bewering sterker maken door deze als vraag te stellen.
-Wie wil die gezellige muziek nou afschaffen? Het is toch gezellig?
Jargon: Vaktaal, om de indruk te wekken iets van het onderwerp af te weten.
-Uit jurisprudentie blijkt dat hier het subsidiariteitsbeginsel geldt.
Ironie: Een milde vorm van spot.
-Dat heb je maar weer eens ‘keurig’ gedaan.
Sarcasme -> Als ironie bedoeld is om de ander te kwetsen.
Vergelijking:
-Mijn zakgeld verdwijnt als sneeuw voor de zon.
Metafoor: Beeld neemt de plaats in van persoon of ding:
-Die domme gans spelt zelfs haar naam verkeerd.
Personificatie: Een zaak wordt als een persoon voorgesteld:
-De nacht is mijn getuige.
Metonymia: In plaats van het geheel een deel of de maker ervan noemen:
-Ik heb een echte Herman Brood gekocht.
-Elk gerucht of geluid is vervelend.
Pleonasme: Door middel van een bijv. nw. een eigenschap herhalen die al in het zs. nw. zit.
-Ik zag slechts een piepklein stipje.
Antithese: Een tegenstelling.
-Meer smaak. Minder nodig.
Paradox: Een schijnbare tegenstelling.
-Je beste vrienden kunnen je ergste vijanden zijn.
Hyperbool: Een overdrijving.
-Bij iedere wedstrijd wordt voor miljoenen schade aangericht.
Understatement: Een afzwakking, het tegenovergestelde van een hyperbool.
-Van Basten kon een aardig balletje trappen.
Eufemisme: Iets minder prettigs aangenamer onder woorden brengen.
-Hij heeft afscheid genomen van het aardse bestaan.
Woordspeling: Een woord of uitdrukking heeft meer dan één betekenis.
-De roker is tegenwoordig steeds vaker de sigaar.
-Met Jan Splinter door de winter.
Retorische vraag: Een bewering sterker maken door deze als vraag te stellen.
-Wie wil die gezellige muziek nou afschaffen? Het is toch gezellig?
Jargon: Vaktaal, om de indruk te wekken iets van het onderwerp af te weten.
-Uit jurisprudentie blijkt dat hier het subsidiariteitsbeginsel geldt.
Ironie: Een milde vorm van spot.
-Dat heb je maar weer eens ‘keurig’ gedaan.
Sarcasme -> Als ironie bedoeld is om de ander te kwetsen.
REACTIES
:name
:name
:comment
1 seconde geleden