Criminaliteit, strafrecht en samenleving

Beoordeling 6.2
Foto van een scholier
  • Samenvatting door een scholier
  • 5e klas havo | 3112 woorden
  • 6 maart 2004
  • 50 keer beoordeeld
Cijfer 6.2
50 keer beoordeeld

ADVERTENTIE
Overweeg jij om Politicologie te gaan studeren? Meld je nu aan vóór 1 mei!

Misschien is de studie Politicologie wel wat voor jou! Tijdens deze bachelor ga je aan de slag met grote en kleine vraagstukken en bestudeer je politieke machtsverhoudingen. Wil jij erachter komen of deze studie bij je past? Stel al je vragen aan student Wouter. 

Meer informatie
Hoofdstuk 2 Waarden en normen Normen: geven concreet aan hoe je je in bepaalde situaties moet gedragen. Waarden: opvattingen over wat in het leven belangrijk is bvb. leven, vrede, rechtvaardigheid, eerlijkheid, respect en schoonheid. Rechtsregels: het vastleggen van regels door de overheid noemen we codificatie. Regels die op deze manier zijn vastgelegd noemen we wetten. 4 soorten normen: 1. Religieuze normen; 2. morele normen; 3. fatsoennormen; 4. rechtsnormen. Het verschil tussen rechtsnormen en de andere normen is dat: 1. iedereen zich aan de rechtsnormen moet houden (ongeacht van welke groep je lid bent); 2. ook dat de overheid officieel straf kan geven, als je deze overtreedt; 3. rechtsnormen gaan voor op andere normen. Doel en betekenis van rechtsregels (wetten) kunnen zijn: 1. rechtsregels beogen rechtszekerheid te bieden; 2. ze dragen bij aan de ordening van de samenleving; 3. ze maken onafhankelijke rechtspraak mogelijk; 4. zijn bedoeld om conflicten te voorkomen of te beslechten; 5. ze behoren de rechtvaardigheid te bevorderen; 6. ze maken gedrag voorspelbaar. Hoofdstuk 3 Wat is criminaliteit? Waarom is criminaliteit niet hetzelfde als misdadig, immoreel, schandalig, strafwaardig gedrag?: Wat misdadig is staat niet in de wet omschreven zodat iedereen een eigen invulling kan geven aan het begrip. Strafbare gedragingen zijn te onderscheiden in: 1. overtredingen, dat zijn minder ernstige schendingen; 2. misdrijven. Definitie van criminaliteit: alle strafbaar gestelde gedragingen. Legaliteitsbeginsel: iemand mag alleen gestraft worden op grond van strafbepalingen die opgeschreven staan in door de overheid vastgestelde wetten. Criminaliteit is een relatief begrip: Criminaliteit verschilt: per plaats per tijd

De TRIAS POLITICA houdt in dat er een machtenscheiding is: 1. wetgevende macht => regering en parlement; 2. uitvoerende macht => regering; 3. rechtsprekende macht => rechters. Jurisprudentie: het geheel van uitspraken van rechters die gevolgen kunnen hebben voor toekomstige rechtszaken. Arresten: de beslissing van de Hoge Raad in een rechtszaak. 5 verschillende vormen van criminaliteit: 1. agressieve criminaliteit; 2. seksuele criminaliteit; 3. vermogenscriminaliteit; 4. verkeerscriminaliteit; 5. overige criminaliteit. Kleine criminaliteit: 1. veel voorkomend; 2. hinderlijk voor burgers. Hoofdstuk 4 Cijfers en Onderzoeksmethoden We maken een onderscheid tussen: 1. geregistreerde criminaliteit; 2. ongeregistreerde criminaliteit. Politiestatistieken: hier staan alle overtredingen en misdrijven in die ze zelf constateert en/of die bij haar aangegeven zijn. 5 nadelen van politiecijfers: 1. aangiftebereidheid; 2. selectief opsporingsbeleid; 3. zichtbare vormen komen vaker ter kennis dan minder zichtbare vormen; 4. toename regels en groei van activiteiten; 5. cijfers koppelen aan demografische gegevens; 6. veel strafbare feiten worden nooit ontdekt. 2 redenen waarom rechtbankstatistieken geen goed beeld geven van de omvang van criminaliteit: 1. transacties: bedrag betalen aan politie of OM om vervolging te voorkomen; 2. seponeren: de officier van justitie ziet af van verdere vervolging. Dark number: delicten die niet worden geregistreerd
2 andere methoden om criminaliteit te meten: 1. slachtofferenquête; 2. self-report onderzoeken. Slachtofferenquête: Voordeel: goed voor welke delicten: - diefstallen; - beschadigen auto’s; - doorrijden na aanrijding. Nadeel: niet goed voor welke delicten: - moord; - chantage, verkrachting; - slachtofferloze delicten (vernielingen). Self-report onderzoeken: Voordelen: - mensen zijn bereid om te ‘biechten’; - beter de relatie onderzoeken van misdrijf, sociale klassen. Nadelen/bezwaren: - naarmate de misdaad zwaarder wordt zullen de daders minder snel bekennen; - beroepscriminelen werken helemaal niet mee. 6 algemene conclusies die uit de statistieken te trekken zijn: 1. groep van probleemjongeren is verantwoordelijk voor groot deel van de kleine criminaliteit. Deze groep is te beschrijven met de volgende kenmerken: - veel sociale problemen; - nauwelijks perspectief op sociale mobiliteit; - slecht ontwikkeld gevoel voor waarden en normen; - onvoldoende sociale vaardigheden; - vaak van allochtone herkomst. 2. etnische afkomst; 3. locatie speelt een rol; 4. is milieu gebonden; 5. georganiseerde misdaad is toegenomen; 6. meisjes gaan een grotere rol spelen. Hoofdstuk 5 Oorzaken criminaliteit I. Klassieke school: opvattingen van Beccaria over criminaliteit (er moesten wetten komen in plaats van het willekeurige straffen wat toen gebeurde). II. Antropologische school: crimineel ben je als je geboren wordt (volgens Lombroso). III. Milieuschool: sociaal milieu, aangeleerd gedrag, sociale ongelijkheid, stigmatisering en maatschappelijke bindingen zijn de belangrijkste uitgangspunten. IV. Bio-socialeschool: zowel sociale als biologische redenen voor plegen van criminaliteit. Theorieën verklaring criminaliteit: 1. Anomietheorie: Kernwoord: sociale ongelijkheid. Omschrijving: crimineel gedrag ontstaat door de ongelijke verhoudingen in de samenleving. Behalen van succes is belangrijker dan hoe je het haalt dus de normen hiervoor vervagen. Kritiek op anomietheorie: onderzoek wijst aan dat criminaliteit ook in hogere klassen voorkomt. 2. Aangeleerd gedragtheorie: Kernwoord: crimineel gedrag is aangeleerd. Omschrijving de opvoeding bepaalt of je in de criminaliteit beland of niet. Witteboordencriminaliteit: criminaliteit die alleen door mensen met een hoge positie op de maatschappelijke ladder kan worden gepleegd. ‘Differential association’: er zijn negatieve en positieve associaties tegelijk (ouders zeggen ‘nee,dat is verboden’, vriendjes zeggen ‘ja, dat is stoer’) waardoor een kind wordt opgevoed. Kritiek op differential association: - alleen traditionele criminaliteit kan zo verklaard worden. - in deze theorie kan het individu alleen leren door dingen van buiten af op te nemen. 3. Stigmaterings-of etiketteringstheorie: Kernwoord: etikettering/stigmatisering
Omschrijving: als mensen een misdaad plegen, blijven ze als crimineel beschouwd worden (krijgen een stempel opgeplakt): - bepaald gedrag vindt men ‘afwijkend’ - van een persoon word dit gedrag gezien. - Persoon krijgt het stempel ‘afwijkend’ van samenleving waardoor hij vervreemdt van van z'n oorspronkelijke omgeving - Alle stereotiepe beelden, behorend bij een ‘stigma’, blijken inderdaad op de persoon van toepassing waardoor de misdaad die werd bestreden juist wordt veroorzaakt. Kritiek op stigmatiseringstheorie: - theorie geeft slechts mogelijke oorzaken van bepaalde misdrijven. 4. Bindingstheorie: Kernwoord: bindingen
Omschrijving: als mensen iets hebben wat ze bindt (vrouw, kinderen), dan zijn ze minder snel geneigd crimineel te worden. - attachment: ieder mens heeft bindingen in de samenleving die hem dierbaar zijn. - commitment: ieder mens weegt risico’s af. - Involvement: mensen moeten tijd en energie hebben om misdrijf te plegen. - Belief: ieder mens heeft een geweten, maar sommige mensen laten dit geweten minder spreken. Kritiek op bindingstheorie: als criminaliteit wordt afgeremd door vriendschap, hoe verklaar je dan de vriendengroepen van criminelen. Je moet oppassen met statistisch materiaal. Geldt deze theorie ook voor zware misdaad? 5. Rationele keuzetheorie: Kernwoord: afwegen
Omschrijving: het afwegen van risico’s van de misdaad. 6. Sociale controle theorie: Kernwoord: controle

Omschrijving: als er in de omgeving veel criminaliteit is, en er is een slechte controle is er een grotere kans op criminaliteit. 7. Sociaal-biologische theorie: Omschrijving: persoonlijke factoren zijn ook belangrijk, niet alleen de biologische factoren (combinatie van aangeboren dingen met de opvoeding). 8. Multicausule benadering: benadering die uitgaat van meerdere oorzaken. Achtergrondkenmerken van veel gedetineerden: 1. zijn mannen; 2. uit lagere milieus; 3. vaak uit probleemgezinnen; 4. weinig mogelijkheden om maatschappelijk mee te tellen (lage opleiding); 5. vervelen zich/zoeken de kick; 6. leed van slachtoffers wordt ondergeschikt gemaakt aan hun persoonlijke beloften; 7. vaak verslaafd. Hoofdstuk 6 Criminaliteit als sociaal en politiek probleem Criminaliteit is een sociaal probleem omdat: 1. samenleving ondervindt materiële en immateriële schade; 2. waarden en normen worden door criminaliteit bedreigd; 3. het staat op de publieke agenda, d.w.z. mensen praten over de criminaliteit en over de oplossing daarvan. De gevolgen van criminaliteit voor burger en samenleving kun je onderscheiden in: 1. materiele gevolgen (schade); 2. sociale gevolgen. Criminaliteit heeft de volgende gevolgen voor burger en samenleving op materieel vlak: 1. financiële schade aan omgeving; 2. bestrijding van de criminaliteit; 3. particuliere beveiliging schieten als paddestoelen uit de grond; 4. bedrijven rekenen de kosten van de beveiliging en de schade veroorzaakt door criminaliteit door aan hun klanten; 5. verzekeren voor de gevolgen van criminaliteit door bedrijven; 6. er ontstaat een zwartgeldcircuit waardoor de overheid belastinggelden en sociale premies mist. Criminaliteit heeft de volgende gevolgen voor burger en samenleving op immaterieel vlak: 1. ontstaan van angst; 2. er ontstaat morele verontwaardiging; 3. burgers voelen zich in hun bewegingsvrijheid beperkt; 4. de rechtsstaat wordt bedreigd: gevaar voor eigenrichting, dat is: de aantasting van rechtsstaat; 5. vervaging van normbesef; 6. verlies aan vertrouwen in mensen en organisaties. Beeldvorming die er door de massamedia leggen nadruk op: 1. zware criminaliteit; 2. bepaald stereotiep beeld van misdadigers; 3. nut van strenge straffen; 4. overdrijving van de omvang van misdaadstatistieken. Gevolg van deze beeldvorming door burgers: ze versterken… 1. het beeld van te veel agressieve criminaliteit; 2. het stereotiep; 3. omvang van criminaliteit. Criminaliteit is een politiek probleem, omdat: 1. handhaven van de openbare orde en het verschaffen van veiligheid voor de burgers zijn basistaken van de staat; 2. het staat voortdurend op de politieke agenda; 3. criminaliteit wordt gezien als bedreiging voor de rechtsorde. Rechtsstaat: een staat, waarbinnen de verhoudingen tussen overheid en burgers, en ook de verhouding tussen burgers onderling in wetten is geregeld. De achtergrond van de rechtsstaatgedachte is: dat de burgers beschermd wordt. De rechtsstaatgedachte is verankerd in: - de Grondwet; - internationale verdragen. Kenmerken van de rechtsstaat zijn: 1. er is een grondwet, met grondrechten voor de burgers, waar de overheid vanaf moet blijven; 2. (ook) de regering als uitvoerende macht moet zich aan de wetten houden; 3. er is een onafhankelijke rechterlijke macht; 4. een duidelijke scheiding van machten. 1. Wetgevende macht: Regering + Parlement: Bepalen wat strafbaar is
2. Uitvoerende macht: Regering: Leiden van opsporing, vervolgen van strafbare feiten, doen uitvoeren van de opgelegde vonnissen. Minister van Justitie: Openbaar Ministerie: Officier van Justitie: Politie: Ordetaak, hulptaak, opsporing
3. Rechterlijke macht: Hoge Raad: Geeft straf (of niet) Gerechtshof: Arrondissementsrechtbank: Kantonrechter: 2 functies/beginselen/doelen van de rechtsstaat: 1. bestrijden van misdaad; 2. misdadigers straffen. Hoofdstuk 7 Het strafrecht Wetgeving over criminaliteit valt uiteen in: 1. het strafrecht: daarin wordt beschreven welke gedragingen beschouwd moeten worden als strafbaar, onder welke voorwaarden deze gedragingen ook werkelijk gestraft kunnen worden en welke straffen; 2. het strafprocesrecht: daarin worden beschreven de procedures die door politie en justitie gevolgd moeten worden om tot een veroordeling van een verdachte te kunnen komen. Principes die gebaseerd zijn op het idee van de rechtsstaat: 1. legaliteitsbeginsel; 2. ne bis in idem-principe: niemand kan twee keer voor hetzelfde vergrijp gestraft worden; 3. verjaring: na verloop van tijd kan iemand niet meer vervolgd worden omdat de overtreding of het misdrijf ‘verjaard’ is. Straf: het opzettelijk toebrengen van leed aan de dader/ dader laten boeten. Maatregel: dader niet laten boeten maar de samenleving tegen de dader of de dader tegen zichzelf beschermen. Taakstraf/alternatieve straf: celstraf van maximaal 6 maanden vervangen door dienstverlening. Voorwaardelijke straf: een straf die je niet hoeft uit te zitten. Of gedrag strafbaar is, hangt af van de volgende voorwaarden: 1. het moet echt om gedrag gaan (dus niet gedachten en gevoelens); 2. alle bestanddelen uit de delictsomschrijving moeten zijn bewezen; 3. het gedrag moet wederrechtelijk zijn, d.w.z. in strijd met het recht, d.w.z. er moet geen sprake zijn van een rechtvaardigingsgrond. Twee voorbeelden van een rechtvaardigingsgrond: 1. noodweer; 2. overmacht. 3. de dader moet schuldig zijn/het moet de dader te verwijten zijn. Er zijn schulduitsluitingsgronden in de volgende 4 gevallen: 1. ontoerekenbaarheid van de dader; 2. noodweerexces; 3. psychische overmacht/ overmachtexces; 4. afwezigheid van alle schuld. Hoe hoog of laag de straf bepaald wordt door de rechter, hangt van de volgende factoren af: 1. de ernst van het delict; 2. de subjectieve omstandigheid; 3. de objectieve omstandigheden. Voor jongeren beneden de 18 jaar gelden een aantal andere regels: 1. kinderen jonger dan twaalf jaar kunnen niet strafrechtelijk worden vervolgd; 2. kinderen tussen twaalf en achttien jaar kunnen alleen terecht staan voor de kinderrechter; 3. de rechtszittingen zijn niet openbaar; 4. andere straffen en maatregelen: tuchtschool, HALT-taakstraffen, aanstelling gezinsvoogd. Het strafrecht maakt een onderscheid tussen: 1. misdrijven; 2. overtreding. De juridische verschillen zijn: 1. kantonrechter, arrondissementsrechtbank; 2. gevolgen voor de aard van de straf; 3. wel of geen strafblad. Hoofdstuk 8 Het strafproces Actoren = personen die een bepaalde rol spelen
Van alle actoren in het strafproces recht duidelijk vast gelegd wat zij moeten doen, om willekeur te voorkomen. Daarom is een verdachte ook altijd onschuldig totdat hij door de rechter schuldig is bevonden en veroordeeld. Daarom mag iemand ook niet onbeperkt in voorlopige hechtenis worden gehouden. Voorlopige hechtenis = opsluiting in afwachting van het proces. Nederland heeft geen juryrechtspraak. De VS, Groot-Brittannië, Frankrijk en België wel. Aanklagers en verdedigers moeten met pleidooien de ondeskundige jury bewerken. De rechter is voorzitter en bepaald de hoogte van de straf. Voordeel juryrechtspraak: - Jury kan beter weergeven wat de volksovertuiging is - Jury kan zich beter in de positie van verdachte en slachtoffer plaatsen dan beroepsrechter
Nederlandse strafprocesrecht vooral beschreven in het Wetboek van Strafvordering uit 1926: - Rechter zit het proces voor en bepaald of de verdachte schuldig is en welke straf hij krijgt. Rechterlijke macht onafhankelijk, dus niemand kan hem dwingen tot beslissingen. Rechters formeel bij Koninklijk Besluit voor de duur van het leven benoemd (art. 117) - Officier van Justitie (ovj) beslist of verdachte voor rechter moet verschijnen zo ja, dan heeft de officier tot taak de tenlastelegging (een aanklacht gebaseerd op wettelijke bepalingen) te formuleren. Tijdens het proces moet hij ervoor zorgen dat de bewijzen tegen de verdachte aan de rechter(s) worden overlegd. Hij doet dat door getuigen, deskundigen en verdachte te ondervragen. In zijn requisitoir (slotpleidooi) eist de officier van justitie een bepaalde straf. Ovj werkt nauw samen met politie. Alle Ovj’s samen = Openbaar Ministerie. Worden benoemd door Minister van Justitie. Of bepaalde misdrijven wel en andere misdrijven niet snel vervolgd en voor de rechter gebracht worden kan afhankelijk zijn van de politieke visie van de minister. Elke verdachte heeft recht op een professionele verdediging

Als hij die niet kan betalen krijgt hij een advocaat toegewezen = pro-deo-advocaat. Wordt betaald door overheid. Taak advocaat = belangen van de verdachte verdedigen en best doen de bewijzen van ovj te ontkrachten voor vrijspraak of een zo laag mogelijke straf. Advocaat mag ook getuigen, deskundigen en verdachte verhoren. Pleidooi advocaat komt na het requisitoir van ovj en daarin zal de advocaat pleiten voor vrijspraak of voor lagere straf de geëiste door de ovj. Advocaat heeft geheimhoudingsplicht. - Getuigen: Deskundigen of mensen die informatie hebben over de zaak. Vragen moeten onder ede beantwoord worden en dus moet dat de waarheid zijn. - Verdachte hoeft niks te zeggen en hoeft niet mee te werken. Medewerking kan wel lagere straf opleveren. Verdachte mag eigen verdediging voeren en getuigen en deskundigen ondervragen, behalve voor de Hoge Raad. Toch wordt meestal advocaat ingeschakeld. Verdachte heeft recht op laatste woord. Verdachte alleen veroordeelt als strafbare feiten wettig en overtuigend zijn bewezen. - Slachtoffer Nauwelijks een rol, kan als getuige worden gehoord. Veel verschillende rechters in Nederland. Verschillende competenties = bevoegdheden: - Relatieve competentie = de bevoegdheid van een bepaalde rechter in een bepaalde streek. Als een strafbaar feit zich heeft plaats gevonden in bepaalde streek, moet de rechter van dat gebied een oordeel vellen. - Absolute competentie = de bevoegdheid om te oordelen in bepaalde delicten: - Overtredingen: kantonrechter. Hij vonnist alleen. - Misdrijven: (arrondissements)rechtbanken. - Eenvoudige zaak: alleenrechtsprekende politierechter. - Ingewikkelde zaak: meervoudige kamer = college van drie rechters. - Zaak van jongeren: Kinderrechter
Als een verdachte of ovj het niet eens is met de uitspraak kunnen ze in hoger beroep gaan = de zaak wordt voorgedaan aan een hogere rechter. Het Hof behandelt alleen beroepszaken. Beroep bij Hoge Raad heet cassatie (in cassatie gaan). De Hoge Raad kijkt of de rechter de wetgeving op de juiste manier heeft toegepast. Soms moet de Hoge Raad dan een uitspraak doen over een onduidelijke bepaling in de wet. Er ontstaat dan jurisprudentie. Een uitspraak van kantonrechter of arrondissementrechter = vonnis. Een uitspraak van het Hof en van de Hoge Raad = arrest. Rechters van het Hof en Hoge Raad = raadsheren. Er zijn ook burgerlijke, administratieve en tuchtrechters. Bij elke rechtszitting is een lid van het OM de aanklager: Kantongerecht en arrondissementsrechtbank: officier van justitie
Hof en Hoge Raad: procureur-generaal
Voor verkeersdelicten bij kanton- of arrondissementsrechtbank: verkeersschout
OM heeft 3 belangrijke taken: *Leiden van het opsporingsonderzoek. Nauwe samenwerking met politie. *Ervoor zorgen dat de vonnissen uitgevoerd worden. *Vervolgen van strafbare feiten of beslissen tot seponeren = een zaak niet voor de rechter brengen, zodat de verdachte niet veroordeeld kan worden. Motieven voor seponeren: - Te weinig bewijsmateriaal. - Te onbelangrijk in relatie tot andere zaken. - De verdachte moet nog een kans krijgen om onder een veroordeling uit te komen. - Soms volgt ovj de richtlijnen van het ministerie van Justitie. opportuniteitsbeginsel speelt belangrijke rol bij beslissen tot seponeren
Opportuniteitsbeginsel = het algemeen belang weegt zwaarder dan de vervolging van een verdachte. Nadeel seponeren = kan leiden tot rechtsongelijkheid of willekeur. Taken politie: - openbare orde handhaven - hulp verlenen - strafbare feiten opsporen
Voor strafbare feiten opsporen voor OM heeft politie bepaalde bevoegdheden: - Politie mag een persoon staande houden en vragen naar persoonlijke gegevens (naam, adres). De persoon moet wel verdacht worden van een strafbaar feit. Dus niet willekeurig! - Politie mag een verdachte aanhouden en meenemen naar bureau voor een verhoor. Maximaal 6 uur, excl. de nachtelijke uren tussen 24.00 en 9.00. - Politie mag verdachte vasthouden onder bepaalde voorwaarden = inverzekeringstelling. Ovj moet altijd toestemming geven. Dat doet hij als de politie meer tijd nodig heeft voor het onderzoek als het om een zwaar misdrijf gaat. Inverzekeringstelling duurt max. 6 dagen op politiebureau. Als een rechter-commissaris of de rechtbank akkoord gaat kan de verdachte voor max. 102 dagen in voorlopige hechtenis worden gehouden. Rechter-commissaris = lid van de rechtbank die bewijsmateriaal verzamelt ter voorbereiding van de rechtszitting. - Politie mag onder bepaalde voorwaarden zaken in beslag nemen, mensen fouilleren, huiszoeking doen, telefoons aftappen, enz. - Politie mag door aanbieden van een schikking de straf op bepaalde overtredingen zelf afhandelen. Rechten van politie nauwkeurig beschreven. Als de politie buiten het boekje gaat krijgt de verdachte het voordeel van de twijfel. Reden: anders zou de politie zich niet meer aan regels hoeven houden. Rechten verdachte: - Recht om te weten waarvan hij verdacht wordt. - Recht op hulp van een advocaat of raadsman en evt. een pro-deo-advocaat, vanaf de in verzekeringstelling. Politie moet hem wijzen op deze rechten. - Verdachte hoeft niet mee te werken aan eigen veroordeling. Recht om te zwijgen. Wel verplicht om mee te werken aan zijn identificatie. Politie moet hem hierop wijzen. - Verdachte mag maar voor een beperkte tijd worden vastgehouden. - Meestal het recht om in hoger beroep te gaan. Reclassering = een aantal particuliere, door de overheid gesubsidieerde instellingen die belangrijke taken vervullen bij het strafproces. Doel reclassering = zich inspannen voor de maatschappelijke (her)inpassing van mensen die met het strafrecht in aanraking komen, herhaling van strafbaar gedrag te voorkomen en overlast te verminderen. Reclassering probeert doel te bereiken door: - Verlenen van vroeghulp. Bijv. voorstellen doen voor alternatieve straffen. - Verzorgen van voorlichtingsrapportages ten behoeve van de rechter. Ze stellen een rapport op over de omstandigheden van de verdachte (bijv. thuissituatie enz.) - Voorbereiden en begeleiden van de uitvoering van taakstraffen: projecten werven, projectenbank beheren, dienstverleningsvoorstellen voorbereiden en veroordeelde begeleiden. Ook begeleiden ze ex-gedetineerden bij hun terugkeer in de maatschappij en verzorgen ze voorlichting over het gevangeniswezen. Slachtoffer = mogelijke getuige. Raar: weinig extra steun of hulp voor slachtoffers. Daarom extra organisaties. Vergoeding voor geleden materiële of immateriële schade slachtoffer via een procedure voor de burgerlijke rechter te verkrijgen. Lukt meestal niet als de dader arm is, de buit in veiligheid gebracht is of als de dader alles heeft opgemaakt. Ook daarom extra organisaties, zoals de Landelijke Organisatie Slachtofferhulp (1984). Al bereikt: de dader moet in sommige gevallen verplicht worden om de slachtoffers (of nabestaanden) van zijn misdrijf schadeloos te stellen. Op veel plaatsen opgericht door Landelijke Organisatie Slachtofferhulp: Bureaus Slachtofferhulp. Ook door de overheid opgericht: Schadefonds Geweldmisdrijven. Slachtoffers van ernstige geweldmisdrijven kunnen hierop een beroep doen.

REACTIES

Log in om een reactie te plaatsen of maak een profiel aan.