Criminaliteit

Beoordeling 8
Foto van een scholier
  • Samenvatting door een scholier
  • 6e klas vwo | 6724 woorden
  • 22 maart 2018
  • 1 keer beoordeeld
Cijfer 8
1 keer beoordeeld

ADVERTENTIE
Overweeg jij om Politicologie te gaan studeren? Meld je nu aan vóór 1 mei!

Misschien is de studie Politicologie wel wat voor jou! Tijdens deze bachelor ga je aan de slag met grote en kleine vraagstukken en bestudeer je politieke machtsverhoudingen. Wil jij erachter komen of deze studie bij je past? Stel al je vragen aan student Wouter. 

Meer informatie

Hoofdstuk 1

1.1

Waarde: een principe dat mensen belangrijk vinden om na te streven.

Normen: een gedragsregel.

Een rechtsnorm vertegenwoordigd een norm die als heel belangrijk geacht wordt, niet stelen bvb.

 

Als normen worden overtreden spreken we van normoverschrijdend gedrag. Pas als er een norm overschreden wordt die strafbaar is spreken we van rechtsnormoverschrijdend gedrag.

Criminaliteit: Elk door de overheid bij wet strafbaar gesteld gedrag.

De juridische benaming van strafbaar gedrag noemen we een delict.

 

Misdrijven: de ernstige strafbare feiten zoals diefstal, mishandeling, moord, rijden onder invloed.

Bij misdrijven krijgt de crimineel een strafblad wat ertoe kan leiden dat de dader sommige beroepen niet meer kan bereiken door het ontbreken van een VOG (Verklaring Omtrent het Gedrag).

Overtredingen: de minder ernstige strafbare feiten zoals rijde door rood licht of prive terrein betreden.

Met criminaliteit bedoelen we alle misdrijven die in de wet omschreven staan.

 

Er is regelmatig discussie over de mate van strafwaardig gedrag. Hiermee bedoelen we het gedrag dat volgens iemand of een grotere groep mensen strafbaar zou moeten zijn.

Criminaliteit is met andere woorden een relatief en cultureel bepaald begrip. Sommige gedragingen worden namelijk door een groep mensen wel goedgekeurd die voor een andere groep mensen niet geaccepteerd worden.

 

Als er in de samenleving genoeg overeenstemming is over de vraag of een handeling strafbaar is, vindt er criminalisering plaats. Dat wil zeggen het strafbaar worden van bepaald gedrag. Andersom is er ook sprake van decriminalisering: een strafbare gedraging wordt uit het strafrecht gehaald en is daardoor niet langer meer verboden.

Welke gedragingen wel of niet strafbaar gesteld worden hangt af van een aantal zaken:

  • Maatschappelijke context: door de seksuele revolutie is homohuwelijk met een jongen/meisje tussen 1621 goedgekeurd
  • Ernst van de gevolgen: de gevolgen die bepaald gedrag kunnen hebben op de slachtoffers en de samenleving. Het online verleiden van jongeren is bvb strafbaar gesteld.
  • De morele opvattingen van de mensen met veel politieke macht. Godlastering werd uit het Wetboek van Strafrecht gehaald doordat de meerderheid in de Eerste en Tweede kamer dat wilde.

 

1.2

Criminaliteit is een sociaal probleem want:

  • Criminaliteit heeft ongewenste gevolgen voor grote groepen in de samenleving
  • Er is een verband tussen criminaliteit en andere maatschappelijke ontwikkelingen
  • Bij de aanpak van criminaliteit spelen tegengestelde belangen een rol
  • Criminaliteit vraagt om een gemeenschappelijke oplossing

 

Materiële schade van criminaliteit:

  • directe financiële schade: kosten na een inbraak of ziekenhuiskosten na een gevecht
  • indirecte financiële schade: gestegen verzekeringspremies
  • kosten voor criminaliteitsbestreiding: antiinbraakapparatuur

 

Immateriële gevolgen:

  • gevoelens van onveiligheid
  • vermijdingsgedrag: straat in de avond vermijden door angst
  • emotionele en psychische problemen zoals slaapproblemen
  • boosheid en verbazing als mensen horen hoeveel diefstal en fraude er is: morele verontwaardiging
  • veranderende opvattingen over goed en kwaad
  • verlies aan vertrouwen in mensen, politiek of in de gehele samenleving
  • aantasting van het rechtsgevoel van mensen
  • het gevaar dat mensen voor eigen rechter gaan spelen

 

Maatschappelijke ontwikkelingen die invloed hebben op de mate van criminaliteit:

  • afnemend gezag van de overheid
  • afnemende betekenis van het maatschappelijke middenveld: burgers zijn minder betrokken bij de samenleving
  • minder sociale controle
  • veranderend normen en waardenbesef: gehoorzaamheid is afgenomen en heeft plaats gemaakt voor vrijheid
  • toegenomen welvaart: meer diefstal want er is meer te halen
  • De afgenomen pak en strafkans: mensen durven meer risico’s te nemen
  • Werkloosheid: door geldproblemen zijn mensen sneller bereid te stelen
  • Technologische ontwikkelingen: cybercriminaliteit ontstaat.
  • Internationalisering: de open grenzen geven criminelen meer kansen

Iedereen is op een manier betrokken bij criminaliteit, als dader of als slachtoffer. Dit kan ook tegenstrijdig zijn. Preventief fouilleren maakt het opsporen van criminelen makkelijker, maar tast de privacy wel aan.

Twee tegenstrijdigheden die ontstaan:

  • De veiligheidsparadox: het verschijnsel dat hoe meer veiligheid we hebben, hoe erger we een inbreuk daarop ervaren.
  • De veiligheidsutopie: het onhaalbare verlangen naar het samenvallen van maximale vrijheid en maximale veiligheid

Een maatschappelijk probleem zoals criminaliteit vraagt ook om een gemeenschappelijke oplossing. Er zijn allerlei particuliere initiatieven om de overlast in de buurt te beperken, zoals buurtwachten. Bedrijven investeren miljoenen in de beveiliging van hun panden. Tal van maatschappelijke instellingen bieden hulp aan slachtoffers, zoals het Meldpunt Discriminatie en Slachtofferhulp Nederland (MDSN).

 

Ook is criminaliteit een politiek probleem. Het handhaven van de openbare orde en het verschaffen van veiligheid hoort tot de basisfuncties van de overheid. Omdat criminaliteit een ernstige bedreiging voor de rechtsorde vormt, staat de bestrijding ervan hoog op de politieke agenda. Over de beste manier om criminaliteit te bestrijden zijn de politieke partijen het nog niet met elkaar eens.

 

Hoofdstuk 2

2.1

Indeling van criminaliteit volgens het CBS:

  • Delicten tegen de openbare orde en gezag: uitschelden politieagent
  • Geweldsdelicten tegen leven en persoon: doodslag, mishandeling
  • Ruwheidsdelicten: vernieling, graffiti
  • Vermogensdelicten: diefstal, inbraak, verduistering
  • Seksuele delicten: aanranding, verkrachting
  • Verkeersdelicten: autorijden onder invloed
  • Drugsdelicten: productie, verkoop en bezit van harddrugs
  • Economische delicten: verkopen van besmet vlees
  • Milieudelicten: dumpen chemisch afval, illegaal kappen van bomen

De samenvatting gaat verder na deze boodschap.

Verder lezen
Gids Leraar worden

Alles wat je moet weten over leraar worden

 

Veelvoorkomende criminaliteit: kleine criminaliteit zoals winkeldiefstal, graffiti en fietsendiefstal.

Zware criminaliteit: Ernstige vormen van criminaliteit zoals moord, inbraak, afpersing, overvallen en verkoop van harddrugs.

Georganiseerde criminaliteit: Deze beperkt zich niet tot één categorie of één soort delict. Meestal heeft dit soort criminaliteit te maken met drugs, het witwassen van geld, wapensmokkel, prostitutie, vrouwenhandel en mensensmokkel.

 

2.2

Doordat de aandacht van de media niet evenwichtig is hebben wij een vertekend beeld van de criminaliteit. Door eenzijdige berichtgeving over criminaliteit ontstaat er bij het grote publiek een stereotiep (een vaststaand beeld dat ontstaat van een bepaald verschijnsel omdat de media steeds op dezelfde manier over het onderwerp berichten) en een generaliserend beeld (dat er uit een of enkele bijzondere gevallen een algemene conclusie wordt afgeleid). In dit verband spreken we ook wel van framing.

 

Bij het kiezen van de media speelt de referentiekader een sturende rol. Mensen kiezen namelijk de media die hun opvattingen en verwachtingen bevestigen. Door de media wordt dus de mening referentiekader van de burgers gevormd én bevestigd. Maar ook de eigen ervaringen hebben er invloed op. Als je zus bvb is opgepakt, dan maak je het proces van dichtbij mee. Dit beïnvloedt je mening over criminaliteit en de aanpak ervan.

 

 

 

2.3

Bij kwantitatieve onderzoeksmethoden wordt een groot aantal gegevens verzameld, die vervolgens in percentages worden uitgedrukt. Bij kwalitatief onderzoek wordt er informatie verzameld die wat diepgaander is. Hierbij wordt er vaak gebruik gemaakt van diepte interviews. Het doel hiervan is om meer inzicht te krijgen in de criminaliteit. 

 

Geregistreerde criminaliteit: misdrijven die door mensen bij de politie zijn aangegeven of die door de politie zelf zijn ontdekt.

Proces verbaal: een schriftelijk verslag waarin de politie of een andere opsporingsambtenaar informatie geeft over het tijdstip, de plaats en de toedracht van een overtreding, misdrijf of ongeluk.

Rechtbankstatistieken registreren alle misdrijven waarbij een rechter uitspraak doet. Het merendeel van de misdrijven worden echter niet behandeld door de rechter.

 

Politiestatistieken geven echter niet alle delicten weer:

  • mensen doen soms geen aangifte. Als je fiets gestolen wordt verwacht je dat je fiets nooit meer terecht komt en de dader toch niet gestraft wordt.
  • sommige delicten blijven onzichtbaar omdat ze nooit worden ontdekt, zoals zakkenrollen.

Onderzoeksgegevens zijn betrouwbaar als ze zijn gebaseerd op waarnemingen die, onder dezelfde omstandigheden herhaald, steeds dezelfde uitkomst geven.

Niet betrouwbare politiestatistieken:

  • selectieve opsporing: houdt de politie het alcoholgebruik op de weg in de gaten, gaan zij meer dronken rijders registreren terwijl het fenomeen misschien wel afneemt door de extra controles.
  • Door nieuwe wetten groeit het aantal delicten. Zo kan een overtreding veranderen in een misdrijf, rijden onder invloed bvb.
  • subjectieve beoordeling: wat de ene officier mishandeling noemt, noemt de ander doodslag.
  • verschillende belangen: een politiecommissaris die bang is voor bezuinigingen wilt een hoog aantal delicten, een minister van Justitie wilt een zo laag aantal delicten.
  • de interpretatie van cijfers: de cijfers worden gekoppeld aan de groei en de leeftijdsopbouw van de bevolking.

 

Om een beeld te krijgen van de niet-geregistreerde criminaliteit (verborgen criminaliteit), wordt gebruik gemaakt van slachtofferenquêtes en daderenquêtes.

Bij slachtofferenquêtes vragen onderzoekers aan zo veel mogelijk  mensen of zij in een bepaalde tijdsperiode slachtoffer zijn geweest van een misdrijf. Voordeel: misdrijven zoals fietsendiefstal komen eerder aan het licht.

Bij daderenquêtes wordt aan mensen gevraagd of zij bepaalde misdrijven hebben gepleegd. Zo kun je veel beter slachtofferloze criminaliteit meten, denk maar aan drugshandel en afval storten.

Deze enquêtes zijn ook niet altijd betrouwbaar:

  • Niet alle categorieën mensen worden ondervraagd. Illegalen, toeristen en jongeren onder de 15 worden vaak niet gevraagd.
  • Over sommige misdrijven zoals seksuele delicten wordt vaak gezwegen.
  • Het gaat om een subjectieve meting. De één voelt zich na een klap in een café al slachtoffer van een misdrijf, terwijl een ander dit voorval snel zal vergeten.
  • Dit soort enquêtes zijn altijd steekproeven. Veelvoorkomende criminaliteit is representatief voor de bevolking, maar een roofoverval komt weinig voor, dus de kans is groot dat niemand uit de steekproef een dergelijk delict van dichtbij heeft meegemaakt.

 

Goed onderzoek doen heeft te maken met drie criteria:

  • de betrouwbaarheid: hetzelfde onderzoek door een andere wetenschapper moet dezelfde resultaten opleveren.
  • de validiteit: het onderzoek meet precies datgene wat het moet meten.
  • generaliseerbaarheid: de mate waarin uitkomsten van een onderzoek als algemeen geldend kunnen worden beschouwd.

 

 

Hoofdstuk 3

3.1

Als we kijken naar verschillende soorten criminaliteit, zien we een ongelijke verspreiding. Dit heeft te maken met:

  • geslacht
  • leeftijd
  • maatschappelijke positie
  • etnische afkomst
  • woonomgeving


Geslacht: Criminaliteit is vooral een zaak van mannen. Dit zou te maken kunnen hebben met het verschil in agressiviteit of met de ongelijke machtsverhoudingen. Criminele vrouwen en meisjes houden zich vooral bezig met diefstal.

Leeftijd: Vooral in de adolescentie (16-23 jaar) plegen mensen delicten. Enkele kenmerken van jeugdcriminelen:

  • weinig besef van geldende normen omdat ze die niet van huis hebben meegekregen
  • relatief veel problemen zoals verslavingen, schulden en een slechte thuissituatie
  • gebrekkige sociale vaardigheden, waardoor zij er niet in slagen zich uit de problemen te werken
  • weinig perspectief op werk en in de carrière.

 

Maatschappelijke positie: Mensen met een lagere maatschappelijke positie zijn vaker betrokken bij agressieve criminaliteit. Vermogensdelicten zoals belastingonderduikers zijn meestal te vinden in de hoge en de middenklasse. Ze worden lang niet altijd opgespoord, maar als dat gebeurd krijgen ze een boete van de Belastingdienst.

Etnische afkomst: Allochtonen komen over het algemeen vaker in aanraking met criminaliteit dan autochtonen. Vooral jonge allochtonen komen in aanraking met justitie.

Woonomgeving: Inwoners van grote steden plegen vaker delicten dan inwoners van kleine steden en dorpen. In grote steden wonen meer kansarme jongeren, er is minder sociale controle en meer gelegenheid voor crimineel gedrag.

 

3.2

Criminologie is de wetenschap die onderzoek doet naar strafbaar gedrag en de gevolgen van criminaliteit voor de samenleving. Criminologen maken daarbij gebruik van kennis uit de biomedische, psychologische en sociale wetenschappen.

De beschrijvende criminologie is erop gericht een helder en compleet beeld te geven van de aard en omvang van criminaliteit. De werkelijke omvang wordt onderzocht door enquêtes. Deze tak van criminologie inventariseert daarnaast de kenmerken van verschillende soorten criminaliteit en beschrijft de verschillen tussen daders en slachtoffers.

De theoretische criminologie probeert crimineel gedrag te verklaren. We onderscheiden twee soorten benaderingen:

  • Theorieën die criminaliteit proberen te verklaren vanuit de individuele situatie. Microniveau noemen we dit.
  • Theorieën die de oorzaken van criminaliteit zoeken in structurele en culturele kenmerken van samenlevingen als geheel. Dit noemen we macroniveau.

 

Microniveau

Bij microniveau wil je weten of de verschillen tussen criminele en niet criminele mensen gevolg zijn van aanleg (nature) of van opvoeding (nurture). Criminologen hebben onderzoek gedaan naar een kleine groep van criminelen die behoren tot de categorie ‘persistente delinquenten’. Dit zijn daders die regelmatig ernstige delicten plegen. Bij deze groep is vooral gekeken naar de biologische, psychologische en sociaalpsychologische  kenmerken die hun gedrag zouden kunnen verklaren.

 

Hieruit is gebleken dat er een relatie bestaat tussen biologische, neurologische en psychologische factoren en de kans op crimineel gedrag.Mensen met asociaal gedrag hebben bijvoorbeeld:

  • een lagere hartslag
  • een verhoogde testosteronspiegel
  • Ook zijn er persoonlijkheidsstoornissen vastgesteld

Toch lukt het biologen niet om een eenduidig causaal verband vast te stellen tussen aangeboren biologische kenmerken en crimineel gedrag. Niet iedereen met een hoge testosteronspiegel is crimineel. Het is dus niet determinerend: allesbepalend voor crimineel gedrag.

 

Sociaalpsychologen zoeken de verklaring van crimineel gedrag in de risicofactoren van de directe leefomgeving van de delinquenten:

  • Gezin: dit is de voedingsbodem voor het latere functioneren van mensen. Als ouders hun kinderen niet corrigeren weten de kinderen niet waar de grens ligt. Ze proberen steeds meer de grens op te zoeken. Ook verwaarlozing, mishandeling en incest kunnen leiden tot later crimineel gedrag.
  • School: hier komen kinderen in aanraking met nieuwe normen, zoals aanwezigheid, op tijd komen en huiswerk maken. Jongeren die hier niet in slagen hebben later een grotere kans om met justitie in aanraking te komen. Er is een rechtstreeks verband aangetoond tussen spijbelgedrag en licht crimineel gedrag. 
  • Opgroeien in een achterstandswijk. Hier lopen kinderen meer risico om crimineel te worden dan kinderen uit de meer welvarende buurten. Ook treed hier normvervaging op, verveling slaat toe bij gebrek aan speeltuinen en potentiële boefjes worden niet gecorrigeerd.
  • Invloed van de leeftijdgenoten. Veel vormen van criminaliteit worden in groepsverband uitgevoerd. Dit komt door groepsdruk. Een ander gevolg is het verdwijnen van het schuldgevoel. Hier komt neutralisatie bij kijken. Dit betekent het ontkennen van de eigen verantwoordelijkheid voor crimineel gedrag.

 

Macroniveau

Criminologen die strafbaar gedrag verklaren vanuit de maatschappelijke omstandigheden en ontwikkelingen letten vooral op sociologische factoren zoals maatschappelijke ongelijkheid en subculturele verhoudingen. Deze maatschappelijke ongelijkheid kan leiden tot een gevoel van sociale onrechtvaardigheid, waardoor de kans op crimineel gedrag groter is. Maatschappelijke ongelijkheid vergroot ook de kans op sociale desintegratie: dat mensen zich niet langer verbonden voelen met anderen in de samenleving. Waar geen sociale cohesie heerst komt criminaliteit vaker voor.

Crimineel gedrag kan ook een gevolg zijn van conflicten tussen de dominante cultuur en bepaalde subculturen. De overheidsbemoeienis kan zorgen voor vervreemding: als mensen het gevoel hebben dat zij buiten de samenleving staan. Normloosheid ligt dan op de loer, waardoor strafbaar gedrag door de groep niet langer afgekeurd wordt.

 

3.3

Theorieën over criminaliteit:

Aangeleerd of aangeboren

Edwin Sutherland deed onderzoek naar jongeren in de getto’s en kwam erachter dat de criminele jongeren bijna altijd contact hadden met andere criminelen. Het zou volgens hem dus aangeleerd zijn.

 Edward Wilson kwam erachter dat menselijk gedrag ook door de genetische factor beïnvloed wordt, dus aangeboren.

 

Gelegenheidstheorie

Volgens Adam Smith kiest ieder individu steeds voor zichzelf de meest gunstige keuze. De mens is een calculerend wezen die de kosten en baten tegen elkaar afweegt.

Marcus Felson vertaalde de theorie naar de criminologie, en heeft er een eenvoudige formule van gemaakt. Het niveau van criminaliteit wordt bepaald door de aanwezigheid van daders, doelwitten en afwezigheid van sociale bewaking, de gelegenheid maakt de dief.

 

Anomietheorie

De Amerikaanse Robert Merton zoekt de verklaring in de maatschappelijke ongelijkheid. Iedereen in de westerse samenleving wil zo hoog mogelijk op de maatschappelijke ladder komen. Niet iedereen lukt dat. Sommige mensen accepteren hun beperkingen, anderen zoeken toevlucht in niet-legitieme middelen. Ongelijkheid is er nog steeds en die wordt extra sterk gevoeld bij degenen die onderaan de ladder blijven staan.

Theorie van de delinquente subcultuur

Albert Cohen beschrijft hoe delinquente subculturen ontstaan. Hij stelt dat de doelen van jongeren uit lagere sociaaleconomische klassen onbereikbaar zijn door status. Het besef van ongelijkheid is schadelijk voor het gevoel van eigenwaarde. Zij keren zich af en vormen gangs van gelijkgezinden. Het is expressief en bedoeld om zich te onderscheiden. In een overval gaat het niet over de buit maar om de provocatie en de status die dit genereert binnen de gang en de samenleving.

 

Etiketteringstheorie

Howard Becker stelt dat de sociale afwijzing van mensen juist de oorzaak van hun criminele gedrag is. Als mensen het etiket van crimineel opgeplakt krijgen gaan zij zich ook crimineel gedragen.

 

Bindingstheorie

Travis Hirschi stelde zichzelf de vraag waarom de meeste mensen geen misdaden plegen. Dat we ons goed gedragen komt doordat we onze bindingen niet op het spel willen zetten. Mensen bij wie de bindingen ontbreken zijn eerder geneigd te vervallen tot normoverschrijdend en crimineel gedrag. Na een tijdje als jongeren een vaste relatie en baan hebben vertonen zij geen crimineel gedrag meer.

 

Socialecontroletheorie

Robert Sampson en John Laub stellen dat het ontbreken van sancties crimineel gedrag stimuleert. Onder sancties verstaan zij de formele straffen en berispingen van politie en justitie.

 

Differentiële-associatietheorie

Edwin Sutherland stelde dat er patronen bestaan in crimineel gedrag die samenhangen met de waarden en normen van de verschillende sociale milieus die binnen een samenleving bestaan. Mensen zijn op een verschillende manier verbonden met criminaliteit. Mensen uit hogere milieus doen vaak aan witteboordencriminaliteit terwijl mensen uit lage milieus doen aan zakkenrollen.

 

Hoofdstuk 4

4.1

Rechtsstaat: Een land waar burgers met wetten worden beschermd tegen macht en willekeur door de overheid.

Sommige regels zijn zo belangrijk dat ze worden vastgelegd in wetten. Voor rechters is de wet daarom de belangrijkste rechtsbron: Een officieel document waarin een rechtsregel is vastgelegd. Andere rechtsbronnen zijn: de gemeentelijke en provinciale verordeningen.

Rechtsregels onderscheiden zich van andere regels doordat ze voor iedereen in het land bindend zijn.

 

Een andere belangrijke rechtsbron is de jurisprudentie: Het geheel van rechterlijke uitspraken. De Hoge Raad stelt bijvoorbeeld dat niet tastbare dingen zoals belminuten stelen wel strafbaar is. Dit leidt tot nieuwe wetgeving. Als blijkt dat rechters een wet niet goed interpreteren kunnen de kamerleden een voorstel doen om de wet aan te passen. Na goedkeuring van het parlement zal de wet aangepast worden.

 

Rechtsregels hebben enkele belangrijke functies:

  • Rechtszekerheid bieden. Rechtsregels geven aan wat wel en niet is toegestaan. Ze geven onderlinge verhoudingen tussen burgers, instanties en de overheid. Daardoor sta je als burger nooit machteloos, je mag niet zomaar ontslagen worden.
  • Orde aanbrengen in de maatschappij. De verhoudingen tussen burgers onderling en tussen burgers en overheid worden geregeld.
  • Onafhankelijke rechtspraak waarborgen. Burgers kunnen rekenen op gelijke en onafhankelijke rechtspraak.
  • Conflicten vreedzaam kunnen oplossen. Als mensen ruzies of conflicten met elkaar hebben dan kunnen ze de zaak aan de rechter voorleggen. Hier wordt eigenrichting mee voorkomen. Dit betekent dat burgers zelf voor rechter gaan spelen.

 

In Nederland is er sprake van een sociaal contract tussen de burgers en de overheid. Dit houdt in dat er een soort stille afspraak is tussen burgers en overheid. Zo is afgesproken dat de overheid bepaalde bevoegdheden krijgt om het recht te handhaven. In ruil daarvoor schendt de overheid de rechten van de burgers niet. De overheid heeft ook de nodige geweldsmonopolie, waarbij de politie een wapenstok mag gebruiken tegen vechtende voetbalsupporters.

 

Doelen van de rechtspraak in drie grondbeginselen:

  • Machtenscheiding, hierdoor wordt voorkomen dat één groep alle macht krijgt
  • Grond of vrijheidsrechten.
  • Legaliteitsbeginsel. De overheid is zelf ook gebonden aan de regels en wetten

 

De grondbeginselen zijn vastgesteld in de grondwet en in internationale verdragen zoals het Europees Verdrag ter bescherming van de Rechten van de Mens (EVRM). Nederland heeft ook de Universele Verklaring van de Rechten van de Mens ondertekend (UVRM).

 

4.2

De drie machten:

  • wetgevende macht:

De regering en het parlement maken wetten en bepalen welk gedrag strafbaar is en wat de maximumstraffen zijn.

  • uitvoerende macht:

Regering. De taak wordt eigenlijk uitgevoerd door ambtenaren. Hun belangrijkste taak is het opsporen van strafbare feiten en het vervolgen van verdachten. De verantwoording ligt daar bij het Openbaar Ministerie, dat bestaat uit alle officieren van justitie. Zij worden ook geholpen door politie en opsporingsambtenaren zoals de SZW, FIOD, en AIVD. Verantwoordelijk voor de politie zijn de burgemeester en de minister van Binnenlandse Zaken.

  • rechterlijke macht:

Berechting gebeurt door onpartijdige rechters die onafhankelijk zijn van regering en parlement. Om de onafhankelijkheid van de rechters te waarborgen is deze uitgewerkt in een aantal regels en wetten.

 

In het Wetboek van Strafvordering staan regels waaraan de rechtsgang moet voldoen. Het doel is om te voorkomen dat fundamentele grondrechten worden geschonden. Enkele regels uit het strafprocesrecht:

  • Iedereen heeft recht op een eerlijk proces
  • Volgens de onschuldpresumptie is iedereen die verdacht wordt van een strafbaar feit onschuldig totdat zijn schuld is bewezen
  • Dwangmaatregelen zoals vasthouden van een verdachte, zijn aan wettelijke grenzen gebonden. Het ontnemen van iemands vrijheid is een schending. De overheid heeft wel het recht iemand tijdelijk in hechtenis te nemen, maar ze moeten zich aan regels houden. Er is een regel die bepaalt hoe lang iemand in voorarrest kan worden gehouden.
  • Iedereen heeft recht op adequate verdediging. Elke verdachte heeft het recht om zich zo goed mogelijk te verdedigen. De meeste mensen nemen een advocaat of krijgen een proDeoadvocaat toegewezen.

 

Ook het slachtoffer krijgt rechten, zoals het spreekrecht tijdens rechtszaken. Als het slachtoffer niet in staat is om te verschijnen, leest de rechter een verklaring voor. Daarnaast bestaat de mogelijkheid een schadevergoeding te vragen.

 

In het Wetboek van Strafrecht komen de grenzen van de overheid tot uiting. Enkele voorbeelden:

  • Het strafbaarheids of nulla poenabeginsel. Dit houdt in dat een persoon alleen gestraft kan worden voor iets wat in de wet strafbaar is gesteld.
  • De maximumstraf. Per delict is wettelijk vastgesteld wat de maximumstraf is dat de rechter mag opleggen.
  • Het hele procedure van vooronderzoek tot terechtzitting is gebonden aan wettelijke voorschriften. Het niet correct naleven van deze vormvoorschriften kan vormfouten opleveren. Als hierdoor het recht op eerlijk recht wordt aangetast, kan de rechter strafvermindering geven. Als er een huiszoeking is gedaan zonder toestemming dan is dat onrechtmatig verkregen bewijs.
  • De ne bis in idemregel. Wanneer een rechter een uitspraak heeft gedaan, kan de betrokkene niet voor hetzelfde strafbare feit voor een tweede keer worden vervolgd. Er zijn wel twee uitzonderingen:
    • Als het in het voordeel is van de verdachte of veroordeelde kan een zaak opnieuw door de Hoge Raad worden bekeken. Zoals bij Lucia de B.
    • Als er zware aanwijzingen zijn dat een verdachte onterecht is vrijgesproken kan de Hoge Raad de zaak heropenen.
  • Geen straf zonder schuld. De wet straft niet als de dader geen schuld heeft aan het delict en bijvoorbeeld ontoerekeningsvatbaar is.
  • Verjaring. Na 10 jaar kan iemand niet meer vervolgd worden door zijn misdrijven.

 

 

4.3

De beginselen van de rechtsstaat leiden steeds opnieuw tot een afweging van belangen en afspraken over opsporingsbevoegdheden. Dit zien we vooral in het dilemma van de rechtsstaat waarbij rechtsbescherming en rechtshandhaving botsen. We willen beschermd worden voor  criminaliteit, maar willen dat onze privacy wordt beschermd. Het dilemma noemen we ook wel de veiligheidsutopie. Hoeveel vrijheid willen we opofferen?

 

Enkele voorbeelden waar spanningen bij ontstaan:

  • Wetten die onze vrijheid beperken: de algemene identificatieplicht. Deze maatregel kan discriminerend werken voor bepaalde bevolkingsgroepen.
  • Ruime opsporingsbevoegdheden: de opsporingsbevoegdheden van politie zijn verruimd. Zo mag de politie onder voorwaarden infiltreren.
  • De dubbele pet van de politie: de politie heeft naast de opsporingstaak ook de taak om hulp te verlenen en de openbare orde te handhaven.
  • De dubbele pet van het Openbaar Ministerie: leden van het OM werken onder verantwoordelijkheid van het Ministerie van Veiligheid en Justitie, maar behoren ook  tot de rechterlijke macht. Zij hebben dus naast de taak om strafbare feiten op te sporen de bevoegdheid om bepaalde zaken wel en andere niet voor de rechter te brengen.
  • Spanning tussen politie en OM: als de politie een verdachte arresteert die vervolgens door het OM op grond van het opportuniteitsbeginsel wordt vrijgelaten. Dit houdt in: dat vervolging niet opportuun, dat wil zeggen niet in het algemeen belang is. Een roofoverval gaat voor op een fietsendiefstal.
  • Spanning tussen wetgever en rechter: door andere inzichten kan het zijn dat een rechter de wet anders interpreteert dan de wetgever.
  • Werkdruk: de Raad voor de Rechtspraak regelt de organisatie en de financiën van de rechtbanken en zorgt ervoor dat rechtszaken snel en effectief worden uitgevoerd. Een grote nadruk kan ertoe leiden dat rechters te snel en minder nauwkeurig rechtszaken afwerken.
  • Spanning tussen politici en de rechters: als politici zich bemoeien met rechtszaken die nog onder de hamer zijn, botst de onafhankelijke rechtspraak met de andere twee machten.

 

Klassenjustitie: Het sociale milieu heeft invloed op de opsporing, vervolging en berechting van verdachten. Mensen uit hoge sociale milieus worden vaker bevoordeeld dan mensen uit lage sociale klassen.

  • De politie kan zelf kiezen wie ze aanhoudt en waar ze mensen voor bekeurd.
  • Mensen uit een lage klasse maken een grotere kans om door de officier van justitie vervolgd worden dan personen uit een hoger milieu voor hetzelfde misdrijf.
  • Rechters straffen niet altijd gelijk. Laagopgeleiden worden vaker vastgezet terwijl hoogopgeleiden vaak een taakstraf krijgen.

 

Twee oorzaken voor het ontstaan van klassenjustitie:

  • Verdachten met een betere maatschappelijke positie zijn beter in staat om belangen te behartigen. Zij weten hun rechten en dit kan een lagere straf tot gevolg hebben.
  • Door vooroordelen en stereotypering kan een rechter bij een hoogopgeleide verdachte andere verwachtingen hebben van het effect van een straf dan bij een laagopgeleide. Doordat de laagopgeleide eerder in de gevangenis beland, is er een grotere kans dat de laagopgeleide crimineel wordt. Zo klopt de uitspraak van de  rechter toch (selffulfilling prophecy).

 

Hoofdstuk 5

5.1

Kenmerken voor het integraal veiligheidsbeleid:

  • De nadruk ligt op het voorkomen van onveiligheid
  • Bij zware criminaliteit speelt het strafrecht een primaire roll
  • De overheid vindt dat bedrijven, maatschappelijke organisaties en burgers medeverantwoordelijk zijn voor het voorkomen van criminaliteit. Daarom zoekt de overheid samenwerking met bvb Bureau Jeugdzorg

 

Repressief: Als de overheid de nadruk legt op strafrechtelijk optreden, op strenger straffen en het uitbreiden van de capaciteit en de bevoegdheden van politie en justitie.

Preventief: Als de nadruk ligt op het aanpakken van maatschappelijke oorzaken van crimineel gedrag.

 

Enkele voorbeelden van preventieve maatregelen:

  • Meer (sociale) controle
  • Voorlichting over hoe je je computer beveiligd tegen internetcriminelen
  • Zorgen voor een veilige omgeving
  • Structurele maatregelen. Werkloosheid zorgt voor meer criminaliteit.

 

Repressief optreden door politie en justitie: het opsporings- en vervolgingsbeleid.

Vier onderdelen van het repressieve beleid van de overheid dat zich richt op misdaden:

  • Opsporing: het werk van de politie en het OM, gecoördineerd door de minister van Veiligheid en Justitie.
  • Vervolging: het voor de rechter brengen van een verdachte van een misdrijf is de taak van het OM. De officieren van Justitie bepalen welke zaken ze vervolgen.
  • Gevangenisbeleid: door het ontwerpen van verschillende gevangenisregimes  probeert de overheid invloed uit te oefenen op de resocialisatiekansen van verschillende groepen gevangenen. Sommige gevangenen krijgen studietijd.
  • Nieuwe wetgeving: de Nederlandse wetboeken worden regelmatig aangepast waardoor sommige regels verdwijnen.

 

Ontwikkelingen op het gebied van veiligheidsbeleid:

  • de uitbreiding van bevoegdheden: door de wet BOB heeft de overheid nieuwe bevoegdheden om mogelijke wetsovertreders in een vroeg stadium op te sporen.
  • toegenomen inbreuk op de persoonlijke levenssfeer: om criminaliteit te voorkomen, dringt de overheid steeds meer door in de persoonlijke levenssfeer van burgers.
  • Het in elkaar schuiven van criminaliteitsbestrijding en de bestrijding van overlast leiden tot nieuwe maatregelen zoals de bevoegdheid van burgemeesters om voetbalwedstrijden van tevoren te verbieden.
  • Omdat EUlidstaten hun wetgeving steeds meer op elkaar afstemmen is er een groeiende internationale invloed op ons criminaliteitsbeleid. Nederland wordt zo gedwongen om het beleid aan te passen.
  • Een effectievere aanpak van veelplegers: verschillende kleine strafzaken worden bij elkaar opgeteld om criminelen voor een langere tijd achter de tralies te zetten.

 

5.2

Soorten criminaliteit:

  • veelvoorkomende zoals graffiti spuiten, winkeldiefstal en vandalisme

Veel gemeenten steunen preventieprojecten, bijvoorbeeld het aanstellen van huismeesters in flats waar veel vandalisme plaatsvindt. Daarnaast heeft de overheid repressieve mogelijkheden. Bij vandalisme wordt nadruk gelegd op het herstellen van schade door bijvoorbeeld taakstraffen.

  • jeugdcriminaliteit

Het jeugdstrafrecht voor 12 tot 18 jarigen is een belangrijk middel. Overtredingen en misdrijven worden door een kinderrechter in een besloten rechtszaal behandeld. Sinds 2014 is er een adolescentenstrafrecht, dat bij zware delicten van 16 en 17-jarigen het volwassenenstrafrecht toe kan passen. Voor 18 tot 23-jarigen kan het jeugdstrafrecht toegepast worden. Jongeren die voor het eerst een klein misdrijf plegen komen bij Bureau Halt waar ze een taakstraf uit moeten voeren.

  • georganiseerde criminaliteit

Vele zware criminaliteit wordt uitgevoerd door grote georganiseerde bendes. Om dit te bestrijden hebben de politie en justitie meer opsporingsbevoegdheden gekregen. Ze mogen gebruik maken van anonieme getuigen en er kunnen kroongetuigen ingezet worden. Dit is een verdachte die een getuigenverklaring aflegt in ruil voor strafvermindering.

  • witteboordencriminaliteit zoals het witwassen van geld, fraude

Deze criminaliteit wordt vaak uitgevoerd door makelaars, accountants enz. Steeds vaker wordt er gesproken van organisatiecriminaliteit. Om illegale financiële constructies bloot te leggen werken financiële rechercheurs samen met de Belastingdienst. De Wet Wwft verplicht casino’s en banken om verdachte financiële transacties te melden.

  • terrorisme

Gemeenten proberen samen met moskeebesturen het aantal Nederlandse jongens dat naar Syrië wilde om mee te vechten terug te drinken. Verdachte personen worden doorgegeven aan het OM. Deze geeft de politie de opdracht om mogelijke terroristen op te sporen. Sinds de Wet terroristische misdrijven hoeft daarbij niet langer sprake te zijn van een redelijk vermoeden van schuld aan bepaalde handelingen.

 

5.3

Sociaaldemocraten: veel crimineel gedrag hangt samen met de maatschappelijke context waarin mensen leven. De overheid moet misdaden aanpakken en een preventief veiligheidsbeleid voeren. Burgers moeten bewust zijn van de regels die ze overtreden. Criminelen moeten na het uitzitten van de straf een nieuwe kans krijgen in de maatschappij. Pragmatisch moralisme: Gedragsregels worden pas echt nageleefd wanneer ook de achterliggende waarden erkend worden.

 

Liberalen: Het nastreven van eigenbelang binnen de kaders van de wet heet rationalistisch individualisme. De burger wordt gezien als een zelfdenkend, rationeel wezen. De eigen verantwoordelijkheid wordt sterk benadrukt. Ze zijn tegen het voorschrijven van de overheid van regels. Asociaal gedrag moet echter streng worden aangepakt. Bestraffen van overtreders hoort bij de taak van de overheid.

 

Christendemocraten: De mens is geneigd tot het kwade. Criminaliteit wordt veroorzaakt door individuen die onbewust en bewust de regels overtreden. Het uitgeholde normbesef heeft een negatieve invloed op de veiligheid in ons land. School en het gezin moeten wijzen op de waarden en normen en op respect voor anderen.

 

Hoofdstuk 6

6.1

Strafproces: opsporen, bewijsmateriaal wordt verzameld, vervolging, straf.

Sinds 2013 is er een nationale politie waardoor de politie een grotere bijdrage kan leveren aan de veiligheid van onze samenleving. De belangrijkste taken van de politie:

  • Handhaving van de openbare orde
  • Hulpverlening
  • Opsporen

 

Opsporing wordt verricht als er een redelijk vermoeden bestaat dat iemand een strafbaar feit heeft gepleegd. Een redelijk vermoeden is als je op heterdaad wordt betrapt. Als je wordt gearresteerd kan de politie je in hechtenis houden zodat het OM sterker staat in de rechtszaak tegen de verdachte. De proactieve aanpak: opsporingsmethoden worden ingezet om juist de voorbereiding van strafbare feiten te traceren. Dit noemen we ook wel vroegsporing.

 

In de politiewet staan de bevoegdheden van de politie en in welke situatie de politie dwangmiddelen mag gebruiken. Sinds de Wet bijzondere opsporingsbevoegdheden zijn de bevoegdheden van politie en justitie uitgebreid.

 

De politie heeft voor de volgende onderstaande bevoegdheden geen toestemming nodig van de officier van justitie:

  • een verdachte staande houden. Dit betekent iemand vragen om zijn personalia. Op het werk en in een voetbalstadion mag dit zonder noodzaak.
  • een verdachte arresteren. Verzet hiertegen is niet toegestaan. Iemand wordt gearresteerd als hij een strafbaar feit heeft gepleegd.
  • fouilleren: er mag aan het lichaam en de kleding van een verdachte gevoeld worden. Dit mag alleen als het bijdraagt aan het oplossen van een strafbaar feit of als de veiligheid wordt bedreigd.
  • in beslag nemen: bewijsmateriaal mag in beslag genomen worden.
  • de vrijheid benemen: de politie mag een verdachte maximaal 6 uur vasthouden voor verhoor. Als het om zwaardere misdrijven gaat dan mag de politie een verdachte langer vasthouden. Dit heet inverzekeringstelling en duurt drie dagen met een mogelijke verlenging van nog drie dagen. De officier van justitie moet hier goedkeuring voor geven. Na de inverzekeringstelling kan de verdachte nog 104 dagen in voorlopige hechtenis gehouden worden. De eerste 14 dagen (inbewaringstelling) is er goedkeuring van de rechtercommissaris nodig en voor de overige dagen (gevangenhouding) goedkeuring van een rechtbank.


Wel toestemming nodig van de officier van justitie:

  • Huiszoeking: de politie mag alleen een huis binnengaan om iemand te arresteren met een machtiging tot binnentreden. Bij een machtiging tot huiszoeking mag de politie in het huis op zoek naar bewijzen.
  • Inzetten van infiltranten: dit zijn undercoveragenten die een misdaadorganisatie binnendringen om informatie over die organisatie te verzamelen. Soms wordt deze agent gedwongen om een strafbaar feit te plegen.
  • Uitvoeren van inkijkoperaties: om te zien of ergens strafbare feiten worden gepleegd of het plaatsen van bugs om te kunnen afluisteren.
  • Gecontroleerde doorvoer: Om meer zicht te krijgen op een criminele organisatie kan de politie besluiten om drugs of wapens pas op een later moment in beslag te nemen.
  • De politie mag informanten geld betalen: dit zijn leden van een misdaadorganisatie die de politie informatie doorspelen.
  • Preventief fouilleren: de politie mag in sommige gevallen fouilleren zonder dat er sprake is van een verdenking. In een uitgaanscentra wordt dit geregeld door de burgemeester, gemeenteraad en in samenspraak met de officier van justitie.

 

6.2

De officier van justitie geeft leiding aan het opsporingsonderzoek dat in de praktijk wordt uitgevoerd door de politie. Als het voldoende bewijs oplevert kan de officier van justitie besluiten de zaak aan de rechter voor te leggen. Alle officieren van justities bij elkaar vormen het OM. Dit is een onderdeel van het  Ministerie van Veiligheid en Justitie. Bij de gewone rechtbank heet de openbare aanklager officier van justitie, bij het gerechtshof heet hij advocaat-generaal en bij de Hoge raad procureur-generaal.

 

Proces-verbaal: dossier met bewijsmateriaal, getuigenverklaringen en andere gegevens.

De redenen waarom een officier van justitie kiest voor seponeren (geen vervolging):

  • een veroordeling lijkt niet haalbaar
  • de verdachte is al op een andere manier gestraft
  • vervolging is niet in het algemeen belang

 

Als de officier voorwaarden verbindt aan het seponeren spreken we van een voorwaardelijk sepot. De verdachte moet dan bijvoorbeeld naar hulpverleners om van zijn verslaving af te komen.

 

De officier van justitie kan ook bij lichte misdrijven en overtredingen een transactie aanbieden. Dit heeft de vorm van een geldboete of taakstraf en wordt ook wel schikking genoemd. Als de verdachte dit aanvaard hoeft hij niet voor de rechter te komen.

 

Sinds 2008 heeft de officier van justitie de mogelijkheid om bij lichtere gevallen zelfstandig een straf op te leggen. Vervolging vindt dan plaats door een strafbeschikking. Het OM mag dan straffen opgeven in de vorm van:

  • taakstraf
  • geldboete
  • onttrekking aan het verkeer
  • ontzegging van rijbevoegdheid

 

6.3

Verschillende rechters:

  • kantonrechter: behandelt vooral huur  en arbeidsgeschillen. Het gaat uitsluitend alleen over overtredingen. Hij doet meestal meteen uitspraak.
  • politierechter: houdt zich bezig met lichte misdrijfzaken zoals vernieling en kinderdiefstal. Mag maximaal een vrijheidsstraf opgeven van een jaar. Hij doet onmiddellijk na een rechtszaak uitspraak.
  • meervoudige kamer: bestaat uit drie rechters en behandelt ernstige misdrijven zoals verkrachting en mishandeling. De meervoudige kamer doet na twee weken uitspraak.
  • kinderrechter: houdt zich bezig met alle overtredingen en misdrijven door jongeren tussen 1218 jaar. Deze rechtszaken zijn nooit openbaar.

 

Als je in hoger beroep gaat kom je uit bij het gerechtshof. In Nederland hebben we er 5 van. Als de straf te laag is kan het OM ook in hoger beroep gaan. De hele rechtszaak wordt altijd opnieuw gedaan. Hierna kan de verdachte en/of de aanklager nog in cassatie gaan bij de Hoge Raad. Deze kijken alleen of het recht goed is toegepast.

 

Voor aanvang van een rechtszitting krijgt de verdachte een dagvaarding waarin staat dat de verdachte wordt verdacht van een bepaald delict. Deze wordt gestuurd door de officier van justitie.

 

8 stappen van een rechtszaak:

  1. Opening. De rechter controleert de persoonsgegevens van de verdachte
  2. Aanklacht. De officier van justitie leest de aanklacht voor, toelichting op de dagvaarding.
  3. Onderzoek. Rechter begint aan het eigenlijke onderzoek naar bewijs. Hij maakt vaak gebruik van het proces-verbaal van de politie en van getuigen. Mogelijk komt het slachtoffer ook aan het woord.
  4. Verhoor van de verdachte. De verdachte mag een verklaring afleggen, daarna volgt de ondervraging van de rechter, de officier van justitie en daarna zijn eigen advocaat.
  5. Requisitoir. De officier vat alles samen en stelt zijn eis voor straf.
  6. Pleidooi. De advocaat verdedigt zijn cliënt. Hij vraagt vrijspraak of strafvermindering.
  7. Laatste woord. De verdachte kan spijt betuigen of zijn onschuld benadrukken.
  8. Vonnis. De rechter doet uitspraak.

De rechter beslist of iemand schuldig is door het stellen van vier vragen:

  1. Is het ten laste gelegde feit geheel bewezen?
  2. Levert het bewezen feit een strafbaar feit op?
  3. Is de dader strafbaar?
  4. Welke straf moet worden opgelegd?

 

We spreken van straf, maar strafrechtelijke sancties is een juiste naam. Als een rechter tbs oplegt kan je niet spreken van straf, dit krijg je namelijk toegewezen als je ontoerekeningsvatbaar bent.

 

De wet kent drie soorten hoofdstraffen:

  • Geldboete variëert van 390780.000
  • Vrijheidsstraf
  • Taakstraf, dit staat ook wel bekend als onbetaald werk ten algemenen nutte, zoals papierprikken.


Van elke hoofdstraf kan een deel voorwaardelijk worden opgelegd. Dat wil zeggen dat de dader die straf alleen krijgt als hij binnen een proeftijd nogmaals een soortgelijk strafbaar feit begaat. De rechter kan ook bijzondere voorwaarden opleggen. Dit kan van alles zijn, bvb behandeling in een afkickkliniek.


Van elke hoofdstraf kan een deel voorwaardelijk worden opgelegd. Dat wil zeggen dat de dader die straf alleen krijgt als hij binnen een proeftijd nogmaals een soortgelijk strafbaar feit begaat. De rechter kan ook bijzondere voorwaarden opleggen. Dit kan van alles zijn, bvb behandeling in een afkickkliniek.

 

De bekendste maatregel is terbeschikkingstelling. De dader wordt opgenomen in een tbs-kliniek waar hij wordt behandeld tot hij is genezen. De rechter kan ook besluiten tot gedwongen plaatsing in een psychiatrisch ziekenhuis. Een ander voorbeeld van een maatregel is ontneming van door misdaad gekregen geld. Andere maatregelen zijn onttrekking aan het verkeer, en een schadevergoeding.

 

Hoofdstuk 7

7.1

Functies van straf:

  • Vergelding
  • Generale preventie: afschrikken voor de burgers
  • Speciale preventie: voorkomen dat een specifieke dader nog een keer een misdrijf pleegt
  • Resocialisatie: heropvoeding
  • Beveiliging van de samenleving: soms is het beter om personen achter slot en grendel te hebben
  • Handhaving van de rechtsorde: duidelijk maken dat de rechtsstaat mensen straft en burgers niet zelf rechter gaan spelen
  • Genoegdoening van het slachtoffer: zij moeten het gevoel krijgen dat er iets is rechtgezet

 

Twee omstandigheden die de rechter bij strafoplegging meeneemt in zijn afwegingen:

  • De kosten van de verschillende sancties
  • Een mogelijk cellentekort

Abolitionisme, een stroming binnen de criminologie, pleit voor een andere wijze van conflictoplossing. Zij proberen de situatie te herstellen door schadevergoedingen. Dit wordt dading genoemd. De nadruk op herstel en genoegdoening vormt ook de basis bij mediation, een vorm van conflictbemiddeling waarbij het slachtoffer de dader uitnodigt voor een ontmoeting.

 

7.2

Een door de rechter opgelegde straf wordt pas uitgevoerd nadat het vonnis onherroepelijk is geworden. Dat wil zeggen dat hoger beroep en of cassatie heeft plaatsgevonden of wanneer de beroepstermijn is verstreken waardoor verdere rechtsgang onmogelijk is.

 

Als een verdachte tot een gevangenisstraf is veroordeeld, krijgt hij van het OM een verzoek zich op een bepaalde datum te melden bij een penitentiaire inrichting, een gevangenis. Langgestraften mogen tijdens het laatste jaar van de detentie met verlof. Voor vrijheidsstraffen langer dan 1 jaar bestaat de mogelijkheid tot een vervroegde voorwaardelijke invrijheidstelling, waardoor de straf met een derde verminderd.

 

De reclassering houdt zich bezig met de volgende taken:

  • Vroeghulp aan verdachten en gevangenen
  • Adviseren van rechters en het OM
  • Toezicht houden bij schorsing van een voorlopige hechtenis of bij voorwaardelijke invrijheidstelling
  • Toezicht bij werkstraffen
  • Reintegratie en nazorg

 

7.3

Tot in de middeleeuwen was wraak de belangrijkste functie van straf. Vanaf de 12e eeuw kregen steden rechten en veranderde het doel in afschrikking. In de zeventiende en achttiende eeuw groeide het verzet tegen wrede straffen. Resocialisatie was toen het doel. In 1886 werd er in het Wetboek opgenomen dat als iemand ontoerekeningsvatbaar werd verklaard de straf wegviel.

 

Theorieën over welke straf het meest rechtvaardig is:

  • Wils en verdragstheorieën
    • Er is bij misdaad sprake van een vrije wil. Idealiter is dit fictieve sociale contract (de sociale contracten over goed gedrag)
  • Rechtvaardigingtheorieën
    • Het gaat puur over de gepleegde delicten (absoluut)
    • Volgens aanhangers van relatieve theorieën is de ene dader niet dezelfde als de ander

 

De mens is een rationeel handelend wezen.

Andere ideeën van de klassieke school:

  • het gelijkheidsbeginsel: iedereen is gelijk voor de wet
  • het strafbaarheidbeginsel: iets is alleen strafbaar als het in de wet omschreven staat
  • de onschuldpresumptie: onschuld totdat de schuld is bewezen

 

Ideeën van de moderne richting:

  • strafrechtelijke maatregelen zoals tbs
  • de mogelijkheid tot scholing in de gevangenis
  • taakstraffen

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

REACTIES

Log in om een reactie te plaatsen of maak een profiel aan.