Cellen, regeling van de lichaamsfuncties van de mens, huid en immuniteit

Beoordeling 5.7
Foto van een scholier
  • Samenvatting door een scholier
  • 5e klas havo | 3148 woorden
  • 11 december 2003
  • 103 keer beoordeeld
Cijfer 5.7
103 keer beoordeeld

ADVERTENTIE
Overweeg jij om Politicologie te gaan studeren? Meld je nu aan vóór 1 mei!

Misschien is de studie Politicologie wel wat voor jou! Tijdens deze bachelor ga je aan de slag met grote en kleine vraagstukken en bestudeer je politieke machtsverhoudingen. Wil jij erachter komen of deze studie bij je past? Stel al je vragen aan student Wouter. 

Meer informatie
Hoofdstuk 1. Cellen Organisme: afzonderlijk levend wezen
Bacteriën, amoeben en algen bestaan maar uit één cel - die ene cel is het hele organisme. Een mens bestaat uit ongeveer 10 biljoen cellen. Organen: organen zijn afzonderlijke delen van het lichaam met een speciale vorm en functie - organen zijn opgebouwd uit verschillende weefsels - samenhangende groepen cellen met eenzelfde vorm en functie. Vb organen: hersenen, hart, longen, lever, nieren, maag en darmen. Cellen: de kleinste eenheden die alle kenmerken van het leven hebben (een cel kan tegelijkertijd ook een organisme zijn) Microscoop is het belangrijkste instrument waarmee men cellen bestudeert - Antonie van Leeuwenhoek
2 soorten: - lichtmicroscoop - elektronenmicroscoop

structuren - organellen: het inwendige van de cel
Leren in schrift: dierlijke + plantaardige cel
Bacteriën, blauwgroene algen en rode bloedcellen hebben geen celkern. Ze missen een kernmembraan die de kern bij elkaar houdt. Prokaryoten: kernloze eencelligen
Eukaryoten: organismen met een celkern
Wat zijn plasmiden? Kleine ringvormige stukjes DNA (bacteriën) Virussen zijn parasieten: ze leven in een cel (de gastheer) en ten koste van die cel. Chromosomen: dragers van de erfelijke eigenschappen en bestaan voornamelijk uit DNA - Desoxyribonucleic Axid ( de chromosomen bestaan ook uit eiwitten die er vooral voor dienen om de draad bij elkaar te houden) Eiwitten - bestaan uit ketens van aminozuren
De eiwitsynthese vind plaats in het cytoplasma, terwijl het DNA de kern niet kan verlaten - hiervoor is mRNA, deze kan de celkern wel verlaten - het zorgt ervoor dat de eiwitten exact volgens voorschrift worden gemaakt. Kern regelt de aanmaak van eiwitten - eiwitten bestaan uit groot aantal enzymen die allerlei levensprocessen regelen - kern regelt in feite precies wat er wanneer en waar in het lichaam gebeurt. Ribosomen: organellen waarin de eiwitsynthese plaatsvindt. (kleine bolletjes, bestaan uit twee delen: subunits, zijn opgebouwd uit eiwitten en rRNA) In de ribosomen die los in de cel zweven worden eiwitten gemaakt die binnen de cel worden gebruikt, de eiwitten die in de membraangebonden ribosomen worden gemaakt zijn voor buiten de cel. Endoplasmatisch reticulum: een netwerk in het cytoplasma - ruw endoplasmatisch reticulum: eiwitten gaan door een porie tussen de membranen van het RER, hier worden ze omgevormd - deze zijn daarna nodig in de celkern of buiten de cel - glad endoplasmatisch reticulum
Golgisysteem: overslagbedrijf van de cel - regelt vooral export maar ook import van de cel
Mitochondrien: hierin vinden alle processen plaats die met het opwekken van de energie voor de cel te maken hebben
Cellen halen energie uit de verbranding van vetten en suikers(=dissimilatie) - ATP komt vrij - de brandstof van de cel. Waarom lijken mitochondrien wel kleine cellen binnen de cel? - Ze bevatten ook DNA in kleine cirkelvormige structuren - Ze kunnen hun eigen eiwitten produceren
Leren in schrift: bouw van mitochondrien. Functie Celmembraan: - houdt alles bij elkaar - regelt welke stoffen de cel in en uit mogen - belangrijke beschermende functie
Celmembraan bestaat uit: - eiwitten - vetachtige stoffen

Hydrofoob: waterafstotend
Hydrofiel: wateraantrekkend
Endocytose: - het materiaal dat naar binnen gebracht moet worden komt aan bij de celmembraan - De plek waar het materiaal aankomt is gemerkt door bepaalde membraaneiwitten - Membraan stulpt in en er ontstaat een blaasje dat wordt afgesnoerd en vrijkomt in het cytoplasma met inhoud en al · Pinocytose= opgeloste deeltjes · Fagocytose= vaste deeltjes
Diffusie: wanneer een stof, die gemakkelijk de membraan kan passeren, buiten de cel een hogere concentratie heeft dan erbinnen, dan loopt die stof de cel in tot het moment waarop de concentraties binnen en buiten gelijk zijn. Water diffundeert door een spm (semi permeabel membraan) altijd van een hypo naar een hyper -tonische oplossing. Waarvoor dienen een celwand en een vacuole? Om stevigheid te bieden aan de cel, een vacuole dient ook nog als opslagplaats voor allerlei voedingsstoffen en enzymen. Plastiden/chloroplasten: bv bladgroenkorrels, kunnen ATP vormen om in de energiebehoefte van de cel te voorzien. Waarom kan de plantaardige cel toch niet zonder een mitochondrien? Omdat chloroplasten hun werk alleen bij daglicht doen. Fotosynthese: onder invloed van licht worden koolstofdioxide en water omgezet in glucose en zuurstof. Planten hebben om hun celmembraan heen nog een celwand - bestaat uit cellulose
Als en plant nog jong is - primaire celwand, als een plant ouders wordt - secundaire celwand (meer lagen) Wat hebben planten wel en dieren niet? - celwand - grote centrale vacuole - plastiden/chloroplasten
Tonoplast: membraan tussen het cytoplasma en vacuole
Osmose: de waterstroom naar de meest geconcentreerde oplossing
De oplossing die het meeste water opneemt heeft de hoogste osmotische waarde. Hoogst= hypertoon
Laagst= hypotoon
Gelijk= isotoon
Plasmolyse= plasma loslating, doordat de cel geen water meer krijgt neem het plasma af en wordt de cel uiteindelijk slap. Turgor= celspanning
Hoofdstuk 5 Regeling van de lichaamsfuncties van de mens
Voor het doorgeven van signalen beschikt het lichaam over twee systemen: - het groffe, snel werkende zenwustelsel - het trage maar hele precieze hormoonstelsel
Wat gebeurt er als je een harde klap hoort? - knal wordt via d eoren en de oorzenuw doorgeseind naar de hersenen - die reageren bliksemsnel en voor je het weet trekken je spieren zich samen (grijp naar je oren enz) - de hersenen hebben nog een tweede signaal verzonden aan de bijnieren - dezen geven prompt de stof adrenaline af: lichaam is klaar om weg te rennen

Bij een knal werken de twee belangrijkste regelsystemen van het lichaam nauw samen: het zenuwstelsel en het hormoonstelsel
Beide stelsels hebben gemeen dat ze binnen het lichaam signalen overbrengen: - Het zenuwstelsel stuurt elektrische signalen door het netwerk van zenuwen. - Het hormoonstelsel gebruikt chemische boodschappers: hormonen ( worden via het bloed verspreid) Welke functie heeft het zenuwstelsel na signaaloverdracht nog meer? Het verwerken van signalen: een harde knal brengt een aantal reacties teweeg - bv angst, de hersenen bepalen welke. Het zenuwstelsel bestaat uit: - centrale zenuwstelsel - perifere zenuwstelsel
centrale zenuwstelsel: hersenen + ruggenmerg
Worden beschermd door: - het skelet - tussen de hersenen en het ruggenmerg liggen 3 lagen stevige vliezen met een laag vloeistof ertussen
Bloed-hersenbarrière: het binnenste hersenvlies dat de schadelijke stoffen tegen houdt ( hij is niet helemaal waterdicht want stoffen zoals alcohol, cocaïne en sommige medicijnen kunnen er wel doorheen) Perifere zenuwstelsel: verbind het centrale zenuwstelsel met de zintuigen, spieren, klieren en andere organen. Hersenen: ingewikkelste orgaan van het lichaam - bevat naar schatting duizend miljard zenuwcellen (neuronen) Grote hersenen: hier wordt informatie uit de zintuigen verwerkt, hier bevinden zich het denkvermogen, de emoties en nog veel meer. Grote hersenen zijn in twee delen verdeeld die elkaars spiegelbeeld zijn: - linker hemisfeer - rechter hemisfeer
In deze hemisferen zijn 2 gebiedenzichtbaar: - hersenmerg (witte massa) - hersenschors ( grijze massa) Kleine hersenen: liggen achter en onder de grote hersenen, ze spelen een rol bij de coördinatie van onze bewegingen - hand-oog coördinatie
Hersenstam vormt de verbindingen tussen de grote hersenen, de kleine hersenen en het ruggenmerg. In de hersenstam bevinden zich ook neuronen die ervoor zorgen dat veel processen ‘vanzelf’ gebeuren: ademhalen, hartslag enz. Ruggenmerg: lange streng zenuwstelsel die vanuit het hersenstam door je wervelkolom tot vlak boven je stuitjes loopt. Alle zenuwen die buiten de hersenen en het ruggenmerg liggen, maken deel uit van het perifere zenuwstelsel, dit bestaat uit twee delen: - sensorisch deel - motorisch deel
Sensorisch: alle neuronen die impulsen naar ons centrale zenuwstelsel voeren, die impulsen zijn afkomstig van zintuigen (bv laten weten dat we een volle blaas hebben) Motorisch: voeren impulsen uit het centrale zenuwstelsel naar de verschillende organen, spieren of klieren
Autonome zenuwstelsel: zenuwen die impulsen doorgeven buiten onze wil om - werkt vrijwel uitsluitend met reflexen
Animale zenuwstelsel: zenuwen die onder invloed staan van onze wil
Autonome zenuwstelsel bestaat uit 2 delen: - sympathische zenuwstelsel - parasympathische zenuwstelsel

Dit zijn antagonisten: ze hebben een tegengestelde werking (bv: je ziet eten, speeksel wordt aangemaakt, je bent klaar, speeksel neemt af) Ze zorgen voor evenwicht in de organen. Reflex: vaste reactie op bepaalde prikkel (hete pan - hand ertegen -snel trgtrekken) Reflexen verlopen razendsnel omdat de bijhorende impulsen een vaste route, de reflexbaan, volgen. Deze gaat buiten de grote hersenen om. - het lichaam reageert maar vast voor de zekerheid, zonder de toestemming van de hersenen af te wachten
Functies van het zenuwstelsel: - registreert dat er iets aan de hand is (zintuigen nemen iets waar en geven dit door aan de hersenen) - verwerkt de onophoudelijke stroom van impulsen - regelt dat ons lichaam reageert ( de hersenen sturen impulsen via motorische zenuwen naar de spieren en andere organen
De hersenen hebben 3 andere functies die behulpzaam zijn op onze reactie op dingen die we waarnemen: - geheugen - verstand - emoties
De schors van de grote hersenen is het meest veelzijdig: - hier wordt alle informatie van binnen en buiten het lichaam verwerkt - het geheugen, de wil en verstand zitten hier
Binnen de schors bestaan er hersencentra: Die hebben een gespecialiseerde functie (ademhalingscentrum) Onderdeel functie
Schors grote hersenen - opvangen en verwerken van impulsen uit de zintuigen- plaats van emoties, verstand, geheugen- bewegingscentrum- spraakcentrum- gezichtscentrum
Merg grote hersenen - geleiden van impulsen
Kleine hersenen - coordinatie van fijne bewegingen- coordinatie van het evenwicht- in stand houden van de spierspanning
hersenstam - het geleiden van impulsen
Verlengde merg - impulsoverdracht bij reflexen van het hoofd en de hals- bevat centra voor ademhaling, hartslag en lichaamstemperatuur
Ruggenmerg - geeft sensorische impulsen door naar de hersenen- overdracht van motorische impulsen uit de hersenen- impulsoverdracht bij de reflexen van de romp en ledematen
Zenuwcellenß - neuronen

Verschillende typen zenuwcellen: - schakelcel - motorische zenuw - sensorische zenuw
Zie bouw zenuwcellen
Aan het uiteinde van een axon bevinden zich 1 of meer synapsen:plaats waar de zenuwcel contact maakt met de andere zenuwcel. Tussen synaps en andere zenuwcel zit een ruimte: postsynaptische cel
Neurotransmitters dragen de impulsen over op de volgende cel
Impuls= elektrisch verschijnsel
In rust: de buitenkant is positief geladen ten opzichte van de binnen kant - tijdens een prikkel wordt deze volgorde een fractie van een seconde omgekeerd - actiepotentiaal - die omslag wordt doorgegeven aan de volgende zenuw enz (domino) Actiepotentiaal= alles of niets, geen halve, als een prikkel te zwak is gebeurt er helemaal niets
Bewegingen ontstaan door contractie (het samentrekken) van spieren - hiervoor zijn impulsen van een motorische zenuw nodig. Spieren zijn via pezen aan het skelet gehecht - samentrekken is het enige wat een spier kan, om te ontspannen heeft hij een andere spier nodig - spieren zijn ook antagonisten van elkaar. - gladde spieren (zwakker) - dwarsgestreepte spieren (krachtig) Hartspier is spiertype op zich, in feite een aangepaste dwarsgestreepte spier
SPIER - SPIERBUNDEL -SPIERVEZEL
Zintuigen: organen die in staat zijn om heel specifiek zaken waar te nemen - mensen hebben zintuigen voor licht, geluid, smaak, geur, kou, warmte en evenwicht. Een zintuig kan maar op 1 type prikkel het best reageren: adequate prikkel. (oog - licht) Oorholte bevat twee zintuigen - voor gehoor en voor evenwicht. Netvlies van het oog bestaat uit twee lagen: - pigmentlaag - zintuiglaag
In de zintuiglaag liggen twee typen zintuigcellen: - kegeltjes (hiermee kunnen we kleuren zien) - staafjes (meest gevoelig voor licht) adaptatie: de aanpassing van de pupilopening aan de hoeveelheid licht

Hormonen: organische stoffen die worden geproduceerd in de hormoonklier
Alleen de cellen van de zogenaamde doelwitorganen zijn gevoelig voor het hormoon dat daar zijn werk hoort te doen. Hypofyse: belangrijkste hormoonklier, aanhangsel aan het midden van de onderkant van de hersenen. De hypofyse geeft allerlei hormonen af, maar niet op eigen houtje, hij doet dit met behulp van de hypothalamus ( het deel van de hersenen dat er vlak boven ligt) Hoofdstuk 6 Huid en immuniteit Afweersysteem: ons afweersysteem is verantwoordelijk voor het opbouwen van weestand tegen griep en andere ziekten. Waar zorgen afweersystemen van het lichaam voor? In de eerste plaats: dat ziekteverwekkende bacteriën, virussen, schimmels en dergelijke het lichaam niet binnen kunnen dringen. Welke dingen spelen daar een belangrijke rol bij? - de huid - slijmvliezen van neus en keel
Wat komt er in actie als ziekteverwekkers er toch in slapen het lichaam binnen te dringen? Bepaalde witte bloedcellen. Hoe kunnen we bij elke infectie een weestand opbouwen? Omdat cellen ‘onthouden’ welke bacteriën en virussen zij ooit hielpen uitschakelen, bij een volgende infectie worden deze meteen aangepakt. Lang geleden stierven mensen aan tuberculose en bloedvergiftiging, tegenwoordig overkomt dat vrijwel niet meer: 3 factoren - - Een verbeterde hygiëne en schoon en betrouwbaar drinkwater. - De ontwikkelingen van geneesmiddelen tegen bacteriën. - De grote vaccinatiecampagnes, die we als kind aan den lijve hebben ondervonden. Het lichaam beschikt over een reeks afweermiddelen tegen infecties. Sommige daarvan worden tegen alle voorkomende ziekteverwekkers ingezet. - zij werken aspecifiek. Andere richten zich tegen een bepaalde soort, bv: tegen het griepvirus - dat heet specifiek. De specifieke afweer geeft rugdekking aan de aspecifieke afweer en komt pas in actie als de laatste gefaald heeft. De aspecifieke afweer bestaat uit hindernissen die het lichaam opwerpt om ziekteverwekkers tegen te houden: - de huid (de huid is niet helemaal dicht; behalve -) - ogen, oren, neus, mond, anus, geslachtsorganen en de urinewegen. Omdat deze plekken zwak zijn bevinden zich erachter slijmvliezen die de tweede hindernis vormen. Bacteriën en virussen die worden ingeademd worden onderschept door het slijmvlies. De cellen van het slijmvlies bevatten rijen haren, die het vuile slijm weer naar buiten werken. Macrofagen: zijn bepaalde witte bloedcellen die tussen het bloed, de lymfe en de vloeistof tussen de cellen ziekteverwekkers bestrijden. Uitingen van het aspecifieke afweer : - ontsteking - koorts
De huid: - is het grootste orgaan van het lichaam - dient vooral ter bescherming van het interne milieu - doordat de huid erg elastisch is kan hij goed stoten opvangen
Zwangere vrouwen en erg dikke mensen zijn het levende bewijs van de vervormbaarheid van de huid. Hoe kan de huid ultraviolette straling (UV) beschermen? De opperhuid wordt dikker en er kan meer pigment worden gevormd. (bruinig) Meerdere bruine lagen over elkaar heen. Waar zorgt ultraviolet licht nog meer voor? - Dat de huidcellen zich actiever gaan delen, de huid wordt daardoor dikker. - Er is ook echter sprake de kans op het ontstaan van bepaalde vormen van huidkanker. Waarom is de UV-straling niet alleen een bedreiging, maar ook een noodzaak? Zij zorgt ervoor dat de huid vitamine D aanmaakt. (bij een tekort aan vitamine D ontstaat rachitis of Engelse ziekte: de vaak voorkomende ziekte die de naam heeft gekregen doordat hij vaak voorkwam in de grauwe arbeidswijken in Londen in de 18e eeuw) Belangrijke functie van de huid: - het regelen van de lichaamstemperatuur (37 graden) De lichaamstemperatuur is het resultaat van twee processen: - warmteproductie door afbraak van brandstoffen - warmteafgifte via de huid door straling, geleiding, stroming en verdamping. Passief proces: Warmte die het lichaam produceert, komt in de huid door geleiding en via het bloed. De geleiding door de weefsels is een passief proces en gaat vanzelf. * Onderhuids vet voorkomt dat we op deze manier te veel warmte verliezen. Actief proces: Warmteafgifte door het bloed is een actief proces. Als de temperatuur van het lichaam te hoog oploopt, geeft het zenuwstelsel impulsen af waardoor de spieren in de wanden van de bloedvaten ontspannen. Bij warmte: zetten bloedvaten zich uit zodat er meer bloed door de huid stroomt. (de huid wordt rood) Bij kou: vernauwen de bloedvaten zich om warmteverlies tegen te gaan. (de huid wordt blauw) Bibberen en klappertanden dient vooral om wat extra warmte op te wekken. Koorts: Als het lichaam de eigen temperatuur opzettelijk verhoogt. Een voorbeeld van een dergelijke stof is interferon: Het bestaat in een groot aantal verschillende vormen (het speelt o.a. een rol hij de afweer tegen virussen en wellicht ook tegen kanker) Macrofagen: - komt voor in komt voor in bloed en een groot aantal weefsels. - Zij verorberen binnengedrongen bacteriën virussen en andere deeltjes - Ook ruimen ze de restanten van doden cellen op. (d.m.v fagocytose) Een ontsteking komt op gang doordat kapotte cellen de stof histamine afgeven. (de ontstekingsreactie in schema op blz 167 is belangrijk) Waar zorgt histamine voor? - voor een vergrote bloedtoevoer - verhoging van de lichaamstemperatuur
Hoe wordt een wond schoongemaakt? - kleine bloedvaten verwijden zich - hun wanden gaan lekken, zodat witte bloedcellen in het omringde weefsel terechtkomen - daardoor bevinden cellen waaruit macrofagen ontstaan (deze maken de wond schoon). Wat blijft er over na het schoonmaken? De resten van de cellen en eiwithoudende vloeistof die uit de bloedvaten is weggelekt, wordt is de vorm van pus of etter verwijderd. Wat gebeurt er bij een verhoogde lichaamstemperatuur? Dan remt de ontwikkeling van veel ziekteverwekkers en stimuleert de activiteit van macrofagen. (koorts maakt deel uit van een genezingsproces) Als er specifieke antigenen aanwezig zijn maakt het specifieke afweer antistoffen (antigeen verraadt de aanwezigheid van een indringer) De antistoffen zoeken de antigenen op en gaan er een verbinding maar aan die antigeen-antistofcomplex wordt genoemd. Hoe ontstaan allergische reactie? Als het afweersysteem te heftig werkt. Allergieën: - kunnen worden behandeld met antihistaminica (dit zijn stoffen die de werking van histamine blokkeren) - sommige allergieën worden ook minder, wanneer wij wat ouder worden. Immuniteit: Wanneer antistoffen tegen bepaalde antigenen aanwezig zijn. Waar beschikt het afweersysteem over? - zorgt dat elk antigeen leidt tot de vorming van een specifieke antistof. - Het lichaam beschikt ook over geheugencellen waardoor het antigenen die het eerder is tegengekomen, herkent en daardoor sneller de bijbehorende antistof kan maken (dit wordt verworven immuniteit genoemd) Verschillende bloedgroepen: -A-B-AB-o- Resusfactor bij vrouwen: Moeder is resusnegatief en het kind is resuspositief - De moeder maakt antilichamen tegen het bloed van de foetus aan (bij de 1e zwangerschap geeft dat geen problemen maar bij latere wel) wanneer er dan niet wordt ingegrepen zal het afweersysteem van de moeder de rode bloedcellen van haar baby vernietigen. Een van de grootste probleem bij orgaantransplantaties is het optreden van afstotingsreacties - komt doordat het lichaam het orgaan niet herkent. Dat gebeurt via het MHC: Major Histocompatibility Complex. Hoe kan je het beteren, zodat een orgaan niet afstoot? Met behulp van een techniek die weefseltypering heet, dan kan men een donor zoeken met een MHC-systeem dat zoveel mogelijk overeenkomt met dat van de ontvanger. Het geneesmiddel wat een afweerreactie onderdrukt heet ciclosporine (je bent dan wel kwetsbaarder voor infecties) Er zijn 2 klassen: MHC1 en MHC2 - - MHC1 eiwitten komen voor op alle cellen van het lichaam die een kern hebben - MHC2 eiwitten zitten ook op cellen van het afweersysteem, zoals macrofagen en bepaalde lymfocyten (witte bloedcellen), en dieren als een extra herkenningspunt. Seropositief: iemand met antistoffen tegen een bacterie of virus in het bloed. Vormen van immuniteit: - actieve natuurlijke immuniteit - passieve natuurlijke immuniteit - actieve kunstmatige immuniteit - passieve kunstmatige immuniteit (zie ook de aantekeningen wat het betekend) Aids-patiënten sterven niet aan aids, maar aan de infecties die kunnen ontstaan doordat hun afweer niet meer werkt. HIV: humaan immuun deficiëntie virus. Corticosteroïden: stresshormonen - dat door de hypothalamus wordt afgegeven.

REACTIES

Log in om een reactie te plaatsen of maak een profiel aan.