Grammatica

Beoordeling 7.8
Foto van een scholier
  • Samenvatting door een scholier
  • 4e klas vwo | 842 woorden
  • 25 maart 2017
  • 2 keer beoordeeld
Cijfer 7.8
2 keer beoordeeld

ADVERTENTIE
Overweeg jij om Politicologie te gaan studeren? Meld je nu aan vóór 1 mei!

Misschien is de studie Politicologie wel wat voor jou! Tijdens deze bachelor ga je aan de slag met grote en kleine vraagstukken en bestudeer je politieke machtsverhoudingen. Wil jij erachter komen of deze studie bij je past? Stel al je vragen aan student Wouter. 

Meer informatie

 

Structuur aanbrengen in een verhaal

Primero

Eerst

Un domingo

Op een zondag

Cuando

Als/ toen

Luego

Vervolgens/daarna

Al día siguiente

De volgende dag

Mientras

Terwijl/ ondertussen

Después

Daarna

Entcontes

Dus; toen

Porque

Omdat/ want

Al final

Ten slotte

Así que

Dus/ vandaar

Como

Omdat/ vandaar

De pronto

plotseling

Total que

Kortom/ dus

Por eso

Daarom

             

 

Qué en Cuál(es)

Vertaling:

Qué: Wat, welk, welke

Cuál(es): Wat, welk, welke

•       Let op: Cuáles gebruik je bij meervoud

–      Vb. ¿Cuál te gusta más?

–      Vb. ¿Cuáles te gustan más?
 

Qué  à bij vragen naar een definitie.

                            Vb. ¿Qué es eso?

                            Vb. ¿Qué es un whatsapp?

                            à mening of een vraag waarbij je een open

                                 antwoord verwacht.

                            Vb. ¿Qué prefieres?

Cuál      à bij vragen waarna een keuze verwacht wordt uit

                  twee of meer opties binnen een zelfde categorie.

              Vb. ¿Cuál prefieres, este o ese guitarra?

              à Bij persoonlijke gegevens / naam van iets / beperkte     keuze 

              Vb. ¿Cuál es tu número de teléfono?

                            Wat is je telefoonnummer? = welke (van ál die nummercombinaties mogelijkheden) heb ik nodig om je te kunnen bellen?

•       Let op: Cuál kan niet voor een zelfstandig naamwoord staan: dan wordt het qué.

–      Vb. ¿Cuál Qué coche me compro?

–      Vb. ¿Cuál de los coches me compro?


Voorbeelden

•       Qúe es la sardana?  Es el baile típico catálan.

–      Je vraagt naar een definitie

•       ¿Cuál es el baile típico catalán? Es la sardana.

–      Je vraagt naar een naam, beperkt aantal antwoorden.

•       ¿Qué compramos? ¿Un disco o un libro?
              à Je kiest binnen een heterogene groep/         uit verschillende categorieën.

•       Mira estos discos. ¿Cuál compramos?
              à Je kiest binnen een homogene groep/            binnen 1 categorie

Tener que + infinitief + lijdend voorwerp
Voorbeeld:
1. Tuvimos que comprar billetes para viajar en tren.
Tuvimos que comprarlos.
2. Tenía que llamar a mi madre pero lo olvidé.
Tenía que llamarlo pero lo olvidé.

 

Lijdend en Meewerkend voorwerp

Meewerkend   en lijdend voorwerp   vervangen
Voorbeeld:
1. Compro las toallas para ti.
Te las compro
2. ¿Cuándo entregasteis las respuestas al profesor?
¿Cuándo se las entregasteis?

Hulpwerkwoord + infinitief + lijdend voorwerp
Voorbeeld: 
1. ¿Quieres llevar a los niños al colegio?
¿Quieres llevarlos?
¿Los quieres llevar?
2. ¿Puedes preparar la paella?
¿Puedes prepararla?
¿La puedes preparar?

El gerundio + lijdend voorwerp
Voorbeeld:
1. Estoy viendo el programma.
Lo
estoy viendo / estoy viéndolo
Bij die laatste vorm moet op de klemtoon een accent.

 

 

REACTIES

Log in om een reactie te plaatsen of maak een profiel aan.