Criminaliteit & Rechtsstaat H1-H6

Beoordeling 6
Foto van een scholier
  • Samenvatting door een scholier
  • 5e klas havo | 8761 woorden
  • 13 juni 2017
  • 1 keer beoordeeld
Cijfer 6
1 keer beoordeeld

ADVERTENTIE
Overweeg jij om Politicologie te gaan studeren? Meld je nu aan vóór 1 mei!

Misschien is de studie Politicologie wel wat voor jou! Tijdens deze bachelor ga je aan de slag met grote en kleine vraagstukken en bestudeer je politieke machtsverhoudingen. Wil jij erachter komen of deze studie bij je past? Stel al je vragen aan student Wouter. 

Meer informatie

H1 Wat is criminaliteit?

Rechtsstaat = overheid en burgers moeten zich aan de wet houden

Waarde = een principe dat mensen belangrijk vinden om na te streven.

Normen = gedragsregels.

Rechtsnormen = normen die zulke belangrijke waarden vertegenwoordigen in de samenleving dat ze in wetten zijn vastgelegd.

Als normen worden overtreden spreken we van normoverschrijdend gedrag. Maar dit gedrag hoeft nog niet bij de wet verboden te zijn. Pas als rechtsnormen overtreden worden spreken we van crimineel of strafbaar gedrag.

Criminaliteit = Elk door de overheid bij wet strafbaar gesteld gedrag. (delict) / Alle misdrijven die in de wet omschreven staan.

Misdrijven = de meer ernstige strafbare feiten, zoals moord, mishandeling, fraude, etc.

Overtreding = de minder ernstige strafbare feiten zoals het rijden door rood.

Misdrijf

Overtreding

30 jaar of levenslang

Maximaal 1 jaar gevangenisstraf

Politierechter of meervoudige kamer

Kantonrechter

Veroordeling en verdachte (aantekening)

Pas bij vrijheidsstraf aantekening in justitiële documentatie (strafblad)

 

 

 

Jurisprudentie = geheel aan rechterlijke uitspraken (rechters mogen de wet af en toe bijstellen) Dit gaat tegen de trias politica in, de rechter gaat op de stoel zitten van de wetgevende macht.

Strafwaardig gedrag = gedrag dat volgens iemand of een grotere groep mensen strafbaar zou moeten zijn.

Criminalisering = vroeger niet strafbaar maar nu wel. VB: tikken als leraar geven

Decriminalisering = vroeger wel strafbaar maar nu niet meer. VB: Abortus.

Rechtsregels veranderen als:

1. De samenleving verandert.

2. Normen en waarden wijken af van wat maatschappelijk aanvaardbaar is (criminalisering en decriminalisering)

3. De samenleving is complexer geworden, meer regels vereist.

 

Welke gedragen zijn wel en welke niet strafbaar? Beoordeeld op:

1. De maatschappelijke context.

2. De ernst van de gevolgen die bepaald gedrag kan hebben voor de slachtoffers en de samenleving.

3. De morele opvattingen van de mensen met veel politieke macht.

Wat is een maatschappelijk probleem?

1. Criminaliteit heeft ongewenste gevolgen voor grote groepen in de samenleving.

2. Er bestaat een verband tussen het bestaan van criminaliteit en andere maatschappelijke ontwikkelingen.

3. Bij de aanpak van criminaliteit spelen tegengestelde belangen een rol.

4. Criminaliteit vraagt om een gemeenschappelijke oplossing.

 

Materiele gevolgen

1. Directe financiële gevolgen: de kosten na de inbraak of ziekenhuiskosten na vechtpartij.

2. Indirecte financiële gevolgen: door de gestegen verzekeringspremies en doordat consumenten meer moeten betalen omdat winkeliers hun prijzen verhogen vanwege winkeldiefstallen.

3. Kosten voor criminaliteitsbestrijding: politie-inzet, aanschaf anti-inbraakapparatuur.

 

Immateriële gevolgen

1. Gevoelens van onveiligheid.

2. Vermijdingsgedrag.

3. Emotionele psychische problemen.

4. Morele verontwaardiging (boosheid en verbazing)

5. Veranderde opvattingen over goed en kwaad.

6. Verlies aan vertrouwen in mensen.

7. Aantasting van het rechtsgevoel van mensen als ze zien dat daders lang niet altijd gepakt worden en bestraft worden.

8. Het gevaar dat mensen voor eigen rechter gaan spelen.

 

Verband met andere maatschappelijke ontwikkelingen

1. Afnemend gezag van de overheid: de overheid kan niet meer automatisch rekenen op het respect van de burgers.

2. Afnemende betekenis maatschappelijk middenveld als gevolg van individualisering: school, kerk. buurt, sport etc.

3. Minder sociale controle: We letten minder op elkaar en worden minder door de omgeving in de gaten gehouden. (politie, controleurs en andere toezichthouders afgenomen)

4. Veranderd normen- en waardenbesef: Traditionele waarden zoals gehoorzaamheid en fatsoen gelden minder sterk dan vroeger.

5. Toegenomen welvaart: Dit leidt tot meer diefstallen, omdat er meer te halen valt.

6. Afgenomen straf- en pakkans: De pakkans is de kans dat een strafbaar feit wordt opgemerkt en dat je wordt aangehouden door de politie. De strafkans is de kans dat je daadwerkelijk voor je misdaad wordt gestraft.

7. Werkeloosheid: In perioden van werkeloosheid stijgt de criminaliteit à geldproblemen.

8. Technologische ontwikkelingen: Digitalisering en internet hebben tot cybercriminaliteit geleid.

9. Internationalisering: De open grenzen binnen de EU bieden meer mogelijkheden voor gewone burgers, maar ook voor criminelen.

 

Belangentegenstellingen

Veiligheidsparadox = de samenleving is veiliger aan het worden maar we voelen ons steeds onveiliger. (Dit kan komen doordat de media het nieuws versterkt)

Veiligheidsutopie = Het onhaalbare verlangen naar het samenvallen van maximale vrijheid en maximale veiligheid. (we willen dat de politie ons beschermt maar we willen alles kunnen doen)

 

H2 Aard en omvang criminaliteit

Soorten criminaliteit:

1. Delicten tegen openbare orde en gezag.

De samenvatting gaat verder na deze boodschap.

Verder lezen
Gids Leraar worden

Alles wat je moet weten over leraar worden

2. Geweldsdelicten tegen leven en persoon.

3. Ruwheidsdelicten zoals vernieling en graffiti.

4. Vermogensdelicten zoals diefstal, inbraak.

5. Seksuele delicten zoals aanranding en verkrachting.

6. Verkeersdelicten.

7. Drugsdelicten.

8. Economische delicten zoals het verkopen van besmet vlees.

9. Milieudelicten zoals het dumpen van chemisch afval.

 

Veelvoorkomende criminaliteit = winkeldiefstal, zakkenrollerij, fietsendiefstal, vernieling en graffiti. De kleine criminaliteit.

Zware criminaliteit = omvat ernstige vormen zoals moord, inbraak, verduistering, afpersing, overvallen en drugsverkoop.

Georganiseerde criminaliteit = de criminaliteit die zich niet beperkt tot één categorie of één soort delict. Bijvoorbeeld de georganiseerde drugscriminaliteit die zich bezig houdt met drugshandel, geweldsmisdrijven en met vermogensmisdrijven.

 

We hebben een vertekend beeld van criminaliteit door de massamedia. Er wordt meer aandacht besteed aan geweldsmisdrijven en seksuele delicten dan aan vermogensdelicten, terwijl diefstal en oplichting veel vaker voorkomen. Door de onevenredige aandacht voor zware misdrijven zou je de indruk kunnen krijgen dat het in Nederland gevaarlijk is om ’s avonds over straat te lopen.

 

Voor de beeldvorming maakt het wel uit welke krant je leest en naar welke programma’s je kijkt. De berichtgeving in het AD en de Telegraaf en het Hart van Nederland is vaak sensationeel en verdachten worden bij voorkeur met foto en achternaam vermeld. NRC Handelsblad, Trouw en de Volkskrant zijn zakelijker en berichten meer over achtergronden van ontwikkelingen op het gebied van criminaliteit. Zij plaatsen niet snel foto’s of een volledige naam.

 

Framing = de media laat ons als het ware door een frame of venster naar criminaliteit kijken.

Stereotiep = Er ontstaat een vaststaand beeld van een bepaald verschijnsel omdat de media steeds op dezelfde manier over het onderwerp berichten.

Gegeneraliseerd beeld = Er wordt uit een of enkele bijzondere gevallen een algemene conclusie afgeleid.

Referentiekader = de verzameling van al je waarden, normen, kennis, ervaringen en persoonlijke interesses. Mensen kiezen de media die hun opvattingen en verwachtingen bevestigen.

 

Als het gaat om beeldvorming over criminaliteit wordt het referentiekader van burgers dus gevormd én bevestigd door de media, maar ook door de eigen ervaring. Directe bemoeienis met rechtszaken relativeert het oordeel over criminaliteit. Je mening over criminaliteit en de aanpak ervan worden beïnvloed.

 

Bij kwantitatieve onderzoeksmethoden wordt een groot aantal gegevens verzameld, door bijv. ondervragingen van grote groepen mensen etc. Kwalitatief onderzoek wordt gebruikt as er meer diepgaande informatie nodig is. Er zijn diepte-interviews met slachtoffers en daders nodig. Het doel van kwalitatief onderzoek is het verkrijgen van meer inzicht in de werking van criminaliteit. Er is een openvraagstelling zonder beïnvloeding.

 

Politiestatistieken = een weergave van de geregistreerde criminaliteit, misdrijven die door mensen bij de politie zijn aangegeven of die door de politie zelf zijn ontdekt.

Proces verbaal = een schriftelijk verslag waarin de politie of een andere opsporingsambtenaar informatie geeft over het tijdstip, de plaats en de toedracht van een overtreding, misdrijf of ongeluk.

 

Politiestatistieken geven een beperkt beeld:

1. Mensen doen om allerlei redenen geen aangifte. Je doet de moeite niet of je schaamt je of je bent bang.

2. Sommige delicten blijven vaak onzichtbaar, zakkenrollerij, belastingontduiking.

Rechtbankstatistieken = alle misdrijven waarbij een rechter uitspraak doet zijn geregistreerd.

Onderzoeksgegevens zijn betrouwbaar als ze zijn gebaseerd op waarnemingen die onder dezelfde omstandigheden herhaald, steeds dezelfde uitkomst geven.

 

Kanttekeningen bij de cijfers:

1. Selectieve opsporing is van invloed op de cijfers. Als de politie meer surveilleert, wordt er ook meer ontdekt en geregistreerd.

2. Door nieuwe wetten groeit het aantal delicten. Tegengaan is juist doen.

3. De registratie van misdrijven wordt soms gekleurd door subjectieve beoordeling door de politie of de officier van justitie. Wat de ene officier mishandeling vindt, kan de andere een poging tot doodslag noemen.

4. Verschillende belangen: Zowel de politie als de politiek hebben belangen bij de criminaliteitscijfers. Politie wil lage cijfers en politiek hoge.

5. De interpretatie van cijfers: de cijfers moeten gekoppeld worden aan de groei en leeftijdsopbouw van de bevolking.

 

Slachtofferenquêtes = Er wordt gevraagd aan zo veel mogelijk mensen of zij slachtoffer van een misdrijf zijn geweest in een bepaalde tijdsperiode. Misdrijven waar mensen niet snel aangifte tegen doen komen in het licht. Ook geven de slachtofferenquêtes inzicht in de omstandigheden en de plaatsen waar delicten plaatsvinden en in de risico’s die bepaalde bevolkingsgroepen lopen.

 

Dader enquêtes = Er wordt aan mensen gevraagd of zij bepaalde misdrijven hebben gepleegd. Deze enquêtes geven het meest complete beeld. Je kunt met deze manier van onderzoeken veel beter slachtofferloze criminaliteit meten.

 

Niet geheel betrouwbaar:

1. Niet alle categorieën mensen worden ondervraagd. Illegalen, toeristen en jongeren onder de 15 worden niet vaak ondervraagd.

2. Over sommige misdrijven wordt vaker gezwegen (seksuele delicten) zowel door daders als door slachtoffers.

3. Het gaat om een subjectieve meting. De antwoorden zijn sterk afhankelijk van de persoonlijke beleving van de ondervraagde.

4. Dit soort enquêtes zijn altijd steekproeven. Voor veelvoorkomende delicten is de kans dat zo’n steekproef representatief is voor de hele bevolking vrij groot. Maar voor de weinig voorkomende delicten is de kans groot dat niemand uit de steekproef een dergelijk delict van nabij meegemaakt heeft.

 

H3 Hoe ontstaat crimineel gedrag?

Ongelijke spreiding in misdaadstatistieken hebben te maken met de volgende verschillen:

1. Geslacht: mannen plegen vaker crimineel gedrag en misdaden zijn ernstiger.

2. Leeftijd: adolescentie, 16 tot 23 jaar plegen vooral delicten. Het gaat dan om veelvoorkomende criminaliteit als winkeldiefstal en vandalisme.

3. Maatschappelijke positie: mensen met een lagere maatschappelijke positie zijn vaker betrokken bij agressieve delicten. Werkelozen bijvoorbeeld. Zij plegen niet per se meer criminele feiten, ze komen alleen meer in aanraking met justitie en politie. Vermogensdelicten als belastingontduiking komen voor in de hoge en middenklasse.

4. Etnische afkomst: Allochtonen komen vaker in aanraking met de politie, dit geldt vooral voor jongeren. Ter verklaring wordt meestal de slechte maatschappelijke positie genoemd, terwijl andere wetenschappers de subculturele achtergrond benadrukken. De meeste van deze jongeren horen bij de probleemgroepen.

5. Woonomgeving: Inwoners van grote steden plegen vaker delicten dan inwoners van kleine steden en dorpen. In grote steden zijn er meer kansarme jongeren, is er minder sociale controle en is er meer gelegenheid voor crimineel gedrag.

 

Problematische jongeren:

1. Weinig besef van geldende normen, die hebben ze nauwelijks meegekregen.

2. Relatief veel problemen als gokverslaving, drugs en alcohol gebruik.

3. Gebrekkige sociale vaardigheden, ze kunnen zich niet uit de problemen werken.

4. Weinig perspectief op werk en een carrière, door laag opleidingsniveau en persoonlijke problemen.

 

De beschrijvende criminologie is erop gericht een helder en compleet beeld te geven van de aard en omvang van de criminaliteit. Doormiddel van kwantitatief onderzoek, zoals dader en slachtofferenquêtes proberen criminologen de werkelijke omvang van de misdaad vast te stellen. De theoretische criminologie probeert crimineel gedrag te verklaren door theorieën.

 

We onderscheiden twee soorten benaderingen:

1. Microniveau; Theorieën die criminaliteit proberen te verklaren vanuit de individuele situatie en de persoonskenmerken van criminelen.

2. Macroniveau: Theorieën die de oorzaken van criminaliteit zoeken in structurele en culturele kenmerken van samenlevingen als geheel.

 

Microniveau

Als je als wetenschapper crimineelgedrag op microniveau benadert, ben je op zoek naar individuele of persoonlijke verschillen tussen criminele en niet-criminele mensen. Je wil weten of deze verschillen een gevolg zijn van aanleg (nature) of opvoeding en ontwikkeling (nurture).

 

Biologische en psychologische factoren:

1. Mensen die asociaal gedrag vertonen hebben een lagere hartslag.

2. Ook is er een verband tussen een hoge testosteronspiegel en agressief gedrag.

3. Psychologische kenmerken als impulsiviteit, sensatiezucht, extravert gedrag en lage intelligentie kunnen crimineel gedrag veroorzaken.

4. Veel delinquente jongeren hebben persoonlijkheidsstoornissen.

Toch lukt het biologen en psychologen niet om een eenduidig causaal verband vast te stellen tussen aangeboren biologische en/of psychologische kenmerken en crimineel gedrag: niet iedereen met dit vertoont crimineel gedrag. De ziektes en persoonlijkheidsstoornissen zijn dus niet determinerend: niet alles bepalend voor crimineel gedrag.

 

Sociaalpsychologische factoren:

1. Niet corrigerend gedrag van het gezin kan leiden tot uitproberen en uitproberen en dit kan tot crimineel gedrag leiden. Het kind weet niet waar de grens is. Ook verwaarlozing, mishandeling en incest kunnen leiden tot crimineel gedrag.

2. Ook school speelt een rol. Jongeren die niet goed slagen in de omgang met anderen, aanwezigheid en autoriteiten respecteren lopen een grotere kans met justitie in aanraking te komen. Spijbelgedrag en lichte criminaliteit hebben een verband. Vroegtijdige verlating van school is nog erger.

3. Kinderen die opgroeien in een achterstandswijk lopen meer risico om crimineel te worden dan kinderen uit de meer welvarende buurten. Er treedt normvervaging op, je leert niet hoe je je leven goed vorm kunt geven. Verveling slaat toe omdat speelplekken en openbaar groen ontbreken. De sociale controle is minimaal: er wordt niet gecorrigeerd.

4. De invloed van leeftijdsgenoten speelt ook een grote rol. Veel vormen van jeugdcriminaliteit zoals agressie, vernieling en winkeldiefstal vinden in groepsverband plaats. Doe je niet mee, dan lig je eruit. Een ander gevolg van groepsgedrag is het geleidelijk verdwijnen van het schuldgevoel. Langzaam ontstaat het idee dat er niets mis is met hun gedrag: neutralisatie. Ze ontkennen de eigen verantwoordelijkheid voor crimineelgedrag.

 

Macroniveau

Als je wetenschapper bent op macroniveau, dan beschouw je criminaliteit als gevolg van maatschappelijke omstandigheden en ontwikkelingen. Criminologen die strafbaar gedrag verklaren vanuit de maatschappelijke omstandigheden en ontwikkelingen, letten vooral op de sociologische factoren, zoals maatschappelijke ongelijkheid en subculturele verhoudingen.

 

Maatschappelijke ongelijkheid

Als maatschappelijke ongelijkheid leidt tot een gevoel van sociale onrechtvaardigheid, is de kans op crimineel gedrag wel groter. Criminaliteit is in deze visie dus een gevolg van de ongelijke verdeling van welvaart en een daaraan gekoppeld gefrustreerd eerlijkheidsgevoel. Maatschappelijke ongelijkheid vergroot de kans op sociale desintegratie, dat wil zeggen dat mensen zich niet langer verbonden voelen met anderen in de samenleving. Uit onderzoek is gebleken dat mensen met weinig bindingen een grotere kans hebben om met justitie in aanraking te komen. Door het ontbreken van sociale banden voelen zij zich minder geremd in hun doen en laten en zullen zich dus vaker onmaatschappelijk en crimineel gedragen.

 

Subculturele kenmerken

Normafwijkend en crimineel gedrag kunnen ook het gevolg zijn van conflicten tussen de dominante en de subcultuur. De leden van zulke subculturele groepen zijn meestal niet goed geïntegreerd in de samenleving, waardoor ze te maken krijgen met bemoeienis door de overheid (politie, belastingdienst, jeugdzorg). Soms leidt dit er toe dat mensen zich gaan aanpassen aan de normen en waarden van de dominante cultuur. Maar ook leidt het tot wrijving of vervreemding. Vervreemding is als mensen het gevoel hebben dat zij buiten de samenleving staan. Normvervaging en normloosheid liggen op de loer, waardoor strafbaar gedrag door de groep niet langer afgekeurd wordt.

 

Aangeleerd-gedragtheorie (Edwin Sutherland)

Sutherland onderzocht jongeren in getto’s, hij zag geen andere persoonskenmerken bij criminele jongeren dan bij normale. Wat wel opviel was dat de criminele jongeren bijna altijd contact hadden (gehad) met andere criminelen. Sutherland concludeerde dat crimineel gedrag, net als veel ander gedrag, wordt aangeleerd.

 

Sociobiologische theorie (Edward Wilson)

De sociobiologie is de tak van de biologie die zich bezighoudt met onderzoek naar de evolutionaire oorsprong van sociaal gedrag bij dieren, inclusief de mens. Wilson liet aan de hand van erfelijkheidsonderzoeken onder families juist zien dat menselijk gedrag niet alleen beïnvloed wordt door de opvoeding en cultuur, maar net zo sterk ook door genetische en dus erfelijke factoren. Er is dus een wisselwerking tussen aangeboren en aangeleerde factoren.

 

Gelegenheidstheorie (Adam Smith/Marcus Felson)

Volgens Adam Smith kiest ieder individu steeds voor zichzelf de meest gunstige optie. De mens is een calculerend wezen dat kosten en baten tegen elkaar afweegt en op basis daarvan een keuze maakt. Felson zegt ‘’het niveau van criminaliteit wordt bepaald door de aanwezigheid van potentiële daders, de aanwezigheid van geschikte doelwitten en de afwezigheid van voldoende sociale bewaking. Voordeel van deze theorie is dat mensen zich er beter door gaan beveiligen.

Anomietheorie (Robert Merton)

Bij deze theorie wordt de verklaring gezocht in de maatschappelijke ongelijkheid. Deze komt tot uiting in de kloof tussen levensdoelen die mensen voor zichzelf stellen en de beperkte middelen die beschikbaar zijn om die doelen te bereiken. Iedereen in de westerse samenleving wil zo hoog mogelijk op de maatschappelijke ladder komen en zo veel mogelijk welvaart bereiken. Als het niet lukt kunnen mensen er verschillend op reageren. Sommigen accepteren het en anderen zoeken hun toevlucht tot inbraak, fraude en drugshandel. Merton noemt dit de anatomische toestand: een situatie waarin culturele en sociale normen zijn weggevallen.

 

Theorie van de delinquente subcultuur (Albert Cohen)

Cohen schrijft in zijn theorie hoe delinquente subculturen ontstaan. Hij stelt in zijn navolging van Merton dat de doelen van jongeren uit de middenklasse onbereikbaar zijn voor jongeren uit de lagere sociaaleconomische klassen. Maar Cohen verbindt het aan status. Het besef van ongelijkheid is volgens hem schadelijk voor het gevoel van eigenwaarde van deze jongeren. Daarom keren zij zich af en vormen ‘gangs’ van gelijkgezinden waarbinnen alternatieve waarden en normen gelden die opzettelijk indruisen tegen de standaarden. Het is om zich te onderscheiden.

 

Etiketteringstheorie (Howard Becker)

Volgens deze etiketteringstheorie is de sociale afwijzing van mensen juist de oorzaak van hun criminele gedrag. Als mensen het ‘etiket’ crimineel krijgen dan zijn ze eerder geneigd om zichzelf als zodanig te gaan gedragen. Becker vindt dat bestraffing eerder méér afwijkend gedrag tot gevolg heeft dan minder.

 

Bindingstheorie (Travis Hirschi)

Volgens Hirschi is ieder mens voor een deel tot het slechte geneigd. Dat wij ons meestal fatsoenlijk gedragen komt volgens hem omdat we bindingen hebben die we niet zomaar op het spel zetten: familie, vrienden, collega’s, werkkring, noem maar op. Samen met de gedeelde normen en waarden die erbij horen, vormen bindingen als het ware remmen op de criminele neigingen die iedereen heeft. Mensen die deze bindingen niet hebben zijn eerder geneigd te vervallen tot nor overschrijdend en crimineelgedrag.

 

Socialecontroletheorie (Robert Sampson & John Laub)

Het ontbreken van sancties stimuleert crimineel gedrag. Onder sancties verstaan zij zowel de formele straffen en berispingen van politie en justitie als de informele straffen van ouders en leraren. Vooral de rol van de ouders is volgens hen doorslaggevend voor de verdere ontwikkeling van het kind. Hoe slechter de relatie met de ouders, hoe minder de informele sociale controle, des te meer kans op crimineel gedrag.

 

Differentiële-associatietheorie (Edwin Sutherland)

Er bestaan patronen in crimineel gedrag die samenhangen met de waarden en normen van de verschillende sociale milieus die binnen een samenleving bestaan. Met andere woorden: mensen zijn op een verschillende (differentiële) manier verbonden (associatie) met criminaliteit. Wie bepaald crimineel gedrag niet echt afkeurt, zal ook sneller dit gedrag overnemen. Er bestaat een verband tussen sociale klasse en de beoordeling van crimineel gedrag.

 

 

H4 De rechtsstaat

We leven in een rechtsstaat, een land waarin burgers met wetten worden beschermd tegen macht en willekeur door de overheid.

 

Rechtsbronnen

  1. De regels staan vastgelegd in wetten, de wet is de belangrijkste rechtsbron, een officieel document waarin een rechtsregel is vastgelegd.
  2. Gemeentelijke en provinciale verordeningen, Algemene Maatregelen van Bestuur en internationale verdragen.
  3. Ook is jurisprudentie een belangrijke rechtsbron, het geheel aan rechterlijke uitspraken. Omdat wetten niet alle denkbare situaties omschrijven, geldt jurisprudentie als een belangrijke leidraad voor de interpretatie van wetten. Jurisprudentie kan leiden tot nieuwe wetgeving. Als blijkt dat rechters een wet niet goed of niet eenduidig kunnen interpreteren, zullen ministers of kamerleden een voorstel doen om die wet aan te passen.

 

Doel en betekenis van rechtsregels

Rechtsregels zijn voor iedereen in een land bindend. Iedereen moet zich er aan houden.

  1. Rechtszekerheid bieden. Rechtsregels geven aan wat wel en niet toegestaan is. Ze regelen de onderlinge verhoudingen tussen burgers, instanties en de overheid. Daardoor sta je als burger nooit machteloos.
  2. Orde aanbrengen in de maatschappij. Door rechtsregels op te stellen worden de verhoudingen tussen burger onderling en tussen burger en overheid geregeld.
  3. Onafhankelijke rechtspraak waarborgen. Rechtsregels zorgen ervoor dat alle mensen in een samenleving kunnen rekenen op een voor iedereen gelijke en onafhankelijke rechtspraak.
  4. Conflicten vreedzaam kunnen oplossen. Als mensen ruzies of conflicten hebben met elkaar of met de overheid, dan kunnen ze hun zaak aan de rechter voorleggen.

Sociaal contract = een soort stille afspraak tussen burgers en overheid. Er is bijvoorbeeld afgesproken dat de overheid bepaalde bevoegdheden krijgt om het recht te handhaven. In ruil daarvoor belooft de overheid dat zij de rechten van burgers niet schendt.

Om het recht te handhaven mag de overheid wetsovertreders arresteren en straffen. Zo nodig mag de overheid als enige geweld gebruiken. Dit wordt het geweldsmonopolie van de overheid genoemd.

 

Grondbeginselen van de rechtsstaat

  1. Er is sprake van machtenscheiding. Hierdoor wordt voorkomen dat één persoon of een kleine groep alle macht in handen krijgt.
  2. De grond- of vrijheidsrechten van burgers zijn in de wet omschreven en gewaarborgd.
  3. Het legaliteitsbeginsel: de overheid is zelf ook aan de regels en wetten gebonden.

 

De grondbeginselen of uitgangspunten van de rechtsstaat zijn vastgelegd in de grondwet en in internationale verdragen zoals het Europees Verdrag van de Rechten van de Mens (EVRM) en de Universele Verklaring van de Rechten van de Mens (UVRM). Deze verzameling van mensenrechten vormt een goede maatstaf om machtsmisbruik door een overheid te controleren. DE UVRM heeft ook geen juridische consequenties, maar is eerder een morele intentieverklaring, in tegenstelling tot de rechten uit het EVRM, die wel afdwingbaar zijn.

 

Machten

1. De wetgevende macht: de regering en het parlement. Door wetgeving bepalen zij welk gedrag strafbaar is en wat de maximumstraffen zijn.

2. De uitvoerende macht: in de handen van de regering, maar wordt gedaan door ambtenaren. Op het terrein van de criminaliteit is hun belangrijkste taak het opsporen van strafbare feiten en het vervolgen van verdachten. De verantwoordelijkheid voor de opsporing ligt bij het OM, dat bestaat uit alle officieren van justitie samen. De minister van Veiligheid en Justitie is politiek verantwoordelijk voor het werk van het OM en voor een deel van het werk van de politie. Bij de politie (openbare orde handhaven) is eerst de burgermeester verantwoordelijk en anders de minister van Binnenlandse Zaken.

3. De rechterlijke macht: berechting gebeurt door onpartijdige rechters die onafhankelijk zijn van regering en parlement. Burgers kunnen vertrouwen op een eerlijk proces. Om de onafhankelijkheid van de rechters te waarborgen is deze uitgewerkt in een aantal regels en wetten (artikel 117 van de grondwet: een rechter is voor het leven benoemd en kan niet ontslagen worden door regering of parlement)

 

Grondrechten en het strafrecht

In het Wetboek van Strafvordering staan regels waaraan de rechtsgang moet voldoen. Het doel hiervan is voorkomen dat grondrechten van burgers worden geschonden.

Enkele regels uit het strafproces recht zijn:

1. Iedereen heeft recht op een eerlijk proces door onafhankelijke en onpartijdige rechter.

2. Volgens de onschuldpresumptie is iedereen die wordt verdacht onschuldig totdat zijn schuld door de rechter is bewezen.

3. Dwangmaatregelen zijn aan wettelijke grenzen en waarborgen gebonden. Het ontnemen van iemands vrijheid is een grove schending van een van de belangrijkste grondrechten. Toch heeft de overheid het recht om de voorlopige verdachte in hechtenis te nemen. Maar er is een regel die bepaalt hoelang iemand in voorarrest kan worden gehouden.

4. Iedereen heeft recht op een adequate verdediging. Elke verdachte heeft het recht o zich zo goed mogelijk te verdedigen. Dit mag hij zelf doen of het laten doen door een advocaat. Om zich goed te verdedigen mag de verdachte inzage in juridische stukken en bewijsmateriaal, hij mag ook getuigen oproepen.

Niet alleen verdachten hebben rechten maar slachtoffers ook, bijv. het spreekrecht. Als het slachtoffer niet zelf in staat is te verschijnen, leest de rechter een verklaring namens het slachtoffer voor. Daarnaast bestaat de mogelijkheid schadevergoeding te vorderen. De dader moet dan de schadevergoeding aan de staat betalen.

 

Legaliteitsbeginsel en het strafrecht

Het legaliteitsbeginsel zorgt ervoor dat er grenzen zijn aan wat de overheid binnen haar bevoegdheden mag doen. In het Wetboek van Strafrecht komt dit tot uiting. Hier een aantal regels:

1. Het strafbaarheids- of nulla poena-beginsel houdt in dat een persoon alleen kan worden gestraft voor iets wat in de wet strafbaar gesteld is.

2. De maximumstraf. Per delict is wettelijk vastgelegd wat de maximumstraf is die de rechter mag opleggen. Rekening houdend met de persoonlijke omstandigheden van een verdachte kan de rechter besluiten af te wijken van deze maximumstraf en een lagere straf op te leggen.

3. De hele procedure van vooronderzoek tot terechtzitting is gebonden aan wettelijke voorschriften. Het niet correct naleven van deze vormvoorschriften kan zogenaamde vormfouten opleveren. Als hierdoor het recht op een eerlijk proces wordt aangetast, kan de rechter besluiten om de verdachte strafvermindering te geven of zelfs vrij te spreken.

4. De ne bis in idem-regel. Wanneer een rechter in een zaak een onherroepelijke uitspraak heeft gedaan, kan de betrokkene niet voor hetzelfde strafbare feit voor een tweede keer worden vervolgd. Maar er zijn twee uitzonderingen: als het in het voordeel is van de verdachte of veroordeelde kan een zaak opnieuw door de Hoge Raad worden bekeken, als er zware aanwijzingen zijn dat een verdachte onterecht is vrijgesproken kan de Hoge Raad de zaak heropenen.

5. Geen straf zonder schuld.

6. Verjaring. Het recht om iemand te straffen kan verjaren, dat wil zeggen dat iemand bijvoorbeeld na tien jaar niet meer vervolgd kan worden voor dit misdrijf. Ernstige misdrijven zijn hiervan uitgesloten.

Het dilemma van de rechtsstaat = als de waarden ‘rechtsbescherming’ en ‘rechtshandhaving’ botsen. Aan de ene kant willen we beschermd worden tegen criminaliteit, aan de andere kant willen we dat de overheid onze vrijheden respecteert. Dit dilemma ook wel veiligheidsutopie genoemd, leidt tot een voortdurende discussie: hoeveel vrijheid willen we opofferen ten gunste van de criminaliteitsbestrijding?

 

Spanningen bij criminaliteitsbestrijding

1. Wetten die onze vrijheid (te veel) beperken. Denk bijvoorbeeld aan de algemene identificatieplicht. Wordt hier geen inbreuk op grondrechten gemaakt?

2. (Te) ruime opsporingsbevoegdheden. Zo mag de politie onder strikte voorwaarden infiltreren in criminele organisaties en zijn zogenaamde ‘inkijkoperaties’ toegestaan.

3. De dubbele pet van de politie. De politie heeft niet alleen een opsporingstaak, maar moet ook hulp verlenen en de orde handhaven. Als de minister van Veiligheid en Justitie bijvoorbeeld het OM en de politie aanspoort om meer strafbare feiten op te sporen, heeft de politie minder tijd om te surveilleren.

4. De dubbele pet van het OM. Leden van het OM werken onder verantwoordelijkheid van het Ministerie van Veiligheid en Justitie, maar zij behoren ook tot de rechterlijke macht: ze zijn rechterlijke ambtenaren met een zekere onafhankelijkheid. Ze hebben naast strafbare feiten opsporen ook de taak om bepaalde zaken wel of niet voor de rechter te brengen. De wens van de minister om meer verdachten te veroordelen kan botsten met het recht van de officier van justitie om vrijspraak te eisen.

5. Spanning tussen politie en het OM. Als de politie een verdachte arresteert, kan die vervolgens door het OM op grond van het opportuniteitsbeginsel vrij gelaten worden. Het opportuniteitsbeginsel wordt mee bedoeld dat de vervolging niet opportuun zijn, dat wil zeggen niet in het algemeen belang. Zoiets kan voorkomen als door capaciteitsproblemen een keuze gemaakt moet worden: de fietsendief of de overvaller? De overval krijgt voorrang.

6. Spanning tussen wetgever en rechter. Door veranderde maatschappelijke inzichten en opvattingen kan een rechter een wet anders interpreteren dan de wetgever oorspronkelijk bedoelde.

7. Werkdruk. Het bestuur van de rechterlijke macht is een taak van de Raad voor de Rechtspraak. Deze regelt de organisatie en de financiën van de rechtbanken en zorgt ervoor dat rechtszaken snel en effectief worden uitgevoerd. Een te grote nadruk op de efficiency kan er toe leiden dat rechters te snel en dus minder nauwkeurig rechtszaken afhandelen.

8. Spanning tussen politici en de rechters. Als politici zich in het openbaar bemoeien met rechtszaken die nog ‘onder de hamer’ zijn, botst de onafhankelijke rechtsprekende macht met de twee andere machten. Door dergelijke uitspraken kan het voor een rechter soms moeilijk worden om nog onafhankelijk te oordelen.

 

Klassenjustitie = het sociale milieu heeft invloed op de opsporing, vervolging en berechting van verdachten. Mensen hebben ongelijke kansen met betrekking tot het recht. In de praktijk blijkt dat mensen uit hogere sociale milieus soms bevoordeeld worden ten opzichte van mensen uit de lagere sociale klasse.

Selectief optreden = de politie kan voor een deel zelf bepalen wie ze aanhoudt en waarvoor ze mensen bekeurt. Bewust en onbewust gaat ze hierbij selectief te werk. Mensen uit een duurdere buurt worden gemiddeld milder behandeld dan mensen uit een lagere sociale klasse en uit etnische minderheidsgroepen: deze lopen een grotere kans op een bekeuring en arrestatie. Ook maken personen uit de lagere klasse voor hetzelfde delict een grotere kans om door de officier van justitie vervolgd te worden, ze worden ook vaker in voorarrest gehouden. Rechters veroordelen laagopgeleiden vaker tot een onvoorwaardelijke vrijheidsstraf, hoogopgeleiden krijgen een voorwaardelijke.

 

Verklaringen voor klassenjustitie

1. Verdachten met een betere maatschappelijke positie zijn door inkomen, opleiding, scholing en cultuur beter in staat hun belangen te behartigen. Zij kennen beter de weg naar goede rechtsbijstand, weten beter wat hun rechten zijn en begrijpen juridische formuleringen beter.

2. Door vooroordelen en stereotypering kan een rechter bij een hoogopgeleide verdachte andere verwachtingen hebben van het effect van een straf dan bij een laagopgeleide verdachte. Hierdoor krijgt de gymnasiast sneller een taakstraf en de laagopgeleide sneller een gevangenisstraf. Door dit verschil in strafoplegging is er een vergrote kans dat de laagopgeleide uitgroeit tot een echte crimineel. De voorspelling van de rechter komt dan alsnog uit: we spreken dan van een selffulfilling prophecy, een zichzelf waarmakende voorspelling.

 

H5 Overheidsbeleid

Integraal veiligheidsbeleid = het huidige beleid richt zich in de eerste plaats op het streven naar zo veel mogelijk vrijheid voor de burgers. Integraal, omdat het niet alleen gaat om de aanpak van de criminelen, maar bijvoorbeeld ook om hulp aan probleemjongeren of de nazorg voor slachtoffers.

Kenmerken integraal veiligheidsbeleid

1. De nadruk ligt op het voorkomen van onveiligheid.

2. Bij zware criminaliteit en georganiseerde misdaad speelt het strafrecht een primaire rol. Bij veel voorkomende criminaliteit is het strafrecht ondergeschikt gemaakt, dat wil zeggen dat strafmaatregelen pas worden toegepast als preventie niet of onvoldoende blijkt te werken.

3. De overheid vindt dat bedrijven, maatschappelijke organisaties en burgers medeverantwoordelijk zijn voor het voorkomen van criminaliteit en overlast. Daarom zoekt de overheid nadrukkelijk samenwerking van bijvoorbeeld Bureaus Jeugdzorg en de geestelijke gezondheidszorg. Ook roept de overheid burgers nadrukkelijk op om te helpen.

Repressief beleid = als de overheid de nadruk legt op strafrechtelijk optreden, op strenger straffen en op het uitbreiden van de capaciteit en de bevoegdheden van de politie en justitie.

Preventief beleid = Als de nadruk ligt op het aanpakken van maatschappelijke oorzaken van crimineel gedrag, zoals armoede en normvervaging.

 

Preventief beleid (gemeentelijk niveau)

Vooral bij veelvoorkomende criminaliteit kunnen preventieve maatregelen worden getroffen:

1. Meer sociale controle. Denk aan de aanstelling van controleurs in tram en bus, bewaking in het dorp, camera’s, detectiepoortjes etc.

2. Voorlichting. Hoe je jezelf kunt beveiligen of je computer.

3. Zorgen voor een veilige omgeving. Begroeiing langs fietspaden kan weggehaald worden, er kan betere straatverlichting komen.

4. Structurele maatregelen. Werkeloosheid, armoede en verveling vergroten de kans op crimineel gedrag. Daarom kan investeren in scholing, werkgelegenheid, huisvesting en recreatie het helpen te voorkomen.

 

Repressief beleid

Het opsporings- en vervolgingsbeleid wordt dit beleid ook wel genoemd. Om zware criminelen en beroepsmisdadigers effectief en efficiënt op te sporen, te vervolgen en te straffen, is de capaciteit van de politie en de justitie de laatste jaren uitgebreid en hebben politie en justitie extra bevoegdheden gekregen.

 

Het repressieve beleid richt zich op 4 onderdelen:

1. Opsporing. Het opsporen van criminelen is het werk van de politie en het Openbaar Ministerie, gecoördineerd door de minister van Veiligheid en Justitie. De minister bepaalt de prioriteiten en geeft daarmee aan welke vormen van misdaad de meeste aandacht van de politie moeten krijgen. De politie besteed veel aandacht aan de georganiseerde criminaliteit. Onder leiding van het OM kan een team van rechercheurs geformeerd worden, voor opsporingsonderzoeken.

2. Vervolging. Het voor de rechter brengen van een verdachte van een misdrijf is de taak en verantwoordelijkheid van het OM. De officieren van justitie bepalen welke delicten vervolgen en welke ze bijvoorbeeld met een schikking afhandelen. De minister van Veiligheid en Justitie, leidinggevende aan het OM, kan invloed uitoefenen op dit beleid.

3. Gevangenisbeleid. Door het ontwerpen van verschillende gevangenisregimes probeert de overheid invloed uit te oefenen op de resocialisatiekansen van verschillende groepen gevangenen. In het gevangenisbeleid speelt het OM een belangrijke rol omdat het OM verantwoordelijk is voor de uitvoering van de gevangenisstraffen. Een ander aspect van het gevangenisbeleid betreft de bouw van voldoende cellen.

4. Nieuwe wetgeving. Nieuw beleid van de overheid leidt vaak tot nieuwe wetgeving. De Nederlandse wetboeken worden dus regelmatig aangepast. Sommige oude regels verdwijnen en er komen nieuwe rechtsregels bij.

 

Recente ontwikkelingen

1. De uitbreiding van bevoegdheden. Sinds de Wet BOB (2000) en de Wet terroristische misdrijven (2004) heeft de overheid nieuwe bevoegdheden om mogelijke wetsovertreders in een vroeg stadium op te sporen, zelfs als er formeel nog geen sprake is van een verdachte.

2. Toegenomen inbreuk op persoonlijke levenssfeer. Om criminaliteit te voorkomen, dringt de overheid steeds meer door in de persoonlijke leefsfeer van burgers. Gevaarlijke denkwijzen of houdingen bij burgers geconstateerd door de Algemene Inlichtingen- en Veiligheidsdienst kunnen leiden tot arrestaties. Bij terreurverdachte hoeft niet langer sprake te zijn van vermoeden. Het bezoeken van internetsites van radicale imams of het bekijken van filmpjes van executies kan al voldoende zijn om als verdachte te worden aangemerkt.

3. Het in elkaar schuiven van criminaliteitsbestrijding en de bestrijding van overlast leiden tot nieuwe maatregelen, zoals de bevoegdheden van burgermeesters om voetbalwedstrijden vooraf te verbieden, de zogenaamde bestuurlijke ophouding. Of het preventief fouilleren in veiligheidrisicogebieden.

4. Omdat EU-lidstaten hun wetgeving steeds meer op elkaar afstemmen is er een groeiende internationale invloed op ons criminaliteitsbeleid. Nederland wordt hierdoor soms gedwongen zijn beleid aan te passen. Het Nederlandse gedoogbeleid, het niet opsporen en vervolgen van kleinschalig bezit van softdrugs, is mede onder druk van onze buurlanden aangepast. Op het gebied van terrorismebestrijding werkt Nederland samen met andere EU-landen. Zo is er een gemeenschappelijke zwarte lijst van internationale terroristische organisaties. Nederland kan en mag nu financiële tegoeden te bevriezen van zulke organisaties.

Jeugdcriminaliteit

Bij het bestrijden van jeugdcriminaliteit legt de overheid de nadruk op het voorkomen dat jeugdige daders afglijden tot echte criminelen. Een belangrijk middel daarbij is het jeugdstrafrecht voor 12- tot 18-jarigen. Overtredingen en misdrijven door deze groep worden door de speciale kinderrechter in een besloten rechtszaak behandeld. De maximumstraffen zijn een stuk lager de normale. Ook is er een adolescentenstrafrecht, dat het mogelijk maakt om bij zeer zware delicten voor 16- en 17-jarigehet volwassenenstrafrecht toe te passen en voor 18- tot 23-jarigen het jeugdstrafrecht. Jongeren die voor de eerste keer vanwege een klein misdrijf in aanraking komen met de politie, moeten naar Bureau Halt. Daar krijgen ze een taakstraf opgelegd en hoeven ze dus niet voor de rechter te verschijnen.

 

Georganiseerde criminaliteit

Om de georganiseerde criminaliteit te bestrijden, hebben politie en justitie meer opsporingsbevoegdheden gekregen. Zo mag justitie onder voorwaarden gebruik maken van anonieme getuigen en kunnen in uitzonderlijke gevallen kroongetuigen worden ingezet. Een kroongetuige is een verdachte die een getuigenverklaring aflegt in ruil voor strafvermindering.

 

Wittenboordencriminaliteit

Fraude, oplichting, grootschalige belastingontduiking en het witwassen van crimineel geld vormen relatief vaak het terrein van mensen met mensen met een respectabel beroep als bankiers, notarissen en accountants. Het begrip ‘wittenboordencriminaliteit’ wijst naar het witte overhemd dat in kantoorkringen lange tijd de gebruikelijke bedrijfskleding was. Tegenwoordig wordt steeds vaker het begrip ‘organisatiecriminaliteit’ gebruikt. Witteboordencriminaliteit is moeilijk te vervolgen aangezien de controlemogelijkheden en de kennis van politie en justitie vaak te gering zijn. Om illegale financiële constructies bloot te leggen werken financiële rechercheurs daarom samen met de Belastingdienst en De Nederlandsche Bank. Ook bestaat er een Wet ter voorkoming van witwassen en financieren van terrorisme.

 

Terrorisme

Het terrorisme vormt een deel van het Om terrorisme te bestrijden wordt in de eerste plaats geprobeerd om radicalisering en rekrutering tegen te gaan. Zo proberen gemeenten samen met imams en moskeebesturen het aantal Nederlandse jongens dat naar Syrië wilde om mee te vechten in de burgeroorlog terug te dringen. De AIVD en de Militaire Inlichtingen- en Veiligheidsdienst (MIVD) houdt de teruggekeerde jihadisten in de gaten. AIVD en MIVD geven het door aan het OM als ze wat vinden. Het OM geeft vervolgens de politie opdracht om mogelijke terroristen op te sporen of aan te houden. Sinds de Wet terroristische misdrijven hoeft daarbij niet langer sprake te zijn van een schuldvermoeden.

 

Sociaaldemocraten

Linkse of sociaaldemocratische partijen zijn van mening dat veel crimineel gedrag samenhangt met de maatschappelijke context waarin mensen leven. De overheid moet criminaliteit en onveiligheid daarom vooral tegengaan door misstanden in de samenleving aan te pakken en een preventief veiligheidsbeleid te voeren. Ook vinden zij het belangrijk dat burgers zich bewust zijn van de regels en gestraft worden als ze die overtreden. Criminelen moeten na uitzitting wel een nieuwe kans krijgen. Het idee is dat rechtshandhaving beter werkt in een sociaal rechtvaardige samenleving. Gedragsregels worden pas echt nageleefd als ook de achterliggende waarden erkend worden: pragmatisch moralisme. (PVDA)

 

Liberalen

Het nastreven van eigenbelang, binnen de kaders van de wet, heeft volgens de liberalen een heilzame werking op de samenleving. Vanuit dit zogenoemde rationalistisch individualisme wordt de burger gezien als een zelf nadenkend en rationeel wezen. Omdat verstandige mensen voor- en nadelen tegen elkaar afwegen, zullen strenge wetten en straffen de mens afhouden van crimineel gedrag. De liberale en rechtse partijen benadrukken dus de eigen verantwoordelijkheid en niet de sociale omstandigheden van criminelen voor hun daden. Partijen zoals de VVD zijn ervan overtuigd dat door strikte rechtsregels een zo groot mogelijke vrijheid van burgers kan worden bewerkstelligd. Ze zijn daarom tegen een ver doorgevoerd paternalisme, waarbij de overheid burgers voorschrijft hoe zij zich moeten gedragen.

 

Christendemocraten

Volgens het christendom is de mens geneigd tot het kwade. Criminaliteit wordt dus veroorzaakt door individuen die bewust en onbewust de regels in de samenleving overtreden. Om dit te voorkomen moet er een sterk gezag of overheid zijn die streng straft. Toch is er bij de christendemocraten wel aandacht voor de maatschappelijke kant van de criminaliteit. Vooral het uitgeholde normenbesef en de afwezigheid van een duidelijke publieke moraal hebben in hun ogen een negatieve invloed op de veiligheid in ons land. Christelijke Het CDA strijdt tegen normvervaging en wil daarom permanente maatschappelijke discussie over normen en waarden.

 

H6 Opsporen, vervolgen en berechten

 

De taken van de politie

1. Handhaving van de openbare orde. Voorkomen van criminaliteit door op straat te surveilleren, het verkeer regelen, zorgen dat demonstraties en voetbalwedstrijden niet uitlopen tot een vechtpartij.

2. Hulpverlening. Het wijzen van de weg, het thuisbrengen van een verdwaald kind, afhandelen van een auto-ongeluk.

3. Opsporing en aanhouding van verdachten en het verzamelen van bewijsmateriaal.

 

Opsporing

Opsporingshandelingen worden verricht als er een redelijk vermoeden bestaat dat iemand een strafbaar feit heeft gepleegd. (legaliteitsbeginsel). We spreken van een redelijk vermoeden van schuld als politie iemand op heterdaad betrapt of wanneer er een objectief vast te stellen concrete verdenkingen, bewijzen of getuigenverklaringen zijn.

Veel politieonderzoek houdt zich bezig met delicten die al zijn gepleegd. Toch worden in toenemende mate opsporingsmethoden ingezet om juist de voorbereiding van strafbare feiten te traceren. We noemen deze proactieve aanpak van criminaliteit vroegsporing. Denk aan het infiltreren in criminele bendes of het afluisteren van drugshandelaren die mogelijk misdaden voorbereiden.

De wens van politie en justitie om in een zo vroeg mogelijk stadium te kunnen optreden om terroristische aanslagen of misdrijven te voorkomen, kan botsen met de grondwettelijke bescherming van de persoonlijke vrijheid van burgers. Zo komt het wel voor dat iemand op basis van vage aanwijzingen door de politie wordt opgepakt en vervolgens door de rechter wordt vrijgesproken door gebrek aan bewijs.

 

Bevoegdheden bij opsporing

De opsporingsbevoegdheden van de politie zijn in details vastgelegd in het Wetboek van Strafvordering en in de Politiewet. Niet alleen zijn de bevoegdheden zelf omschreven maar er staat ook in welke situaties de politie dwangmiddelen mag gebruiken. Sinds de Wet bijzondere opsporingsbevoegdheden zijn de bevoegdheden van de politie en justitie uitgebreid. We maken onderscheid tussen bevoegdheden met en zonder toestemming van de officier van justitie.

 

Geen toestemming

1. Een verdachte staande houden. Dit betekent iemand stil laten staan om hem te vragen naar zijn naam, adres en geboortedatum. In geval van redelijke noodzaak mag de politie eisen dat iemand zijn identiteitsbewijs laat zien.

2. Een verdachte aanhouden ofwel arresteren. Iemand wordt gearresteerd als hij van een strafbaar feit wordt verdacht. De aanhouding heeft tot doel de verdachte naar een (hulp)officier van justitie te brengen zodat deze kan bepalen wat er verder met de verdachte moet gebeuren. Een hulpofficier van justitie is een politieambtenaar met een hogere functie die deze taak ook ’s nachts of in het weekend kan uitoefenen. In geval van betrappen op heterdaad mag niet alleen de politie je aanhouden, maar is iedereen daar toe bevoegd! Burgers zijn wel verplicht om een verdachte zo snel mogelijk over te leveren aan de politie.

3. Fouilleren. Een verdachte mag gefouilleerd worden, dat wil zeggen zijn kleding en lichaam worden onderzocht. De politie mag dit alleen doen als het bijdraagt aan de oplossing van een strafbaar feit. De politie mag ook fouilleren als de veiligheid van de agent of van anderen wordt bedreigd.

4. In beslag nemen. Bewijsmateriaal, zoals een opgevoerde scooter of gestolen goederen, mogen in beslag genomen worden. De officier van justitie, de rechter-commissaris of de rechter beslist later of iemand zijn spullen na de eventuele rechtszaak terugkrijgt.

5. De vrijheid benemen. De politie mag een verdachte maximaal zes uur vasthouden voor verhoor waarbij de tijd tussen 24.00 uur en 09.00 uur niet meetelt. In de eerste zes uur mag de politie alleen foto’s en vingerafdrukken nemen. Als het gaat om misdrijven waar ten minste vier jaar gevangenisstraf op staat, mag de politie een verdachte langer vasthouden. Deze inverzekeringstelling duurt drie dagen en vindt plaats op het politiebureau. De politie moet hiervoor goedkeuring vragen aan de (hulp)officier van justitie. Na de inverzekeringstelling kan een verdachte nog 104 dagen vastgehouden worden: de voorlopige hechtenis. Voor de eerste twee weken, de zogenaamde inbewaringstelling, is goedkeuring van de rechter-commissaris nodig en voor de overige tijd (gevangenhouding) goedkeuring van een rechtbank.

 

Wel toestemming nodig

1. Huiszoeking. De politie mag alleen een woning binnengaan om iemand te arresteren met een machtiging tot binnentreden, dat is een formulier waarin de officier van justitie toestemming geeft de verdachte in zijn huis aan te houden. De politie mag dan ook naar bewijzen zoeken. Als de woning zonder machtiging wordt doorzocht, dan is er onrechtmatig verkregen bewijs. De rechter kan dan bepalen dat het bewijs niet gebruikt mag worden in het strafproces.

2. Inzetten van infiltranten. Dit zijn undercoveragenten die een misdaadorganisatie binnendringen om informatie over die organisatie te verzamelen. Soms wordt een infiltrant, om zich niet te verraden, gedwongen zelf een strafbaar feit te plegen. Hij mag dat alleen doen met toestemming van de officier van justitie en uitsluitend in zeer uitzonderlijke gevallen.

3. Uitvoeren van inkijkoperaties. Het plaatsen van bugs, taps, ergens kijken of ergens strafbare feiten worden gepleegd.

4. Gecontroleerde doorvoer. Om meer inzicht te krijgen op een criminele organisatie kan de politie besluiten om een partij drugs of wapens pas op een later moment in beslag te nemen. De politie krijgt hierdoor de kans meer verdachten te volgen en mogelijke bewijzen te verzamelen.

5. De politie mag informanten geld betalen. Dit zijn leden van een misdaadorganisatie (of mensen die ermee in contact staan) die de politie informatie doorspelen.

6. Preventief fouilleren. In sommige gevallen mag de politie iedereen in een bepaald gebied fouilleren, zonder dat er sprake is van verdenking. Preventieve fouillering wordt geregeld door de burgemeester en de gemeenteraad in samenspraak met de officier van justitie.

 

De centrale persoon in het strafproces is de officier van justitie. Hij geeft leiding aan het opsporingsonderzoek. Hij kan ook besluiten de zaak aan de rechter voor te leggen als de politie genoeg bewijzen gevonden heeft. We noemen dit vervolgen. In de rechtbank treedt de officier van justitie op als openbare aanklager, dat wil zeggen dat hij namens de samenleving de rechter vraagt de verdachte te straffen. Hij is ook verantwoordelijk voor de uitvoering van de straf. Alle officieren van justitie samen vormen het Openbare Ministerie. Bij de gewone rechtbank heet de openbare aanklager officier van justitie, bij het gerechtshof heet hij advocaat-generaal en bij de Hoge Raad procureur-generaal.

 

Wel of niet vervolgen?

Het proces-verbaal = dossier aangelegd met bewijsmateriaal, getuigenverklaringen en andere gegevens. De officier heeft drie keuzemogelijkheden: seponeren, schikken of vervolgen.

 

Seponeren

Seponeren = besluiten niet te vervolgen.

1. Een veroordeling lijkt niet haalbaar. Dit is het geval als er onvoldoende bewijs is of wanneer de verdachte of het feit niet strafbaar blijkt te zijn (technisch sepot)

2. De verdachte is al op een andere manier gestraft. Dit komt bijna alleen voor bij minder zware delicten.

3. Vervolg is niet in het algemeen belang. Vanwege het opportuniteitsbeginsel kiest het OM er soms voor om niet te vervolgen. Omdat het een beleidskeuze impliceert, noemen we dit een beleidsspot.

Als officier voorwaarden bindt aan het seponeren, spreken we van een voorwaardelijk sepot. De verdachte kan dan naar hulpverleners gaan etc.

 

Schikken

De officier kan bij overtredingen en lichte misdrijven als vernieling en winkeldiefstal een transactie aanbieden. Dit heeft de vorm van een geldboete of taakstraf en wordt ook wel schikking genoemd.

Vervolgen

Dagvaarding = een oproep om voor de rechter te verschijnen.

Sinds de Wet OM-afdoening heeft de officier van justitie de mogelijkheid om bij lichtere gevallen zelfstandig een straf op te leggen. Vervolging vindt dan plaats door een strafbeschikking. Als de maximumvrijheidsstraf voor het gepleegde strafbare feit niet hoger is dan zes jaar, mag het OM straffen opleggen in de vorm van:

1. Een taakstraf tot 180 uur.

2. Een geldboete.

3. Onttrekking aan het verkeer.

4. Ontzegging van de rijbevoegdheid voor maximaal zes maanden.

Het gaat niet om een voorstel, maar over een strafoplegging. De keerzijde van de strafbeschikking is dat de officier van justitie min of meer op de plaats van de rechter gaat zitten Dit is in strijd met de trias politica. Om misbruik te voorkomen is bepaald dat de officier van justitie geen vrijheidsstraffen (hechtenis of gevangenisstraf) mag opleggen.

 

De verschillende rechters van de rechtbank

1. De kantonrechter: behandelt binnen het burgerlijkrecht vooral huur- en arbeidsgeschillen: op het gebied van strafrecht gaat het uitsluitend om overtredingen zoals te hard rijden. De kantonrechter doet meestal gelijk uitspraak.

2. De politierechter: houdt zich bezig met de lichte misdrijfzaken. We spreken hier ook wel van de eenvoudige kamer, omdat de politierechter alleen rechtspreekt. Hij mag een vrijheidsstraf van hoogstens een jaar opleggen doet meestal na afloop van de rechtszaak uitspraak.

3. De meervoudige kamer: bestaat uit drie rechters en behandelt ernstige misdrijven. Vanwege de complexiteit van veel zaken doet de meervoudige kamer altijd pas na twee weken uitspraak.

4. De kinderrechter: houdt zich bezig met alle overtredingen en misdrijven gepleegd door jongeren tussen 12 tot 18 jaar. Om de jongeren te beschermen zijn kinderrechtszaken niet openbaar en eist het OM minder straffen. Kinderen onder de 12 kunnen niet berecht worden voor strafbare feiten. Door invoering van het adolescentenstrafrecht is de harde grens tussen het jeugd en het volwassenenstrafrecht verdwenen.

 

Hoger beroep

Als een verdachte het niet eens is met de uitspraak van een rechter heeft hij of zij het recht om in hoger beroep te gaan, dit gebeurt bij het gerechtshof: NL heeft er 5. Ook het OM kan in hoger beroep gaan. Het gerechtshof telt enkelvoudige en meervoudige kamers. Enkelvoudige kamers komen alleen voor als de zaak eerder is behandeld door een politierechter of bij een hoger beroep van kantonzaken. Bij zaken in hoger beroep wordt altijd de hele rechtszaak opnieuw gedaan. Getuigen moeten opnieuw verschijnen en het bewijsmateriaal wordt opnieuw bekeken. Het hoogste rechtscollege is de Hoge Raad. Als de aanklager en/of de verdachte het niet eens zijn met de uitspraak van het gerechtshof, kunnen ze in cassatie gaan. De Hoge Raad spreekt recht met 3 of 5 raadsheren. De Hoge Raad voert niet opnieuw onderzoek, maar kijkt alleen of het recht goed is toegepast. Concludeert de Hoge Raad dat het recht niet goed is toegepast, dan wordt de zaak naar een ander gerechtshof gestuurd en opnieuw behandeld. Uitspraken van de Hoge Raad ook wel arresten genoemd, hebben als jurisprudentie groot gewicht. Het doel van cassatie en jurisprudentie is ervoor zorgen dat in Nederland rechtsgelijkheid en rechtszekerheid bestaat. De Hoge Raad concludeert daarom of het recht in dezelfde soort zaken zo gelijk mogelijk wordt toegepast.

 

De rechtszaak

In de dagvaarding staat op welk moment, op welke plaats en welk delict de verdachte begaan heeft. Er staat ook in op welk tijdstip de zitting plaatsvindt. Een rechtszaak bestaat uit 8 stappen:

1. Opening. De rechter controleert de persoonsgegevens van de verdachte. De verdachte krijgt te horen dat hij goed op moet letten en niet verplicht is antwoorden te geven.

2. Aanklacht. De officier van justitie leest de tenlastelegging voor.

3. Onderzoek. De rechter begint aan het eigenlijke onderzoek naar het eventuele bewijs voor de aanklacht. Behalve het proces-verbaal van de politie maakt hij vaak gebruik van getuigen die duidelijkheid kunnen geven. Ook is er de mogelijkheid om deskundigen te ondervragen. Alle partijen mogen dit doen: de getuigen en deskundigen staan onder ede en zijn verplicht de waarheid te vertellen. De rechter zal ook het slachtoffer aan het woord laten: slachtoffers hebben spreekrecht en mogen vertellen wat er volgens hen gebeurd is en wat voor gevolgen dit voor hen heeft.

4. Verhoor van de verdachte. De verdachte mag eerst zelf een verklaring afleggen en daarna volgt de ondervraging door de rechter, de officier van justitie en ten slotte door eigen advocaat. De verdachte mag zwijgen en liegen.

5. Requisitoir. Nadat de verdachte en getuigen zijn verhoord, vat de officier van justitie alles nog eens samen en zal proberen aan te tonen dat de verdachte schuldig is. Hij vraagt de rechter om een bepaalde straf: de zogenaamde eis.

5. Requisitoir. Nadat de verdachte en getuigen zijn verhoord, vat de officier van justitie alles nog eens samen en zal proberen aan te tonen dat de verdachte schuldig is. Hij vraagt de rechter om een bepaalde straf: de zogenaamde eis.

6. Pleidooi. De advocaat houdt het pleidooi, waarin hij de verdachte verdedigt. Hij zal proberen aan te tonen dat er te weinig bewijsmateriaal is of verzachtende omstandigheden aanvoeren.

7. Laatste woord. De verdachte heeft altijd het laatste woord. Hij kan spijt betuigen, zijn onschuld benadrukken etc.

8. Vonnis. Nadat de rechter het onderzoek heeft afgesloten en alle belangen tegen elkaar heeft afgewogen, doet hij uitspraak.

 

Wel of niet schuldig?

1. Is het ten laste gelegde feit geheel bewezen?

2. Levert het bewezen feit een strafbaar feit op? (noodweer, overmacht)

3. Is de dader strafbaar? (noodweerexces, ontoerekeningsvatbaarheid)

4. Welke straf moet worden opgelegd?

 

Hoofdstraffen

1. Geldboete. De rechter bestraft de meeste daders met een geldboete. Als iemand zijn boete niet betaalt, krijgt hij in plaats daarvan een vervangende hechtenis.

2. Vrijheidsstraf. De rechter bestraft ongeveer een kwart van de daders met vrijheidsstraffen. Bij misdrijven noemen we de vrijheidsstraf ‘gevangenisstraf’. De maximale vrijheidsstraf is 1 jaar en noem je ‘de hechtenis’

3. Taakstraf. Met een taakstraf bedoelen we een werkstraf of een leerstraf. Een leerstraf legt de nadruk op heropvoeding. Bij de werkstraf (max 240 uur) gaat het om het verrichten van onbetaald werk ten algemenen nutte. Bijkomend effect van taakstraffen is dat de gestrafte verdachte weer een arbeidsethos en een dagritme ontwikkelt. Mede vanwege dit leereffect legden rechters steeds vaker de taakstraf op. Sinds 2012 mag de leerstraf alleen nog in het jeugdstrafrecht en mag de rechter volwassenen alleen nog maar de taakstraf geven voor lichte strafbare feiten.

Van elke hoofdstraf kan een deel voorwaardelijk opgelegd worden. Dat wil zeggen dat de dader die straf alleen krijgt als hij binnen een bepaalde proeftijd nogmaals een soortgelijk strafbaar feit begaat. Hij krijgt dan de voorwaardelijke straf van de vorige keer en de nieuwe straf er boven op. Deze voorwaarde van non-recidive heet de algemene voorwaarde en wordt standaard opgelegd. De rechter kan ook bijzondere voorwaarden opleggen. Dit kan van alles zijn.

 

Bijkomende straffen

De dader kan naast de hoofdstraf een bijkomende straf krijgen, deze hebben meestal een relatie met het gepleegde delict. Voorbeelden: inname rijbewijs, geen les mogen geven.

 

Maatregelen

Het verschil tussen een straf en een maatregel is dat iemand niet als schuldig is veroordeeld, maar wel een strafbaar feit heeft gepleegd. Dat kan bijvoorbeeld zijn omdat hij vanwege psychische problemen niet toerekeningsvatbaar was.

1. De bekendste maatregel is de terbeschikkingstelling (TBS). De dader wordt opgenomen in een tbskliniek en daar wordt hij behandeld tot hij is genezen. TBS wordt aanvankelijk opgelegd voor 2 jaar, maar die periode kan verlengd worden als de dader een gevaar vormt voor de samenleving. Als de rechter iemand veroordeeld tot gevangenisstraf plus TBS , begint de veroordeelde in principe na een derde van zijn straf aan TBS.

2. Om gezondheidsredenen kan de rechter ook besluiten tot gedwongen plaatsing in een psychiatrisch ziekenhuis, als de dader voor zichzelf en anderen een gevaar vormt.

3. Een ander voorbeeld is ontneming van door misdaad verkregen geld of goederen. Omdat dit moeilijk te bewijzen is, is een vermoeden voldoende om de maatregel op te leggen.

4. Een maatregel die hier op lijkt is onttrekking aan het verkeer, waarbij onwenselijke goederen zoals wapens worden afgenomen.

5. Tot slot kan de rechter eisen dat de dader een schadevergoeding betaalt aan het slachtoffer.

REACTIES

Log in om een reactie te plaatsen of maak een profiel aan.