Hoe kies jij een studie?

Daar zijn wij benieuwd naar. Vul onze vragenlijst in en bepaal zelf wat voor beloning je daarvoor wilt krijgen! Meedoen duurt ongeveer 7 minuten.

Meedoen

Hoofdstuk 1,2 en 3

Beoordeling 3.1
Foto van een scholier
  • Samenvatting door een scholier
  • 4e klas vwo | 3042 woorden
  • 17 maart 2018
  • 29 keer beoordeeld
Cijfer 3.1
29 keer beoordeeld

Geschiedenis Samenvatting Hoofdstuk 1-3

1.1 Het leven van jager-verzamelaars

Het grootste deel van de geschiedenis leidde de mensheid een zwervend bestaan. Ze hielden zich dan in leven door te jagen en voedsel te verzamelen. In Europa verscheen de moderne mens rond 45000 v.C.

Geschreven teksten zijn de belangrijkste bronnen over het verleden. Maar in de prehistorie was er nog geen schrift. De kennis over de prehistorie hebben we daarom van ongeschreven bronnen zoals: botresten, potscherven, voetafdrukken, grotschilderingen, versteende voedselresten.

Tot 10.000 v.C. leefde de hele mensheid in een samenleving van jager-verzamelaars. Eerst hadden ze grove stenen werktuigen en ze maakten vuur, maar uit deze periode zijn geen kunstvoorwerpen gevonden. Pas rond 50.000 v.C. gingen ze ingewikkelder werktuig maken. Een van de dingen die ze maakten was kleding en tenten en hutten die ze naaiden. Hierdoor waren ze beter bestemd tegen de kou en konden de mensen zich vanaf 45000 v.C. over Europa verspreiden. Bij de jager-verzamelaars joegen mannen op dieren en verzamelde de vrouwen bessen en andere dingen, en ze zorgden voor de kinderen. Jager-verzamelaars leefden in groepen van hooguit enkele tientallen mensen. Ze waren nomaden= mensen die zwerven en trekken om aan voedsel te komen.

De jager-verzamelaars leefden voor het grootste deel in de laatste ijstijd. In sommige periodes was het nog kouder en was Noordwest-Europa een poolwoestijn waar nauwelijks iets groeide en geen mens kon leven. De meeste Europese jager-verzamelaars woonden echter in Zuid-Europa, cromagnonmensen (grot in Dordogne). In deze streek en andere delen van Zuid-Frankrijk zijn grotschilderingen gevonden. Ze waren dus niet alleen bezig met voorwerpen maken maar ook met kunstuitingen.

 

1.2 Het ontstaan van landbouw

Vanaf 10.000 v.C. veranderde de leefwijze van mensen door de ontwikkeling van de landbouw, landbouwrevolutie. De landbouw ontstond het eerst in de vruchtbare maan (Zuidwest-Azië). Het begon met erwten, tarwe en gerst. Toen kwam de veeteelt, dieren werden getemd. Eerst schapen, geiten en varkens. Daarna ook runderen en paarden. Later werd de akkerbouw steeds gevarieerder, met bijvoorbeeld druiven en olijven. Het begon bij West-Azië en Zuid-Europa, toen kwam China en veel later kwam Amerika.

Oorzaken: onderzoekers vermoeden dat het te maken heeft met klimaatsveranderingen. Ook namen de aantallen van dieren waarop veel werd gejaagd af. Daardoor ontstond veeteelt, dat leverde op den duur meer vlees op. Mensen veredelde dieren en planten. Ze gebruikten dieren niet meer alleen voor het vlees maar ook voor de melk en het wol en voor bewerkingen van het land.

Dankzij landbouw konden meer mensen worden gevoed dus de bevolkingsdichtheid nam toe, door de landbouw ontstond een nieuw soort samenleving, de agrarische of landbouwsamenleving. Mensen trokken niet meer rond maar bleven bij hun akkers. Ze bouwden stevige huizen, sedentaire leefwijze. In deze tijd werden ook graven gemaakt, waarschijnlijk omdat ze nu meer tijd hadden om zich op andere dingen te specialiseren. Graven van stenen, voorouderverering.

 

1.3 De eerste steden

De Soemeriërs ontwikkelden de eerste stedelijke beschaving in het gebied tussen de Eufraat en de Tigris in Irak(mesopotamië). Ook vonden ze het schrift uit. Eind prehistorie in dit deel van de wereld.

Aan de rivieren Eufraat en Tigris ontwikkelden dorpen zich tot steden met stadsmuren, tempels, bestuursgebouwen en pakhuizen. De steden konden ontstaan doordat de landbouw in de vruchtbare rivierdalen genoeg opleverde om een deel van de bevolking vrij te stellen van het boerenbestaan. Ook was er samenwerking nodig voor het leven op de rivieroevers, ze moesten dijken, dammen en kanalen bouwen. Zo ontstond een landbouw stedelijke samenleving.

De Soemeriërs deden belangrijke uitvindingen: productie van brons, het schrift( was nodig voor de organisatie van steden). Dankzij het schrift zijn de Soemeriërs en Egyptenaren de eerste volkeren waarvan we de godsdienst kennen. Hun godsdienst was polytheïstisch. Voor hun contact met de goden bouwden de mensen tempels en stelden ze priesters aan.

 

2.1 Wetenschap en politiek in de Griekse stadstaat

Griekenland bestond in de oudheid uit onafhankelijke stadstaten. Filosofen ontwikkelden daarin vanaf de 6e eeuw v.C. een wetenschappelijke manier van denken. Ze probeerde alles met hun verstand te beredeneren. Er ontstonden aparte takken van de wetenschap. Archimedes en Pythagoras ontdekten natuurkundige en wiskundige wetten. Hippocrates werd grondlegger van de medische wetenschap. Goden speelden geen rol in hun beschrijving. De belangrijkste filosofen zijn Socrates, Plato en Aristoteles. Volgens Plato is alles op aarde een afspiegeling van een hoger idee, zijn filosofie wordt idealisme genoemd. Aristoteles legde de nadruk op de zichtbare werkelijkheid.

 

De Grieken leefden niet in een groot rijk, maar in onafhankelijke poleis(stadstaten). Veel stadstaten waren begonnen als monarchie en waren later een aristocratie of oligarchie geworden. Sommige werden een tirannie doordat één aristocraat de macht greep. In Athene kreeg de volksvergadering in 507 v.C. de hoogste macht, daarom werd Athene de eerste democratie. Athene had eerst een monarchie, toen een aristocratie en in 560 v.C. greep een tiran de macht. In 510 v.C. joeg Cleisthenes met steun van het volk de laatste tiran de stad uit. Daarna stichtte hij de democratie.

Niet alle Grieken vonden de democratie het beste politieke systeem. Volgens Aristoteles moest het kiesrecht afhankelijk zijn van verstand en bezit. Plato vond dat filosofen de macht moesten krijgen. De Atheense democratie hield bijna 200 jaar stand. Het stopte toen in 338 v.C. Griekenland werd onderworpen door de vader van Alexander de Grote.

 

2.2 Het Romeinse imperium

Vanaf 350 v.C. onderwierp Rome in een lange reeks oorlogen het grootste deel van Italië. Daarna, in 264 v.C. begon de expansie buiten Italië. Rome verklaarde de oorlog aan Carthago. In een langdurige oorlog werd Sicilië veroverd. Toen begon de Carthaagse leider Hannibal een tweede oorlog. Carthago werd verslagen. De romeinen vielen in 149 v.C. Carthago opnieuw aan, Carthago werd met de grond gelijk gemaakt. Ondertussen begon Rome ook veroveringsoorlogen in het oosten. Ze veroverde eerst Griekenland, toen Turkije, toen de oostkust van de Middellandse Zee. Tussen de generaals van de Romeinen braken burgeroorlogen uit, na tientallen jaren kwam Julius Caesar als overwinnaar tevoorschijn daaruit. Hij werd dictator. In 44 v.C. heeft hij de senaat vermoord en er begon een nieuwe burgeroorlog die werd gewonnen door Octavianus (achterneef van Caesar). Hij maakte een eind aan de republiek en stichtte het Romeinse keizerrijk. Er begonnen ruim twee eeuwen van rust en vrede binnen het Romeinse imperium: pax Romana.

De samenvatting gaat verder na deze boodschap.

Verder lezen
Gids Eindexamens

Alles wat je moet weten over de eindexamens

Door de veroveringen is er een Grieks-Romeinse cultuur ontstaan. Dit verspreidde zich door het hele rijk. De volkeren in het westen(kelten) werden geromaniseerd. Zij namen de Romeinse taal en cultuur over. De onderworpen stammen mochten hun goden en gebruiken houden en pasten zich vaak vrijwillig aan.

In de 3e eeuw n.C. raakte het Romeinse rijk in verval. Door epidemieën daalde het aantal inwoners. Productie en handel namen af. Germaanse stammen drongen het rijk binnen en richtten vernielingen aan. Het rijk hield nog een eeuw stand, maar eind 4e eeuw kwamen nieuwe volksverhuizingen op gang. In 395 werd het rijk gesplitst in het Oost- en het West-Romeinse rijk. In 476 kwam er een eind aan het West-Romeinse rijk. In 1453 kwam er een eind aan het Oost-Romeinse rijk.

 

2.3 De Grieks-Romeinse cultuur

De Griekse beeldhouwkunst en architectuur uit de klassieke periode waren van hoog niveau. Na de verovering van Griekenland namen de Romeinen de Griekse kunst over, maar op den duur ontwikkelden ze ook een eigen stijl. Bogen speelde daarbij een grote rol. Griekse beelden, Zuilenbouw, Romeinse bouwwerken, theaters, pilasters Colosseum.

 

 

2.4 Romeinen en Germanen

De Romeinen noemden de volkeren ten oosten van de Rijn Germanen. De Romeinen en de Germanen kregen door de veroveringen van Caesar in 58 v.C. voor het eerst met elkaar te maken. Er waren verschillende Germaanse volkeren zoals: de Teutonen, Alemannen, Friezen en Goten. Ze kwamen oorspronkelijk uit gebieden rond de Oostzee, en leefden in landbouwsamenleving van dorpen. Krijgskunst stond bij hen hoog in aanzien. De Romeinen drongen ten tijde van Augustus door tot aan de Elbe en begonnen het gebied tussen Rijn en Elbe te bezetten, maar stuitte daar op fel verzet. Germanen waren slecht georganiseerd en slecht bewapend maar ze kenden het terrein beter waardoor ze de Romeinen in de bossen konden verassen. In 9 n.C. hebben de Germanen de Romeinen verslagen.

Sommige Germaanse stammen maakten de Romeinen tot bondgenoot. Deze stammen mochten in het grensgebied wonen om dat tegen invallers te beschermen. Die Germanen leverden huiden en slaven, en importeerden luxeartikelen als glas en aardewerk. Ze namen niet alleen producten van de Romeinen over, maar ook goden en gebruiken zoals het gebruiken van geld.

Door de goede landbouwgronden en welvaart van het Romeinse rijk hadden ze een grote aantrekkingskracht op de Germanen. Vanaf de 3e eeuw n.C. drongen Germaanse stammen het Romeinse rijk binnen. Ze gingen plunderen, eigen rijkjes stichtten en over de oorspronkelijke bevolking heersen. Het Germaanse taalgebied werd enorm uitgebreid.

 

2.5 Jodendom en christendom

Van alle inwoners van het Romeinse rijk werd verwacht dat ze de Romeinse keizer als een god vereerden. Volkeren van de oudheid hadden een polytheïstische religie. Maar het jodendom ontwikkelden op den duur een monotheïstisch geloof. Volgens het Jodendom was er maar 1 god, Jahweh. Met hun aartsvader Abraham zou hij een verbond hebben gesloten: hij zou hun het land Kanaän(Israël/Palestina) geven, als zij hem gehoorzaamden en vereerden. Het joodse geloof werd vastgelegd in de Tenach. Onder leiding van Mozes trokken ze uit Egypte naar het beloofde land. Rond 1000 v.C. zou David daar koning zijn geweest van een rijk waarin alle joden verenigd waren. Toen in 587 v.C. de joodse hoofdstad Jeruzalem werd verwoest werden de joden afgevoerd naar Babylonië (Irak). Vanaf toen hebben er Joden in de diaspora(verspreiding) gewoond. In 539 v.C. mochten de joden terugkeren vanwege de verovering van Babylonië door de perzen, niet iedereen deed dit echter. Uit het Jodendom ontstond het Christendom. Een van degenen die de komst van ‘Gods koninkrijk’ zouden hebben gepredikt, was Jezus van Nazareth. Zijn aanhangers geloofden dat hij Gods zoon was, rond 30 n.C. in Jeruzalem was gearresteerd en gekruisigd, en drie dagen later uit de dood was opgestaan. In 50 n.C. Maakten christenen zich van het jodendom los. De christenen wezen de Romeinse maatschappij en de Romeinse goden af en weigerden de keizer te vereren. Dat leidde tot haatuitbarstingen en vervolging door de overheid. In 313 maakte keizer Constantijn een eind aan de vervolgingen. hij werd zelf christen en eind 4e eeuw werd het de staatsgodsdienst.

 

3.1 De opkomst van de islam.

Bijna 600 jaar na het christendom ontstond in Arabië de islam. De godsdienst werd gesticht door Mohammed. Hij kreeg verzen van Allah via de engel Gabriël, zijn volgelingen leerden de verzen uit hun hoofd en de verzen werden later opgeschreven in de Koran. De islam is monotheïstisch. Jihad is het streven naar uitbreiding van de islam. De islam was vanaf het begin een godsdienst van heersers. Mohammed kreeg de macht in Medina toen hij was verdreven uit Mekka. Vanuit Medina veroverde Mohammed het halve Arabische schiereiland. Na zijn dood kozen zijn belangrijkste volgelingen een nieuwe geestelijk en politiek leider, die de titel kalief kreeg.

Rond 650 viel de expansie van Arabieren stil doordat ze onderling oorlog voerden. Na de moord op de laatste kalief kwamen de Omayyaden aan de macht. Zij stichtten een dynastie waarbij de titel van kalief overging van vader op zoon. De sjiieten vonden dat de macht in handen moest zijn van de nakomelingen van Ali. De soennieten(meerderheid van moslims) steunden de Omayyaden.

De moslimlegers drongen tot diep in Frankrijk door. Daar werden ze in 732 bij Poitiers teruggeslagen door de christelijke Franken. 100 jaar na Mohammeds dood kwam aan de expansie van het Arabisch-islamitisch rijk een eind.

DE Arabieren waren meestal tamelijk tolerant. De moslims interesseerden zich niet voor de geloofsverschillen tussen de christenen. Ze stonden de joden en christenen toe hun geloof uit te blijven oefenen. Maar ze mochten de profeet Mohammed niet beledigen.

De islamitische wereld had een landbouw stedelijke beschaving met het Arabisch als voertaal.

 

3.2 Hofstelsel en horigheid

Na de ondergang van het Romeinse rijk waren in West-Europa van veel steden slechts ruïnes over. De West-Europese samenleving was in de jaren 500-1000 vrijwel volledig agrarisch. De plattelandsgemeenschappen waren grotendeels autarkisch: ze leefden van de opbrengst van het eigen land. Contact met de buitenwereld was zeldzaam. Een reis naar een volgende nederzetting kon gevaarlijk zijn vanwege verslechterde wegen en woeste natuur. De boerengemeenschappen maakten daarom zelf wat ze nodig hadden. De boeren hadden een karig bestaan, honger en gebrek lagen altijd op de loer. Er werd wel aan ruilhandel gedaan.

Na de ondergang van het Romeinse rijk waren in West-Europa van veel steden slechts ruïnes over. De West-Europese samenleving was in de jaren 500-1000 vrijwel volledig agrarisch. De plattelandsgemeenschappen waren grotendeels autarkisch: ze leefden van de opbrengst van het eigen land. Contact met de buitenwereld was zeldzaam. Een reis naar een volgende nederzetting kon gevaarlijk zijn vanwege verslechterde wegen en woeste natuur. De boerengemeenschappen maakten daarom zelf wat ze nodig hadden. De boeren hadden een karig bestaan, honger en gebrek lagen altijd op de loer. Er werd wel aan ruilhandel gedaan.

In het Romeinse rijk bestonden reusachtige landbouwbedrijven waarop slaven werkten, en er waren vrije boeren met eigen land, en er waren pachtboeren die land huurden. Door de sterke daling van de agrarische productie in de 3e en 4e eeuw verboden de keizers boeren hun grond te verlaten. De onvrijheid nam toe en de overheid bood geen bescherming meer.

Boeren dwongen zich onder bescherming te stellen van heren die legertjes op de been konden brengen. In ruil voor bescherming  gingen ze allerlei verplichtingen aan. Dit was horigheid. Horigen waren niet rechteloos, maar ze waren in elk geval niet vrij hun land zonder toestemming van de heer te verlaten.

Zo ontstond het hofstelsel, waarbij horige boeren aan een domein van hun heer of klooster gebonden waren. Het domein bestond uit twee delen, het vroonland(van de heer of het klooster) en het deel van de boeren. Ze hadden een hoeve waar ze dingen op mochten verbouwen/vee laten rondlopen etc. Daar tegenover stonden herendiensten. De boeren moesten enkele dagen per week op het land van de heer werken. Tussen domeinen waren flinke verschillen. Koningen, hoge edelen en kloosters konden wel tientallen grote domeinen hebben, waar ze hun zaken lieten beheren door hofmeiers of rentmeesters.

 

3.3 Het feodale stelsel

Karel de Grote heerste rond 800 over een groot deel van Europa. Maar hij kon niet schrijven, wel lezen. Omdat slechts weinigen konden lezen en schrijven, was bestuur volgens geschreven wetten niet goed mogelijk.

Rond 500 waren in heel West-Europa Germaanse koningen aan de macht. Een daarvan was Clovis, de koning der Franken. Hij breidde zijn gebied uit door andere Frankische vorsten te vermoorden of te verslaan op het slagveld. Toen Clovis stierf behoorde het grootste deel van Gallië tot het Frankische rijk. De Franken zagen hun rijk als familiebezit, daarom werd het verdeeld onder zijn vier zoons. Één zoon wist de andere drie te doden(in reeks oorlogen). Hij had zelf ook vier zoons dus toen kwam er weer oorlog. In de 8e eeuw kreeg Karel de Grote het hele rijk in handen. Hij breidde zijn rijk heel erg uit en beheerste zo’n groot deel van Europa dat de paus hem in 800 kroonde tot keizer (1e in meer dan 300 jaar).

Karel en andere koningen waren afhankelijk van lagere heren(edelen). De koning beloonde hun met grond en buit. Ook probeerde hij de adel aan zich te binden door een eed van wederzijdse trouw. Toen ontstond het feodalisme(leenstelsel). Daarbij gaf de koning een gebied of een ambt in leen aan een vazal(leenman) en beloofde hem te beschermen. In ruil daarvoor zwoer de vazal dat hij zijn leen heer(de koning) zijn leven lang trouw zou dienen.

Karel verdeelde zijn rijk in een paar honderd graafschappen en hertogdommen(belangrijkste). Koningen regeerden niet vanuit een hoofdstad maar reisden rond. Na zijn dood gedroegen leenmannen zich steeds meer als zelfstandige machthebbers. Graven en hertogen werden erfelijke heersers. Het Frankische rijk was uiteengevallen in twee koninkrijken: Duitsland en Frankrijk.

 

Karel bracht voor zijn oorlogen ruiterlegers op de been. De ridders kregen betere lansen en zwaarden, een maliënkolder en een stijgbeugel. Kasteelheren vormden ridderlegertjes waarmee ze hun burcht konden verdedigen. Na 1000 moesten alle ridders lid zijn van een adellijke ridderschap.

 

3.4 Christendom in Europa

Na de ondergang van het West-Romeinse rijk groeiden Oost en West uit elkaar. In het westen ontstond de rooms-katholieke kerk onder leiding van de paus. Het christendom ontstond in het Romeinse rijk en de kerk was net als de Romeinse staat strak georganiseerd. Bisschoppen hadden de leiding over de kerk. Elke bisschop benoemde in zijn bisdom de lagere geestelijken. Hij zag erop toe dat de kerkelijke regels werden nageleefd en dat de gelovigen niet afweken van de orthodoxe leer. De hoofste geestelijke was de bisschop van Rome, de paus. De byzantijnse keizers vonden dat zij niet alleen de leiding moesten hebben over de staat, maar ook over de kerk. De pausen verzetten zich daartegen. Volgens paus Gelasius heersten er twee machten over de wereld: de geestelijke macht van de paus en de bisschoppen, en de wereldlijke macht van de keizer en de koningen. De paus leidde de kerk, de keizer de staat. Mede door deze tweezwaardenleer ontstond een schisma(scheiding van kerk) tussen het Griekse en Latijnse christendom. Zo ontstond de Grieks-orthodoxe kerk onder leiding van de keizer en de rooms-katholieke kerk onder leiding van de paus.

 

Monniken en nonnen zonden zich van de derde wereld af om zich helemaal aan god e kunnen wijden. De meesten woonden in een klooster. Een abt is het hoofd van het klooster.

 

Het Frankenrijk werd een christelijk rijk als gevolg van de overwinning van Clovis met een veldslag. Hij liet zich met duizenden krijgers dopen. Monniken reisden naar Brittannië om te kerstenen, Willibrord stak over naar Nederland met een groep helpers om de Friezen te kerstenen. Karel Martel sloeg in 732 de islam terug, maar pas onder zijn kleinzoon Karel de Grote gingen de Friezen en Saksen tot het christendom over. De missionaris Liudger kreeg in 786 van Karel de leiding over de bekering van de Friezen.

 

Na Karels dood kwam het christendom door invallen van heidense stammen weer in het gedrang. Vikingen uit het noorden en slaven en Hongaren uit het oosten teisterden Europa. Maar rond het jaar 1000 kwam daar een eind aan. Het christendom drong nu veel verder in het noorden en oosten door dan onder Karel de Grote. Koningen van landen bekeerden zich tot het christendom.

 

Niet duidelijk is in hoeverre het christendom voor 1000 al tot het gewone volk doordrong. Waarschijnlijk was het heidense geloof nogal taai. Het christendom nam allerlei heidense elementen over. Feestdagen werden vermengd en ook het woord ‘god’ was van Germaans-Heidense afkomst.

REACTIES

Log in om een reactie te plaatsen of maak een profiel aan.