Hoe kies jij een studie?

Daar zijn wij benieuwd naar. Vul onze vragenlijst in en bepaal zelf wat voor beloning je daarvoor wilt krijgen! Meedoen duurt ongeveer 7 minuten.

Meedoen

Politieke besluitvorming

Beoordeling 6.9
Foto van een scholier
  • Samenvatting door een scholier
  • 6e klas vwo | 9595 woorden
  • 21 april 2018
  • 8 keer beoordeeld
Cijfer 6.9
8 keer beoordeeld

1.1

Politicologie= de wetenschap die politiek onderzoekt

Het begrip politiek heeft meerdere betekenissen:

  • Politiek als beleid: de maatregelen van de ministers (en hun ambtenaren) waarmee zij bepaald probleem willen aanpakken en oplossen. Zoals drugsbeleid, onderwijsbeleid en economisch beleid.
  • Politiek als staatsrichting: het geheel aan regels waarin is vastgelegd hoe een land bestuurd wordt. Voorbeeld: Macht van staatshoofd.
  • Politiek als strategie / handelwijze: om een doel te bereiken. Als de vereniging milieudefensie bomen koopt op het stuk land waar een landingsbaan van Schiphol is gepland, dan is dat hun ‘politiek’ om de aanleg te voorkomen/ vertragen.
  • Politiek als synoniem voor behendig, sluw, slim en achterbaks: iemand die geen rechtsreeks antwoord geeft op een vraag, maar er omheen praat om zich niet bloot te geven, geeft een ‘politiek’ antwoord.

Politiek: een proces van omzetting van verlangens, wensen en eisen vanuit de samenleving met bindende besluiten (ook wel: proces van politieke besluitvorming)

Politiek probleem: een situatie die een grote groep ongewenst vindt, die ontstaan is door maatschappelijke ontwikkelingen, die te maken heeft met tegengestelde belangen en die de mensen (mede) door overheidsingrijpen veranderd willen zien

Publieke agenda: problemen die aandacht krijgen van burgers en maatschappelijke groeperingen

Door media–aandacht of bemoeienis van belangengroeperingen kunnen problemen die op de publieke agenda staan politieke problemen worden en op de politieke agenda komen te staan.

Politiek probleem politieke agenda besluit (=wet)

Media Actiegroepen

Overheidsbeleid: de genomen besluiten van en de getroffen maatregelen door de politiek

Overheidsbeleid: een politiek bekrachtigd plan, waarin gekozen doelen en het inzetten van middelen in een bepaalde tijdsvolgorde zijn vastgesteld

Definitie van Easton

Politiek: de gezaghebbende toedeling van waardevolle materiele en immateriele zaken voor een samenleving.

Materiele zaken: verdeling van schaarse middelen.

Immateriele zaken: toedeling van warden.

Gezagshebbende toedeling: proces van politiek. (blz 8)

Politiek volgens Easton is dus: Het besluitvormingsproces over de vraag hoe schaarse middelen verdeeld moeten worden waarbij de manier van besluiten nemen en de inhoud ervan ‘gezag moet hebben’ en daarmee steun krijgen van een meerderheid van de bevolking.

1.2

Collectieve belangen: de politiek buigt zich over kwesties die op de meeste mensen van belang zijn

Collectieve goederen: goederen die in het algemeen belang geacht worden, die moeilijk via de markt kunnen worden aangeboden, maar die in principe voor iedereen beschikbaar zijn vb: lantarenpalen.

Collectieve diensten: vb: verdediging van land door leger of organiseren verkiezingen 2e kamer

Sociaal contract: in ruil voor de overheidsvoorzieningen, aanvaarden burgers een beperking van hun (financiële) vrijheid. Vb: een goed wegennet financiële bijdrage, beperkt vrije besteding. Op immaterieel gebied geldt hetzelfde vb: overheid zorgt voor goede rechtsorde burgers mogen niet eigen rechter spelen.

Kerntaken van de Nederlandse overheid:

  • het garanderen van openbare orde en veiligheid: (zoals het zorgen voor voldoende agenten, rechters, maar ook celruimte)
  • het garanderen van mensenrechten
  • het onderhouden van goede buitenlandse betrekkingen: (zoals samenwerkingsverbanden als de EU en NAVO, maar ook een land als China)
  • het scheppen van werkgelegenheid, sociale zekerheid, goede arbeidsomstandigheden, infrastructuur en een goed economisch klimaat’
  • het zorgen van welzijn, onderwijs, volksgezondheid, kunst en andere goederen en diensten op sociaal-cultureel gebied

De samenvatting gaat verder na deze boodschap.

Verder lezen
Gids Eindexamens

Alles wat je moet weten over de eindexamens

Taken verschuiven (blz 11) (geschiedenis)

Collectieve belangen behartigen liggen niet vast, maar verschuiven met de samenleving mee.

Wie kan welke taken in de samenleving het best verrichten (politieke belangstelling)?

  • liberaal-individualistisch: Nadruk op individuele vrijheid, taken overhead beperken tot strikt noodzakelijk. Markt(werking) en particulier initiatief mogen grotere rol spelen.
  • Sociaal-collectivistisch: Nadruk op sociale gelijkheid. Overheid ingrijpen in sociaaleconomische leven. Negatieve gevolgen voor lagere sociaaleconomische klassen, dus minder vertrouwen in marktwerking.

1.3

De Nederlandse staat, betekent dat:

  • de overheid over soevereine macht beschikt
  • er sprake is van een bevolking, waarover geregeerd wordt
  • het grondgebied internationaal erkend is
  • de overheid beschikt over geweldsmonopolie

Geweldsmonopolie: alleen de overheid mag geweld gebruiken

Macht: het vermogen om het gedrag van anderen, eventueel tegen hun zin, te beïnvloeden

Machtsmiddelen (machtsbronnen) VB:

  • geld
  • kennis
  • wetten
  • bevoegdheden
  • aantal
  • geweld

Politieke macht: het vermogen om politieke besluitvorming te bepalen

Gezag: mensen accepteren de macht of zeggenschap van anderen als legitiem

Invloed: je veranderd vrijwillig je gedrag

In een dictatuur is de politieke macht in handen van 1 persoon of een kleine groep mensen. (denk bijvoorbeeld aan Noord-Korea)

 

1.4: visies over politieke macht (blz 17)

- De Klassieke democratie-theorie is normatief, de politiek moet het algemeen belang uitvoeren. Wil van het volk. Inwoners in een land participeren actief in politieke menings-en besluitvorming. Mensen zijn politiek gelijkwaardig, hebben zin om gebruik te maken van actief & passief kiesrecht en hebben gelijke toegang tot openbare ambt of publieke functie.
- Het Representatie-democratie lijkt op voorgaande theorie, maar is realistischer, en is descriptief & normatief. De Bevolking staat haar zeggenschap aan af aan de gekozen vertegenwoordigers, deze hebben een eigen politieke verantwoording. kiezers beslissen niet over belangrijke maatschappelijke kwesties, maar professionele politici. Niet altijd wil van volk uitvoeren. Strijd tussen politici en om gunst van kiezers.
- Het Pluralistisch democratie-model is een aanvulling op het vorige, het is normatief en descriptief. Het erkent de diversiteit in de samenleving en houd rekening met de belangen van iedere groep. Dmv gekozen vertegenwoordigers, maar ook door maatschappelijke organisaties.
- De Elite-theorie is descriptief. Hierbij is er een machtselite met sleutelpositie op alle terreinen, de regering is hier vaak niet tegen opgewassen. Belangrijke beslissingen worden genomen door bv. Directies van multinationals ipv volksvertegenwoordigers.

 

 

2.1

Rechtstaat: een staat waarin de rechten en plichten van zowel inwoners als van de overheid zijn vastgelegd zodat de burgers beschermd worden tegen machtsmisbruik door de overheid

Zonder rechtstaat is er geen democratisch bestaan, want alleen in een rechtstaat kunnen burgers gebruik maken van politieke grondrechten. De rechtstaat is dus een voorwaarde van een democratie.

Democratische rechtstaat: een staat waarin de macht door of namens het volk wordt uitgeoefend binnen de grenzen van de grondwet, zodat de individuele grondrechten worden beschermd

Een democratische rechtstaat heeft 3 kenmerken:

  • er is sprake van een grondwettelijke scheiding van de poltieke macht
  • de (politieke) grondrechten worden geëerbiedigd
  • het bestuur van het land is gebaseerd op het legaliteitsbeginsel

De fransman Montesquieu heeft in de 18e eeuw de trias politica (scheiding der machten).

De trias politica (scheiding der machten) bestaat uit:

  • Wetgevende macht: stelt wetten vast waar iedereen in Nederland zich aan moet houden. In Nederland bestaat de wettelijke macht uit: de regering (staatshoofd en ministers) en het parlement (1e en 2e kamer). Ze hebben beide het recht om een wetsvoorstel in te dienen. Het parlement beslist daarna of de wet daadwerkelijk een wet wordt. Uiteindelijk bekrachtigd de regering een handtekening onder de wet.
  • Uitvoerende macht: zorgt ervoor dat de wetten ook worden uitgevoerd. Hier zijn de ministers verantwoordelijk voor. Het parlement controleert of de uitvoerende macht goed zijn werk doet. De verantwoordelijke minister kan dan tot verantwoording worden geroepen. Als de kamer ontevreden is met het antwoord van de minister kan zij een motie van wantrouwen indienen (en kan de minister aansporen tot ontslag te nemen)
  • Rechtelijke macht: beoordeelt of de wetten goed worden nageleefd. De macht is in Handen van onafhankelijke rechters. Zij beoordelen of iemand een wet overtreedt en kunnen een overtreder bestraffen. Ook oordelen zij in situaties waarin burgers vinden dat hun door de overheid onrecht is aangedaan.

De belangrijkste rechten van burgers zijn opgenomen in hoofdstuk 1 van onze grondrecht. We spreken daarom ook wel van grondrechten / mensenrechten.

Er zijn 2 soorten grondrechten:

  • Klassieke grondrechten: de rechten die de vrijheid en gelijkheid van burgers moet garanderen, zoals vrijheid van meningsuiting. (zijn afdwingbaar)
  • Sociale grondrechten: verplichten de overheid te zorgen voor voldoende werkgelegenheid, sociale zekerheid, een schone en veilige leefomgeving, goede volksgezondheid, voldoende woonruimte, goed onderwijs enz.

Legaliteitsbeginsel: hoe ons land wordt bestuurd staat vast in de grondwet al onze rechten en plichten (ook die van de overheid) staan vast in wetten. We kunnen ons er altijd op beroepen

 

2.2

Constitutionele monarchie: monarchie met een grondwet

Constitutionele taken van koning:

  • Lidmaatschap regering en voorzitter raad van state
  • Plaatsen handtekening onder alle wetten
  • Voorlezen troonrede op Prinsjesdag
  • Benoeming nieuwe ministers en staatssecretarissen bij vorming van nieuwe kabinet

Niet-constitutionele taken van koning:

  • Het overleggen met de minister-president over het kabinetsbeleid
  • Ons land vertegenwoordigen op staatsbezoeken
  • Het ontvangen van buitenlandse staatshoofden

Staatshoofd is onschendbaar.

Onschendbaar: boven de wet (=letterlijk), koning hoeft zich niks van de wet aan te trekken

Parlementaire democratie: wij stemmen niet zelf, maar kiezen een parlement dat namens ons stemt

Kenmerken van onze parlementaire democratie:

  • Het volk wordt vertegenwoordigd door een parlement dat door vrije en geheime verkiezingen worden gekozen. We noemen dit indirecte/ representatiedemocratie
  • Alle burgers zijn gelijk aan de wet en hebben gelijke invloed op de samenstelling van het parlement
  • Ministers zijn verantwoording schuldig aan de gekozen volksvertegenwoordiging
  • Het kabinet voert beleid op basis van het vertrouwen van de meerderheid van de volksvertegenwoordiging
  • De macht van de overheid wordt (indirect) gelegitimeerd door de vrije en geheime verkiezingen, die uiterlijk om de 4 jaar plaats vinden
  • Besluitvorming door regering en parlement vindt plaats bij meerderheid van stemmen
  • Het parlement is geen ‘dictatuur van de meerderheid’ maar houdt rekening met de rechten en belangen van minderheden
  • Er is sprake van een tweekamerstelsel, waarbij het politieke primaat bij de direct gekozen 2e kamer ligt. De indirect gekozen 1e kamer (of Senaat) vervult de rol van laatste controle en wordt daarom ook wel ‘Kamer van reflectie’ genoemd

3.1

Actief kiesrecht: het recht om te kiezen

Passief kiesrecht: het recht om gekozen te worden

Kiesstelsel: hoe organiseer je de politiek

Er zijn verschillende soorten kiesstelsels:

  • Evenredige vertegenwoordiging: alle uitgebrachte stemmen worden verdeeld over het beschikbare aantal zetels (in Nederland)

Voordeel: iedere stem telt even zwaar mee bij de verdeling van zetels

Nadeel: veel kleine partijen met 1 of meer zetels, waardoor een debat onoverzichtelijk wordt

Nadeel: ook is het met zoveel partijen soms moeilijk om een regering te formeren, omdat een stelsel van evenredige vertegenwoordiging bijna automatisch leidt tot een meerpartijenstelsel. Altijd sprake van coalitievorming.

Kiesdrempel: een partij moet een bepaald minimumpercentage stemmen hale nom meet e delen in de zetels.

  • Districtenstelsel: het land wordt verdeeld in een bepaald aantal gebieden. De kandidaat die de meeste stemmen haalt in dat gebied, wordt afgevaardigde naar de volksvertegenwoordiging (in Verenigde Staten / Engeland)

Voordeel: kiezers kennen kandidaat beter er is dus een sterkere binding tussen kiezer en kandidaat

Voordeel: meer duidelijkheid voor kiezers, want in praktijk leidt het altijd tot een twee –of driepartijenstelsel. Meer duidelijkheid zowel voor als na verkiezingen. Een wekenlange kabinetsformatie is onnodig.

Nadeel: partij met meeste stemmen krijgt minste zetels

Nadeel: fractiediscipline (de afspraak om bij wetsvoorstellen hetzelfde te stemmen als andere partijleden), want in een districtenstelsel vertegenwoordigen de gekozen politici de belangen van hun district. Die kunnen haaks staan op het landsbelang of zelfs bosten met de ideologie van een politieke partij

LEREN BRON 15

  • Meerderheidsstelsel: hierbij wint in een district de kandidaat die de absolute meerderheid haalt . Restant nog zichtbaar in NL: stembiljet namen van kandidaten. Je stemt op persoon, niet op partij. Als genoeg mensen een voorkeurstem uitbrengen kan iemand die laag op de lijst staat toch nog worden gekozen.

Kiesdeler: de hoeveelheid stemmen die je nodig hebt voor een zetel

Kiesdrempel: een partij moet dan een bepaald minimumpercentage stemmen halen om mee te delen in zetels (in Duitsland)

Fractiediscipline: de afspraak om bij wetsvoorstellen hetzelfde te stemmen als de andere partijleden

3.2

REPRESENTATIEDEMOCRATIE – PARLEMENTAIR STELSEL

Representatie: vertegenwoordiging

Representiviteit: de mate waarin standpunten en besluiten van gekozen vertegenwoordigers overeenkomen met de wens van de kiezers

Representatie leidt tot representativiteit: er is pas sprake van echte vertegenwoordiging als de standpunten van de vertegenwoordigers overseen komen met de standpunten van de bevolking.

 

Bij representatie en representiviteit spelen de volgende kernpunten een rol:

  • Partijen volgen niet altijd de ideeën van hun kiezers
  • Vanwege de geringe communicatie tussen kiezer en gekozene weten vertegenwoordigers niet altijd precies wat de kiezers willen. (partijen denken hier verschillend over problematisch dit is)
  • Actieve kiezers hebben meer kans vertegenwoordigd te worden dan inactieve kiezers. Burgers die actief participeren in de politiek (vb: partijvergadering bewonen) worden eerder en vaker gehoord dan burgers die alleen maar hun stem uitbrengen bij verkiezingen
  • Er is een groep kiesgerechtigden die zich nooit vertegenwoordigd voelt. Vaak besluiten zij niet te stemmen. Soms omdat politiek zich niks interesseert. Uit onvrede stemmen ze ook wel eens op een protestpartij.

PRESIDENTIEEL STELSEL

  • Strikte scheiding van machten. BRON 17 en blz 38 39 LEREN
  • Vetorecht
  • Impeachment-procedure: enige mogelijkheid om een minister/president uit zijn ambt te zetten.  Proces in Senaat.
  • Ontbindingsrecht: recht om het parlement te ontbinden en nieuwe verkiezingen uit te schrijven.
  • Wetgevende en uitvoerende macht kunnen elkaar niet wegsturen: dus nooit vervroegde verkiezingen & ambtstermijn president duurt altijd 4 jaar. Vice-president wordt president bij aftreding.

3.3

Verkiezingsprogramma: hierin staan de belangrijkste plannen en opvattingen van de partij’

Bij verkiezingsdebatten richten lijsttrekkers zich vooral op de zogenaamde zwevende kiezers

zwevende kiezers: de mensen die niet elke keer op dezelfde partij stemmen en tijdens de verkiezing nog niet weten op welke partij ze willen stemmen

kabinetsformatie: BRON 19

  1. De nieuwe 2e kamer wordt geïnstalleerd
  2. De 2e kamer benoemt na een debat een of meer informateurs
  3. De informateur onderhandeld met mogelijke coalitiepartners
  4. De informateur schrijft coalitieafspraken op in een regeerakkoord
  5. 2e Kamerfracties van de coalitiepartijen onderschrijven het regeerakkoord
  6. De 2e kamer benoemd formateur(= vaak minister-president)
  7. De formateur zoekt geschikte bewindslieden (=ministers)
  8. De koning benoemd bewindslieden nadat zij trouw beloofd of gezworen hebben
  9. Het kabinet wordt gepresenteerd aan publiek
  10. De minister-president leest regeringsverklaring voor

In Nederland moet het kabinet kunnen rekenen op de meerderheid in het parlement.

Een kabinetsformatie door middel van coalitievorming is een moeizame en tijdrovende kwestie.

Vaak moeten er compromissen gesloten worden, waardoor de verkiezingsbelofte afzwakken

Het regeerakkoord: plannen die het kabinet in 4 jaar wilt bereiken.

Installatie nieuwe ministers:

  1. De koning ondertekend aanslagaanvraag van de vertrekkende (demissionaire) bewindspersonen (=ministers)
  2. Nieuwe bewindspersonen worden benoemd
  3. Nieuwe ministers-president contrasigneert zijn eigen benoeming en van de andere ministers, daarmee neemt hij de verantwoordelijkheid voor deze besluiten op zich
  4. De koning neemt zuiveringseed af
  5. Bordesscene: nieuwe kabinet aan publiek gepresenteerd

Soorten kabinetten(bron 20):

  • Meerderheidskabinet: het kabinet steunt op een parlementaire meerderheid (coalitie meer dan 75 zetels)
  • Minderheidskabinet: bewindslieden van partijen die samen geen meerderheid in de 2e kamer hebben. Zo’n kabinet kan moeilijk eigen beleid volgen omdat de oppositie meer zetels heeft en kabinetsvoorstellen kan blokkeren
  • Extraparlementair kabinet: kabinet dat buiten de 2e kamer is ontstaan. De fracties van de 2e kamer voelen zich niet verbonden om het kabinet te steunen en hebben zich ook niet gebonden aan een regeerakkoord
  • Koninklijke kabinetten: worden op gezag van de koning geformeerd, zonder dat de fracties in de 2e kamer er aan pas komen.

Val van een kabinet:

  • Minister kan ontslag vragen aan koning, geen nieuwe verkiezingenà nieuwe minister
  • Hele kabinet biedt ontslag aan. Dit gebeurd als ministers of partijen in het kabinet een overbrugbaar conflict hebben of als de tweede kamer het vertrouwen in het kabinet opzegt. In het geval van zo’n kabinet crisis zijn er 2 mogelijkheden:
  1. Er wordt een nieuw kabinet geformeerd. Als er mogelijkheden zijn om een nieuw kabinet samen te stellen, wordt er een nieuwe (in) formateur benoemd.
  2. Er worden nieuwe verkiezingen uitgeschreven. Dit gebeurt als het kabinet valt over een kwestie waar de gemoederen (ook onder de bevolking) hoog overlopen. Het oude kabinet wordt gevraagd om dan tijdelijk de gang van zaken waar te nemen. Dit heet een demissionair kabinet (een kabinet zonder missie)

4.1

Kabinet: de ministers en staatssecretarissen

Regering: koning en de ministers

Koning is onschendbaar à de koning hoeft niet zijn verantwoording te geven aan de 1e en 2e kamer.

Ministers hebben 3 hoofdtaken:

  1. Beleidsvoorbereiding: op basis van het regeerakkoord maakt de regering jaarlijks beleidsplannen bekend. Dit gebeurd in de troonrede, met de miljoenennota.Begroting wordt ingeleverd bij 2e kamer als wetsvoorstel. Begrotingswetsvoorstel.
  2. Medewetgeving: samen met het parlement vormt de regering de wetgevende macht. Ministers hebben 3 rechten / bevoegdheden:

– het indienen van wetsvoorstellen (90% ministers, 10% 2e kamer)

– het mede ondertekenen van wetten na goedkeuring parlement. Elke wet krijgt handtekening van koning en verantwoordelijke minister. Zonder handtekening van minister, het contraseign, is de wet niet geldig

– het nemen van Algemene Maatregelen van Bestuur (AMvB’s) om eerder aangenomen raamwetten nader in te vullen. Een AMvB heeft geen parlementaire goedkeuring nodig, maar wordt bij koninklijk besluit geregeld.

  1. Beleidsuitvoering: de uitvoerende macht is geheel in handen van ministers. Dit leidt tot de volgende werkzaamheden:

– het uitvoeren van aangenomen wetten

maatregelen die voortvloeien bij eerder aangenomen wetten

– het nemen van besluiten over zaken waar geen specifieke wetgeving over bestaat en waar geen goedkeuring van het parlement bij nodig is.

Troonrede: hoofdlijnen van het uit te voeren beleid van het komende jaar. Word voorgelezen door koning op Prinsjesdag

Miljoenennota: samenvatting van rijksbegroting, bevat per ministerie concrete voornemens met een financiële onderbouwing

Algemene beschouwingen: na Prinsjesdag wordt er door de 2e kamer gedebatteerd over de miljoenennota en kunnen 2e Kamerleden wijzing voorstellen indienen. Daarna wordt er over de wetsvoorstellen gewerkt

4.2

Staten-Generaal à volksvertegenwoordiging

2e kamer (150 leden). De 2e kamer heeft 2 hoofdtaken: (mede)wetgeving en controle

Om haar taak als medewetgever te vervullen heeft de 2e kamer een aantal rechten:

  • Stemrecht: recht om wetsvoorstellen goed -of af te keuren
  • Recht van amendement: het recht om een deel van een wetsvoorstel te wijzigen
  • Recht van initiatief: het recht om wetsvoorstellen in te dienen
  • Budgetrecht: het recht om de jaarlijkse begroting aan te nemen of te verwerpen

Invloed uitoefenen op regeringsbeleid: beleidsbepalende taak.

 

Als de wetsvoorstellen zijn aangenomen zijn, gaan de ministers de wetten uitvoeren. De 2e kamer houdt nauwkeurig in de gaten of de ministers daarbij effectief en efficiënt te werk gaan.

Effectief: de inzet van maatregelen het verwachte resultaat heeft

Efficiënt: het resultaat met zo weinig mogelijk middelen (met name geld) behaald wordt.

De tweede kamer heeft bij haar controlerende taak de beschikking over de volgende rechten:

  • Vragenrecht: het stellen van vragen aan de bewindslieden (binnen 3 weken beantwoorden, elke dinsdag vragenuurtje voor dringende vragen)
  • Het recht van interpellatie: het ter verantwoording roepen van bewindslieden over het (voorgenomen) regeringsbeleid. Door een interpellatie wordt de vastgestelde agenda van de Kamer doorgebroken en volgt er een spoeddebat. (minimaal 30 leden om dit te laten gebeuren)
  • Het recht van motie: de mogelijkheid van de Tweede Kamer om een schriftelijke uitspraak te doen over het beleid van een minister. Een motie kan ook een blijk van afkeuring zijn. Bij een motie van afkeuring wordt het beleid van de minister afgekeurd, bij een motie van wantrouwen wordt de minister zelf negatief beoordeeld.
  • Het recht op een enquête: de mogelijkheid van de Tweede Kamer om zelfstandig een onderzoek in te stellen als de Kamer naar haar mening onvoldoende informatie van de regering krijgt. In dat geval worden getuigen onder ede verhoord door een enquêtecommissie.

 

De Eerste Kamer (75 leden), wordt ook wel het senaat genoemd. In de Eerste Kamer heb je geen fulltimebaan, want er wordt maar 1 keer per week vergaderd.

De Eerste Kamer moet wetsvoorstellen toetsen aan staatsrechtelijke normen en kijkt of er spake is van een behoorlijke wetgeving. De Eerste Kamer vervult dus de rol van laatste controle. Kan geen veranderingen aanbrengen in wetsvoorstel: zij heeft geen recht van amendement.

Rechten Eerste Kamer:

  • Het recht om schriftelijk vragen te stellen
  • Het recht op een enquête

Politieke primaat: dat de politieke afweging die van de Tweede Kamer maakt, zwaarder weegt dan die van de Eerste Kamer

Eerste kamer indirect gekozen (provinciale staten)

Tweede kamer direct gekozen (verkiezingen)

Naast de formele rechten hebben de Eerste en Tweede Kamer ook informele middelen om het proces van politieke besluitvorming te beïnvloeden:

  • Lobbyen bij ministers: door persoonlijke contacten de minister overtuigen van jouw standpunten. Vooral als de minister van dezelfde partij is als het Kamerlid is dit een sterk machtsmiddel
  • Overleggen met ambtenaren en pressiegroepen voor het verwerven van steun: als er sprake is van een maatschappelijk draagvlak, is de kans veel groter dat een wetsvoorstel wordt aangenomen
  • Gebruiken van massamedia: bijvoorbeeld door interviews aan kranten en opiniebladen te geven, waarin een Kamerlid zijn of haar visie naar buiten brengt en soms opzettelijk nieuws laat ‘lekken’

Ook ministers en staatssecretarissen kunnen van informele machtsmiddelen gebruikmaken.

4.3 BLZ 55

 

Land

Provincie

Gemeente

Voorzitter

Minister-President

Commissaris van koning

Burgemeester

Dagelijks Bestuur

Regering

Gedeputeerde Staten

Het college van B&W

Gekozen

Parlement

Provinciale Staten

Gemeenteraad

Gedecentraliseerde eenheidsstaat: rijksoverheid stelt grote lijnen van beleid, lagere overheden vullen de details

Subsidiariteitsbeginsel: decentraal wat kan, centraal wat moet

Gedachte achter delegeren van bevoegdheden: lagere overheden zijn beter op de hoogte van locale situatie en kunnen dus beter beoordelen wat er nodig is. Ze staan ook dichter bij burger en kunnen gemakkelijker worden aangesproken.

 

Belangrijkste taken provincie= ruimtelijke ordening en milieu

Stelt structuurvisie op, waarbij ze rekening moeten houden met het rijksbeleid. Het Rijk geeft soms aanwijzingen bij streekplannen.

Een keer in de 4 jaar à provinciale verkiezingen (Gekozen vertegenwoordigers in de Provinciale Staten)

 

 

 

de Gedeputeerde Staten: de leden van de Provinciale Staten onderhandelen over een verbond van twee of meer volken die het dagelijkse bestuur vormt

De Commissaris van de Koning is de voorzitter van: de Gedeputeerde Staten als Provinciale Staten. Deze wordt niet gekozen, maar benoemd door het staatshoofd (in praktijk door de minister van Binnenlandse Zaken)

De gemeente staat het dichtst bij de burger, qua bestuur. Verantwoordelijk voor een ordelijk verloop van het openbare leven in een gemeente.

Voorbeeld verantwoordelijkheden:

– huwelijken, geboorten, sterfgevallen in het bevolkingsregister

- politie, brandweer, ophalen vuilnis, groenvoorziening, bouwvergunningen.

Bij deze laatste activiteiten vult gemeente structuurvisies in die door provincie zijn opgesteld dmv bestemmingsplannen (het invullen).

 

Naast deze uitvoerende taken zijn er de laatste jaren steeds meer beleidstaken vanuit Den Haag naar de gemeenten overgeheveld: bijstandsgerechtigden, onderwijsbeleid, voorzieningen voor gehandicapten en opvang van asielzoekers

Gedachte: Een lagere overheid kan beter maatwerk leveren, omdat deze dichter bij het volk staat.

Bestuur van de gemeente: de gemeenteraad (De raadsleden worden eens in de 4 jaar gekozen) gecontroleerd door gemeenteraad. (heeft recht van interpellatie, vragenrecht, motie van wantrouwen indienen).

Het dagelijkse bestuur van de gemeente: het College van Burgemeester en Wethouders (B&W)

Burgemeester wordt voor zes jaar benoemd à door de minister van Binnenlandse Zaken. Medewetgevende macht & verantwoordelijk voor begroting.

Burgemeester: Voorzitter b&w en gemeenteraad. Openbare orde in de gemeente is verantwoordelijkheid.  Wordt voor 6 jaar benoemd.

 

4.4 Dualisme & monism

Dualistisch stelsel: een regeringsstelsel waarbij er sprake is van een duidelijke scheiding tussen regering en volksvertegenwoordiging.

In Nederland:

  • Onderdeel politieke cultuur: de manier waarop in ons land politiek bedreven wordt en de politieke besluiten tot stand komen.
  • Geen zuiver dualistisch stelsel. Redenen:
    • Mogelijkheid voor coalitiefracties in 2e kame rom tijdens kabinetsperiode zelfstandig standpunten in te nemen ,wordt beperkt door het regeerakkoord.
    • Coalitiefracties steunen kabinet ook uit angst dat een kritische houding tov de partijgenoten in het kabinet de partij geheel schade zal berokkenen. Fractie-of partijdiscipline: houding om steeds met de hele fractie de partij te steunen.
    • Om wetsvoorstellen soepel door de Kamer te loodsen vindt er geregeld vooroverleg plaats. Torentjesoverleg. Tegenstanders van deze politieke praktijk vinden het ‘achterkamertjespolitiek’ omdat politieke discussie, overleg en debat niet plaatsvinden in 2e kamer maar in achterkamertjes.

Monisme: een regeringsstelsel waarbij de regering steunt op een meerderheid in de volksvertegenwoordiging en daarme min of meer een eenheid vormt.

 

 

 

 

 

 

 

5.1

Actoren: mensen/groepen die een rol spelen in de politiek

Politieke actoren:

  • Ambtenaren en adviesgroepen
  • Pressiegroepen en politieke partijen
  • De media

Ambtenaren: werken voor de overheid (in de politieke sector), uitvoerend werk à politie, leraren, militairen, rechtelijke macht

taken ambtenaren:

  • Toezicht houden: duizenden accountants en andere financiële medewerkers die op de ministeries de geldstromen narekenen en controleren, Bijvoorbeeld: Autoriteit Financiële Markten (AFM), belastingdienst, De Nederlandsche Bank en de Algemene rekenkamer
  • Beleidsvoorbereidende ambtenaren: hebben sterke positie. Ambtenaren werken veel langer bij een departement dan een minister (dus meer dan 4 jaar) en beschikken over een meer specifieke kennis en ervaring op de vakgebieden van een ministerie. Vooral hoge ambtenaren die dicht bij de bewindslieden staan, kunnen hierdoor grote invloed uitoefenen à 4e macht (trias politica)

Overheidsbureaucratie: ambtenaren vormen samen een hiërarchisch geordend apparaat waarbinnen volgens vaste regels en procedures besluiten voorbereid en uitgevoerd worden. = macht van de overheidskantoren.

Belangrijk kenmerk van overheidsbureaucratie is het onpersoonlijke karakter: de persoonlijke en politieke voorkeuren van ambtenaren mogen geen rol spelen in hun werk. Andere kenmerken:

  • Onpartijdige behandeling van burgers
  • Voorkomen van willekeur en corruptive
  • zorg voor bestuurlijke continuiteit

Bureaucratie negatieve bijklank à mensen denken al snel aan: langdurige procedures, wirwar van regeltjes, onpersoonlijke behandeling en verkokering

Verkokering: als ambtenaren alleen vanuit hun eigen deskundigheid naar een beleidsterrein kijken

Adviesorganen: deskundigen die onder andere advies geven aan ministers

Belangrijkste adviesorganen:

  • Raad van State (RvS), adviseert bij alle wetsvoorstellen. voorzitter: de Koning vicevoorzitter: Piet Hein. Baseert adviezen op effectiviteit en efficiëntie van een voorstel. Ook kijken ze of het niet botst met een andere wetgeving. Functie in administratieve rechtspraak: raad oordeelt in conflicten tussen burgers en overheidsinstanties (AROB-procedures)
  • De Sociaal-economische Raad (SER) adviseert de regering over belangrijke maatregelen op sociaal economisch gebied. (33 leden). Kan advies uitbrengen op verzoek van de regering maar ook op eigen initiatief. Adviezen hebben meeste invloed als ze unaniem zijn.  Dankzij poldermodel tegenwoordig vaak unaniem.
  • De Wetenschappelijke Raad voor het Regeringsbeleid (WRR), o.a. de taak om wetenschappelijk gefundeerde informatie te verschaffen over de ontwikkelingen die op lange termijn de samenleving kunnen beïnvloeden en daarbij tijdig te wijzen op tegenstrijdigheden en te verwachten knelpunten, probleemstellingen te formuleren ten aanzien van de grote vraagstukken en beleidsalternatieven aan te geven. Adviezen betreffen verschillende beleidsterreinen, leden worden benoemd door regering.
  • Onderwijsraad, geven deskundigen op het gebied van onderwijs en wetenschap gevraagd en ongevraagd advies aan de regering
  • Gezondheidsraad, de regering adviseert op het gebied van de gezondheidszorg
  • College voor zorgverzekeringen (CVZ) controleert als zelfstandig bestuursorgaan dmv wetten of alle verzekerden de zorg krijgen die noodzakelijk is. Daarom onafhankelijke positie in tussen beleidsbepalende partijen (regering en parlement) en uitvoerende partijen (verzekeringen en aanbieders) Geeft gevraagd en ongevraagd advies.
  • Centraal Planbureau (CPB), om te weten of beoogde voorstellen het gewenste resultaat opleveren laat de regering de CPB de plannen doorrekenen.
  • Sociaal en Cultureel Planbureau, doet onderzoek op het sociaal-cultureel gebied, zoals onderwijs, wonen, gedrag van mensen, gezondheidszorg enz.
  • Adviesbureaus Gebrek aan nodige kennis & het advies is meestal onpartijdig en niet gebaseerd op een ‘tunnelvisie’. Bezwaren: advieskosten zijn hoog, er bestaat gevaar dat een extern bureau banden heeft met belanghebbenden, waardoor er ongewenste politieke beinvloeding kan ontstaan.

5.2

Je hebt een aantal mogelijkheden om aan de politiek te participeren (niet beroep):

  • Electorale participatie: je kunt bij verkiezingen je stem uitbrengen, verder dan alleen stemmen. Je kunt je inzetten voor verkiezingscampagne of verkiezingsposter achter je raam hangen.
  • Niet-electorale participatie: je kunt als individuele burger actievoeren, denk aan demonstratie, een petitie ondertekenen of een burgerinitiatief.

Burgerinitiatief: Waarmee burgers een maatschappelijke kwestie op de politieke agenda plaatsen. Er zitten 2 voorwaarden aan verbonden.

1: kwestie moet geformuleerd zijn als concreet voorstel met duidelijke doelen, dat de laatste 2 jaar niet aan orde is geweest.

2: voorstel moet ondertekend zijn door 40.000 mensen

  • je kunt actief lid worden van een politieke partij of een pressiegroep

pressiegroepen: organisaties en groepen die bewust proberen invloed uit te oefenen op de politieke besluitvorming.

- Onderscheiden zich van politieke partijen omdat zij zich niet met alle facetten van de samenleving bezighouden. Doel: politiek beinvloeden op 1 speciaal terrein of opkomen voor belangen van 1 bepaalde groep.

  1. Actiegroepen: vb: studiefinanciering à kort, 1 onderwerp
  2. Actieorganisaties: vb: Greenpeace à lang, 1 onderwerp
  3. Belangengroepen: vb: vakbond à lang, groep

Pressiegroepen ontlenen macht aan omvang van aanhang, maatschappelijke positie, deskundigheid en financiele middelen.

 

Succesfactoren: mate waarin een pressiegroep succes heeft hangt af van macht van organisatie en sociaal-economische situatie en politieke machtsverhoudingen van het momen.

Eendrachtig optreden: hoe eensgezinder de groep, hoe sterker haar argumenten worden gehoord.

Kans op succes = groter als je kunt deelnemen aan officiele overlegorganen.

Establishment = de gevestigde orde

Manieren hoe pressiegroepen politieke besluitvorming proberen te beïnvloeden:

  • Lobbyen: als organisaties met bepaalde belangen proberen om op informele manier via direct contact met politieke besluitvormers beleid in een voor hen gunstige richting te beïnvloeden
  • Demonstraties organiseren: om maatschappelijke kwesties onder aandacht te brengen is een demonstratie een geschikt middel
  • Een publiciteitscampagne opzetten: om de publieke opinie te beïnvloeden worden massamedia ingeschakeld
  • ‘Eigen mensen’ op sleutelposities brengen: als leden van een pressiegroep lid worden van een partij of zelfs gekozen worden als Kamerlid, Statenlid of gemeenteraadslid, geeft het de pressiegroep meer mogelijkheden om standpunten onder de politiek te brengen
  • Bezwaarschriften indienen: via wettelijke bezwaarprocedures, tot en met de Raad van State toe (via een AROB-procedure), kunnen pressiegroepen hun standpunten laten zien
  • Burgerlijke ongehoorzaamheid: iets doen wat niet mag volgens de wet, om aandacht te vragen voor een misstand (=iets wat fout is in de samenleving)

Kenmerken:

  • Geeft minderheden in de democratie de kans zich te verzetten tegen besluitvorming
  • Actie is gericht op algemeen belang en niet alleen op persoonlijk belang
  • Actie vindt plaats in openbaarheid
  • Actievoerders kiezen voor dit middel als naar hun mening de legale manieren tekortschieten.

Politieke partijen functies politieke besluitvorming:

  • Articulatiefunctie: politieke partijen zetten wensen en eisen die in de maatschappij leven op de politieke agenda. Lukt als ze vertegenwoordigd zijn in alle politieke organen (Kamerleden, gemeenteraadleden, leden van Provinciale Staten) kunnen makkelijker aandacht vragen voor problemen in de samenleving
  • Communicatieve functie: politieke partijen nemen een standpunt in ten aanzien van verschillende kwesties en informeren daardoor kiezers ook over het overheidsbeleid. Zij vormen als ware een soort schakel tussen overheid en burgers en tussen kiezer en gekozenen
  • Aggregatiefunctie: voor duidelijke en slagvaardige stellingname is het belangrijk dat allerlei losse opvattingen samen worden gebracht. Daardoor worden politieke deelvisies samengebracht tot consistente en overzichtelijke gehelen. (= integratiefunctie: samenbrengen ideeën en standpunten tot 1 politiek programma)
  • Participatiefunctie: door informatie te geven en meningsvorming te bevorderen, proberen partijen burgers over te halen politiek actief te worden in hun partij
  • Recruterings –en selectiefunctie: politieke partijen werven nieuwe leden

 

Rol van politieke partijen

Vroeger: veel leden. Door ontzuiling veel kleiner. Men niet meer snel automatisch lid van politieke partij. Door toegenomen welvaart en individualisering minder noodzaak om op te komen voor idealen en lid worden van partij.

Bovengenoemde functies dus minder sterk geworden. Door grotere toegankelijkheid van informatie (bijv. Internet) is rol politieke partijen op terrein van politieke scholing en socialisatie afgenomen & participatiefunctie wordt minder belangrijk.

5.3

Massamedia is 5e macht (trias politica)

5 politieke-informerende functies:

  • Informatiefunctie: De media zorgen ervoor dat burgers geïnformeerd worden over maatschappelijke en politieke onderwerpen. Daarnaast spelen de media een belangrijke rol bij de vorming van publieke opinie
  • Spreekbuisfunctie: Deze functie houdt in dat de massamedia de in de maatschappij bestaande standpunten verwoorden.
  • Commentaarfunctie: De media faciliteren het recht op vrije meningsuiting. Ze geven zelf commentaar op actuele gebeurtenissen, bijv.: via columns in kranten en blogs op het internet
  • Controle- of waakhondfunctie: De media controleren het functioneren van de overheid en andere publieke organisaties
  • Onderzoeksfunctie: het dieper graven naar de achtergronden van maatschappelijke gebeurtenissen en problemen.

 

Komen ook in dictatuur voor. Verschil: in democratie persvrijheid en pluriformiteit van masssamedia.

BLZ 73

6.1

Politiek systeem: een stelsel waarbinnen verlangens en eisen van individuen worden omgezet in bindende beslissingen en maatregelen

Systeemmodel: Het proces van politieke besluitvorming als een systeem om problemen op te lossen. 3 fasen van dat proces:

  1. De input van problemen
  2. De omzetting van problemen in maatregelen
  3. De output: de besluiten en wetten om dit op te lossen

 

1. Om het politieke systeem te voeden, komt er van verschillende kanten input of invoer. Hierbij horen initiatieven van burgers (meer veiligheid, te lange files etc) maar ook ideeën over het politieke systeem zelf (kritiek op achterkamertjespolitiek).

Easton benadrukt dat het grootste deel van onze politieke wensen niet wordt omgezet in politieke eisen, doordat mensen voor veel wensen niet de straat op gaan.

Een standpunt wordt pas een politieke eis als het door het werk van pressiegroepen, de media en/of politieke partijen eerst op de publieke agenda en daarna op de politieke agenda komt.

Publieke agenda: maatschappelijke kwesties waarover in de media geschreven, gepraat en gediscussieerd wordt. Kwesties die politici belangrijk genoeg vinden om te bespreken komen op de politieke agenda à de politiek debatteert en probeert een oplossing te bedenken.

Maar een deel van de politieke eisen leidt tot politieke besluiten, dit heeft te maken met prioriteitstelling en de beperking van de politieke agenda.

In het proces om eisen op de politieke agenda te krijgen spelen de zogenaamde poortwachters een cruciale rol.

Poortwachters: politieke actoren die in staat zijn om wensen en eisen op de politieke agenda te plaatsen.

In dictatuur à toevoer van eisen naar de politieke instellingen door die politieke instellingen zelf gecontroleerd en beheerst: kranten, radio en televisie staan onder controle en censuur van politieke machthebbers, vrije vakbonden en oppositiepartijen zijn altijd erbij verbonden

In democratie à aan ene kant: eisen naar voren, zo groot mogelijk zijn. Andere kant: politiek niet overstelpt raken door al die eisen. De stroom van eisen moet gereguleerd worden. Vandaar het beeld van poort –of sluiswachter.

Tijdens de omzetting van het proces van besluitvorming spelen politieke organen, zoals 2e Kamer, de regering en gemeenteraden een grote rol.

Conversie: de omzetting van wensen en eisen in overheidsbeleid, is dan ook werk van politici en ambtenaren

De fase van omzetting verloopt in een reeks van min of meer opeenvolgende, subfasen:

  • Agendavorming
  • Beleidsvoorbereiding
  • Beleidsbepaling

Agendavorming: of een maatschappelijk probleem op de politieke agenda komt

of een maatschappelijk probleem op de politieke agenda komt, hangt af van de volgende 5 voorwaarden:

  1. Het aantal betrokkenen burgers of instellingen: hoe meer mensen betrokken zijn bij een probleem, hoe meer prioriteit
  2. De ernst van een probleem: als een probleem heftige emoties oproept, zal het sneller in de politiek besproken worden
  3. De oplosbaarheid van het probleem: uitkeringsfraude is bijvoorbeeld eenvoudiger op te lossen dan opwarming van aarde
  4. Erkenning van het probleem door poortwachters: als de media, politici, adviesorganen, hoge ambtenaren en/of pressiegroepen een probleem serieus nemen, zal het sneller geagendeerd worden
  5. De ruimte op de politieke agenda: hoe meer problemen zich gelijktijdig aandienen, hoe groter de kans dat politici een onderwerp (op dat moment) laten liggen

Om tijdens de beleidsvoorbereiding de meest effectieve en efficiënte maatregelen te bedenken, moet het probleem geanalyseerd worden: Wat zijn de oorzaken? Welke oplossingen zijn er? Wat kosten de alternatieven?

In deze (sub)fase proberen lobbyisten van pressiegroepen en adviesorganen, gevraagd of ongevraagd, de plannen te beïnvloeden.

Heeft de minister een keuze gemaakt, dan worden ambtenaren aan het werk gezet om beleidsnota’s en wetsvoorstellen te formuleren die voldoende draagvlak hebben in het parlement.

Beleidsbepaling à nadat een wens of probleem in omgezet in een concrete maatregel, wordt gedebatteerd. Dan wordt het voorstel soms aangepast, maar uiteindelijk komt het tot een stemming.

De verschillende fracties maken daarbij de volgende afwegingen:

  • Is het wetsvoorstel effectief en efficiënt?
  • Stemt het wetsvoorstel overeen met het eigen partijprogramma?
  • Levert voor –of tegenstemmen een conflict op met coalitie –of oppositiepartijen?
  • Kan steun voor het wetsvoorstel rekenen op goedkeuring van (toekomstige) kiezers?

 

De output of uitvoer omvat alle genomen maatregelen tijdens de fase van de omzetting, dus alle wetten, AMvB’s, Koninklijke besluiten en andere beslissingen. Maar onder output verstaan we ook alle handelingen die voortkomen uit deze wetten. De uitvoering van beleidsbeslissingen is dus in handen van ambtenaren die daarbij zo nodig commerciele bedrijven of diensten inschakelen. Hun werk gebeurt altijd onder eindverantwoordelijkheid van een minister of staatssecretaris.

 

Als politici een besluit hebben genomen en het is uitgevoerd, dan betekent dit niet vanzelfsprekend dat het probleem is verdwenen. In de fase van terugkoppeling of feedback wordt gekeken of en in hoeverre een probleem is opgelost. Soms lossen maatregelen problemen op, maar ontstaan er ook weer nieuwe problemen. Terugkoppeling of feedback biedt het politieke systeem dus de mogelijkheid om te leren van het verleden en besluiten aan te passen aan de reacties van de bevolking.

KANTTEKENINGEN BIJ HET SYSTEEMMODEL

  • Het model is niet een schematische weergave van de werkelijkheid, maar een vereenvoudigde weergave van een theorie over de werkelijkheid.
  • Het model laat onvoldoende invloed zien van politieke machtsverhoudingen.
  • Het analysemodel legt eenzijdige nadruk op het politieke proces. De aandacht voor de inhoudelijke discussie van politieke besluiten dreigt naar de achtergrond te verdwijnen.

6.2

Barrière: (hobbel) tegenslagen (=problemen) tijdens een proces

Bij systeemmodel nadruk op manier waarop een probleem wordt opgelost. Bij barrieremodel is veel meer aandacht voor politieke machtsverhoudingen en verschillende belangen. Barrieremodel geeft vooral aan waar in het politieke besluitvormingsproces problemen kunnen ontstaan.

Kenmerken:

  • het idee dat politiek vooral bepaald wordt door conflicten en hindernissen

 

De 4 fases van het barrièremodel:

  • De 1e fase: het herkennen en erkennen van problemen, wensen en behoeften in de samenleving. In deze fase spelen pressiegroepen, de media en politieke partijen een belangrijke rol. Als zij een kwestie niet belangrijk genoeg vinden, wordt het niet als politiek probleem (h)erkend
  • De 2e fase: het vergelijken en afwegen van behoeften, wensen en problemen in de politiek. Welke kwestie(s) in de betrokken politieke organen geagendeerd en besproken worden en welke niet, heeft te maken met politieke machtsverhouding. Ook spelen belangen een rol. (Omdat plannen en wetsvoorstellen doorgaans door ministers worden opgesteld, is de politieke samenstelling van het kabinet vaak doorslaggevend bij de afweging van wensen, verlangens en bij de totstandkoming van de politieke agenda.
  • De 3e fase: In opdracht van ministers formuleren ambtenaren wetsvoorstellen. Zij moeten daarbij formuleringen vinden die de meerderheid van de volksvertegenwoordigers ondersteund. Actie –en belangengroepen proberen de betrokken politici en ambtenaren te beïnvloeden. Gevaar à plannen afgezwakt politici ideeën niet meer terugvinden in de geformuleerde wetsvoorstellen.
  • De 4e fase: uitvoering van regels en wetten. Als de nieuwe wetgeving onduidelijk of onzorgvuldig is geformuleerd of als de bevolking de wet onaanvaardbaar vindt, ontstaat er een probleem. Problemen bij uitvoering leiden in het algemeen tot zogenoemde ‘reparatiewetgeving’ of tot een nieuwe cyclus van het proces van besluitvorming over de kwestie.

6.3 BLZ 86

We onderscheiden 6 omgevingsfactoren:

  • Economische factoren
  • Culturele factoren
  • Demografische factoren
  • Geografische factoren
  • Technologische factoren
  • Sociale omstandigheden

We onderscheiden 3 internationale omgevingsfactoren:

  • Internationale organisaties (NAVO, EU)
  • Internationale verdragen (rechten van mens, vluchtelingenverdrag Geneve, VN-millenniumdoelstellingen)
  • Internationale ontwikkelingen (globalisering, klimaatverandering)

Al deze omgevingsfactoren laten zien dat de mogelijkheden om politieke problemen op te lossen beperkt zijn. Vooral de internationale factor wordt steeds belangrijker.

7.1

1951 à Europese Gemeenschap voor Kolen en Staal (EGKS)

1957 à Europese Economische Gemeenschap (EEG) : Benelux, Frankrijk, West-Duitsland, Italië

1992 à verdrag Maastricht à Europese Unie (EU) 28 landen

Wetgevende macht: Raad vd EU & Europees Parlement

Uitvoerende macht: Europese Commisie

Rechterlijke macht: Europees Hof van Justitie

 

Europese Unie (EU)

Dagelijks Bestuur

Europese Commissie, voorzitter: Juncker 28 commissarissen (ieder EU land 1)

uitvoerend orgaan van de EU. Worden door lidstaten benoemd,

maar opereren onafhankelijk van de nationale regeringen.

Besluiten

Raad van de Europese Unie, vakministers. Besluiten met gekwalificeerde meerderheid

 (= stem grote landen zwaarder, kleine landen)

Gekozen

Het Europese Parlement 751 zetels NL: 26 2 taken: medewetgevende en controlerende

Rechtelijke macht

Europese hof van justitie

 

 

Europese Commissie: wetten voorstellen. Afhankelijk van onderwerp worden deze voorgelegd aan Raad van EU of Europees Parlement. Commissarisen vormen het uitvoerende orgaan van de EU (te vergelijken met ministers van ons). Voorzitter Europese Commissie bepaalt politieke agenda EC en vertegenwoordigt de EU naar buiten toe.

Raad vd EU: belangrijkste besluitvormende orgaan van de EU. Wetgevende bevoegdheid en neemt beslissingen ten aanzien van het Europese integratieproces. Neemt besluiten vaak met gekwalificeerde meerderheid (= dat de stem van sommige grote landen zwaarder telt dan die van de kleinere lidstaten).

Europese Raad: als de ministers in de Raad van de EU geen overeenstemming bereiken, komen de regeringsleiders van de lidstaten bijeen. Vanuit NL premier in dit orgaan. Europese Raad spreekt zich uit bij consensus (= het bereiken van overeenstemming).

Europees parlement: Twee taken, vergelijkend met 2e kamer: medewetgeving en controle. BLZ. 91

GEEN INITIATIEFRECHT bij opstellen van wetten. Binnen EU mag alleen Europese Commissie wetten voorstellen.

Controlerende taak: recht om parlementaire enquete te houden om misstanden binnen EU te onderzoeken. Motie van afkeuring.

Rechtstreeks gekozen. Stemmen op nationale kandidaten.

Europees Hof van Justitie: Rechterlijke macht voor EU. Belangrijkste taak: erop toezien dat afzonderlijke landen aan hun wettelijke verplichtingen voldoen en dat de toepassing van de EU-wetgeving in alle lidstaten op dezelfde manier plaatsvindt. Dit laatste in samenwerking met nationale gerechtshoven.

 

Doelstellingen van de EU:

  • Uitvoeren van gemeenschappelijk economisch beleid à 1 europese markt: vrij verkeer van goederen, personen, diensten en kapitaal
  • Ontwikkelen van een gemeenschappelijk buitenlands en justitieel beleid à 1 immigratiebeleid. Intergouvernementele samenwerking (= besluit kan alleen worden aangenomen met instemming van alle regeringen van de EU-lidstaten. Zo niet, dan geen Europees beleid.
  • Samenwerken op monetair gebied à Euro, Europese Centrale Bank (ECB)

 

7.2

Intergovernementele samenwerking = samenwerking tussen nationale, soevereine regeringen. Door eis van unanimiteit bemoeilijkt dit de politieke besluitvorming. Daarom geld op steeds meer beleidsterreinen supranationaal gezag (= vaker met (gekwalificeerde) meerderheid besluiten maken).

Nadeel supranationaal gezag: het beperkt de soevereiniteit van een land, omdat de nationale parlementen buitenspel staan. BLZ 95

 

 

 

 

 

 

7grootste probleemgebieden:

  • Europees burgerschap
  • Soevereiniteitsvraagstuk
  • Militaire samenwerking
  • Uitbreiden van de EU
  • Beheersbaarheid van de financien
  • Democratisch tekort
  • Besluitvorming.

Europees Burgerschap. BLZ 95, 96 Wordt niet door alle inwoners als prettig ervaren. Een EUinwoner heeft niet alleen te maken met gezag van nationale regering maar ook met maatregelen en bemoeienis van ‘Brussel’. Ook het feit dat Europese burgers in alle EU-landen mogen wonen en werken roept weerstand op. (banen inpikken etc).

Soevereiniteitsvraagstuk. Veel burgers moeite met verlies van nationale soevereiniteit. Door belangrijkste taak EU, creeeren van een goed functionerende gemeenschappelijke markt, bemoeit EU zich met tal van andere terreinen.

Militaire samenwerking. Hoe kan Europa zich het best verdedigen: europees of atlantisch? Voorstanders Europees veiligheidsbeleid: militaire samenwerking moet deel uitmaken van bestaande politieke en economische samenwerking. EUFOR inzetten bij conflicten. Voorstanders atlatische samenwerking: militaire samenwerking met VS, binnen NAVO verband.

In praktijk: militaire samenwerking vooral binnen atlantische NAVO en EUFOR heeft tot nu toe nauwelijks een rol gespeeld.

Uitbreiding EU. Oorspronkelijke doel EU: Vrede in europa. Uitbreiding van EU heeft bestuurbaarheid van EU er niet makkelijker op gemaakt. Daarom voorwaarden vastgelegd voor toetreden nieuwe lidstaten. Belangrijkste criteria:
-             Land moet democratische instellingen hebben

  • Land moet rechtsstaat zijn
  • Minderheden moeten worden beschermd
  • Markteconomie moet goed functioneren

Democratisch tekort. Doordat Europees parlement geen gelijkwaardige tegenmacht vormt voor de EC spreken we van een ‘democratisch tekort’. Democratisch tekort wordt versterkt doordat leden van EC worden benoemd door regeringen van lidstaten.

Beheersbaarheid van financien. Veel burgers begrijpen niet veel van de (her)verdeling van de gelden en het bestaan van allerlei ‘Europese potjes’. Dit leidt dan al snel tot wantrouwen en het vermoeden dat het lidmaatschap van de EU vooral geld kost en weinig oplevert.

Besluitvorming. Te omslachtige besluitvorming met eindeloos touwtrekken en veel compromissen komt slagvaardigheid en helderheid van EU niet ten goede.

KOSTEN EN BATEN BLZ 97

 

7.3 OVERIGE INTERNATIONALE ORGANISATIES

VN: BETERE SAMENWERKING TUSSEN LANDEN OM EEN VOLGENDE WERELDOORLOG TE VOORKOMEN. Concrete doelstellingen: handhaven van internationale vrede en veiligheid, stimuleren van vriendschappelijke relaties tussen landen, internationale samenwerking bij oplossen van economische sociale culturele en humanitaire problemen en bevorderen van respect voor mensenrechten en fundamentele vrijheden.

Handvest VN: grondwet van VN en omschrijft rechten en plichten van lidstaten als leden van deze internationale gemeenschap. Secretaris-generaal hoogste verantwoordelijke persoon van VN. Geeft leiding aan secretariaat, ambtenarenapparaat van VN.

Werkterreinen:

  • vrede en veiligheid
  • Mensenrechten
  • Economische ontwikkeling arme landen
  • Milieu

 

VN ORGANISATIES, de belangrijkste

  • Algemene Vergadering. Elke lidstaat 1 stem. Belangrijke besluiten: 2/3 meerderheid. Andere met gewone meerderheid (50/50). AV kan resoluties aannemen over gedragingen van lidstaten. Resoluties: karakter van aanbeveling en zijn dus NIET BINDEND. Lidstaten houden zich er daarom vaak niet aan. AV kan ook verklaringen aannemen.
  • Veiligheidsraad. Neemt politieke besluiten die voor leden WEL BINDEND zijn. Door bevoegdheid om VN-soldaten in te zetten heeft VR meer macht dan AV. Deze macht van VR ingeperkt door vetorecht 5 permanente leden (VS, China, Rusland, VK en Frankrijk).
  • Internationaal gerechtshof. Rechtbank VN. Buigt zich alleen over rechtsgeschillen tussen landen. Bindende uitspraken maar geen sancties op niet naleven van uitspraken. Gekozen door AV en VR.
  • Deelgebieden
  • VN- Conferenties. Belangrijk platform/forum van internationale samenwerking. Conferenties hebben invloed.

 

VN EN KNELPUNTEN

  • Beperkt functioneren VN. Twee oorzaken:
    • Institutionele Problemen (Resoluties AV niet bindend, vetorecht beperkt macht VR en representativiteitsprobleem (macht 5 permanente leden supergroot)
    • Systeemproblemen. Veel lidstaten denken niet meer volgens de nieuwe opvattingen over internationale politiek.

NAVO

Bedoeld als militaire verdedigingsorganisatie tegen voormalige SU. Door einde KO zijn doelstellingen en strategie NAVO veranderd. Niet langer uitsluitend militaire organisatie. Zij wil ook een politiek verbond van vrije en gelijkgezinde staten zijn. Prioriteit geven aan snel en overal inzetbare eenheden.

RAAD VAN EUROPA (RVE)

Doel: bevorderen van culturele en democratische waarden. Beslissingen genomen door dagelijks bestuur: ministers van buitenlandse zaken. Raadgevende vergadering geen beslissingsbevoegdheid maar kan slechts adviseren. Onderdeel RVE = Europees Hof voor de rechten vd mens (EHRM). Ziet toe op naleving van EVRMENFUNDAMENTELEVRIJHEDEN. Regeringen van aangesloten landen kunnen bij hof klachten indienen over vermeende schendingen van mensenrechten die in het verdrag geformuleerd zijn. Ook voor individuele burgers. Definitieve en bindende uitsrpaken voor betrokken staten.

7.4 Groeiende internationale interdependentie

Landen zijn afhankelijk van elkaar geworden en de invloed van internationale organisaties groeit. Hierdoor staat nationale soevereiniteit onder druk en ontstaan er nieuwe visies op de internationale onderdrukking.

 

NATIONALE SOEVEREINITEIT EN INTERDEPENDENTIE

Pol.besluitvorming nl op maat. Terrein afhankelijk van ontwikkelingen op internationaal vlak (Europese integratie, globalisering, mondialisering.) Gevolg: veel problemen op politieke agenda hebben een grensoverschrijdend karakter.

Factoren die Europese en internationale samenwerking belemmeren:

  • Het gedeeltelijk opgeven van de eigen nationale soevereiniteit roept Emotionele weerstand op
  • Verzet van nationale regeringen tegen het overdragen van bevoegdheden aan supranationale organen
  • Gebrek aan vertrouwen in supranationale en intergouvernementele organisaties
  • Verzet van de bevolking
  • Prisoners dilemma/ dilemma van collectieve actie.

Visies op internationale orde

Machtige soevereine staten bepaalden lange tijd internationale verhoudingen. Kleine landen: alliantie en bondgenootschappen. Nu nieuwe spelers:

  • Niet-gouvernementele organisaties (Amnesty, Oxfam, multinationals)
  • Intergouvernementele en supranationale organisaties (EU, VN, Wereldbank etc zijn door samenstelling en expertise van groot belang bij het oplossen van grensoverschrijdende problemen)

Manier waarop de drie spelers internationale problemen het best kunnen oplossen, 2 visies:

  1. Klassiek beeld, nadruk op nationale soevereiniteit en unilateralisme
  2. Postklassieke beeld, nadruk op supranationale samenwerking en multilateralisme

KLASSIEKE BEELD

Soevereine natiestaten die de ene keer samenwerken en de andere keer samen in conflict zijn met elkaar. Geen enkel land/organisatie heeft de leiding dus spelen machtsverhoudingen tussen landen een cruciale rol. In praktijk: sterkere landen willen hun wil opleggen aan zwakkere landen. ANARCHISTISCH KARAKTER (geen leiding) zorgt voor permanent veiligheidsdilemma. Ene kant: behoefte aan machtsevenwicht en rust, aan andere kant zoeken sommige landen om hun superioriteit te tonen de confrontatie. Regeringen met een klassieke visie op de internationale orde kiezen vaak voor een eenzijdige of unilaterale oplossing. Lossen problemen bij voorkeur zelf op of eisen de leiding bij aanpak van nieuwe globale problemen.

POSTKLASSIEKE BEELD

Internationale orde bestaat uit een web van interdependenties, waarbij de macht van soevereine staten is afgenomen en de begrippen ‘cooperatie’ en ‘conflict’ een nieuwe betekenis krijgen. Aanghangers van postklassieke visie vinden dat burgers en regeringen zich beter – vanuit een collectief lotsbesef – cooperatief kunnen opstellen om mondiale problemen aan te pakken. De rol van de natiestaat als unieke, soevereine speler in de internationale politiek is achterhaald. Nieuwe realiteit vraagt daarom om MULTILATERALISME (= de bereidheid om problemen samen met andere landen op te lossen). SOMS BOTSEN BEIDE VISIES MET ELKAAR.

8.1

Links

————–>

Rechts

 

polarisatie

 

Progressief (=vooruitstrevend)

 

Conservatief (=behoudend)

Preventie (=voorkomen)

 

Repressie (hard aanpakken)

(‘mens is goed’)

 

(‘mens is slecht’)

Gelijkwaardigheid (socialisten)

Naastenliefde (confessioneel)

Vrijheid (liberaal

Actieve overheid

Aanvullende rol overheid

Terughoudende overheid

Zwakkeren helpen

 

Ongelijkheid is prima

 

 

Midden

 

PROGRESSIEF: vooruitstrevend. Benadrukken gebreken in samenleving en pleiten voor grondige veranderingen. Geloof in vooruitgang want samenleving is maakbaar en alle problemen kunnen via politiek opgelost worden. John Locke. (PVDA, GROENLINKS, D66, VVD)

CONSERVATIEF: behoudend. Geloven niet in maakbaarheid vd samenleving en benadrukken datgene wat al is bereikt. Gebaseerd op gedachte dat mens van nature geneigd is tot het slechte (Thomas Hobbes: mensen moeten tegen elkaar worden beschermd door een sterke soevereine macht). Traditionele waarden zijn belangrijk en er is veel affiniteit met traditionele organisaties. De overheid moet duidelijke normen stellen en zorgen dat die ook worden nageleefd. (CDA, VVD, PVV)

-             Reactionair = als mensen oude regels en gewoontes die inmiddels zijn vervangen door moderne proberen te herstellen. Reactie op vernieuwing in de samenleving. (SGP EN PVV).

LINKS. Actieve overheid (zwakkeren helpen). (PVDA, SP, GROENLINKS)

RECHTS. Passieve overheid op sociaaleconomisch gebied. Ongelijkheid is niet erg. Beschermen individuele rechten en beheerser van orde en rust!!!! (VVD, PVV, SGP)

MIDDEN. Overheid: veel eigen verantwoordelijkheid maar ook ingrijpen van overheid. In principe moet iedereen voor zichzelf zorgen maar in gevallen dat dit niet kan moet overheid ruimhartig bijspringen. Christendemocratische partijen. Benadrukt gezamenlijke verantwoordelijkheid van burgers en overheid. (CDA).

Polarisatie = links en rechts staan lijnrecht tegenover elkaar. (BLZ 109)

CONFESSIONEEL. KVP, CHU EN ARP.

Meeste partijen in NL voorgekomen uit ideologische traditie. (pvda -> socialistische ideologie).

Ontideologisering: het verdwijnen van de ideologie als leidraad voor het (politieke) leven (door ontzuiling). Er ontstonden meer pragmatische en populistische partijen.

Pragmatische partijen: hebben geen vaste uitgangspunten of principes (vb: D66, PVV) afhankelijk van probleem wordt oplossing gekozen. Leidraad is actuele situatie die ter discussie wordt gesteld.

Populistische partijen: keren zich tegen ‘het politieke establishment’. (vb: PVV, soms SP EN 50PLUS.) Ideologische beginselen en traditionele parlementaire omgangsregels staan een krachtdadig beleid in de weg staan. Directe stijl van politiek bedrijven, laat stem van volk horen.

Ideologische partijen: een samenhangend geheel van ideeen over de mens, menselijke relaties en de inrichting van de samenleving.

 

Functies van een ideologie:

  • Biedt intellectueel houvast
  • Interpretatiekader (allerlei maatschappelijke verschijnselen ermee verklaren)
  • Orientatiepunten (doelen die je kunt nastreven)
  • Draagt bij aan identiteit door er een politiek facet aan toe te voegen
  • Rechtvaardigt bepaalde opvattingen en politiek handelen

 

Ideologie: analytisch, normatief en operationeel aspect.

Duidelijke standpunten over onderwerpen:

  • Normen en waarden
  • Gewenste sociaaleconomische structuur vd samenleving
  • Gewenste machtsverdeling in samenleving

 

8.2

Politieke stroming: het geheel van bepaalde ideeën en de groep mensen die zich verenigt heeft rondom die ideeën

Liberalisme à individuele vrijheid en rechten (VVD, D66, PVV (maar niet bij geloof))

Het liberalisme heeft 4 belangrijke uitgangspunten:

  • Economische vrijheid: vrije marktwerking, particulier initiatief
  • Politieke vrijheid: volkssoevereiniteit, staatmacht op wil van volk
  • Het principe van de rechtstaat: juridische gelijkheid, niet sociale gelijkheid
  • Rationalistisch individualisme: ieder burger rationeel handelend wezen

Socialisme à komt uit communisme. Gelijkheid (PVDA, SP)

Het socialisme heeft 3 belangrijke uitgangspunten:

  • Sociaaleconomische gelijkheid: politieke gelijkheid mogelijk bezittingen niet te ver van elkaar liggen
  • Nadruk op tegenstelling kapitaal-arbeid: communisme à alles van staat. Socialisten: sociale wetgeving = kapitalisme door menselijk gezicht
  • Het principe van verzorgingsstaat: gelijkheid en solidariteit à actieve rol overheid

Confessionalismeà christelijk geloof, naastenliefde, harmonieuze samenwerking (CDA,SGP)

Christendemocraten hebben als belangrijkste kenmerken:

  • Harmonie: ‘organische staatsopvatting’ (=samenleving vergelijken met menselijk lichaam, zonder bepaalde delen kan je niet goed functioneren, alles maakt een deel uit een groter geheel)
  • Rentmeesterschap: taak van mens om als goede beheerder (rentmeester) te zorgen dat de aarde leefbaar en ongeschonden blijft
  • Het principe van gespreide verantwoordelijkheid

fACISME: Corporatief stelsel.

Nationaalsocialisme: variant op facisme. Principe eigen volk eerst. Militaire uniformen en symbolen.

Ecologisme: wederzijdse afhankelijkheid mensen en omgeving. Economische waarden moeten ondergeschikt gemaakt worden aan ecologische waarden. Duurzame productiewijze. (GROENLINKS & PVDD)

Feminisme: gelijkwaardigheid mannen en vrouwen.

 

Politieke cultuur: geheel aan opvattingen, normen, waarden, houdingen en verwachtingen in de samenleving over politiek. Omvat alle ideeen en opvattingen over:

  • Inhoud van overheidsbeleid
  • Politieke proces
  • Wijze waarop politieke actoren hun rol vervullen
  • Betrokkenheid van burgers bij politiek

 

Nederlandse politieke cultuur kenmerken:

  • Compromisbeleid
  • Grote acceptatie van besluiten
  • Praten en overleggen
  • Bescheiden betrokkenheid van burgers

 

ONTWIKKELINGEN POL. CULTUUR (BLZ 121)

 

 

 

9.1

Knelpunten in huidige politiek:

  • Geen gekozen minister president: kiezer minder invloed beleid in land, wij kiezen alleen gedeeltelijk wetgevende macht, zij kiezen wetgevende en uitvoerende.
  • De dictatuur van het regeerakkoord: regering + 2e Kamerleden van coalitiepartijen vast aan regeerakkoord. Alle afspraken gedetailleerd vastgelegd, door deze dwang weinig diepgang debatten en belemmert ze bij uitoefening van taken. Kamerleden die zich niet aan afspraken uit regeerakkoord houden, riskeren kabinetscrisis. Regeerakkoord vertroebelt de rolverdeling tussen parlement en regering.
  • De ongelijke toegang tot de politiek: Voor goed functionerende democratie volksvertegenwoordigers uit alle sociale lagen in parlement. Alleen hoogopgeleiden, moeilijk vakjargon. Ook politieke cultuur en manier van debatteren houden veel mensen buiten de politieke arena.
  • Afnemende invloed van het parlement: machtsverhouding regering parlement. Parlement trekt steeds vaker aan kortste eind. Oorzaak: verschil in informatie tussen regering en parlementariers, voor ontwerpen van wetten is specialistische kennis nodig. Oorzaak 2: zie 2e knelpunt. Door deze informatiekloof maakt het het voor parlementsleden moeilijk om de regering te controleren.
  • Afnemende autonomie door internationale samenwerking: Nederland afhankelijker geworden, Door internationalisering en toenemende supranationale samenwerking is NL afhankelijker geworden van andere landen. Door samenwerking (bijv EU) neemt autonomie (=zeggenschap eigen land) af.
  • Teveel bureaucratie: Overheidsbureaucratie heeft een aantal knelpunten:
  • Teveel regelgeving op steeds meer terreinen
  • Gebrekkige coordinatie tussen verschillende ministeries en departementen (= VERKOKERING)
  • Samenspel tussen topambtenaren, politieke partijen en amatschappelijke organen en adviesorganen leidt vaak tot onduidelijke en niet-transparante besluitvorming.
  • De ambtenarij is zo groot en complex dat ambtenaren vaak moeilijk te controleren zijn. Daardoor wordt de poltieke verantwoordelijkheid van de minister voor het falen van zijn ambtenaren vaak minder serieus genomen.
    • Kritiek op bureaucratie wordt vaak gezien als kritiek op overheidsfunctioneren en daarmee als kritiek op hele regering. Daarom worden aan het begin van de regeerperiode plannen gemaakt om bureaucratie en regelgeving terug te dringen, maar in praktijk lukt dit nauwelijks.

Knelpunten in huidige politiek:

  • Geen gekozen minister president: kiezer minder invloed beleid in land, wij kiezen alleen gedeeltelijk wetgevende macht, zij kiezen wetgevende en uitvoerende.
  • De dictatuur van het regeerakkoord: regering + 2e Kamerleden van coalitiepartijen vast aan regeerakkoord. Alle afspraken gedetailleerd vastgelegd, door deze dwang weinig diepgang debatten en belemmert ze bij uitoefening van taken. Kamerleden die zich niet aan afspraken uit regeerakkoord houden, riskeren kabinetscrisis. Regeerakkoord vertroebelt de rolverdeling tussen parlement en regering.
  • De ongelijke toegang tot de politiek: Voor goed functionerende democratie volksvertegenwoordigers uit alle sociale lagen in parlement. Alleen hoogopgeleiden, moeilijk vakjargon. Ook politieke cultuur en manier van debatteren houden veel mensen buiten de politieke arena.
  • Afnemende invloed van het parlement: machtsverhouding regering parlement. Parlement trekt steeds vaker aan kortste eind. Oorzaak: verschil in informatie tussen regering en parlementariers, voor ontwerpen van wetten is specialistische kennis nodig. Oorzaak 2: zie 2e knelpunt. Door deze informatiekloof maakt het het voor parlementsleden moeilijk om de regering te controleren.
  • Afnemende autonomie door internationale samenwerking: Nederland afhankelijker geworden, Door internationalisering en toenemende supranationale samenwerking is NL afhankelijker geworden van andere landen. Door samenwerking (bijv EU) neemt autonomie (=zeggenschap eigen land) af.
  • Teveel bureaucratie: Overheidsbureaucratie heeft een aantal knelpunten:
  • Teveel regelgeving op steeds meer terreinen
  • Gebrekkige coordinatie tussen verschillende ministeries en departementen (= VERKOKERING)
  • Samenspel tussen topambtenaren, politieke partijen en amatschappelijke organen en adviesorganen leidt vaak tot onduidelijke en niet-transparante besluitvorming.
  • De ambtenarij is zo groot en complex dat ambtenaren vaak moeilijk te controleren zijn. Daardoor wordt de poltieke verantwoordelijkheid van de minister voor het falen van zijn ambtenaren vaak minder serieus genomen.
    • Kritiek op bureaucratie wordt vaak gezien als kritiek op overheidsfunctioneren en daarmee als kritiek op hele regering. Daarom worden aan het begin van de regeerperiode plannen gemaakt om bureaucratie en regelgeving terug te dringen, maar in praktijk lukt dit nauwelijks.

 

9.2

Lage opkomstpercentage is om een aantal redenen ongewenst:

  • Slechte afspiegeling bij bevolking: mensen die wel stemmen (hoogopgeleide mannen), krijgen meer invloed dan laagopgeleiden of vrouwen
  • Slechte representativiteit bij gekozen bestuur: representatief bestuur = dat de standpunten en voorgenomen beleid van de gekozen vertegenwoordigers een afspiegeling vormen van wat de burgers willen
  • Slechte legitimiteit door een bestuur dat niet-represenatief is: bestuur niet representatief, burgers aanvaren bestuur niet langer als gerechtigd om beslissingen te nemen waar zij zich aan moeten houden

 

Burgers kunnen actief en passief reageren op beslissingen van ‘hun’ politici:

  • Politiek passieve houding (het heeft toch allemaal geen zin). Ontstaat als mensen hun standpunten niet (onmiddellijk) terugzien in beleid. Oorzaken: leefomgeving, gebrek aan zelfvertrouwen (ze luisteren toch niet naar mensen zoals ik) en onbekendheid met spelregels van de politiek.
  • Politiek actief: als mensen uiting geven aan hun betrokkenheid bij de oplossing van maatschappelijke vraagstukken (= politieke participatie)

 

Het belang van participatie: is belangrijk voor het goed functioneren van een democratie. Electorale participatie à directe invloed verdeling macht, vorming regering. Niet-electorale participatie à vooral belangrijk voor politieke agenda

Electoraal

Niet-electoraal

-Actief lidmaatschap van een politieke partij

-Actief lidmaatschap van een pressiegroep

-Stemmen bij verkiezingen

-Actievoeren (demonstratie, petitie)

-Deelnemen aan verkiezingscampagne

-Je mengen in het publieke debat

 

-lobbyen of contact leggen met politiek betrokkenen

9.3

Om de afstand tussen burgers en politiek te verkleinen & participatie van burgers te verhogen kunnen de volgende maatregelen worden genomen:

  • Referendum: burgers kunnen maar 1 keer per 4 jaar stem uitbrengen, wat daar tussen gebeurd hebben ze geen invloed op met een referendum zou je de burgers dus meer een stem kunnen geven. Nadelen: sommige vragen moeilijk met ja/nee te beantwoorden ook zijn er ook moeilijke onderwerpen die zich niet lenen voor een volksraadpleging.
  • De afschaffing van de Eerste Kamer: de eerste kamer controleert vaak kort de wetten op kwaliteit en uitvoerbaarheid en hebben vaak niet de deskundigheid om de wetten goed te oordelen. Vaak stemmen ze hetzelfde als de Tweede Kamer. Daarmee wordt de waarde van de kamer van reflectie uitgehold.
  • De invoering van kiesdrempel: kiesdrempel zorgt ervoor dat er minder partijen in het parlement vertegenwoordigd zijn, waardoor debatten korter en levendiger zijn. Tegenstanders van kiesrempel vinden het voor de representativiteit belangrijk, dat alle stemmen worden gehoord
  • Gekozen premier: door premier rechtstreeks te kiezen à burgers meer invloed op samenstelling kabinet. Bezwaren à huidige staatsbestel parlement vertrouwen opzeggen in premier, premier niet door volk gekozen. Daarnaast is een verhoging van de politieke betrokkenheid niet gegarandeerd.
  • Gekozen burgemeester: In NL worden burgemeesters door de regering benoemd na voordracht door de gemeenteraad, zoals in de grondwet staat. Volgens sommigen, zou het beter zijn als burgers hun burgemeester zelf kiezen. Argumenten voor of tegen een benoemde burgemeester deels gelijk aan die voor gekozen minister-president. Ander argument voor benoemde, niet-gekozen burgemeester is dat hij/zij, als voorzitter van gemeenteraadn en college, boven partijen moet staan. Voor een gekozen burgemeester is dit veel moeilijker, hij moet verkiezingsbeloften waarmaken.
  • Uitbreiding parlementaire bevoegdheden: in democratie politieke primaat bij volksvertegenwoordiging. In NL à regering meer macht dan volksvertegenwoordiging. Ministers kunnen wetten weigeren (gebeurt zelden) ontnemen van die bevoegdheid zou het parlement meer macht geven. Je kunt ambtelijke fractieondersteuning ook uitbreiden, waardoor Kamerleden beter in staat zijn tot het indienen van een wetsvoorstel. Je kunt Kamerleden ook meer mogelijkheden geven om adviesorganen als Raad v State en SER in te schakelen.
  • Invoering meerderheids –of districtenstelsel: Nederland à evenredig kiesstelsel. Districten stelsel of meerderheidsstelsel geeft een sterkere band tussen kiezer en gekozene, omdat de volksvertegenwoordiger direct door eigen district is gekozen. Ander voordeel: minder partijen, dus formatie nieuw kabinet verloopt soepeler. Tegenstander zien ook een nadeel in dit argument: als er geen compromissen nodig zijn, kan het beleid per regering sterk veranderen. Daarnaast: stemmen op verliezers in district gaan verloren. Kleine partijen dreigen dus uit parlement te verdwijnen, wat de representativiteit niet te goede komt. Daarnaast: gevaar van een te grote aandacht voor belangen van district waardoor landsbelang in gedrang kan komen.

 

 

 

 

 

 

 

REACTIES

Log in om een reactie te plaatsen of maak een profiel aan.