Hoe kies jij een studie?

Daar zijn wij benieuwd naar. Vul onze vragenlijst in en bepaal zelf wat voor beloning je daarvoor wilt krijgen! Meedoen duurt ongeveer 7 minuten.

Meedoen

Alles

Beoordeling 5.5
Foto van een scholier
  • Samenvatting door een scholier
  • Klas onbekend | 3595 woorden
  • 3 juni 2004
  • 86 keer beoordeeld
Cijfer 5.5
86 keer beoordeeld

Intro Wat is Maatschappijleer

1.1 Regels
Er zijn verschillende regels in de samenleving, net als in een gezin. Verschillende mensen hebben verschillende meningen over de regels. Ook hebben zij verschillende invloeden op de regels. Regels veranderen met de tijd.

1.2 Maatschappelijke vraagstukken

1.3 Het vak Maatschappijleer
Bij dit vak leer je over de manier waarop mensen maatschappelijke problemen oplossen. Oplossen doe je via dit patroon:
- kennis van feiten }

- inzicht in processen }Uitgebreid zie 1.4 Analyseschema (blz. 10)
- ontwikkelen van ideeën }

1.5 Invalshoeken
Er zijn vier invalshoeken:
Sociaal-economische invalshoek, hier gaat het om normen en waarden, uitgangspunten en principes. Waarden verschillen per individu of groep, per plaats, per tijd.
Politiek-juridische invalshoek, om verschillende waarden etc. in een samenleving goed te laten mengen zijn er compromissen nodig. Politiek kiest voor een oplossing die voor de meeste betrokkenen aanvaardbaar is. Politieke compromissen worden vastgelegd in wetten.
Vergelijkende invalshoek, waarin veranderingen in de samenleving worden bestudeerd.

1.6 De Maatschappij: product en bron van verandering
Feitelijke omstandigheden hebben invloed op hoe de samenleving georganiseerd is en hoe mensen denken. Taakverdeling heeft ook invloed; bij meer welvaart kunnen mensen zich op andere dingen gaan richten dan op voedselvoorziening. Wetten als OAW zijn sluitstuk van zulke ontwikkelingen. Ook opvattingen hebben grote invloed, bv. de positie van de vrouw.
Conclusie zie blz. 16


Politieke besluitvorming
1 Rechtsstaat en democratie
1.1 Staat
Een onafhankelijke staat heeft een vast grondgebied waarin een bevolking woont en waar een vorm van gezag is. Het hoogste gezag heet vaak soevereiniteit en wordt uitgeoefend door de overheid. Dictatuur = waar de macht bij een persoon of groep ligt die niet worden gecontroleerd.

1.2 Rechtsstaat
In een rechtsstaat (nl) zijn de burgers rechtsbeschermd. Belangrijke rechten staan in de grondwet, als klassieke grondrechten, waaraan de overheid verplicht is ze te garanderen, en sociale grondrechten, waaraan de overheid verplicht is ze naar vermogen te volgen. Als rechten (bv. door de overheid) worden geschonden kun je naar de rechter stappen.

1.3 Democratie
Bij een democratie regeert het volk. Bij een representatieve democratie regeren vertegenwoordigers van het volk.
Iedereen heeft kiesrecht, vroeger alleen de man = censuskiesrecht. Actief kiesrecht is het recht om te kiezen, passief is het recht om gekozen te worden. In nl zijn drie bestuurslagen: Rijk, provincie en gemeente waarover gekozen wordt. Mensen die door de rechter zijn uitgesloten van kiesrecht en onbekwame mensen (geestelijk zwaar gestoorden) mogen niet kiezen.
Een partij die mee wil doen aan de verkiezingen moet ingeschreven zijn, 25 hangtekeningen hebben van sympathisanten en een borgsom betalen, die ze bij het halen van 1 zetel terug krijgen. Kiesdrempel is het minimum percentage aan stemmen om mee te mogen doen (Dlnd). Bij een districten stelsel gaat de winnaar van ieder district naar de landelijke regering (VS).

Als de lijstrekker meer stemmen heeft dan de kiesdeler (hoeveelheid stemmen nodig voor één zetel) schuift het teveel naar de volgende op de lijst door.
Voorkeursstemmen + verkiezingsprogramma + lijsttrekker + Zwervende kiezers = blz. 24-25

2 Het landsbestuur
2.1 Politieke macht
Dit is vermogen om invloed en controle op politieke besluiten uit te oefenen. Trias Politica: wetgevende macht (stelt wetten vast, ministers en parlement), uitvoerende macht (zorgt dat weten worden uitgevoerd, ministers), rechterlijke macht ( beoordeelt of wetten goed worden gevolgd).

2.2 De volksvertegenwoordiging
Volksvertegenwoordiging = Staten generaal = 1e en 2e kamer. 2e Kamer (150 personen) worden rechtstreeks gekozen en is medewetgever, medebeslisser over financiële middelen, controleur van de regering. Hiervoor heeft ‘t enkele rechten: recht van amendement (wetsvoorstellen ook wijzigen, naast goed- of afkeuren), recht van initiatief (wetsvoorstellen doen), budgetrecht (amendement op begrotingsvoorstellen), vragenrecht (regering moet binnen drie weken antwoorden), recht van interpellatie (om uitleg vragen), motie (schriftelijke mening geven), recht van enquête (zelf onderzoeken)
1e Kamer = senaat (75 personen) doet de laatste controle (na 2e kamer). Geen recht van amendement, dus niet wijzigen en wel verwerpen of aannemen. Geen recht van initiatief. Verder wel alles. Primaat ligt bij 2e kamer (stem 2e kamer weegt zwaarder), omdat zij wel direct worden gekozen.

2.3 De regering
Beleidsvoornemens worden besproken in een vergadering van alle ministers, de ministerraad. Voorzitter hiervan is de minister-president (ook wel premier of eerste minister). Ieder ministerie heeft zijn minister en iedere subafdeling zijn staatssecretaris. Op ieder ministerie werken vele ambtenaren. Als een minister geen ministerie heeft, maar valt onder een ander ministerie heeft hij “geen portefeuille”.
Alle ministers en staatssecretarissen vormen samen het kabinet. Zij zijn verantwoording schuldig aan de volksvertegenwoordiging. Dit geldt niet voor het staatshoofd, die is onschendbaar.

Bij monarchie wordt het staatshoofd niet gekozen, maar is er erfopvolging. Zijn/haar positie is vastgelegd in de grondwet, ook wel constitutie. nl is dus een constitutionele monarchie met een democratisch parlementair stelsel.
De adviezen die de koningin geeft zijn geheim (het geheim van Huis ten Bosch). De belangrijkste taken van de koningin zijn: wetten tekenen, troonrede voorlezen, ministers en informateurs benoemen, overleg plegen met Premier over kabinetsbeleid.

2.4 De kabinetsformatie
Bij een totstandkoming van een regering moeten er coalities worden gesloten (regering moet steun hebben van een meerderheid in de kamer). De koningin praat met de voorzitters van verschillende delen van de overheid na verkiezingen over coalities, als er geen oplossing komt wordt deze taak overgenomen door een informateur.
De afspraken die bij de vorming van coalities (de informatie) worden gemaakt komen in het regeerakkoord (meestal een compromis). De partijen die de coalitie vormen mogen niet ineens dwars gaan liggen. Het totale regeerakkoord wordt ieder jaar gepresenteerd in de troonrede en de miljoenen nota.
Als de informateur klaar is moet de formateur alles daadwerkelijk uit gaan voeren. De grootste regeringspartij levert meestal de Premier, de overige ministerposten worden eerlijk verdeeld over de partijen.
Als het kabinet een wetsvoorstel heel erg belangrijk vindt kan het zijn voortbestaan aan het voorstel verbinden. Als de 2e kamer het voorstel verwerpt neemt het kabinet ontslag. Als dat gebeurt wordt er of door een informateur een nieuw kabinet gemaakt of er worden verkiezingen georganiseerd.

2.5 Provincie en gemeente
Het Rijk delegeert bevoegdheden naar lagere overheden zoals provincie en gemeente omdat die beter op de hoogte zijn over de situatie in dat gebied en dichter bij de burgers staan.
De taken van de provincie zijn ruimtelijke ordening en milieu. De provincie maakt streekplannen waarin staat welke activiteiten in welk gebied passen en van het Rijk mogen. Na de verkiezingen eens in de vier jaar, vormen de gekozen mensen de Provinciale Staten (aantal personen afhankelijk van aantal inwoners). Ze kiezen dan een dagelijks bestuur, de Gedeputeerde Staten. De voorzitter hiervan is de Commissaris van de Koningin. Hij wordt niet gekozen maar benoemd door de koningin (in de praktijk door minister van binnenlandse zaken).De vertrouwenscommissie stelt een lijst van eisen op voor de commissaris. De minister van binnenlandse zaken kiest er een paar na gesprekken met de vertrouwenscommissie. Zij kiezen dan de favoriet en de minister mag uiteindelijk kiezen uit alle kandidaten.
De gemeente heeft vele taken, maar voert ook het streekplan gedetailleerd uit (bestemmingsplan). Verder werken ze ook andere dingen uit die het Rijk heeft beslist zodat het precies goed is voor het gebied. Er wordt dus gedecentraliseerd. De gemeente moet maatwerk leveren. Dit alles doet de gemeenteraad, die ook eens in de vier jaar wordt gekozen. Je mag ook meedoen aan deze verkiezingen als je niet de Nederlandse nationaliteit hebt, maar je moet wel minstens 5 jaar in Nederland wonen. Het dagelijks bestuur ligt in handen van Het College van Burgemeester en Wethouders (B&W). Wethouders worden gekozen door en uit de gemeenteraad. Burgemeester wordt op de zelfde manier als de commissaris van de koningin uitgekozen voor 6 jaar.


2.6 Verschillen tussen de bestuurslagen
Het landelijke bestuur is dualistisch en de provincie en de gemeente zijn monistisch. Wetgevende en controlerende macht zijn gescheiden of juist samen.
Alleen landelijk kunnen tussentijdse verkiezingen ontstaan als het dagelijks bestuur aftreedt, in de provincie en de gemeente kan dat niet. Daarom zijn de voorzitters daarvan ook benoemd.

3 Politieke besluitvorming
3.1 Wetgeving
Veranderende omstandigheden zorgen voor verandering in wetgeving. Voor een wet tot stand komt moet er een hoop gebeuren: 1. mensen opperen idee – 2.politiek neemt ‘t over – 3. ambtenaren werken het uit – 4. voor en tegenstanders geven commentaar – 5. voorstel wordt gewijzigd – 6. indienen bij 2e kamer – etc. Wetsvoorstellen kunnen ook door de 2e kamer worden ingediend.
Soms wordt er iets gedaan buiten de kamers om, zoals bij Algemene Maatregel van Bestuur (AMVB) en Koninklijke Besluiten. Het gaat hier vaak om snelle wijzigingen of specifieke gevallen.

3.2 Het systeemmodel
INVOER De eerste fase is het kenbaar maken van behoeften en wensen van en door mensen (vaak met hulp van journalistiek en pressiegroepen die een publieke discussie opwekken).
OMZETTING Als de politiek er niet meer omheen kan, komt het onderwerp op de politieke agenda. Als er na een politieke discussie besloten is iets te doen wordt er een beleidsvoorbereiding gedaan, er wordt uitgezocht hoe tegenstrijdige belangen kunnen worden afgewogen. Daarna wordt het beleid vastgesteld (bv. een wetsvoorstel).
UITVOER Nu wordt dat wat besloten is uitgevoerd.

TERUGKOPPELING Er wordt door alle betrokkenen gekeken of het uitgevoerde besluit wel goed is, en er worden reacties gegeven (ook wel feedback).

3.3 Het barrièremodel
Het barrièremodel is gebaseerd op de gedachte dat er verschillende barrières (weerstanden) moet worden overwonnen voordat een wens een beleid wordt. Het startpunt is ook een wens die politiek wordt (zie INVOER). Als het eenmaal op de politieke agenda is wordt erover gesproken. Deze barrière is overwonnen als de meerderheid ervoor is om de regels te veranderen. De volgende barrière is dat er een wettekst (formulering van de besluiten) moet worden gemaakt. De laatste barrière is die van de uitvoering. Het moet allemaal wel werken (anders moeten ze opnieuw beginnen).

3.4 Omgevingsfactoren
Er zijn verschillende andere dingen die ook invloed hebben in de politieke besluitvorming. Bijv. Omgevingsfactoren: Demografische, over onder andere bevolkingssamenstelling. Ecologische, over de wisselwerking tussen mens en milieu. Culturele, over de geschiedenis van het land en de daaraan gekoppelde gewoonten en gebruiken. Economische, over financiële mogelijkheden van een land. Technologisch, over de technologische ontwikkeling in en land. Sociale, over hoe een samenleving in sociaal opzicht is georganiseerd. Internationale, over invloed van het buitenland (-se wetten).

3.5 Politieke invloed
Behalve politici hebben ook adviseurs, ambtenaren, pressiegroepen en media invloed op besluitvorming. AMBTENAREN: zij helpen de ministers met allerlei taken in onder andere beleidsvorming en uitvoer. Beleid is bewuste inzet van middelen om een beoogd doel te realiseren. Zonder ambtenaren, die door bv. langere dienst tijd meer ervaring en dus macht hebben, kunnen de ministers niet, daarom heten ze ook wel de vierde macht. Het ambtenarenapparaat heet ook wel de bureaucratie, een organisatie waarvan de werkzaamheden worden gekenmerkt door officiële voorschriften, gescheiden deskundigheid en een duidelijke gezagstructuur, die zorgt voor vaak trage afhandeling van vragen van mensen.
ADVIESORGANEN: Ministers beroepen zich vaak ook op adviseurs zoals de Raad van State; dit is het hoogste rechtscollege in NL en wordt officieel voorgezeten door de koningin, maar in de praktijk is zij er zelden bij en zit de vice-voorzitter voor. Zij geven advies bij alle voorstellen, maar zijn niet bindend. De Sociaal Economische Raad (SER); deze adviseert op economisch gebied. De Wetenschappelijke Raad voor het Regeringsbeleid (WRR); deze verschaft wetenschappelijke informatie over ontwikkeling op lange termijn, tegenstrijdigheden, verwachte knelpunten enz. om regering te adviseren. Onderwijsraad; dit is naast de hiervoor genoemde brede advies organen een specifieke die zich bezighoud met het toezicht op de verdeling van bijv geld over zuilen in het onderwijs. Planbureaus; dit zijn wetenschappelijke instellingen die d.m.v feiten en studies gevolgen van alles onderzoeken. Belangrijke zijn: Centraal Planbureau (sociaal economisch) en Sociaal-cultureel Planbureau (zoals gezondheidszorg media en onderwijs).
PRESSIEGROEPEN; die proberen invloed uit te oefenen (ook wel 5e macht genoemd). Er zijn drie soorten: belangengroepen, die voor belangen van een bepaalde groep opkomen, Actiegroepen, die zich korte tijd inzetten voor iets specifieks, Actieorganisaties, die zich voor langere tijd inzetten voor iets specifieks.

MASSAMEDIA; media heeft 5 verschillende politieke taken: informatie verschaffen, spreekbuis (klankbordfunctie), onderzoekende of agendafunctie (journalisten zoeken vaak van alles zelf uit), commentaarfunctie, controlerende functie.

4 Politieke stromingen
4. Politieke stromingen en partijen

4.1 De rol van de overheid
In ons land worden er collectieve belangen gevoerd, door de overheid of door kleinere instanties zoals de gemeentelijke reinigingsdienst. In het geval van de overheid betaald de burger belasting, om bijvoorbeeld de bouw van nieuwe wegen te financieren. In het geval van een kleinere instantie moet de burger gewoon de rekening betalen. Er is een tekort aan financiële middelen, daarom probeert de overheid voor grote investeringen particuliere beleggers aan te trekken, dit het publiekprivate samenwerking. Voorbeeld: een weg waar iedereen gratis gebruik van kan maken, is aangelegd door de Rijksoverheid. Een weg waarop je tol moet betalen is privaat gefinancierd. Van overheidsdiensten kun je gebruik maken, maar het hoeft niet per se.

4.2 Ideologie
Iedereen heeft eigen ideeën over de inrichting van de samenleving, dit noemt men politieke opvatting. De samenleving is in de loop van de tijd veel veranderd. Je was vroeger afhankelijk van je kinderen want sociale voorzieningen waren er niet. Nu is er industrie, er zijn spoorwegen aangelegd en er zijn ook sociale voorzieningen.
Een ideologie is een visie op de wereld ten grondslag, het geheel van ideeën over de mens, menselijke relaties en de inrichting van de samenleving. Ideologieën hebben duidelijke standpunten over normen en waarden, de gewenste sociaal-economische structuur van de samenleving en de gewenste machtsverdeling in de samenleving.

4.3 Eenvoudige indelingen
Omdat veel mensen de politiek ingewikkeld vinden, zijn er politieke indelingen gemaakt:
Progressief en constervatief: Progressief heeft de betekenis van vooruitstrevend. Progressieve partijen gaan er vanuit dat de samenleving naast positieve ook negatieve veranderingen ondergaat, progressieve politici pleiten vaak voor grondige veranderingen. Conservatief heeft de betekenis van behouden. Conservatieve partijen bedrukken traditionele waarden en normen en houden graag de regelingen in ons land bij het oude, conservatieve politici benadrukken met name datgene wat al is bereikt. Voorbeeld: Een drugsprobleem. Progressieve partijen proberen de situatie in goede banen te leiden en hulp te verlenen, conservatieve partijen streven naar een zo hard mogelijke aanpak en accepteren drugsgebruik niet.

Links en rechts: Linkse politiek sluit aan op progressieve uitgangspunten maar benadrukt hierbij het principe van gelijkwaardigheid. Rechtse politiek sluit aan op conservatieve uitgangspunten maar legt daarbij de nadruk op persoonlijke en economische vrijheid, deze politiek is ook tegen een te grote gelijke behandeling van mensen.
Het politieke midden: Linkse en rechtse partijen schuiven op naar het politieke midden; er zijn steeds minder verschillen tussen links en rechts. Mensen willen soms links of rechts zijn, maar deze begrippen zeggen niet zoveel over de inhoud van de politieke ideeën.

4.4 Liberalisme
Liberalisme houdt in dat mensen zich zo goed mogelijk moeten kunnen ontplooien, en elkaars opvattingen respecteren. Sleutelbegrippen in de liberale traditie zijn vrijheid, individuele verantwoordelijkheid en verdraagzaamheid. In de vorige eeuw was liberalisme een stroming, de belangrijkste kenmerken waren toen:
Economische vrijheid: De overheid moest zich niet teveel met de handel bemoeien, maar zorgen voor de veiligheid van burgers en hun eigengommen.
Politieke vrijheid: De liberalen wilden een scheiding van de macht, de Trias Politica, en de staatsmacht moest gebaseerd zij nop de wil van het volk. De overheid moest zich niet bemoeien met gelijkheid in inkomens, maatschappelijke gelijkheid, juridische gelijkheid en vrijheid van kiesrecht, een van de voornaamste verschillen tussen socialisten en liberalen.
Rationalistisch invividualisme: Als iedereen zijn eigenbelang nastreeft levert dit voor de hele samenleving het beste resultaat op.
Het liberalisme was een moderne stroming, die veel vernieuwing en verandering met zich meebracht

4.5 Socialisme
Het socialisme wordt gekenmerkt door het streven naar gelijkheid. Een belangrijke oorzaak voor het verschil in mogelijkheden ligt in het verschil tussen arm en rijk. Het liberale vrijheidsdenken ontwikkelde zich in een maatschappij waar de ongelijkheid heel sterk was. Door industriële revolutie, de vrijheid van ondernemers, en de rechteloosheid van de arbeiders, werd dit alleen maar erger. Woon- en werkomstandigheden waren verschrikkelijk. (geschiedenis) Arbeiders en werkelozen hadden geen macht, er was geen algemeen kiesrecht, vakbonden waren verboden en stakingen werden door politie en leger gebroken. Het socialisme trok zich het lot van de arbeiders aan. Marx‘(1848) ideeën (vereldelungstheorie) stonden recht tegenover de liberalen. Hij wilde: 1) onteigening van grond, 2) zware progressieve belasting, 3) afschaffing van erfrecht, 4) centralisatie van banken en transport in handen van de staat, 5)gemeenschappelijk plan voor landbouw en nationalisatie van fabrieken, 6) gelijke arbeidsdrang voor allen, 7) openbare kosteloze opvoeding van kinderen en verbod op kinderarbeid. Op basis van zijn ideeën ontstonden de revolutionaire socialisten (later communisten) en de sociaal-democraten. De laatste geloofden niet in een revolutie, maar waren voor algemeen kiesrecht. In Nederland werd in 1894 de SDAP (sociaal democratische arbeiders partij) opgericht en in 1906 het NVV( het sociaal democratisch verbond van vakvereniging). Revolutionairen zagen hen als verraders en noemden hen salonsocialisten.

4.6 confessionalisme

Confessionalisme: mensen baseren hun politieke opvattingen op hun geloofsovertuiging. (in Nederland voor al het Christelijke geloof) Mensen moeten zich richten naar Gods wil. Mensen moeten samenwerken, verschillen tussen mensen zijn er niet voor niets. De mens moet zijn medemens helpen. Trefwoorden zijn: geloof, naastenliefde en harmonie. Voor de adel en geestelijkheid was het liberalisme en socialisme een doorn in het oog net als de evolutietheorie van Darwin. Christelijke groepen probeerden zich te organiseren in reactie op de modernisering die op hen afkwam: in vorm van socialisme en liberalisme, industrialisering, trek naar de steden, verval van traditionele samenlevingsverbanden ed.
Kern van de katholieke en protestantse politieke ideeën is een organische staatsopvatting. Daarom hadden zij zo’n moeite met de veranderingen. God heeft de wereld en de mens geschapen en er zit dan ook een goddelijke ordening in de natuur. Overeenkomst tussen een gezin en de staat, iedereen kent zijn plaats. Het wordt vergeleken met het lichaam: alles heeft zijn eigen taak. Arbeiders vormen de ledematen die alles moeten uitvoeren. Rijke mensen moeten verantwoordelijkheid voor anderen dragen. Zo waren Christelijke groeperingen tegen de invoering van een ongevallenwet. De fabriekseigenaar was immers verantwoordelijk voor het welzijn van zijn arbeiders. Christelijke politici en partijen hebben allemaal sociale wetten tot stand gebracht, maar tegenwoordig heeft het CDA kritiek op de verzorgingsstaat die te veel doorgeschoten is. Het CDA wil een zorgzame samenleving. (gespreide verantwoor-delijkheid) De staat moet mensen niet te veel uit handen nemen. Ze zijn tegen individualisme van de liberalen en tegen te grote staatsbemoeienis van de sociaal-democraten.

4.7 politieke partijen
Ideeën van de mensen worden gegroepeerd in politieke stromingen. Een politieke partij is geen actiegroep. Een actiegroep streeft naar het realiseren van een doelstelling.(Greenpeace) Een politiek partij is geen specifieke belangenvereniging, waar mensen zich organiseren op een bepaald gemeenschappelijk belang dat ze gemeenschappelijk hebben. (bv. vakbonden en consumentenorganisaties)

5 Bestuurlijk vernieuwing
De manier van het huidig Nederlandse bestuur (Rijk, provincies en gemeenten) dateert uit 1848. Komt deze bestuurlijke organisatie nog wel overeen met huidige eisen? Aantal oorzaken voor de roep om bestuurlijke vernieuwing: - betrokkenheid van de Nederlandse burger bij openbaar bestuur lijkt af te nemen - veel onderwerpen die tot de bevoegdheid van gemeenten behoren, overstijgen de schaal van de afzonderlijke gemeenten

5.1 Betrokkenheid van de burgers
Manieren van invloed van Nederlandse burgers op politiek: stemmen, lid worden van politieke partij, bij maatschappelijke kwestie politici of pers benaderen, demonstreren, lid van actiegroep worden. In het verleden gebruikte men andere manieren: deel van belastings-aanslag niet betalen dat overeen komt met het deel van de kwestie. Tot 1970 kende Nederland opkomstplicht bij verkiezingen. Dit werd afgeschaft omdat men zelf wilde bepalen of ze wilde stemmen of niet. Sindsdien is het opkomstpercentage gedaald. Dit is een probleem voor elk democratisch bestuur. De representativiteit of legitimiteit van het bestuur komt in gevaar. De verkiezingsopkomst verschilt per bestuurslaag.

5.2 Oplossingen

Mensen het gevoel geven dat ze bij de politiek betrokken zijn doordat: - bestuurders beslissingen nemen over zaken die de kiezer aan gaan - hun mening door bestuurders serieus genomen wordt - Er iets te kiezen valt met meer verschillende partijen, met duidelijke standpunten.
Decentralisatie = Rijksoverheid delegeert aantal taken naar lagere overheden. Daarnaast discussie tussen politieke partijen over invoering referendum, de minister-president en burgemeester.
Bij decentralisatie is er dus grotere beleidsvrijheid, het nadeel hiervan is dat het per gemeente kan verschillen.
Referendum= Wanneer de bevolking tussentijds hun mening kenbaar kan maken. Drie verschillende referenda:
Raadplegende referendum: bevolking kan mening geven, maar uitslag is niet bepalend voor besluit
Bindende referendum: bevolking kan mening geven, uitslag is bepalend voor uiteindelijke besluit.
Correctieve referendum: mogelijkheid om eerder genomen besluiten te corrigeren.
Aan een referendum kleven nadelen, soms zijn er twijfels welke problemen volksraadpleging wel waard zijn of juist niet.
Regionale kandidaatstelling: Als kandidaten uit de eigen regio zouden komen, zouden de kiezers zich meer in hun vertegenwoordigers kunnen herkennen. Het probleem hiervan is dat de kandidaten zich verplicht zouden voelen met name het belang van de eigen regio te behartigen.
Veel burgers vinden de manier van keuze van burgemeester onbevredigend. Veel van de burgemeesters willen soms bij enquête ander werk.

5.3 Gemeentelijk herindelingen en stadsprovincies

Door decentralisatie zijn kleine gemeenten in problemen gekomen, ze zijn te klein om hun taken goed uit te voeren. Grote steden hebben ook problemen, vaak is er niet de ruimt voor woningen en bedrijventerreinen waar behoefte aan is. Mensen met lagere inkomens wonen vaak in de stad, inwoners van randgemeenten maken gebruik van voorzieningen van de stad, wat de stad veel geld kost. De randgemeente-inwoners maken wel gebruik van de voorzieningen maar leveren hiervoor geen financiële bijdrage via de gemeentelijke belastingen. Mogelijke oplossingen hiervoor zijn: gemeentelijke herindeling of de vorming van stadsprovincies.
Het kabinet wil kleinere gemeenten samenvoegen om te zorgen dat ze dan wel hun taken goed uit kunnen voeren. Zo kunnen volgens het kabinet ook de lusten en lasten eerlijker worden verdeeld. Gemeentelijke herindeling zou ook een oplossing kunnen bieden voor het ruimteprobleem, want vaak is er in randgemeenten nog wel ruimte voor bijvoorbeeld bedrijventerreinen.
Grensoverstijgende problematiek (problemen die de grenzen van afzonderlijke gemeenten overstijgen) kan volgens de regering het beste worden aangepakt door één bestuur. Door het kabinet is daarom voorgesteld om een aantal grote steden een stadsprovincie te laten vormen. Hier is kritiek op, men vindt het onzin; waarom zou een stadsprovincie wel kunnen doen wat de provincie totnogtoe niet is gelukt?

REACTIES

Log in om een reactie te plaatsen of maak een profiel aan.