Ben jij 16 jaar of ouder? Doe dan mee aan dit leuke testje voor het CBR. In een paar minuten moet je steeds kiezen tussen 2 personen.

Meedoen

Politieke besluitvorming H1 tm H5

Beoordeling 7.1
Foto van een scholier
  • Samenvatting door een scholier
  • 5e klas havo | 3140 woorden
  • 15 oktober 2017
  • 5 keer beoordeeld
Cijfer 7.1
5 keer beoordeeld

Samenvatting Politieke Besluitvorming

 

 

 

 

1: Wat is politiek?

Politiek = een proces van ​ ​omzetting van verlangens, wensen en eisen vanuit de samenleving in bindende besluiten

Proces van politieke besluitvorming= een proces ​​dat begint bij ​ ​een probleem en eindigt met de oplossing

Politiek probleem= een situatie die een ​ ​ grote groep mensen ​ ​ongewenst vindt, die ontstaan is door maatschappelijke ​​ontwikkelingen, die te maken heeft met tegengestelde belangen en die de mensen (mede) door overheidsingrijpen veranderd willen zien

(bijvoorbeeld: het fileprobleem)

 

Publieke agenda= problemen die de aandacht krijgen van burgers en maatschappelijke groeperingen

 

Politieke agenda= door media-aandacht of de bemoeienis van belangengroeperingen kunnen dingen op de publieke ​​agenda ook op de politieke agenda komen te staan

Overheidsbeleid= een politiek bekrachtigd plan, waarin gekozen doelen en het inzetten van middelen in ​​een bepaalde tijdsvolgorde ​ ​zijn vastgesteld

 

Collectieve goederen= goederen die van algemeen belang geacht worden, die moeilijk via de ​ ​markt kunnen worden aangeboden,maar die in principe voor iedereen beschikbaar zijn

Kerntaken Nederlandse overheid:

De samenvatting gaat verder na deze boodschap.

Verder lezen
Gids Eindexamens

Alles wat je moet weten over de eindexamens

Het garanderen van de openbare orde ​ ​en veiligheid, zoals het zorgen voor voldoende agenten, rechters ​​maar ook ​ ​celruimte

Het garanderen van mensenrechten

Het onderhouden van goede buitenlandse betrekkingen, binnen bestaande samenwerkingsverbanden als de Europese ​​Unie en ​ ​de NAVO, maar ook daarbuiten met een​​ land als China

Het scheppen van werkgelegenheid, sociale zekerheid,​ ​ goede arbeidsomstandigheden, infrastructuur en een goed economisch klimaat

Het zorgen voor welzijn, onderwijs, ​ ​volksgezondheid, kunst en andere goederen en diensten op ​ ​sociaal-cultureel gebied

 

Sinds 1588 Nederland een staat, ​ ​dat houd ​ ​in dat:

De overheid over soevereine macht beschikt

Er sprake is van een bevolking,​ ​ waarover geregeerd wordt

Het grondgebied internationaal erkend is

De overheid beschikt over een geweldsmonopolie

 

Soevereiniteit = dit geeft een ​ ​overheid het ​​recht het land​ ​ zelf te besturen zonder inmenging van andere staten

 

Macht = het vermogen om ​ ​het gedrag ​ ​ van anderen, eventueel tegen hun zin te beïnvloeden

Politieke macht = het vermogen de politieke besluitvorming ​ ​te bepalen

Soorten machtsbronnen:

Wetten

Bevoegdheden

Morele steun

Kennis

Aantal

Geld

Charismatisch gezag (aantrekkingskracht door bijv. uitstraling) De mogelijkheid om geweld te ​ ​gebruiken

 

Geweldsmonopolie = alleen de overheid mag geweld gebruiken

 

Gezag = mensen accepteren de ​ ​macht of ​ ​zeggenschap van anderen als legitiem

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

2: Democratie en rechtsstaat

Rechtsstaat = een staat waarin ​ ​de rechten ​ ​ en plichten van zowel de inwoners als van de overheid zijn ​​vastgelegd zodat burgers beschermd worden tegen machtsmisbruik door de overheid

 

Democratische rechtsstaat = een staat waarin de macht ​ ​door of namens het volk wordt uitgeoefend binnen de ​​grenzen van de ​ ​grondwet, zodat individuele grondrechten worden beschermd

 

3 kenmerken van een democratische rechtsstaat:

Er is sprake van ​ ​een ​ ​grondwettelijke scheiding van de politieke macht

De (politieke) grondrechten worden geëerbiedigd

Het bestuur van het land is ​ ​gebaseerd op het legaliteitsbeginsel

 

Wetgevende macht = stelt de wetten ​ ​ vast waaraan burgers zich moeten houden (leerplichtwet) . Deze macht ​ ​is ​ ​in handen van de regering (staatshoofd en ministers) en het parlement ​​( eerste en tweede kamer)

Uitvoerende macht = zorgt ervoor dat eenmaal goedgekeurde ​ ​wetten ook worden uitgevoerd. Deze macht is​​ in​​ handen van ministers die richtlijnen geven aan hun ​ ​ambtenaren of speciale​​ instanties zoals ​ ​de kinderbescherming, de belastingdienst of de ​​banken. Het parlement controleert of de uitvoerende macht zijn​​ werk goed doet

Rechterlijke macht = beoordeelt of wetten goed worden nageleefd. Deze macht is in handen van onafhankelijke rechters.​​ Zij beoordelen of iemand een wet overtreedt en kunnen ​​een overtreder bestraffen. Ook oordelen zij in situaties waarin burgers vinden ​​dat hun door​ ​ de overheid onterecht is aangedaan

 

Klassieke grondrechten = de rechten die de ​ ​vrijheid en ​ ​gelijkheid van burgers moeten garanderen. Deze rechten zijn ​ ​afdwingbaar bij de rechter. (vrijheid van godsdienst, het recht op een eerlijk proces)

Sociale grondrechten = verplichten de overheid om te ​ ​zorgen voor voldoende werkgelegenheid, sociale zekerheid, een ​​schone en ​ ​veilige leefomgeving, goede volksgezondheid, voldoende woonruimte, maatschappelijke en culturele ontplooiingsmogelijkheden en voor iedereen toegankelijk onderwijs. Deze grondrechten ​​zijn niet ​ ​afdwingbaar bij de rechter.

Legaliteitsbeginsel = alles wat in​​ de wet ​ ​beschreven staat moet leidend zijn. Hier kan op teruggevallen worden

Constitutionele Monarchie = de koning moet ​ ​ zich aan de grondwet houden

 

Constitutionele taken van de koning ​ ​volgens grondwet:

Lidmaatschap van de regering en voorzitterschap ​ ​van de Raad van State

Plaatsen van een handtekening onder alle wetten

Voorlezen van de troonrede op prinsjesdag

Benoeming van ministers en staatssecretarissen bij de vorming ​ ​van een nieuw kabinet

 

Niet-constitutionele taken van de koning

Het overleggen met de minister-president ​ ​over het kabinetsbeleid

Ons land vertegenwoordigen bij staatsbezoeken

Het ontvangen van buitenlandse staatshoofden

 

Onschendbaar = de ministers zijn verantwoordelijk ​ ​ voor alles wat het staatshoofd (de koning) doet.

 

Parlementaire democratie = wij stemmen niet ​ ​ zelf, maar kiezen een parlement dat namens ons stemt

 

Kenmerken van onze parlementaire democratie:

Het volk wordt vertegenwoordigd door​ ​ een ​ ​parlement dat door vrije en ​ ​geheime verkiezingen wordt gekozen.

(indirecte/representatieve democratie)

Alle burgers zijn gelijk voor​ ​ de wet en ​ ​hebben gelijke invloed op de samenstelling van het parlement

Ministers zijn verantwoording schuldig aan de gekozen volksvertegenwoordiging

Het kabinet voert beleid op basis van het vertrouwen van de meerderheid van de volksvertegenwoordiging.

De macht van de overheid wordt ​​( indirect) gelegitimeerd door de vrije en geheime verkiezingen, die uiterlijk​​ iedere vier jaar plaatsvinden

Besluitvorming door regering en parlement ​ ​vindt plaats bij meerderheid stemmen

Er is sprake van een tweekamerstelsel, waarbij ​ ​het primaat bij ​ ​de direct gekozen tweede kamer ligt

3: Verkiezingen en kiesstelsels

 

Actief kiesrecht = het recht om te kiezen

 

Passief kiesrecht = het recht ​ ​ om gekozen te worden

Evenredige vertegenwoordiging = alle uitgebrachte stemmen worden verdeeld over het beschikbare aantal zetels

Kiesdeler = de hoeveelheid stemmen ​ ​die je nodig hebt voor ​ ​een zetel

Kiesdrempel = een partij moet dan een bepaald ​ ​minimumpercentage stemmen halen om mee te ​​delen in de zetels

Kenmerken Nederlands kiesstelsel:

Vrije en geheime verkiezingen

Evenredige vertegenwoordiging

Kiesdrempel is gelijk aan kiesdeler

Algemeen actief en passief kiesrecht ​ ​vanaf 18 jaar

 

Districten- en meerderheidsstelsel (Engeland, VS):

Sterke relatie kiezer en gekozene

Gekozene vertegenwoordigt alle burgers in het district

‘The winner takes it all’

Grote kans op meerderheid van een partij in parlement

Snelle regeringsvorming

Kleine partijen hebben weinig kans

 

Stelsel evenredige vertegenwoordiging (Nederland): Grotere afstand kiezer en gekozene

Gekozene vertegenwoordigt al zijn/haar kiezers

Aantal zetels evenredig met het aantal stemmen

Kleine kans op meerderheid van een partij

Trage regeringsvorm

Veel kleine partijen in ​ ​het ​ ​parlement

 

 

Fractiediscipline = de afspraak om ​ ​ bij wetsvoorstellen hetzelfde te stemmen als de andere partijleden

 

 

Representativiteit = de mate waarin standpunten en besluiten ​ ​van gekozen vertegenwoordigers overeenkomen met de met ​​de wens van de kiezers

 

Knelpunten die een rol spelen ​ ​bij representativiteit:

Partijen vertegenwoordigen niet altijd de ideeën van hun ​ ​kiezers.

Vanwege de geringe communicatie tussen ​ ​kiezer en gekozene weten vertegenwoordigers niet altijd precies wat​​ de kiezers willen

Actieve kiezers hebben meer kans​ ​ vertegenwoordigd te worden dan inactieve kiezers

Er is een groep kiesgerechtigden die zich helemaal niet vertegenwoordigd voelt. Vaak besluiten zij ​ ​niet te ​ ​stemmen. Soms omdat zij de politiek niet ​ ​begrijpen en soms​​ omdat het ze niet interesseert

 

Verkiezingsprogramma = hierin staan de belangrijkste plannen en opvattingen over de partij

 

Zwevende kiezers = de mensen ​ ​die niet elke keer op dezelfde partij stemmen en tijdens verkiezingen vaak ​ ​nog niet weten​​ op welke partij ze zullen stemmen

 

Kabinetsformatie = de periode na de verkiezingen waarin ​ ​de

(winnende) partijen onderhandelen over een nieuw te ​ ​vormen kabinet

Coalitievorming = een verbond van politieke ​ ​ partijen die dan in een volksvertegenwoordiging samen een meerderheid van ​ ​de stemmen hebben

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

De kabinetsformatie in stappen:

1. De nieuwe tweede kamer wordt geïnstalleerd

2. De tweede kamer benoemt na een ​ ​ debat een of meer informateurs die de opdracht krijgen te onderzoeken ​​of een bepaalde coalitie politiek haalbaar is

3. In de weken daarna onderhandelen de informateurs met ​ ​mogelijke coalitiepartners.

4. De informateur schrijft coalitieafspraken op in een regeerakkoord

5. Tweede kamer fracties van de ​ ​coalitiepartijen onderschrijven het regeerakkoord, dat betekent dat de partijen ​​beloven dat zij niet dwars zullen gaan liggen in het​​ parlement bij beleidsvoornemens waar zij het eigenlijk niet ​ ​mee eens zijn,​ ​ maar die wel in het regeerakkoord zijn afgesproken

6. Als de informateur geslaagd is om partijen bij elkaar te brengen brengt hij verslag uit aan ​ ​de tweede kamer. De tweede kamer benoemt vervolgens de formateur. De ​ ​formateur (minister president) is degene die daadwerkelijk een kabinet​​ gaat vormen ​ ​en als taak heeft om de ministeries​ ​ te ​​verdelen en te zoeken naar personen die geschikt zijn voor de​​ ministers en staatssecretaris posten

7. Als de koning de ontslagaanvraag ​ ​van de vertrekkende bewindspersonen (ministers of staatssecretarissen) heeft ondertekend, dan kunnen de nieuwe ​ ​geschikte bewindslieden worden gezocht door de formateur

8. De koning benoemt vervolgens de bewindslieden nadat zij ​ ​trouw beloofd of gezworen hebben

9. Het kabinet wordt gepresenteerd aan​​ het publiek (volk)

10. Tot slot legt de minister president ​ ​ namens de regering in​​ de Tweede Kamer verantwoording af over de ​​formatie en volgt ​ ​een debat over de regeringsverklaring

 

Soorten kabinetten:

Meerderheidskabinet > wanneer het kabinet ​ ​steunt op ​ ​een parlementaire meerderheid

Minderheidskabinet > bestaat uit bewindslieden ​ ​van partijen ​ ​die samen geen meerderheid in de ​​Tweede Kamer hebben

Extraparlementair kabinet > een kabinet ​ ​dat buiten ​ ​de Tweede Kamer is ontstaan. Dit is ​ ​omdat de fracties ​​in de tweede ​ ​kamer zich niet gebonden voelen aan de steun ​​van kabinet en regeerakkoord

Koninklijk kabinet > worden op gezag ​ ​van de koning geformeerd zonder dat de fracties in de ​ ​Tweede Kamer​​ eraan te pas komen. Dit gebeurd als de tweede kamer ​​niet meer ​ ​functioneert

Kabinetscrisis = het hele kabinet biedt ​ ​zijn ontslag​​ aan. Dit gebeurt als ministers of partijen in het ​ ​kabinet een conflict ​​hebben of als ​ ​de Tweede Kamer het vertrouwen in het kabinet opzegt

2 mogelijkheden kabinetscrisis:

Er wordt een nieuw kabinet geformeerd, en dus ook een nieuwe (in)formateur benoemd

Er worden nieuwe verkiezingen gehouden, dit gebeurd als ​ ​de kwestie onder de bevolking hoog oploopt. Het​​ oude kabinet wordt gevraagd tijdelijk de gang van ​ ​zaken over​ ​ te nemen, er wordt dan ook wel gesproken van een ​ ​demissionair kabinet

 

Demissionair kabinet = een kabinet zonder missie

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

Hoofdstuk 4: Besturen in Nederland

 

Kabinet = bestaat uit de ministers en de staatssecretarissen

Regering = bestaat uit de ministers en de ​ ​koning

3 hoofdtaken ministers:

Voorbereiding van overheidsbeleid

(mede) Wetgeving van overheidsbeleid

Uitvoering overheidsbeleid

 

Miljoenennota = bevat per ministerie concrete voornemens met ​ ​een financiële onderbouwing

 

Troonrede = hierin staan hoofdlijnen ​ ​van het te voeren beleid die door het staatshoofd wordt voorgelezen

 

3 rechten ministers (mede)wetgevende taak:

Het indienen van wetsvoorstellen (90 % door ministers)

Het mede ondertekenen van wetten na goedkeuring door ​ ​het parlement. Zonder deze handtekening van de minister ​ ​( contraseign) is een wet niet geldig

Het nemen van algemene maatregelen van bestuur om ​ ​eerder aangenomen raamwetten nader in te vullen

 

Werkzaamheden ministers uitvoerende taak:

Het uitvoeren van aangenomen wetten

Maatregelen die voortvloeien uit eerder aangenomen wetten

Het nemen van besluiten over zaken waar geen ​ ​specifieke wetgeving over bestaat en waar ​ ​geen goedkeuring ​ ​van ​ ​het parlement voor nodig is

 

Staten-Generaal = Volksvertegenwoordiging op landelijk niveau (Eerste en Tweede Kamer)

 

2 hoofdtaken Tweede Kamer (150 leden)

(Mede)wetgevende taak

Controlerende taak

Rechten Tweede Kamer (mede)wetgevende taak:

Stemrecht: het recht om wetsvoorstellen goed- of af te keuren

Recht van amendement : het recht om een deel van een wetsvoorstel te wijzigen

Recht van initiatief : het recht om​​ zelf wetsvoorstellen in te dienen

Budgetrecht: het recht om de ​ ​jaarlijkse begroting​​ aan te nemen of te verwerpen

 

Formele Rechten Tweede Kamer Controlerende taak:

Vragenrecht: het stellen van ​ ​ vragen aan de bewindslieden

Recht van interpellatie : het ​ ​ ter verantwoording roepen van bewindspersonen over het (voorgenomen) regeringsbeleid

Recht van motie : de mogelijkheid ​ ​van ​ ​ de Tweede Kamer om een schriftelijke uitspraak te doen over​ ​ het beleid ​​van een minister. Bij een motie van afkeuring wordt het ​​beleid van een minister afgekeurd en bij een motie ​ ​van wantrouwen wordt de minister zelf negatief beoordeeld

Recht van enquête : de mogelijkheid van de tweede kamer om zelfstandig een onderzoek in te ​ ​stellen als de kamer naar haar mening onvoldoende informatie van de ​ ​regering krijgt

 

Eerste Kamer (75 leden):

De hoofdtaak van de Eerste Kamer is het controleren of een wetsvoorstel inhoudelijk in overeenstemming is met eerdere wetgeving en met de grondwet ​ ​( laatste ​ ​controle)

De Eerste Kamer kan alleen een wet​​ in zijn geheel aannemen of verwerpen en kan daardoor geen ​ ​veranderingen aanbrengen ​ ​in een wetsvoorstel dus Eerste Kamer heeft geen recht van amendement

De Eerste Kamer kan ook geen ​ ​wetsvoorstellen indienen en heeft daarmee geen recht van initiatief

De Eerste Kamer kan wel schriftelijke​ ​ vragen stellen of een parlementaire enquête instellen

De afweging die de Tweede Kamer maakt weegt zwaarder dan die van de Eerste Kamer omdat de ​ ​Tweede Kamer direct is gekozen door het volk en ​ ​de Eerste ​ ​Kamer indirect is gekozen door​ ​ de Provinciale Staten

 

Informele middelen Eerste en Tweede Kamer​​ om proces politieke besluitvorming te beïnvloeden (ook ministers en staatssecretarissen kunnen gebruik maken van deze middelen):

Lobbyen bij ministers > door persoonlijke contacten de minister overtuigen van jouw standpunten

Overleggen met ambtenaren en pressiegroepen > kans groter dat een wetsvoorstel wordt aangenomen

Gebruikmaken van de massamedia (kranten, opiniebladen enz.) > kamerlid kan zijn/haar visie naar buiten ​ ​brengen of soms​ ​ opzettelijk nieuws laten lekken

 

3 bestuurslagen:

Rijk

Provincie

Gemeente

 

Gedecentraliseerde eenheidsstaat (Nederland) = De lagere overheden hebben een relatieve zelfstandigheid

 

Subsidiariteitsbeginsel = decentraal wat kan, centraal wat moet

 

Provincie:

Belangrijkste taken: ruimtelijke ordening en het milieu

Opstellen structuurvisie > hierin staat aangegeven welke activiteiten in een gebied passen rekening​​ houdend met het rijksbeleid

Andere taken: welzijn en ​​cultuur (financiering bibliotheken)

Zitting in het bestuur van water- gas- en elektriciteitsbedrijven

Een keer in de 4 jaar ​ ​provinciale verkiezingen > de gekozen vertegenwoordigers vormen de Provinciale Staten .

Na de verkiezingen zoeken de leden van de Provinciale Staten met elkaar een coalitie die het dagelijks ​ ​bestuur vormt, wat de

Gedeputeerde staten wordt genoemd. De voorzitter van de Gedeputeerde staten en de ​ ​ Provinciale ​​staten is de commissaris van de koning . Hij ​ ​wordt niet ​ ​gekozen maar officieel benoemd door de koning, maar ​ ​in praktijk eigenlijk​​ benoemd door ​ ​de minister van binnenlandse zaken

 

Gemeente:

Verantwoordelijk voor het ordelijke verloop van het openbare ​ ​leven in een gemeente (huwelijken, geboorten, ​ ​brandweer, politie ​ ​enz.)

Structuurvisies van de provincie gedetailleerd ​ ​invullen door middel van bestemmingsplannen

Dagelijks bestuur gemeente is in handen ​ ​van het college van burgemeester en wethouders (B en W)

Uitvoerende en (mede)wetgevende macht > verantwoordelijk voor begroting

Wethouders worden gekozen door leden gemeenteraad

Burgemeester is voorzitter van ​ ​gemeenteraad en (B en W) ​ ​en is verantwoordelijk voor de openbare orde​ ​ in de gemeente

Burgemeesters van grote steden hebben wekelijks overleg met ​ ​de korpschef van de politie ​ ​en de​​ hoofdofficier van justitie

(driehoeksoverleg)

Burgemeester wordt voor 6 jaar ​ ​benoemd > ​ ​Gemeenteraad stelt vertrouwenscommissie in en maakt een profielschets. De Commissaris draagt 1 kandidaat voor ​​aan minister binnenlandse zaken, hij beslist uiteindelijk

Bestuur van de gemeente wordt ​ ​gecontroleerd door gemeenteraad. Gemeenteraad heeft bevoegdheden zoals: het ​ ​recht van interpellatie, vragenrecht, het recht om een​​ motie van wantrouwen in te dienen, stemrecht, recht​ ​ van amendement​​ en recht ​ ​van initiatief

Gemeenteraad wordt eens in de 4​​ jaar ​ ​gekozen door de burgers in die gemeente door middel ​ ​van gemeenteraadsverkiezingen

 

 

 

Hoofdstuk 5: Politieke actoren

Politieke actoren = organisaties en instituties met politieke ​ ​macht

Mogelijkheden om deel te nemen ​​aan de politiek:

Electorale participatie > Je kunt je​​ stem uitbrengen bij verkiezingen of inzetten voor een verkiezingscampagne

Niet-electorale participatie > Je kunt ​​als individuele burger actievoeren door contact te zoeken​ ​ met de​​ media om ​ ​een ​ ​probleem aan de kaak te stellen, ​ ​een petitie​​ te ondertekenen (40.000 mensen moeten voorstel ondertekenen voordat het burgerinitiatief in de kamer word besproken) of demonstraties te voeren

Je kunt actief lid worden​​ van een politieke partij of pressiegroep ​ ​> pressiegroepen zijn vaak vertegenwoordigd in overlegorganen waardoor zij voor de overheid een aantrekkelijk middel zijn​​ om met burgers in gesprek te komen

Pressiegroepen = organisaties en groepen ​ ​( belangen- ​ ​en actiegroepen) die bewust proberen invloed uit te oefenen ​​op de politieke besluitvorming. Pressiegroepen ontlenen hun macht aan de ​​omvang van hun aanhang, hun maatschappelijke positie, hun deskundigheid ​​en hun ​ ​financiële middelen. (bijv. ANWB of Greenpeace)

 

Hoe pressiegroepen de politieke besluitvorming ​ ​kunnen beïnvloeden:

Lobbyen bij politici > als organisaties met bepaalde belangen proberen om op een informele manier via​​ direct contact ​ ​met politieke besluitvormers beleid in een voor ​​hen gunstige richting te beïnvloeden

Demonstraties organiseren > om ​ ​maatschappelijke ​ ​kwesties onder de aandacht te brengen is ​ ​ een demonstratie een geschikt middel (bijv. ‘stille tochten’ na zinloos geweld)

Een publiciteitscampagne opzetten > om ​​de publieke opinie te beïnvloeden worden de massamedia ingeschakeld

‘Eigen mensen’ op sleutelposities ​ ​brengen > als​​ leden van ​ ​een pressiegroep lid worden van een politieke ​ ​partij of gekozen worden als kamerlid krijgt zo’n pressiegroep ​​meer mogelijkheden ​ ​om

standpunten bij de politiek onder ​ ​de aandacht ​ ​te brengen

Bezwaarschriften indienen

Burgerlijke ongehoorzaamheid > door bewust de wet te overtreden wordt een maatschappelijk probleem ​​aan de ​ ​orde gesteld

 

Functies politieke partijen voor proces ​ ​politieke besluitvorming:

Articulatiefunctie > politieke partijen zetten wensen​​ en eisen die in de maatschappij leven op ​​de politieke ​ ​agenda

Communicatieve functie > politieke partijen ​ ​nemen een standpunt in ten aanzien van verschillende​​ kwesties en informeren daardoor de kiezers ook over ​ ​het overheidsbeleid

Aggregatiefunctie > het samenbrengen van ​ ​ideeën en standpunten tot een partijprogramma, ook ​​wel de ​ ​integratiefunctie

Participatiefunctie > door informatie te​​ geven en meningsvorming te bevorderen, proberen partijen​​ burgers over te

halen politiek actief te worden​ ​ in hun​ ​ partij. (bijv lid worden)

Recruterings- en selectiefunctie > Politieke partijen dragen voor functies in de politiek kandidaten voor

Politieke functies van de media:

Informatiefunctie > het inventariseren en ​ ​verstrekken van informatie over allerlei politieke gebeurtenissen ​ ​en besluiten

(bijv. verslag van kamerdebatten)

Spreekbuisfunctie > de media fungeert ​​als doorgeefluik ​ ​voor allerlei standpunten die in de ​​samenleving te horen zijn

Onderzoeksfunctie > het dieper graven ​​naar de ​ ​achtergronden van maatschappelijke gebeurtenissen en problemen die bewust of onbewust verborgen zijn gehouden (bijv. ​ ​giflozingen door ​ ​fabrieken)

Controle- of waakhondfunctie > waarbij de media nagaan wat terecht is gekomen van de beloftes en​​ toezeggingen van ​ ​ministers en andere bestuurders.

Commentaar- en opiniefunctie > Politiek ​ ​heeft in ​ ​een democratie behoefte aan veel verschillende meningen. ​​Dit bevordert ​ ​discussie en betrekt meer mensen bij de​​ politiek. (Programma Nieuwsuur)

 

Pluriformiteit van de massamedia = er is ​ ​verscheidenheid aan kranten, tijdschriften, tv-programma’s en websites met​​ ieder een eigen politieke, religieuze en sociaaleconomische achtergrond

Pluriformiteit van de massamedia = er is ​ ​verscheidenheid aan kranten, tijdschriften, tv-programma’s en websites met​​ ieder een eigen politieke, religieuze en sociaaleconomische achtergrond

 

Persvoorlichter = alle partijen en veel ​ ​ individuele politici hebben deze persoon die hen zo nodig ​ ​afschermt. Zo ​ ​vormt ​​hij een schakel tussen de media en de politici

Spindoctor = een partijstrateeg die vooral bezig ​​is te bedenken hoe de partij de aandacht van het ​​publiek kan ​ ​trekken

(Ontwerpen van strategieen om politieke ​ ​tegenstanders aan ​ ​te vallen)

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

REACTIES

Log in om een reactie te plaatsen of maak een profiel aan.