Hoe kies jij een studie?

Daar zijn wij benieuwd naar. Vul onze vragenlijst in en bepaal zelf wat voor beloning je daarvoor wilt krijgen! Meedoen duurt ongeveer 7 minuten.

Meedoen

Criminaliteit en Rechtsstaat

Beoordeling 6.3
Foto van een scholier
  • Samenvatting door een scholier
  • 5e klas havo | 8118 woorden
  • 8 februari 2017
  • 6 keer beoordeeld
Cijfer 6.3
6 keer beoordeeld


Maatschappijwetenschappen Criminaliteit en rechtsstaat
Paragraaf 1.1
Aan de basis van elke regel staat een waarde. Ik elk land kan dit anders zijn, in Nederland zijn bijvoorbeeld de waarden: vrijheid, gelijkheid en rechtvaardigheid belangrijk. Zij spelen dus ook een rol bij de opvatting over criminaliteit. Waarden worden van normen afgelegd. Er bestaan verschillende soorten normen. Waarde: principe dat mensen belangrijk vinden om na te streven
Norm: gedragsregel

- religieuze normen (zondagsrust)
- morele normen (geen kleding kopen die door kinderen zijn gemaakt)
- fatsoensnormen (opstaan voor ouderen in de trein)
- rechtsnormen ( artikel 15. Niemand mag vrijheid van een ander ontnemen) Als normen worden overtreden spreken we van norm overschrijdend gedrag. Bijvoorbeeld als iemand in zwemkleding over straat loopt. Maar dit gedrag in niet volgens de wet verboden. Pas als een rechtsnorm word overtreden spreken we van crimineel of strafbaar gedrag. Criminaliteit (strafrechtelijk) : is door de overheid bij wet strafbaar gesteld gedrag
Een delict is de juridische benaming van strafbaar gedrag
Criminaliteit (moraal) : zijn alle misdrijven die in de wet omschreven staan
Misdrijven zijn de meer ernstigere strafbare feiten zoals diefstal, mishandeling, moord, fraude, rijden onder invloed en vernieling.
- afgehandeld door rechter
- maximaal een tijdelijke gevangenisstraf van 30 jaar of levenslang
- altijd strafblad
Overtredingen zijn de minder ernstigere strafbare feiten, zoals rijden door rood licht of het onbevoegd betreden van iemands terrein.
- afgehandeld door kantonrechter, politierechter, meervoudige rechter
- max 1 jaar hechtenis 
-overtredingen pas strafblad als er bijv. een taakstraf is opgelegd
Het verschil tussen overtreding en misdrijf komt tot uitdrukking in het strafproces en in de strafmaat.

Onder invloed van maatschappelijke ontwikkelingen ontstaat er regelmatig discussie over strafwaardig gedrag.  Het is natuurlijk pas echt strafbaar als er een bepaling over staat in de wetboek van strafrecht. Als  er in een samenleving voldoende overeenstemming is over de vraag of bepaald gedrag strafwaardig is, word dit gedrag na verloop van tijd in het wetboek van strafrecht opgenomen. We spreken dan van criminalisering. Strafwaardig gedrag betekend het gedrag dat volgens iemand of een grote groep mensen strafbaar zou moeten zijn.
Voorbeeld: verkrachting binnen het huwelijk was vroeger niet strafbaar. Criminalisering  wilt zeggen, het strafbaar worden van bepaald gedrag.
Voorbeeld: hacken, internet fraude en verspreiden van virussen (cybercriminaliteit)/ lozen van afval is beperkt (door  toenemende zorg over milieu). Andersom komt dit uiteraard ook voor.  Sommige strafbare feiten vinden groepen in de samenleving niet of niet meer nodig. Dit noemen we decriminalisering.
Decriminalisering is als een strafbare gedraging uit het strafrecht word gehaald en daardoor niet langer verboden is.
Voorbeeld: homoseksualiteit, overspel en nudisme. Welke gedragingen wel en welke niet strafbaar worden gesteld in afhankelijk van de volgende zaken:
- de maatschappelijke context
- de ernst van de gevolgen
- politieke macht (grote meerderheid uit de kamer stemt de wet eruit) Paragraaf 1.2
Criminaliteit word gezien als een groot maatschappelijk probleem:
- hoog punt op de politieke agenda
- we ondervinden met z’n allen veel schade
- crimineel gedrag in strijd met heersende waarden en normen
- bestaat een verband tussen het bestaan van criminaliteit en andere maatschappelijke ontwikkelingen
De gevolgen van criminaliteit kun je verdelen in materiele en immateriële schade
1. directe materiele schade  (kapotte deur na een inbraak)

2. indirecte materiele schade (premies stijgen door de inbraak/ beter verzekeren)
3. directe immateriële schade  (trauma’s na de inbraak) Er zijn pieken en dalen in de tabellen waar criminaliteit word vastgelegd. Deze toe en afname staat niet op zichzelf, maar houden verband met andere maatschappelijk ontwikkelingen. Een paar:
- afnemend of toenemend gezag
- meer of minder sociale controle
- normen en waarden besef
- welvaart
- pak en strafkans
- werkeloosheid
Criminaliteit in een maatschappelijk probleem, want…
1. het heeft veel materiele en immateriële gevolgen voor de samenleving
2. het houd verband met andere maatschappelijke ontwikkelingen
3. tegengestelde belangen als vrijheid en veiligheid spelen een grote rol
4. voor de oplossing is een steunende rol van de overheid nodig
Burgers, bedrijven en maatschappelijke instellingen  hebben de laatste tijd een dubbele houding over criminaliteitsbestrijding. Aan de ene kant willen de maximale keuzevrijheid en willen ze dat de overheid zich zo minmogelijk met persoonlijke dingen bezig houd. Aan de andere kant verwachten ze juist van de overheid een daadkrachtig optreden om de veiligheid te garanderen en eisen een volledige risicovrije omgeving.  Zo ontwikkelingen ze zich twee tegenstrijdigheden: De veiligheidsparadox, oftewel het verschijnsel dat hoe meer veiligheid we hebben, hoe erger en een inbreuk daarop ervaren
De veligheiduthopie is het onhaalbare verlangen naar het samenvallen van maximale vrijheid en maximale veiligheid

Paragraaf 2.1
Centraal  bureau voor de statistieken (CBS) onderzoekt delicten:
- delicten tegen de openbare orde en het gezag  uitschelden politie, Nederlandse vlag verbranden - geweldsdelicten tegen leven en persoon  moord, doodslag en mishandeling - ruwheidsdelicten     vernieling en graffiti - vermogensdelicten     diefstal, inbraak en verduistering - seksuele delicten     aanranding en verkrachting - verkeersdelicten     rijden onder invloed van drugs of alcohol - drugsdelicten      productie verkoop en bezit van (hard) drugs - economische delicten     verkopen van besmet vlees - milieudelicten   dumpen van chemisch afval, illegaal kappen van bomen
Behalve soort delicten heb je ook zware en veelvoorkomende criminaliteit. Naar het onderscheid hier
tussen word gekeken naar de gevolgen dat het delict heeft voor de slachtoffers en de
maatschappelijke schade.  Met veelvoorkomende criminaliteit (ook wel kleine criminaliteit
genoemd) bedoelen we bijvoorbeeld winkeldiefstal, zakkenrollerij, graffiti of vernieling.
Zware criminaliteit omvat ernstigere vormen van criminaliteit, zoals bijvoorbeeld  moord, inbraak, overvallen en verkopen van harddrugs.  Ook betstaat er georganiseerde criminaliteit voorbeelden dar van zijn: Witwassen, Mensenhandel, Grootschalige fraude, Internetcriminaliteit en Grote milieuzaken. Door beeldvorming heeft invloed over hoe wij over delicten en criminele dingen denken. Het AD en de Telegraaf zijn bijvoorbeeld sensatie kranten en brengen het heel anders dan de NRC en de Trouw.
Framing  door eenzijdige berichtgeving ontstaat er een stereotiep en generaliseerd beeld van de criminaliteit.

Referentiekader  normen en waarden waarnaar een persoon zich in zijn handelen en opvattingen richt, alles wat jij weet en wat je belangrijk vind, wat je onthoud.
Stereotiep  een vaststaan beeld ontstaan van een bepaald verschijnsel omdat de media het steeds op de zelfde manier over het onderwerp berichten.
Generaliseerd  in enkele bijzondere gevallen een algemene conclusie word afgeleid. Paragraaf 2.3
Om de aard van criminaliteit vast te stellen, bestaan verschillende onderzoeksmethoden, die we indelen in kwantitatieve en kwalitatieve methoden.
Bij kwantitatieve onderzoeksmethoden wordt een groot aantal gegevens verzameld, bijvoorbeeld door het ondervragen van grote groepen mensen, die vervolgen in cijfers en percentages worden uitgedrukt.  Denk aan politie en rechtbank statistieken en zogenaamde dader en slachtoffer enquêtes. Kwalitatief onderzoek wordt gebruikt als een meer diepgaande informatie nodig is. om te weten wat een gevoel van onveiligheid voor mensen betekend of waarom iemand het criminele pad eigenlijk op gaat, zijn diepte interviews met slachtoffers en daders nodig.  Het doel van kwalitatief onderzoek is het verkrijgen van meer inzicht in de (werking van) criminaliteit. Geregistreerde criminaliteit zijn misdrijven die door mensen bij de politie zijn aangegeven of die door de politie zelf zijn ontdekt. (misdrijven die niet worden aangegeven of niet worden ontdenkt, tellen dus niet mee). Een proces verbaal is een schriftelijk verdrag waarin de politie of een andere opsporingsambtenaar informatie geeft over het tijdstip, de plaats en de toedracht van een overtreding, misdrijf of ongeluk. Politiestatistieken geven maar een beperkt beeld van de werkelijke gepleegde delicten:
- als mensen bijvoorbeeld geen aangifte doen
- of sommige delicten onzichtbaar blijven
Politiestatistieken zijn dus vooral bruikbaar om een beeld te krijgen van de aard en omvang van delicten waarvoor traditioneel een hoge aangiftebereid is. (autodiefstel, mishandeling en beroving). Rechtbankstatistieken registeren alle misdrijven waarbij een rechter uitspraak doet. Ook rechtbankstatistieken zijn niet volledig, omdat ongeveer 100000 strafrechtzaken per jaar nog geen tiende deel zijn van de totale geregistreerde criminaliteit. Onderzoeksgegevens zijn betrouwbaar als ze zijn gebaseerd op waarnemingen die, onder dezelfde omstandigheden herhaald, steeds dezelfde uitkomst geven.  Elke voorbeelden waaruit blijkt dat politie en rechtbankstatistieken behalve onvolledig in sommige gevallen ook onbetrouwbaar zijn:
- selectieve opsporing is van invloed op alle cijfers

- door nieuwe wetten groet het aantal delicten
- registratie van misdrijven word soms gekleurd door subjectieve beoordeling
- verschillende belangen
- de interpretatie van cijfers
Om een beeld te krijgen van niet-geregistreerde criminaliteit (= dark figure of verborgen criminaliteit), wordt gebruik gemaakt van slachtofferenquêtes en dader enquêtes. Bij slachtofferenquêtes vragen onderzoekers aan zoveel mogelijk mensen of zij in een bepaalde tijdsperiode slachtoffer zijn geweest van een misdrijf. Slachtofferenquêtes geven ook inzicht in de omstandigheden en de plaatsen vaar delicten plaats vinden en in de risico’s die bevolkingsgroepen lopen. Bij dader enquêtes wordt er aan mensen gevraagd of zij bepaalde misdrijven hebben gepleegd. Dader enquêtes  geven in theorie het meest complete beeld. Maar er bestaat ook een drempel om eerlijk te antwoorden, zeker bij daders van zware misdrijven. Hoewel slachtoffer en dader enquêtes aanvullende informatie kunnen opleveren, zij ook deze onderzoeksmethoden niet geheel betrouwbaar:
-  niet alle categorieën mensen worden ondervraagd
- over sommige misdrijven, zoals seksuele delicten, wordt naar verhouding vaker gezegen, zowel door dader als slachtoffer
- het gaat om een subjectieve meting
- dit soort enquêtes zijn altijd steekproeven
Paragraaf 3.1
Oorzaken crimineel gedrag:
1. geslacht
2. leeftijd
3. maatschappelijk positie
4. etnische afkomst
5. locatie
1. Criminaliteit is vooral een zaak van mannen. Vrouwen vertonen minder vaak crimineel gedrag en de delicten die ze plegen zijn in het algemeen minder ernstig.  Dit zou kunnen komen door verschillende vormen van opvoeding, het aangeboren verschil in agressiviteit of de ongelijke machtsverdeling tussen beide seksen. 2. Uit onderzoek blijkt dat mensen vooral in hun adolescentie, van 16 tot 23 jaar, delicten plegen. Sommige jeugdige delinquenten plegen echter veel en verschillende delicten en gaan daar ook langer mee door. Geschat wordt dat de harde kern van jeugdcriminelen uit 20000 tot 25000 jongeren bestaat. Enkele kenmerken van deze problematische groepen jongeren zijn:
- weinig of geen besef van geldende normen (omdat ze die niet vanuit huis hebben mee gekregen)

- relatief veel problemen (drank drugs en conflicten op school en werk)
- gebrekkige sociale waardigheden
- weinig perspectief op werk en een carrière
3. Uit misdaadstatistieken blijkt dat mensen met een lagere maatschappelijke positie vaker betrokken zijn bij agressieve delicten, inbraak en diefstal. Werkelozen worden vaker aangehouden voor strafbare feiten dan mensen met een baan. Hiermee is het niet bewezen dat werklozen en mensen met een lagere maatschappelijke positie meer criminele feiten plegen. Ze komen alleen maker in aanmerking met de politie. Waardoor ze dus vaker gepakt worden terwijl ze misschien niet vaker delicten plegen met mensen die wel een baan hebben. 4. Het percentage allochtonen dat in aanmerking komt met de politie in beduidend hoger dan het onder autochtonen. Ter verklaring van de hoge criminaliteitscijfers wordt meestal de slechte maatschappelijke positie van allochtonen genoemd, maar andere wetenschappers benadrukken juist de (sub)cultuur achtergrond. 5. Inwoner van grote steden plegen vaker delicten dan inwoners van kleine steden of dorpen. Redenen hiervoor zijn dat er in grote steden meer kansarme jongeren wonen, er minder sociale controle is en meer gelegenheid voor crimineel gedrag is. Paragraaf 3.2
Criminologie is de wetenschap die onderzoek doet naar (de oorzaken van ) strafbaar gedrag en de gevolgen van criminaliteit voor de samenleving. Criminologen maken daarbij gebruik van kennis uit de biomedische, psychologische en sociale wetenschappen.  De beschrijvende criminologie is erop gericht een helder en compleet beeld te geven van de aard en omvang van criminaliteit. De onderzoeksresultaten van de beschrijvende criminologie vormen een basis voor theorievorming over criminaliteit. De theoretische criminologie probeert crimineel gedrag te verklaren. We onderscheiden twee soorten benamingen:
- microniveau (theorieën die criminaliteit proberen te verklaren uit de individuele situatie en de persoonskenmerken van criminelen).
- macroniveau (theorieën die de oorzaken van criminaliteit zoeken in structurele en culturele kenmerken van samenleving als geheel).   MICRO NIVEAU
Wanneer je criminaliteit op micro niveau benadert, ben je op zoek naar de individuele op persoonlijke verschillen tissen criminele en niet-criminele mensen. Bovendien wil je graag weten op deze verschillen een gevolg zijn van aanleg (=nature) of van opvoeding (=nurture).
Je kan micro niveau in 3 factoren bestuderen:
- biologische factor
- psychologische factor
Uit onderzoek is gebleken dat er een relatie bestaat tussen sommige biologische, neurologische en psychologische factoren en de kans op crimineel gedrag. Er  is bijvoorbeeld ontdekt dat  mensen die asociaal gedrag vertonen een lagere hartslag hebben. Dit kan betekenen dat ze minder last hebben van angst en minder bang zijn voor straf.  Ook een verhoogd testosteronspiegel kan leiden tot crimineel gedrag. Psychologen hebben vastgesteld dat ook persoonlijkheidsstoornissen onder jongeren hier aan mee kunnen werken
- sociaalpsychologische factor

Sociaalpsychologen zoeken de verklaring van crimineel gedrag in de risicofactoren in de directe leefomgeving van delinquenten: de gezinssituatie, school, buurt en vriendenkring. De achterliggende gedachte is dat er in deze omgeving iets mis is gegaan in de socialisatie:
- het gezin (ouders corrigeren niet, geen goede voorbeeldfunctie)
- op school (veel nieuwe normen leren kennen)
- opgroeien in achterstandswijk (normvervaging omdat je niet anders weet)
- invloed leeftijdsgenoten  (groepsdruk, eigen gedragsregels) MACRONIVEAU
Als je crimineel gedrag op macroniveau benadert, beschouw je criminaliteit als een gevolg van maatschappelijke omstandigheden en ontwikkelingen.  Criminologen die strafbaar gedrag verklaren letten vooral op sociologische factoren, zoals maatschappelijke ongelijkheid en (sub) culturele verhoudingen.
- maatschappelijke ongelijkheid
Zoals we al geconstateerd hebben is er in de criminaliteitsstatistieken sprake van een oververtegenwoordiging van mensen met lage sociaaleconomische positie. Dit wil natuurlijk niet zeggen dat iemand met een lage positie automatische een crimineel wordt. Maat als maatschappelijke ongelijkheid leidt tot een gevoel van sociale onrechtvaardigheid, is de kans op criminaliteit wel groter.  Iemand die bijvoorbeeld jarenlang van een bijstandsuitkering leeft en geen dure smartphone kan kopen, kan zijn wensen, behoeften en aspiraties naar beneden bijstellen.
Maatschappelijke ongelijkheid vergroot de kansen op sociale desintegratie. Dit betekend dat als mensen zich  niet langer verbonden voelen met anderen in de samenleving. Door het ontbreken van sociale banden voelen zij  zich minder geremd in hun doen en laten en zullen ze zich dus vaker onmaatschappelijk crimineel gedragen. Anderson heeft sociologisch onderzoek aangetoond dat in een buurt met veel criminaliteit weinig sociale bindingen aanwezig zijn. De mate van criminaliteit is op deze manier een indicatie voor de mate van sociale cohesie.

- subculturele kenmerken
Normafwijkend of crimineel gedrag kunnen tot slot ook een gevolg zijn van conflicten tussen de dominante cultuur en bepaalde subculturen. De cultuur van een hoofdzakelijk blanke, volwassene, werkende, consumerende middenklasse botst dan bijvoorbeeld met die van krakers, voetbalhooligans, woonwagenbewoners of Hells Angels.  De leden van dit soort groepen zijn meestal niet goed geïntegreerd in de samenleving, waardoor ze te maken krijgen met bemoeienis door de overheid. Soms leidt bemoeienis tot  aanpassing van de subculturen aan de waarden en normen van de dominante cultuur. Soms ook leidt  overheidsbemoeienis tot wrijving en/of vervreemding. We spreken van vervreemding als mensen het gevoel hebben dat ze buiten de samenleving staan. Normvervaging en normloosheid liggen dan op de loer, waardoor strafbaar gedrag door de groep niet langer wordt afgekeurd. Neutralisatie is het ontkennen van de eigen verantwoordelijkheid voor crimineel gedrag. Paragraaf 3.3
Theorieën van criminaliteit:
1. De aangeleerd-gedragstheorie
2. De sociobiologie
3. De gelegenheidstheorie
4. De anomietheorie
5. De theorie van delinquente subcultuur
6. De etiketteringstheorie
7. De bindingstheorie
8. De theorie van sociale controle
9. De differentiële-associatietheorie
DE AANGELEERDE GEDRAGSTHEORIE
- socioloog Edwin Sutherland
- criminele jongeren bijna altijd contact hadden (gehad) met andere criminelen
- is aangeleerd
- “Je leert niets in de gevangenis. Ja toch wel, hoe je het beste een beveiligingssysteem kunt omzeilen.” DE SOCIOBIOLOGIE
- Edward Wilson

- tegenovergestelde van de aangeleerde gedragstheorie
- aan de hand van erfelijkheidsonderzoek onder families juist te zien dat menselijk gedrag niet alleen beïnvloed word door opvoeding en cultuur, maar net zo sterk door genetische en dus erfelijke factoren
- “Ze zeggen wel eens dat criminaliteit een kwestie van chromosomen
is. Wat er in dat koppie zit, dat komt er ook een keer uit.” DE GELEGENHEIDSTHEORIE
- Adam Smith maar vooral Marcus Felson!
- gebaseerd op de rationele keuzes
- ieder individu meest gunstige optie
- formule: aanwezigheid van potentiele daders + aanwezigheid van geschikt  doelwit + de afwezigheid van voldoende sociale controle
- gelegenheid maakt dus de dief
- “Opruiming, alles moet weg! En dan ligt het nog voor het oprapen ook. Ze vragen er gewoon om.” DE ANOMIETHEORIE
- Robert Merton
- zoekt verklaring voor criminaliteit in de maatschappelijke ongelijkheid
- kloof tussen de levensdoelen die mensen voor zichzelf stellen en de middelen die je daar voor nodig hebt
- sommige hebben een goede opleiding, anderen worden gediscrimineerd

- sommige accepteren dit anderen zoeken hun toevlucht in niet-legitieme middelen (criminaliteit)
- verklaard dat vanaf de jaren 70 vorige eeuw de criminaliteit flink is toegenomen
- ongelijkheid is er nog steeds en word extra versterkt gevoeld bij diegenen die onder aan de ladder staan
- “Heb jij wel eens geprobeerd rond te komen van 500 euro in de maand? Én huur betalen én gas én elektra. Nou, dan wil je ‟s avonds wel even op pad gaan ...” THEORIE VAN DELINQUENTE SUBCULTUUR
- Albert Cohen
-  onbereikbare doelen voor lagere sociaaleconomische midden klassen
- Merton uit dit met doelen, Cohen met status
- het besef van ongelijkheid is volgens heb schadelijk voor het gevoel voor eigenwaarde
- daarom worden groepen/gangs gevormd
- ‘’hangjongeren voegen zich’’ DE ETIKETTERINGSTHEORIE
- Howard Becker
- ook wel stigmatiseringstheorie
- de sociale afwijzing van mensen is de oorzaak van hun criminele gedrag
- als mensen het etiket ‘’crimineel’’ krijgen zijn ze eerder geneigd om zich zodanig te gedragen
- bestraffing heeft eerder meer dan minder afwijkend gedrag tot gevolg

- Winkelier: “Aan de manier waarop iemand binnenkomt, zie ik al dat hij iets van plan is.” DE BINDINGSTHEORIE
- Travis Hirschi
- de vraag? Waarom de meeste mensen juist geen misdaden plegen, want een mens is voor een deel tot het slechte geneigd
- bindingen hebben een rem op de criminele neigingen die iedereen heeft 
- mensen die deze bindingen dus niet hebben, zijn eerder geneigd om crimineel gedrag te vertonen
- deze theorie verklaart ook waarom veel criminele jongeren na verloop van tijd stoppen met hun criminele gedrag: zij hebben dan vaak een relatie of een baan gevonden en zetten de bindingen dan liever niet meer op het spel
- door het herstellen van bindingen kan criminaliteit worden bestreden  
- “Ik had niets te verliezen; iedereen liet me vallen.” SOCIALE CONTRLE THEORIE
- Robert Sampson en John Laub
- het ontbreken van sancties stimuleert crimineel gedrag 
- sancties = formele straffen en informele straffen
- vooral de rol van de ouders is doorgevend voor de ontwikkeling van kinderen
-slechte relatie met de  ouders, des te minder informele sociale controle, des te meer kans op crimineel gedrag 
- vertoont sterke gelijkenis met de bindingstheorie, verschil: Sampson en Laub leggen meer nadruk op de sociale controle 

- “Het begon omdat het zo makkelijk was. Ik werd niet gecorrigeerd, mijn ouders wisten gewoon niet waar ik mee bezig was.”
DE DIFFERENTIELE-ASSOCIALTIE THEORIE 
- Edwin Sutherland
- crimineel gedrag hangt samen met de waarden en normen van de verschillende sociale milieus die binnen de samenleving bestaan
- mensen zijn op verschillende (differentiële) manier verbonden (associatie) met criminaliteit
- hogere milieus doen meer aan witteboordencriminaliteit : bijvoorbeeld frauderen en tillen van belasting
- lagere milieus doen meer aan zakkenrollerij en illegale wietteelt
- lagere milieus worden zwaarder gestraft dan hogere milieus
- er bestaat dus een verband tussen sociale klasse en de beoordeling van crimineel gedrag
- wie bepaald crimineel gedrag niet afkeurt, zal sneller dit gedrag overnemen
- ??? Paragraaf 4.1
Rechtsstaat is een land waar burgers met wetten worden beschermd tegen macht en willekeur van de overheid
Sommige regels zijn zo belangrijk dat ze zijn vastgelegd in wetten. Voor rechters in de wet daarom de belangrijkste rechtsbron. Dat is een officieel document waarin een rechtsregel is vastgesteld. Andere rechtsbronnen zijn: de gemeentelijke en provinciale verordeningen, algemeen maatregel van bestuur (AMvB) en internationale verdragen.  Rechtsregels onderscheiden zich van andere regels,zoals schoolregels, doordat ze voor iedereen in het land bindend zijn, dat wilt zeggen dat iedereen zich er aan moet houden. Jurisprudentie is het geheel aan rechtelijke uitspraken. Omdat wetten niet alle denkbare situatie omschrijven, geldt jurisprudentie als een belamgrijke leidraad voor de interpretatie van wetten. Een voorbeeld: in de wet staat diefstal omschreven als ‘’ het wegnemen van enig goed dat geheel of ten dele aan een ander toebehoort, met het oogmerk om het zich wederrechtelijk (in strijd met de wet) toe te eigenen’’.  In 2011 moest een man voor de rechter verschijnen omdat hij met de telefoon van zijn baas voor 2500 aan belminuten en 100 euro aan sms’jes had verbruikt. Volgens zijn advocaat zijn belminuten en sms’jes geen goederen die gestolen kunnen worden.
Jurisprudentie kan leiden tot nieuwe wetgeving. Als blijkt dat rechters een wet niet goed of niet eenduidig kunnen interpreteren, zullen ministers of Kamerleden een voorstel doen om die wet aan te passen.

           
Rechtsregels hebben zowel voor de overheid als voor burgers belangrijke functies: 
- rechtszekerheid bieden
- orde aan brengen in de maatschappij
- onafhankelijke rechtspraak waarborgen 
- conflicten vreedzaam kunnen oplossen
In een rechtsstaat zoals Nederland moet de burger er op kunnen vertrouwen dat de overheidsmacht niet wordt misbruikt, maar het is ook nodig dat de overheid kan rekenen op de gehoorzaamheid en erkenning van haar gezag. We spreken in dit verband van een sociaal contract, een soort stille afspraak tussen burgers en overheid. 
Om het recht te handhaven mag de overheid wetsovertreders arresteren en straffen. Zo nodig mag de overheid, als enige, geweld gebruiken.  Dit word het geweldsmonopolie van de overheid genoemd.  Het doel van een rechtsstaat is om de bevolking te beschermen tegen de macht van de overheid en ervoor te zorgen dat wij als burgers gelijk worden behandeld en in vrijheid kunnen leven. Deze doelen zijn uitgewerkt in de volgende drie grondbeginselen:
-  er is sprake van machtenscheiding  (zodat er niet 1 persoon de macht krijgt)

- de grond- of vrijheidsrechten
- het legaliteitsbeginsel   De grondbeginselen of uitgangspunten van de rechtsstaat zijn vastgesteld in de grondwet en in internationale verdragen zoals het Europees Verdrag ter bescherming van de Rechten van de Mens en de fundamentele vrijheden (EVRM).     Paragraaf 4.2
Machtenscheiding oftewel: trias politica, heeft als doel machtsmisbruik te voorkomen. Alleen door de politieke macht in drie gelijkwaardige delen op te splitsen, kan de vrijheid van burgers worden beschermd. De machtenscheiding is in onze grondwet geregeld. De drie machten:
- de wetgevende macht is inde handen van de regering en het parlement. Samen maken zij wetten, bijvoorbeeld op het gebied van strafrecht.
- de uitvoerende macht is in de handen van de regering, maar het uitvoerende werk word gedaan door de abtenaren. Op he terrein van de criminaliteit in hun belangrijkste taak het opsporen van strafbare feiten en het vervolgen van verdachten.   Verantwoordelijkheden:
      - openbaar ministerie (om)
      - spoorwegpolitie, milieupolitie
      - inspectie sociale zaken en werkgelegenheid (szw)
      - fiscale inlichtingen en opsporingsdienst (FIOD)
      - algemene inlichtingen en veiligheid dienst (aivd)
- de rechtelijke macht is belast met de rechtsspraak. Berechting gebeurt door onpartijdige rechter die onafhankelijk zijn van regering en parlement. Door onafhankelijke en onpartijdige rechters kunnen burgers vertrouwen op een eerlijk proces.   In het wetboek van strafvordering staan de regels waaraan de rechtsgang moet voldoen. Doel er van is te voorkomen dat fundamentele grondrechten van burgers worden geschonden. Enkele regels uit het strafprocesrecht zijn: 
- iedereen heeft recht op een eerlijk proces

- onschuldpresumptie (iedereen is onschuldig tot tegendeel is bewezen)
- dwangmaatregelen  (zoals het vasthouden van verdachte, is een grove schending van de rechten, maar mag in sommige gevallen toch wel)
- iedereen heeft recht op een adequate verdediging. (rechtop advocaat of eventueel pro-Deoadvocaat) De wet geeft volgens de overheid allerlei bevoegdheden, het legaliteitsbeginsel zorgt ervoor dat er grenzen zijn aan wat de overheid binnen de bevoegdheden mag doen.  In het wetboek van strafrecht komt dit tot uiting. Enkele voorbeelden:
- het strafbaarheids- of nulla poena-beginsel houdt in dat een persoon alleen kan worden gestraft voor iets wat in de wet strafbaar in gesteld.
- de maximumstraf (per delict vastgesteld)
-  de hele procedure  van vooronderzoek tot terechtzitting is gebonden aan wettelijke voorschriften. Het niet correct naleven van deze vormvoorschriften kan zogenaamde vormfouten opleveren.
- de ne bis in idem-regel. Wanneer een rechter in een zaak een onherroepelijke uitspraak heeft  gedaan, kan de betrokkene niet voor hetzelfde strafbare feit weer worden veroordeeld.   Op de ne bis in idem-regel zijn twee uitzonderingen:
- als het in het voordeel van de verdachte of veroordeelde kan de een zaak opnieuw door de Hoge Raad worden bekeken.
- als er zware aanwijzingen zijn dat een verdachte onterecht is vrijgesproken kan de Hoge Raad de zaak nog herroepen
- geen straf zonder schuld
- verjaring (het recht om iemand te straffen kan verjaren, dat wilt zeggen dat iemand bijvoorbeeld na tien jaar niet meet vervolgd kan worden voor dit misdrijf, ernstige misdrijven zoals moord zijn natuurlijk uitgesloten)    
Paragraaf 4.3

De beginselen van de rechtsstaat leiden steeds weer opnieuw tot een afweging van belangen en afspraken voor opsporingsbevoegdheden.  Dat zien we vooral als we kijken naar het dilemma van de rechtsstaat, waarbij de waarden ‘rechtsbescherming’ en ‘rechtshandhaving’ botsen. Aan de ene kant willen we beschermd worden tegen criminaliteit, aan de andere kant willen we dat de overheid onze vrijheden respecteert. We willen bijvoorbeeld niet dat de politie ons afluistert of ons zomaar fouilleert op oppakt. Dit dilemma word ook wel de veiligheidsuthopie genoemd. Bij criminaliteitsbestrijding ontstaan dus gemakkelijk allerlei spanningen, enkele voorbeelden:
- wetten die onze vrijheden (te veel) beperken
- (te) ruime opsporingsbevoegdheden
- de dubbele pet van de politie ( de politie heeft niet alleen een opsporingstaak, maar moet ook hulp verlenen en de openbare orde handhaven)
- de dubbele pet van het openbaar ministerie (leden van het OM werken onder verantwoordelijkheid van het Ministerie van Veiligheid en Justitie, maar zij behoren ook tot de rechtelijke macht)
- spanningen tussen politie en OM (die doen zich bijvoorbeeld gelden als de politie een verdachte arresteert, die vervolgens door het OM op grond van het opportuniteitsbeginsel word  vrijgelaten. Daarmee word bedoeld dat het niet perse in algemeen belang is)
- spanningen tussen wetgever en rechter (door veranderde maatschappelijke inzichten en opvattingen kan een rechter een wet anders interpreteren dat de wetgever oorspronkelijk bedoeld)
- werkdruk ( het bestuur van de rechtelijke macht is een taak van de Raad voor de Rechtspraak. Deze regelt de organisatie en de financiën dan de rechtbanken en zorgt ervoor dat rechtszaken snel en efficiënt worden uitgevoerd. Een te grote nadruk op de efficiency kan ertoe leiden dat rechters te snel en dus minder nauwkeurig rechtszaken afhandelen)
- spanningen tussen politici en rechters ( als politici zich in het openbaar bemoeien met rechtszaken die nog ‘onder de hamer’ zijn, botste de onafhankelijke, rechtssprekende macht met de twee andere machten) Een heel ander dilemma van de rechtsstaat heeft te maken met de ongelijke kansen van mensen met betrekking tot het recht. We spreken in dit verband van klassenjustitie, het sociale milieu beïnvloed de opsporing, vervolging en berechting van verdachten.  In praktijk blijkt dat mensen uit hogere sociale milieus soms bevoordeeld worden ten opzichte van mensen uit de lagere sociale klassen.
Onderzoek heeft aangetoond dat de politie mensen uit een ‘duurdere’ buurt gemiddeld milder behandelt dan mensen uit een lagere sociale klasse en uit etnische minderheidsgroepen: deze lopen een grotere kans op een bekeuring op en op een arrestatie. Vervolgens maken personen uit een lagerfe klasse voor hetzelfde delict een aantoonbare groetere kans om door de officier van justitie vervolgd te worden dan een persoon uit een hoger milieu. Ze worden ook vaker en langer in voorarrest gehouden. Gaat het om personen uit de betere kringen, dan komt het minder vaak tot een rechtszaak en wordt er vaker een transactie of schikking met de officier van justitie geregeld.

`            Ten slotte zien we dat rechters in vergelijkbare gevallen lang niet altijd gelijke straffen geven. Op zichzelf is dat begrijpelijk omdat rechters rekening houden met de persoonlijke omstandigheden van een verdachte. Toch blijkt uit onderzoek van vonnissen dat laagopgeleiden vaker tot een onvoorwaardelijke vrijheidsstraf veroordeeld worden, terwijl hoger opgeleiden voor een gelijkwaardig delict vaker een voorwaardelijke vrijheidsstraf krijgen. Ook mensen uit allochtone bevolkingsgroepen worden naar verhouding zwaarder gestraft. Voor het bestaan van klassenjustitie, zoals hiervoor weergegeven, zijn onder meer de volgende twee oorzaken aan te wijzen.
- verdachten met een betere maatschappelijke positie zijn door inkomen, opleiding, scholing  en cultuur beter in staat om hun belangen te behartigen.
- door vooroordelen  en stereotypering kan een rechter bij een hoogopgeleide verdachte andere verwachtingen hebben van het effect van een straf dan bij een laag opgeleide verdachte. Paragraaf 5.1
Veiligheid staat al jaren hoog op e publieke en politieke agenda. Het huidige beleid van de overheid richt zich daarom in de eerste plaats op het streven naar zoveel mogelijk veiligheid voor de burgers. Dit beleid wordt ‘’integraal veiligheidsbeleid’’ genoemd. Integraal, omdat het niet alleen gaat om de aanpak van criminelen, maar bijvoorbeeld ook om hulp aan probleemjongeren, de nazorg voor slachtoffers of maatregelen om de sociale controle te stimuleren.
Kenmerken van dit beleid zijn:
-  de nadruk leggen op het voorkomen van onveiligheid
-  strafrecht ondergeschikt, strafmaatregelen mogen pas worden toegepast als preventie niet of onvoldoende blijkt te werken
-  samenwerking met maatschappelijke organisaties: Bureau Jeugdzorg, GGZ, maatschappelijk werk op scholen, horeca bijv. ook de overheid denk aan spotjes op tv
Als de overheid de nadruk legt op strafrechtelijk optreden, op strenger straffen en op het uitbreiden van de capaciteit en de bevoegdheden van politie en justitie, dan noemen we dit beleid repressief. Ligt de nadruk op het aanpakken van maatschappelijke oorzaken van crimineel gedrag, zoals armoede en normvervaging, dan heet het beleid preventief. Beleid is nooit alleen repressief of alleen preventief. Vooral bij veelvoorkomende criminaliteit kunnen preventieve maatregelen een gunstig effect hebben. Enkele voorbeelden van preventieve maatregelen zijn:
- meer sociale controle (extra conducteurs in trein, camera’s, detectiepoortjes)

- voorlichting (cursus: hoe kan je je computer of telefoon beveiligen tegen internetcriminelen?)
- veilige omgeving (kleinschalig bouwen, straatverlichting)
- structurele maatregelen (investeren in scholing, werkgelegenheid, huisvesting) Bij recidivisten, zware criminelen en de georganiseerde misdaad werken preventieve maatregelen meestal niet. Daarom kiest de overheid hier voor repressief optreden door politie en justitie: het opsporings-en vervolgingsbeleid. Het repressieve beleid van de overheid, dat zich juist op misdrijven die al hebben plaatsgevonden, staat uit vier onderdelen:
- opsporing
- vervolging (voor de rechter brengen is de taak van het OM)
- gevangenisbeleid
- nieuwe wetgeving
Op het gebied van het veiligheidsbeleid zien we de laatste jaren een aantal ontwikkelingen:
- uitbreiding van bevoegdheden
- toegenomen inbreuk op persoonlijke levenssfeer
- nieuwe maatregelen (door het in elkaar schuiven van criminaliteitsbestrijding en de bestrijding van overlast)
- groeiende internationale invloed (EU-lidstaten stemmen hun regels steeds meet op elkaar af)     Paragraaf 5.2
Hoe het integrale veiligheidsbeleid in de praktijk werkt, kan je zien aan de hand van de aanpak bij:

- veelvoorkomende criminaliteit
- jeugdcriminaliteit
- georganiseerde criminaliteit
- witteboordencriminaliteit
- terrorisme
Veelvoorkomende criminaliteit
De nadruk bij de bestrijding van veelvoorkomende criminaliteit, zoals winkeldiefstal, vernieling, graffiti, zwartrijden en vandalisme, ligt op het voorkomen ervan, zo steunen veel gemeenten preventieprojecten. Daarnaast heeft de overheid ook repressieve mogelijkheden. Bij vandalisme wordt er nadruk gelegd op het herstellen van ontstane schade, bijvoorbeeld door taakstraffen. Celstraffen worden bij voorkeur zo snel mogelijk na de delict opgelegd. Jeugdcriminaliteit
Veelvoorkomende criminaliteit wordt relatief vaak gepleegd door jongeren. Bij het bestrijden van jeugdcriminaliteit legt de overheid de nadruk op het voorkomen dat jeugdige daders afglijden tot echte criminelen. Een belangrijk middel daarbij is het jeugdstrafrecht voor 12 tot 18 jarigen. Sinds april 2014 kent Nederland bovendien een adolescentenstrafrecht, dat het mogelijk maakt om bij zeer zware delicten voor 16 en 17 jarigen het volwassenenstrafrecht toe te passen en voor 18 tot 23 jarigen juist het jeugdstrafrecht toe te passen. Jongeren die voor de eerste keer vanwege een klein misdrijf in aanmerking komen met de politie worden doorverwezen naar Bureau Halt. Daar krijgen ze een taakstraf opgelegd en hoeven ze dus niet voor de rechter te verschijnen. Georganiseerde criminaliteit
Een groot deel van de zware criminaliteit wordt gepleegd door goed georganiseerde bendes. Deze houden zich bezig met handel en smokkel van hard en softdrugs, met mensenhandel en met grootschalige fraude.  Om de georganiseerde criminaliteit te bestrijden, hebben politie en justitie meer opsporingsbevoegdheden gekregen. Een kroongetuige in een verdachte die een getuigenverklaring aflegt in rui voor strafvermindering. Witteboordencriminaliteit

Fraude, oplichting, grootschalige belastingonderdrukking en het witwassen van crimineel geld vormen relatief vaak het terrein van mensen met een respectabel beroep zoals bankiers, makelaars, notarissen en accountants. Het begrip ‘’witteboordencriminaliteit’’ verwijst naar het witte overhemd dat in kantoorkringen lange tijd gebruikelijke bedrijfskleding was. tegenwoordig wordt steeds vaker het begrip ‘’organisatiecriminaliteit’’ gebruikt. Witteboordencriminaliteit is moeilijk te vervolgen aangezien de controlemogelijkheden en de kennis van politie en justitie vaak te gering zijn. De FIOD is de opsporingsdienst van de belastingdienst. Terrorisme
Om terrorisme te bestrijden wordt in de eerste plaats geprobeerd om radicalisering en rekrutering tegen te gaan. Zo probeerden gemeenten namen met imams en moskeebuurten het aantal Nederlandse jongens dat naar Syrië wilde om mee te vechten in de burgeroorlog terug te dringen. Eenmaal teruggekeerde Syrië-gangers, vanwege het religieuze karakter van de oorlog ‘’jihadisten’’ genoemd, werden nauwlettend in de gaten gehouden door de Algemene Inlichtingen en Veiligheidsdienst (AIVD) en de Militaire Inlichtingen en Veiligheidsdienst (MIVD). Het OM geeft vervolgens de politie opdracht om mogelijke terroristen op te sporen of aan te houden. Sinds de Wet terroristische misrijven hoeft daarbij niet langer sprake te zijn van een redelijk vermoeden van schuld aan bepaalde handelingen. Naast islam gerelateerde terrorismedreigingen bestaat er angst voor zogenaamde ‘lone wolves’, eenlingen die onverwachts een terroristische aanslag plegen, vaak met willekeurige slachtoffers.
Paragraaf 5.3
De meeste politieke partijen in ons land zijn het erover eens dat criminaliteit zowel te maken heeft met maatschappelijke omstandigheden als met het gedrag  en de verantwoordelijkheid van individuen. Maar ze leggen wel verschillende accenten. Sociaaldemocraten
Van oudsher zijn linkse of sociaaldemocratische partijen van mening dat veel crimineel gedrag samenhangt met de maatschappelijke context waarin mensen leven. Ze willen vooral criminaliteit vooral tegengaan door misstanden in de samenleving aan te pakken en een preventief veiligheidsbeleid te voeren. Belangrijk is dat burgers zich bewust moeten zijn van de regels en gestraft moeten worden als ze die overtreden. Criminelen moeten na het uitzetten van hun straf wel een eerlijke, nieuw kans krijgen in de maatschappij. Het idee is dat de rechtshandhaving beter werkt in een sociaal rechtvaardige samenleving. Volgens de sociaaldemocraten worden gedragsregels pas echt nageleefd wanneer ook de achterliggende waarden worden erkend. De PvdA noemt deze insteek pragmatisch moralisme. Liberalen
Het nastreven van eigenbelang, binnen de kaders van de wet, heeft volgens de liberalen een heilzame werking op de samenleving. Vanuit dit zogenoemde rationalistisch individualisme wordt de burger gezien als een zelfdenkend en rationeel wezen. Liberale en rechtse partijen benadrukken dus de eigen verantwoordelijkheid (en niet de sociale omstandigheden) van criminelen en hun daden. Partijen zoals de VVD zijn ervan overtuigd dat door strikte rechtsregels een zo groot mogelijke vrijheid van burgers kan worden bewerkstelligd. Non-conformistisch en ander afwijkend gedrag moet dus altijd worden getolereerd. Asociaal en onverantwoordelijk gedrag dat anderen schaadt en overlast veroorzaakt, moet juist stevig door politie en justitie worden aangepakt. Het toezien op de naleving van de wetten door opsporing en bestraffing van overtreders, vormt immers een van de kerntaken van de overheid. Christendemocraten
Volgens het christendom in de mens geneigd tot het kwade. Criminaliteit wordt dus veroorzaakt door de individueel die bewust en onbewust de regels in de samenleving overtreden. Om dit te voorkomen moet er een sterk gezag of overheid zijn die streng straft. Toch is er bij de christendemocraten wel aandacht voor de maatschappelijke kant van criminaliteit. Vooral het uitgeholde normbesef en de afwezigheid van een duidelijke publieke moraal hebben in hun ogen een negatieve invloed op de veiligheid in ons land. Christelijke partijen zoals het CDA en de ChristenUnie benadrukken daarom het belang van het gezin, de school en het maatschappelijke middenveld bij het voorkomen van criminaliteit. Er moet gewezen worden op waarden en normen en vooral op het respect voor anderen. Het CDA vertaalt dit naar een strijd tegen normvervaging en wil daarom een permanente maatschappelijke  discussie over normen en waarden. VVD
o 250 miljoen voor extra agenten op straat
o Private exploitatie van gevangenissen wordt mogelijk
o Betere bescherming van mensen die uit zelfverdediging geweld gebruiken
o Verplichte behandeling voor veelplegers
PVDA
o Meer blauw op straat, minder bureaucratie
o Hogere boetes voor zaken als belediging van politie
o Gemeenten behouden inspraak over politie-inzet
o Dader en slachtoffer moeten straf als echte straf ervaren  
SP

o Meer kleinschalige politieposten in de buurt
o Geen politietaken voor particuliere beveiligers
o Toegankelijk stelsel rechtsbijstand
o Meer aandacht voor resocialisatie
PVV
o Zware minimumstraffen voor geweld en zedendelicten
o De leeftijdsgrens voor het strafrecht van 18 naar 16 jaar
o Bezuinigen op reclassering en afschaffen TBS
o Meet blauw op straat, overal preventief fouilleren
CDA
o Recidive tegengaan door betere samenwerking justitie en jeugdzorg
o Steun voor adolescentenstrafrecht tot en met 23 jaar
o Cameratoezicht en gebiedsverboden kunnen worden uitgebreid
o Rechters moeten straffen beter en begrijpelijker formuleren
D66
o Gefinancierde rechtsbijstand voor lage inkomens
o Aangifte doen moet eenvoudiger worden

o Prioriteit bij bestrijding en bestraffen geweld
o Geen minimumstraffen
GROENLINKS
o Straffen moeten snel, transparant en rechtvaardig zijn
o Meer begeleiding van gedetineerden na hun straf
o Vaker schade verhalen op daders
o Taken AIVD waar mogelijk naar politie
SGP
o Groter deel politiebudget naar plattelandsgebieden
o 5000 extra agenten, politie zichtbaar aanwezig
o Afschaffen voorwaardelijk vervroegde invrijheidstelling
o De doodstraf moet overwogen worden
Paragraaf 6.1
Om iemand te kunnen berechten voor een misdrijf, moet de politie eerst de mogelijke dader opsporen en wordt er bewijsmateriaal verzameld. Vervolgens besluit het OM of de verdachte daadwerkelijk wordt vervolgd. Als in een rechtszaak schuld is bewezen volgt er meestal straf. De verdachte is nu dader. Dit is in het kort het hele strafproces. Belangrijkste taken politie:
- handhaving van openbare orde (bijv. door te bemiddelen bij buurtruzies of verkeer regelen)

- hulpverlening (wijzen van de weg)
- opspring (aanhouden verdachten, verzamelen bewijsmateriaal) Opsporingshandelingen worden verricht als er een redelijk vermoeden bestaat dat iemand een strafbaar feit heeft gepleegd. Dit principe vloeit voort uit het legaliteitsbeginsel van onze rechtsstaat. We spreken van een redelijk vermoeden van schuld als de politie iemand op heterdaad betrapt of wanneer er objectief wast te stellen concrete verdenkingen, bewijzen of getuigenverklaringen zijn. Veel politieonderzoek houdt zich bezig met delicten die al zijn gepleegd. Toch worden in toenemende mate opsporingsmethoden ingezet om juist de voorbereiding van strafbare feiten te traceren. We noemen deze proactieve aanpak van criminaliteit vroegsporing. Zoals we eerder zagen, heeft de Wet op terroristische misdrijven de opsporingsbevoegdheden van de politie vergroot. Zo mag de politie al bij terreurdreiging overgaan tot opsporing en arrestatie, ook is er nog geen sprake van vermoeden of schuld. De wens van politie en justitie om in een zo vroeg mogelijk stadium te kunnen optreden om terroristische aanslagen of misdrijven te voorkomen, kan botsen met de grondwettelijke bescherming van de persoonlijke vrijheid van burgers. Zo komt het wel voor dat iemand op basis van vage aanwijzingen door de politie wordt opgepakt en vervolgens door de rechter wordt vrijgesproken wegens gebrek aan bewijs. De opsporingsbevoegdheden van de politie zijn in details vastgelegd in het Wetboek van Strafvordering en in de Politiewet. Sinds de Wet bijzondere opsporingsbevoegdheden uit 2002, zijn de bevoegdheden van politie en justitie uitgebreid. Bij opsporing maken we onderscheid tussen bevoegdheden met en zonder toestemming van de officier van justitie. Geen toestemming nodig:
- een verdachte staande houden
- een verdachte arresteren
- fouilleren
- in beslag nemen (bewijsmateriaal)
- vrijheid benemen (maximaal 6 uur) Wel toestemming nodig:
- huisdoorzoeking
- inzetten infiltranten (undercoveragenten)
- uitvoeren van inkijkoperaties (telefoons afluisteren)
- gecontroleerde doorvoer
- informanten geld betalen
- preventief fouilleren (fouilleren zonder verdenking) Paragraaf 6.2
De centrale persoon in het strafproces is de officier van justitie. Hij geeft leiding aan het opsporingsonderzoek, dat in de praktijk wordt uitgevoerd door de politie. Als het politieonderzoek voldoen bewijs oplevert, kan de officier besluiten de zaak aan de rechter voor te leggen. De officier vraagt namens de samenleving de verdachte re straffen. Alle officieren van justitie vormen  bij elkaar het Openbaar ministerie. Tijdens het opsporingsonderzoek wordt een dossier aangelegd met bewijsmateriaal, getuigenverklaringen en andere gegevens: het proces-verbaal. Net elk proces-verbaal leidt tot een rechtszaak. De officier heeft namelijk 3 keuze mogelijkheden: seponeren, schikken en vervolgen.   In veel strafzaken besluit de officier niet te vervolgen. Dit heet seponeren. Reden hier voor kunnen zijn:
- veroordeling is niet haalbaar

- de verdachte is al op andere manier gestraft (ontslagen)
- vervolging is niet in het algemeen belang
De officier kan bij overtredingen en licht misdrijven als vernieling en winkeldiefstal een transactie aanbieden. Dit heeft de vorm van een  geldboete of taakstraf en wordt ook wel schikking genoemd. De verdachte krijgt thuis of in de gevangenis een dagvaarding, dat wilt zeggen een oproep om voor de rechter te verschijnen. In een rechtszaak staat de verdachte tegenover de aanklager, de officier. Uiteindelijk oordeelt de rechter. Sinds de Wet OM-afdoening uit 2008 heeft de officier de mogelijkheid om bij lichtere gevallen zelfstandig een straf op te leggen. Vervolging vindt dan plaats door een strafbeschikking. Dit is in strijd met de trias politica. Om misbruik te voorkomen is bepaald dat de officier geen vrijheidsstraffen (hechtenis of gevangenisstraf) mag  opleggen. Paragraaf 6.3
Wanneer de officier van justitie tijdens het opsporingsonderzoek genoeg bewijzen tegen de verdachte heeft verzameld, kan hij of zij besluiten om een rechtszaak te beginnen. De rechtbank kent verschillende rechters:
- de kantonrechter  (behandeld vooral huur- en arbeidsgeschillen of bijv. te hard rijden, meteen uitspraak)
- de politie rechter/ enkelvoudige kamer( lichte misdrijven, zoals vernieling en winkeldiefstel,  meestal meteen uitspraak)
- de meervoudige kamer ( drie rechters en ernstige misdrijven zoals verkrachting en mishandeling, na 2 weken uitspraak)
- de kinderrechter (alle overtredingen en misdrijven gepleegd door jongeren tussen 12 en 18 jaar) Als een verdachte het niet eens is met de uitspraak van een rechter heeft hij of zij het recht om in hoger beroep te gaan. Dat kan bij het zogenaamde gerechtshof. Ook het OM kan in hoger beroep gaan, als het de opgelegde straf te laag vindt.  Het  hoogste rechtscollege is de Hoge raad in Den Haag. Als de aanklager en of de verdachte het niet eens zijn met de uitspraak van het gerechtshof, kunnen ze in cassatie gaan bij de Hoge raad. Voor aanvang van elke rechtszitting krijgt de verdachte een dagvaarding. Hierin staat dat de verdachte ervan wordt verdacht dat hij op een bepaald moment, op een bepaalde plaats een bepaald delict heeft begaan. Er staat ook in waar en op welk tijdstip de zitting plaats vindt. Een rechtszaak bestaat uit 8 stappen:
1. De opening (rechter controleert de persoonsgegevens van de verdachte, verdachte krijgt de opdracht om goed te luisteren en dat hij niet verplicht is om antwoord te geven)

2. De aanklacht (officier leest de tenlastelegging oftewel aanklacht voor)
3. Het onderzoek (rechter zal mogelijk het slachtoffer aan het woord laten)
4. Het verhoor van de verdachte (verdachte mag eerst zelf een verklaring afleggen, dan ondervraagt de rechter de verdachte, dan de officier en als laatste zijn eigen advocaat. De verdachte staat niet onder ede, hij mag zwijgen en zelfs liegen)
5. Requisitoir (officier vat alles samen en probeert aan te tonen dat de verdachte schuldig is, hij vraagt de rechter een bepaalde straf: de eis)
6. Het pleidooi (advocaat verdedigd de verdachte, evt. reageert de officier nog en de advocaat ook)
7. Laatste woord ( door de verdachte, spijt betuigen)
8. Het vonnis (rechter sluit onderzoek af en doet zijn uitspraak) Om een verdachte schuldig te verklaren moet de rechter vier inhoudelijke vragen beantwoorden. Als een bepaalde vraag niet positief kan worden beantwoord, dan houdt de zaak daar op.
1. Is het ten laste gelegde feit geheel bewezen?
2. Levert het bewezen feit een strafbaar feit op?
3. Is de dader strafbaar?
4. Welke straf moet worden opgelegd? De rechter zal niet vaak de maximum straf opleggen. Hij kijkt namelijk ook naar de omstandigheden waaronder het strafbare feit is gepleegd. Alle straffen die kunnen worden gegeven staan in de wet omschreven, de zwaarste straf die ons land kent is de levenslange gevangenisstraf. De wet kent drie soorten hoofdstraffen:
- de geldboete

- de vrijheidsstraf (gevangenisstraf, voor overtreding max 1 jaar = hechtenis)
- de taakstaf
Van elke hoofdstraf kan een deel voorwaardelijk worden opgelegd. Dat wilt zeggen dat de dader die straf alleen krijgt als hij binnen een bepaalde proeftijd nogmaals een soortgelijk strafbaar feit begaat. De rechter kan ook bijzondere voorwaarden opleggen. Dit kan van alles zijn, bijvoorbeeld behandeling in een afkickkliniek. Bijkomende straffen hebben meestal een relatie met het gepleegde delict, zoals de inname van het rijbewijs bij rijden onder invloed. Het verschil tussen een straf en een maatregel is dat een maatregel ook opgelegd kan worden wanneer iemand niet als schuldig is veroordeeld, maar wel een strafbaar feit heeft gepleegd. Bijvoorbeeld vanwege psychische problemen. De bekendste maatregel is de terbeschikkingstelling (TBS). De dader wordt in dat geval opgenomen in een tbs-kliniek, waar hij wordt behandeld tot hij genezen is.  Om gezondheidsomstandigheden kan de rechter ook besluiten tot gedwongen plaatsing in een psychische ziekenhuis of plaatsing in een inrichting. Een ander voorbeeld van een maatregel is ontneming van door misdaad verkregen geld of goederen. Een maatregel die hier op lijkt is onttrekking aan het verkeer, waarbij onwenselijke goederen zoals wapen worden afgenomen. Tot slot kan de rechter eisen dat de dader een schadevergoeding betaald aan het slachtoffer. Paragraaf 7.1
Rechters maken bij hun keuze tussen bijvoorbeeld vrijheidsstraf, taakstraf of boete altijd een afweging tussen de gepleegde daad en het mogelijke gevolg van de straf voor de dader, het slachtoffer en de samenleving. Daarbij spelen de volgende doelen of functies van straffen een rol:
- vergelding (kwaad mag niet ongestraft blijven)
- generale preventie (afschrikkingseffect)
- speciale preventie (voorkomen dat de dader later in herhaling valt)
- resocialisatie (heropvoeding, gedrag van de dader verbeteren)
- beveiliging van de samenleving (sommige criminelen gevaarlijk voor de maatschappij)
- handhaving rechtsorde (strafsysteem dat duidelijk maakt dat de taak van de overheid straffen is)
- genoegdoening aan het slachtoffer
Naast deze motieven zijn er ook nog omstandigheden die de rechter bij strafoplegging meeneemt in zijn afwegingen:
- kosten (gevangenisstraf kost meer dan werkstraf of boete)
- cellen tekort (oplossing is meer boetes en werkstraffen) Paragraaf 7.2

Een door de rechter opgelegde straf wordt pas uitgevoerd nadat het vonnis onherroepelijk in geworden, dat wil zeggen dat hoger beroep/ cassatie heeft plaatsgevonden, waardoor verdere rechtsgang onmogelijk is. de verantwoordelijkheid voor de tenuitvoerlegging van het strafvonnis ligt bij het Openbaar Ministerie. Het OM wordt hierbij geholpen door organisaties zoals de Dienst Justitiële Inrichtingen DJI bij gevangenisstraf en het Centraal Justitieel Incassobureau CJIB voor het innen van boetes, schadevergoedingen en ontnemingen. Reclassering Nederland RN houdt zich bezig met toezicht en begeleiding van taakstraffen. De raad voor de Kinderbescherming RvdK is belast met de tenuitvoerlegging van sancties aan minderjarigen.   De reclassering houdt zich bezig met de volgende taken:
- (vroeg) hulp aan verdachten en gevangenen
- adviseren aan rechters en het OM
- toezichthouden bij schorsing van een voorlopige hechtenis of bij voorwaardelijke vrijlating
- toezichthouden bij werkstraffen
- re-integratie  

REACTIES

Log in om een reactie te plaatsen of maak een profiel aan.