Ben jij 16 jaar of ouder? Doe dan mee aan dit leuke testje voor het CBR. In een paar minuten moet je steeds kiezen tussen 2 personen.

Meedoen

Wat voor invloed had de tweede Wereldoorlog op de Kunst en cultuur in Nederland?

Beoordeling 6.1
Foto van een scholier
  • Profielwerkstuk door een scholier
  • 6e klas vwo | 11025 woorden
  • 12 mei 2009
  • 81 keer beoordeeld
Cijfer 6.1
81 keer beoordeeld


Inleiding

Mijn hoofdvraag is :
Wat voor invloed had de Tweede Wereldoorlog op de kunst en literatuur in Nederland?


Ik wilde dus onderzoeken of er veel veranderingen plaatsvonden tijdens de bezetting, dus de periode van 1940-1945.

Mijn deelvragen zijn:
1 Wat hield de tweede wereld oorlog in?

2 Wat voor rol speelde Nederland in de Tweede Wereldoorlog?

3 Wie was Hitler en wat waren zijn opvattingen?

4 Wat is ‘Entartete Kunst’?

5 Hoe werd kunst en cultuur geregeld tijdens de bezetting?


6 Hoe handelden verschillende groepen kunstenaars tijdens de bezetting?

7 Hoe gedroegen kunstenaars zich in het verzet?

Voor de deelvragen 1 t/m 4 heb ik het internet gebruikt. Hiervan wist ik eigenlijk al wat de resultaten waren. Deze deelvragen dienen dan ook als verduidelijking bij de andere deelvragen.
Voor deelvragen 5 t/m 7 heb ik het boek ‘Kunst in crisis en bezetting’ gebruikt. Hierbij ging de schrijver dieper op het onderwerp in en ben ik meer over het onderwerp te weten gekomen.

Hypothese
Ik verwacht dat de Tweede Wereldoorlog een hele grote invloed was op de kunst en literatuur in Nederland en dat het voor veel ingrijpende veranderingen heeft gezorgd.

Wat hield de Tweede Wereldoorlog in?
Het einde van de Eerste Wereldoorlog werd afgesloten met de Vrede van Versailles. Hierdoor moest Duitsland een aantal gebieden afstaan en verloren ze koloniën. Ook moesten zij herstelbetalingen doen en werd het Duitse leger zeer beperkt. In Duitsland werd dit verdrag een dictaat genoemd, aangezien zij geen andere keuze hadden dan het te accepteren, ook al was Duitsland het hier niet mee eens.
In 1919 werd er door de Italiaan Mussolini een fascistische beweging opgericht waarin het extreem nationalisme erg belangrijk was. In andere delen in Europa, vooral in de toenmalige Sovjet-Unie, kwam het communisme op. Vele mensen vreesden het communisme en verlangden naar een leider die hen ertegen kon beschermen. Ze vonden deze leider in Adolf Hitler, die zich erg interesseerde in de ideeën van Mussolini. Er waren veel problemen in Duitsland in die tijd. Ze moesten zich aan het Verdrag van Versailles houden en ook gingen de armoede en werkloosheid omhoog. Hitler was een goede spreker en het was makkelijk voor hem de schuld op de Joden af te schuiven.

In 1933 werd Adolf Hitler tot Rijkskanselier benoemt. In 1936 werd Oostenrijk geannexeerd maar feitelijk begon de Tweede Wereldoorlog pas echt met de inval in Polen op 1 september 1933. Hierop reageerde Engeland en Frankrijk door de oorlog te verklaren aan Duitsland. Daarna richtte Hitler zich op Denemarken en Noorwegen. Vervolgens werden Nederland, België, Luxemburg en Frankrijk ook binnen gevallen. Het lukte Duitsland alleen niet Engeland te veroveren. Hitler besloot eerst de bondgenoot van Engeland, Rusland, aan te vallen.
Ook Duitsland had bondgenoten. De belangrijkste waren Oostenrijk, Italië en Japen. Wanneer Japan in 1941 het Amerikaanse Pearl Harbor, waar de Amerikaanse vloot lag, bombardeerde mengde ook Amerika zich in de oorlog. Langzaam konden de Amerikanen Japan terugdrijven. Amerika reageerden hierop door atoombommen op de steden Hiroshima en Nagasaki te gooien.
Hierna wisten Amerika, Rusland en de geallieerden Duitsland in tweeën te drijven. Hitler besefte dat alles nu verloren was en pleegde zelfmoord. De nieuwe Rijkspresident, Karl Dönitz, staakte de oorlog en tekende een document van overgave.

Welke rol speelde Nederland in de Tweede Wereldoorlog?
Nederland wilde liever neutraal blijven maar op 10 mei 1940 vielen de Duitsers Nederland toch binnen. Duitse parachutisten kwamen vanuit vliegtuigen Nederland binnenvallen. Koningin Wilhelmina zag geen andere optie dan te vluchten naar Engeland. Veel mensen voelden zich hierdoor verraden en in de steek gelaten. Toch probeerde het leger de Duitsers te verslaan, maar de Duitsers lieten Nederland onder water lopen waardoor de tanks niet meer bruikbaar waren. Na een paar dagen gaf Hitler Nederland een ultimatum. Als Nederland zich niet zou opgeven, zou Hitler Rotterdam plat laten bombarderen. De koningin had geen andere keuze dan deze capitulatie van Nederland toe te staan. Toch liet Hitler Rotterdam bombarderen. Niet geheel Nederland gaf zich dan ook over. Hitler beantwoordde dit door ook Middelburg plat te gooien.
Er werd een Duits bestuur in Nederland ingevoerd waarvan Hitler de Oostenrijker Seyss-Inquart als premier aanstelde. Ook werden er ministers aangesteld. De leider van de Nederlandse partij NSB, Anton Mussert, had gehoopt dat hij in het bestuur zou komen en de vertegenwoordiger zou worden van 'Groot Nederland' maar dit bleek niet het geval. Na de bevrijding werd hij dan ook gearresteerd wegens landverraad en hulp aan de vijand op 7 mei 1945.

Hitler wilde in eerste instantie helemaal geen problemen met Nederland. Nederland behoorde gewoon tot het Arische ras en zo moest het ook behandeld worden. Er werden wel een paar veranderingen ingevoerd.
- Sinds de bezetting moest iedereen een persoonsbewijs bij zich hebben. De Duitsers voerden ook controles uit en wanneer iemand geen persoonsbewijs bij zich had, had diegene dan de kans naar een werkkamp gestuurd te worden. Er waren ook mensen die deze bewijzen vervalsten. Deze mensen zaten vaak in het verzet en deden dit om de Joden te helpen. Dit was erg gevaarlijk aangezien hier de doodstraf op stond.
- Er werd censuur ingevoerd. Duitsland bepaalde wat er op de radio en in de kranten verteld werd.

- Er werd een avondklok ingesteld. Na een bepaalde tijd mocht er geen mens meer op straat lopen en moest alles verduisterd zijn.
- Een Ariërverklaring werd verplicht. Hiermee konden de Duitsers zien of je Joods was. Dit gold vooral voor de ambtenaren. De Joodse ambtenaren werden allemaal ontslagen.
- Doordat Nederland bezet was lag de handel stil. Door middel van distributiebonnen en het eigen geld kon men toch nog aan schaarse producten komen. Distributiekantoren werden vaak overvallen, vooral door en voor mensen die ondergedoken waren en deze bonnen dus niet konden krijgen.
- Veel Joden werd verplicht naar Amsterdam te verhuizen. Hier werden ze in Joodse wijken gestopt, waar de door de Duitsers opgerichte Joodse Raad lijsten maakten van alle Joden. Deze werden later weer gebruikt om de Joden af te voeren naar de concentratiekampen waar bijna alle Joden werden vergast.
- vanaf 1942 moesten ook alle joden vanaf 6 jaar verplicht een Jodenster op hun kleding genaaid hebben. Zo konden de Duitsers makkelijker onderscheid maken tussen de mensen.

In februari 1941 kwam Nederland pas in opstand, deze opstand word ‘de Februari staking’ genoemd. Deze begon in Amsterdam en sloeg al snel over. De Duitsers zagen deze staking niet aankomen en besloten net zo hard op te gaan treden als in Duitsland. Alle kranten werden verboden en er kwam een Rijksradio omroep, waarop alleen goede dingen over de Duitsers gepropageerd werden. Ook werd er een vakbond opgericht voor alle beroepen, de Reichs Kultuurkamer. Het gemeentebestuur en het provinciale bestuur werd afgeschaft. De Duitsers hadden te weinig man om te werken in de fabrieken, hierdoor werd het verplicht gesteld voor elke jongen om vanaf zijn 18e een half jaar in de Duitse fabrieken te werken. Natuurlijk wilde de jongeren dit niet en dit leidde ertoe dat veel jongens onderdoken, net als de Joden.
In 1943 brak er nog een staking uit. Deze wordt de ‘April / Mei staking’ genoemd. De oorzaak hiervoor was dat de opperbevelhebber van de Duitse bezettingstroepen en oproep had gedaan. Alle voormalige Nederlandse militairen moesten in krijgsgevangenschap in Duitsland om hier te werken. Er waren hiervoor twee redenen. De eerste was dat Duitsland arbeidskrachten nodig had. De tweede reden was om Nederland te ontdoen van sterke mannen in het verzet. De stakingen begonnen in de Twentse fabrieken. Dit sloeg dit over naar de rest van het land en al snel leverden de boeren geen melk meer aan den fabrieken. De Nazi's kregen nu door dat Nederland niet meer voor hen te winnen viel en richtten zich alleen nog maar op een strenger beleid met betrekking tot de oorlogvoering. Ook voerde de politiechef, de SS'er Rauter, het politiestandrecht in. Dit hield in dat verdachten zonder proces neergeschoten mochten worden. Het had dus weinig met recht te maken en leidde tot ongeveer 200 doden. Hierdoor nam het verzet toe en begonnen steeds meer mensen onder te duiken.

Veel mensen in Nederland kregen een hekel aan de NSB. Deze kozen de kant van de Duitsers en waren net als zij tegen de Joden. Ook verraadden de NSB'ers de onderduikers en de mensen die hen hielpen. Toch waren er weinig mensen die er echt wat tegen deden. 1 op de 100 man zat in het verzet. Dan werd er ook nog onderscheid gemaakt tussen passief en actief verzet. Passief verzet hield in dat het geen georganiseerd verzet betrof. Een voorbeeld hiervan is een Duitser te misleiden door bijvoorbeeld een leugen. Actief verzet was vaak georganiseerd en ook zeer gevaarlijk. Dit waren mensen die onderduikers hielpen, Duitsers vermoordden of bijvoorbeeld een distributiekantoor overvielen.
Ook waren er mensen die gedwongen of vrijwillig samen werkten met de Duitsers, wat collaboratie genoemd werd. De NSB is hier een perfect voorbeeld van.


In 1944 raakte ook Amerika betrokken bij de oorlog en op 6 juni, ook wel bekend als D-day, kwamen ze samen met de Engelsen en Canadezen in Normandië aan. Hieruit werd geconcludeerd dat Duitsland spoedig aangevallen zou worden en bevrijd zou worden. Uit angst vluchtten vele NSB-ers. De Duitsers zelf zagen dit niet zo. Meer Joden werden getransporteerd naar concentratiekampen en ze werden alleen maar strenger.
Op 17 september hadden de Amerikanen, Engelsen, Fransen en Canadezen, oftewel de Geallieerden, het zuiden van Nederland bevrijd. In het noorden waren ze bang dat Duitsland meer mankracht zou sturen. Er brak weer een staking uit. Door deze spoorwegstaking werd het voor de Duitsers moeilijk meer soldaten te sturen.
De winter van 1944-1945 was streng. De Duitsers hadden besloten dat er helemaal geen treinen meer zouden rijden. Hierdoor braken vooral in de steden enorme voedseltekorten uit. Duizenden mensen kwamen om van de honger, waardoor deze winter ook wel bekend staat als 'De Hongerswinter'. Het lukte de Geallieerden om op 29 april voedselpakketten vanuit vliegtuigen te laten vallen. Op 5 mei werd geheel Nederland bevrijd, deze dag staat bekend als 'De Bevrijdingsdag'.

Wie was Adolf Hitler en wat waren zijn opvattingen?
Adolf Hitler werd geboren op 20 april 1889 in Braunnau am Inn in Oostenrijk. Toen hij 16 jaar was stierf zijn vader en sindsdien ging het niet goed meer op school waar hij uiteindelijk ook vanaf werd gestuurd.
Op zijn 16e wilde hij kunstenaar worden, maar daarvoor moest je 18 zijn. Twee jaar later vertrok Hitler naar Wenen om zich aan te melden voor de kunstacademie, maar hij werd niet toegelaten. Toch bleef hij in Wenen. Hij deed nog een poging om naar de kunstacademie te gaan en zijn moeder stuurde hem geld, maar na een jaar was het geld op en werd hij voor de tweede keer niet toegelaten. Hitler begon rond te zwerven en de rijkere mensen haalden hun neus op voor hem. Hierdoor kreeg hij een hekel aan de rijke burgers, vooral aan de Joden die vaak goede banen hadden. In 1914 brak de Eerste Wereldoorlog uit en Hitler vocht vrijwillig mee aan de kant van de Duitsers. Hij kreeg 2 medailles voor zijn dapperheid. Zelfs toen de oorlog voorbij was bleef Hitler in het leger. Ze waren erg tevreden over hem en merkte dat hij zeer overtuigende toespraken kon houden. Hierdoor kreeg hij de taak les te geven aan nieuwe soldaten.

Kort hierna werd Hitler lid van de kleine partij de DAP. Later werd de naam veranderd in de NSDAP. 2 jaar later werd Hitler de leider van deze partij. De partij groeide zeer snel. Vooral toen Hitler in 1933 bondkanselier werd steeg de aanhang van de partij enorm, ze hadden wel miljoenen leden.

In 1923 dacht Hitler snel de macht te kunnen grijpen door de regering af te zetten. Dit plan mislukte echter en Hitler werd gearresteerd en veroordeeld tot 5 jaar gevangenisstraf.
In de gevangenis schreef hij het boek “Mein Kampf”, wat mijn strijd betekent. Hierin beschreef hij zijn gedachten en hoe het zou zijn als hij in de toekomst aan de macht zou komen. Er stonden twee gevaarlijke dingen in dit boek. Het eerste hiervan is ongelijkheid. Hij vond dat niet alle rassen gelijk aan elkaar waren. Zo waren de blanken beter dan de zwarten. Maar het Germaanse ras stond boven iedereen, deze kon je herkennen aan blauwe ogen, blond haar en een lange lengte. Ook stond hierin dat de Joden de oorzaak waren van alle problemen. Het tweede was dat hij sprak over een dictatuur. Hij vond dat er een sterke leider nodig was om van Duitsland weer een machtig land te maken. Het gehele volk moest achter hem staan.Na een jaar werd Hitler vrijgelaten wegens goed gedrag. Hij werd weer de leider van de NSDAP en in 1933 ook de leider van Duitsland.

Hitler had grote plannen voor Duitsland. Hij wilde een einde maken aan de armoede, ellende en werkloosheid. Hij zorgde voor een grote bouw van infrastructuur en ook ontstond er een enorme oorlogsindustrie, wat voor veel werkgelegenheid zorgde.

Toen in 1939 de oorlog uitbrak had Duitsland een zeer goed leger. Hitler had ook veel soldaten nodig. Door middel van de Hitlerjugend werden jongens op vroege leeftijd al voorbereid op het leven als soldaat. De vrouwen daarentegen waren er om voor de kinderen te zorgen. Want hoe meer kinderen, hoe meer jongens voor in het leger. Hitler stimuleerde dit door gezinnen met veel kinderen subsidies te geven.
In 1935 kwam er een wet die zei dat vrouwen van het Arische ras alleen nog maar met mannen van hetzelfde ras mochten trouwen om het ras zuiver te houden.
Door middel van propaganda leek Hitler een echte held. Hij hield grote optochten waardoor hij in de krant en op de radio als de ideale man werd afgeschilderd. Ook liet hij foto’s maken met kinderen waardoor hij een familieman leek, terwijl hij er in de werkelijkheid weinig om gaf. Ook gebruikte hij de bioscoop om mensen te beïnvloeden. Hij liet bijvoorbeeld een film zien waarin Joden werden afgebeeld als criminelen.

In 1943 wist Hitler eigenlijk al dat de oorlog niet gewonnen kon worden, maar toch ging hij door. Hij stuurde steeds meer vrouwen en kinderen de fabrieken in, jongens het leger in en meer soldaten de dood in.
In 1945 had het Russische leger Berlijn bereikt en de geallieerden bombardeerden vele Duitse steden. Maar Hitler was niet van plan zich over te geven. Hij hield zich verborgen in een bunker onder het Rijksdaggebouw. Ook hielden Goebbels, zijn vrouw en 6 kinderen zich hier schuil.
Op 28 april 1945 trouwde Hitler in het geheim met zijn vriendin Eva Braun. Daarna stelde hij zijn testament op. 2 dagen later pleegde Hitler en Eva Braun zelfmoord. Een paar dagen later vonden het Russische leger 2 verbrande lijken. In het geheim liet Stalin deze onderzoeken. Tussen 1945 en 1970 waren de lijken 7 keer begraven en in 1970 werden de lijken helemaal vernietigd. Op 4 april werden de beenderen van Hitler in Maagdenburg begraven en de as werd in de Ehle gestrooid.

Wat is ‘Entartete Kunst’?
Entartete Kunst is de Duitse term voor ontaarde kunst. Tijdens het derde rijk werd deze term gebruik om de ontspoorde moderne avant-garde kunst aan te geven. De ontaarde kunst betrof een campagne van de nationaal-socialisten om de kunstwereld in eigen handen te krijgen, zodat de kunst ingezet kon worden als propagandistisch middel.
In 1937 was er een Entartete kunstvoorstelling. De man hierachter was Wolfgang Willrich. Met instemming van de Duitsers was hij verantwoordelijk voor de verwijdering van de ontaarde kunstwerken uit Duitsland. 650 van deze kunstwerken werden meegegeven voor een tentoonstelling, om mensen een goed voorbeeld te kunnen geven van ontaarde kunst.
De reizende tentoonstelling begon in München en bezocht daarna nog elf andere steden in Duitsland en Oostenrijk.

Veel van deze kunstwerken werden in 1939 geveild in Zwitserland, de rest werd op de brandstapel gegooid. De opbrengsten van de veiling waren bedoeld om de Duitse musea met ‘echte kunst’ te vullen.
De verschillende kunststromingen die als ontaard bestempeld waren, zijn de volgende: Het dadaïsme, wat inhield dat men opzettelijk irrationeel was en de algemeen geaccepteerde standaarden in de kunst afwezen. Het expressionisme, waarvan het de bedoeling was het persoonlijk gevoel van de ‘Das Blaues Pferd’ van de expressionistische
kunstenaar tot uiting te brengen zonder de nadruk te schilder Franz Marc.
willen leggen op de objectieve, voor iedereen herkenbare
werkelijkheid. Met het impressionisme wilde de kunstenaar dingen niet persé weergeven zoals ze zijn, maar juist zoals hij ze zelf ziet na een korte indruk van iets. Hier kwamen vaak veel kleuren aan te pas. Het fauvisme is het tegenovergestelde van het impressionisme en zij gebruikten kleuren juist om emoties uit de drukken. Het kubisme streefde ernaar de werkelijkheid om te zetten in grondvormen, zoals een kubus of cilinder, als constructies die de werkelijkheid lijken te beheersen. Het surrealisme probeert de visuele verbeeldingskracht los te maken van het verstand en de logica. Hierdoor is het onderbewustzijn in staat onthullende, suggestieve voorstelling te maken. Sowieso werd eigenlijk alleen de Arische kunst goedgekeurd, dus alles wat daarbuiten viel was ook ontaarde kunst.
Er waren ook verschillende muziekstromingen die als ontaard werden bestempeld. Dit waren jazz, atonale muziek en alles wat door joodse componisten gemaakt was. Ook nationalistische muziek met folklore elementen was verdacht, aangezien dit patriottische gevoelens los zou kunnen maken. Later viel onder atonale muziek niet alleen muziek zonder duidelijke toonsoort, maar ook alle moderne muziek. Veel joodse componisten, dirigenten en musici besloten de emigreren. Het grootste deel ging naar de Verenigde Staten.
Door deze maatregelen werd het leven in Duitsland, maar ook in de bezette gebieden, zeer eentonig. Zoals al eerder gezegd, mocht ook Russische, Duitse, Franse, Engelse en Tsjechische muziek niet meer gespeeld of beluisterd worden. Ook muziek met ‘negerklanken’ mocht niet meer en de dansen die daarbij hoorden werden ook verboden.

Hoe werd kunst en cultuur geregeld tijdens de bezetting?
Op 10 mei 1940 vond de capitulatie van Nederland plaats. De kunstenaars reageerden niet veel anders op de bezetting dan de burgers : met woede, ongelovigheid, verslagenheid, angst en paniek. Veel mensen, vooral joden, pleegden uit wanhoop zelfmoord. De Nederlanders begrepen nu eindelijk de angst die ze al eerder hadden gezien in de ogen van de emigranten. In paniek verbrandde men vele boeken en bezwarende papieren. Maar dit verschafte natuurlijk geen enkele veiligheid als je zelf de boeken of stukken had geschreven. Met behulp van de NSB werden de meeste namen van protestgroepen, zoals de kunstenaars protestgroep BKVK, bekend gemaakt aan Hitler. Vooral in het DVK-archief werd uitgebreid informatie gegeven over verschillende protestgroepen. Zo kon materiaal makkelijk verzameld worden en kwamen namen aan het licht. De Nazi’s hoopten dat de Nederlanders met een milde aanpak makkelijk voor zich te winnen waren, aangezien het toch een stamverwant volk was.
Nederland had als Germaanse provincie een burgerlijk bestuursapparaat gekregen. De heer Seyss-Inquart werd de Reichskommisar für die Besetzten Gebiete. De eerste maatregel die hij trof was het in zekerheid stellen van de Nederlandse kunstwerken, dit kwam neer op kunstroof. De kunstroof leek legaal, maar door hun machtspositie en beschikking over enorme geldbedragen konden zij de concurrentie uitschakelen en lag de kunstmarkt in de handen van de Duitsers. Al snel was er een organisatie gereed, de Dienstelle Mühlmann, onder Mühlmann, Göpel en Bloch. Het doel van de organisatie was om stukken te verzamelen en kopen om Hitlers verzameling in een groot museum, naar nationaal-socialistische maatstaven, in Oostenrijk te realiseren. Dr. Posse was aangesteld om de verzameling op te bouwen. Dit ging hem niet gemakkelijk af aangezien Goering het Museum Gross-Deutschland op zijn eigen landgoed wilde. Goering werkte Posse regelmatig tegen. Uiteindelijk was Posse Goering te snel af, door snel de belangrijke kunst uit Nederland op te kopen, zodat Goering het met de restjes moest doen. De Nederlandse kunstenaars en privé-verzamelaars maakten hier natuurlijk gebruik van door hun prijzen flink omhoog te gooien. De kunstwerken die in het bezit waren geweest van de joden, die gevlucht waren of zelfmoord hadden gepleegd, werden verkocht aan of gewoon in bezit genomen door de Duitsers. Er kwamen ook veel vervalsingen op de markt. De kunstenaars maakten misbruik van de oorlogssituatie doordat er door handel met de vijand zo veel te verdienen viel. Veel kunstenaars gingen hierom zelfs naar Duitsland toe.


Departement van Voorlichting en Kunsten (DVK)
Bij de ordening van het maatschappelijk leven ging de aandacht in de eerste plaats naar instituten en organisaties die van directe invloed waren, zoals de pers en radio. Cultuur, als propagandistisch en opvoedend element van de nationaal-socialistische leer, kwam op de tweede plek. Seyss-Inquart had het Nederlandse volk ervan verzekerd de Nederlands geen vreemde cultuur op te dringen tijdens zijn Oproep aan het Nederlandse Volk op 29 mei 1940. Toch was er veel onrust in de kunstenaarswereld omdat enkele NSB-ers vonden dat bij de nieuwe situatie en herorganisatie in het culturele leven hoorde. Er werden veel belangrijke mensen uit deze wereld ondervraagd, aangezien het belangrijk was over politiek betrouwbare medewerkers te beschikken.
Tijdens een vergadering in mei 1940 werden vele twijfels geuit over de Duitse plannen in de staat. Vele kunstenaars verenigde zich onder de ‘Nederlandsche Organisatie van Kunstenaars’. Het NOK kon geen krachtige houding innemen en de eenheid was eigenlijk maar schijn. Er werden in deze tijd nog veel meer organisaties en bonden opgericht, maar men was verplicht eerst door de Duitsers goedgekeurde passages op te nemen. Dit bestond uit 6 punten.
- Bevestiging en versterking van het nationale culturele leven in Nederland.
- Versterking van het besef der verbondenheid van het volk en zijn nationale kunst.
- Inschakeling van de kunstenaars in het sociale en economische leven van het volk, door opneming, op publieksrechtelijke grondslag, van hun organisatie als doelcorporatie der kunstenaars in het Staatsbestel, met eigen taak en verantwoordelijkheid, en bij de vorming van een hoogst cultuurcollege, door toekenning van de haar daarin toekomende plaats.
- Cultuuruitwisseling met andere volken.
- bevorderen van een werkdadig optreden van den Nederlandschen kunstenaarsgeest in een samenstrevend Nieuw-Europa.
- Voorziening in de culturele en sociale belangen zijner kunstenaars.
Ook stelde de Duitsers aanmelding als kunstenaar bij de Kultuurkamer verplicht, zo gingen ze makkelijk naar de rassendiscriminatie van vooral joodse kunstenaars.
De Kultuurkring speelde een grote rol aan het begin van de bezetting, zij moesten het intellectuele culturele kader aan de NSB verschaffen. Het belangrijkste thema bij de vergaderingen van de Kultuurkring was broederschap tussen het Duitse en Nederlandse volk die samen een toekomst moesten opbouwen. Om tot een goede samenwerking te komen werd er vastgesteld dat alle dwarsliggers en joden geweerd moesten worden.

Maatregelen
Daarnaast werd ook het DVK opgericht, waarin de NSB-ers de belangrijkste functies kregen. Seyss-Inquart had vele medewerkers die hen controleerde. Op het gebied van kunst had Bergfeld de leiding. Hij moest intellectuelen en kunstenaars zien te winnen voor de Duitse cultuurpolitiek en organisatie. Op 24 juli 1940 werd er bepaald dat er nog maar enkele soorten film laten zien mochten worden. Film die na censuur goedgekeurd was en alles wat in het grootduitse Rijk gemaakt was. Veel Nederlandse films waren vanaf toen verboden. Uiteindelijk werd alles qua film 2 maanden later centraal geregeld. Weer 2 maanden later ontstond er ook een soort censuur bij boeken. Schrijvers moesten zich sowieso al aan een aantal regels houden, maar nu mochten bibliotheken ook geen anti-Duitse literatuur meer uitlenen en een lijst met verboden boeken werd gemaakt. In diezelfde oktobermaand kwam er ook een dansverbod en een verbod op alle muziek en films van joodse, Engelse en Franse afkomst. Toen Duitsland ook in oorlog raakte met Rusland en de VS werden alle cultuurinvloeden uit die landen ook verboden.

De reorganisatie op cultureel gebied in Nederland moest op dezelfde manier gaan als in Duitsland. Alle kunstenaars werden verzameld binnen een door de staat gecontroleerde Kultuurkamer. Deze was onderverdeeld in gilden, voor elke vakgroep één. Lidmaatschap was voor elke kunstenaar verplicht. Publiceerde je toch iets zonder lid te zijn kreeg je een hoge boete. Mensen waarvan de geest, volgens de nazi’s, toch al verpest was, zoals joden
en communisten, werden gelijk al uitgesloten.
Om kunstenaars de Kultuurkamer te verkopen, werd er vooral ingespeeld op de nationalistische gevoelens. Dit was de taak van Goedewaagen. Hierbij werden bijvoorbeeld overleden kunstenaars van Nederlandse bodem herdacht. Ook werden bepaalde schrijvers en kunstenaars als propagandamateriaal gebruikt, door ze als Germaanse helden neer te zetten. Toch eerden de Nederlanders zelf het Oranjehuis en vooral koningin Wilhelmina.

Toenaderingspogingen en een hardere lijn en reacties
Goedewaagen moest dus een stap verder gaan. Hij ging zich op afzonderlijke vakgroepen richten en hij maakte goed gebruik van de al bestaande vooroordelen en verdeeldheid binnen zo’n vakgroep. Binnen de vakbonden werd er ook vooral naar afkomst gekeken, zoals Goedewaagen zei: “Als bij de dansleraren het dansen in het bloed zit, is het ook van belang, uit welk bloed zij gesproten zijn.”
In het zuiden van Nederland maakte Goedewaagen beloftes aan de bevolking om het eigen culturele leven te steunen. Dit sprak de bevolking hier erg aan, omdat de kunstenaars uit Holland vaak voorgetrokken werden.
Na een jaar kon Goedewaagen goed terugkijken op een periode met vele activiteiten en zonder verzet. Maar toen begon hij meer dwang uit te oefenen op de musici en toneelspelers, dit werd versterkt doordat verschillende groepen in allerlei gilden werden geplaatst. Als zij niet meewerkte leidde dit tot werkloosheid. Vele kunstenaars, musici, toneelspelers, schrijvers en architecten protesteerden tegen de steeds strenger geworden politiek van Goedewaagen. Ze vonden dat deze regelingen het volk van de kunst vervreemden en dat politiek buiten de kunst gehouden moest worden. Er werd zelfs een enquête gehouden zodat men zich uit kon spreken over de gildenvorming.
Vanaf nu zou de DVK een nog strenger beleid moeten voeren, waardoor de partijen scherper tegenover elkaar zouden komen te staan. De kunstenaars werden nog onwilliger door de Februaristaking die toen plaats vond en de maatregelen die tegen de joden werden getroffen, toch was er nog geen actieve protesthouding onder de kunstenaars.

Aangezien de theatergilde de meeste weerstand bood, besloot Goedewaagen deze als eerste aan te pakken, in de hoop dat de andere gilden minder weerstand durfden te bieden. De acteurs hoopten dat zij konden rekenen op de steun van andere kunstenaars. Het waren dan ook de beeldhouwers die vonden dat er een officieel protest moest komen, gericht aan Seyss-Inquart. In november kwamen er vertegenwoordigers van verschillende kunstgroepen bijeen, zij vormden vanaf toen een vast comité. Hun doel was om het verzet tegen de kunstenaarsgilden te versterken en de eenheid en onderlinge contacten tussen de kunstenaars te bevorderen. Toch twijfelde ze lang over het verzet omdat dit ernstige gevolgen zou kunnen hebben voor hun financiële situatie. Tijdens het langdurige debat in het comité, hadden de toneelspelers het verzet al verloren.
Nadat de Kultuurkamer was ingesteld had nauwelijks iemand gereageerd en zich aangemeld. De toneeldirecteuren hadden besloten de Kultuurkamer niet te erkennen en niet toe te reden tot de gilden.

In februari 1942 lichtte Goedewaagen Bergfeld in over de slechte situatie. In een vergadering vertelde Seyss-Inquart hen maatregelen te treffen om alle vorm van verzet te breken. Aangezien de kunstenaars simpelweg van beroep veranderden of hun werk staakten, kwamen de Duitsers met een hoop op niets gebaseerde dreigementen, die dus niet serieus genomen werden. Er speelde een hoop persoonlijke factoren mee, bijvoorbeeld familieleden die in de gevangenis zaten of van joodse afkomst waren. Uiteindelijk was het eenheidsfront van de toneelspelers verbroken. Wel werd er, als vorm van protest, een lijst met handtekeningen van verschillende kunstenaars naar Seyss-Inquart gestuurd. Hij besloot de organisatoren te laten vervolgen en arresteren door de Sicherheitspolizei.

Kultuur of Cultuur
Zo werd de poging tot verzet tegengehouden. De meeste meldden zich maar aan en moesten hierbij een Ariërverklaring ondertekenen. De Kultuurkamer was nu een organisatie met 42 000 leden. Toch functioneerde de culturele organisaties niet, sloegen de cultuurpolitieke ideeën niet aan en weigerden de kunstenaars nog steeds actief mee te werken. Veel kunstenaars vonden Kultuurkamer te Duits klinken, zij vonden dat het gewoon met een ‘C’ geschreven moest worden.
Er ontstonden verschillende partijen binnen het nationaal-socialistisch kamp. Ten eerste Seyss-Inquart en zijn adviseur Snijder, die door middel van eigen invloed het culturele leven in Nederland wilden handhaven. Ten tweede had de NSB, die door middel van de eigen mensen hoog te plaatsen, ook veel macht en legde nadruk op het nationale Nederlandse element. Ten derde had je nog Goedewaagen, die voor het Duits organisatorisch systeem was, maar toch voor een Nederlandse soevereiniteit was. Hij was tegen Snijder en ook tegen de NSB. Hij hoopte op de steun van andere rechtsintellectuelen, die al eerder in ‘De Waag’ hadden gepubliceerd. Dit was een tijdschrift waar Goedewaagen ooit hoofdredacteur van was en waarvan hij zijn cultuurfilosofie aan ontleende. Het grotendeels mislukken van de culturele organisatie was te wijten aan een chaotische situatie door allerlei verschillende meningen en belangen. Ook kwam dit doordat bijna niemand mee wilde doen aan deze rechtse revolutie. De conservatieven, liberalen en confessionelen vonden dat kunst niks met politiek te maken zou moeten hebben. Ook hinderden de oorlogsgebeurtenissen zelf opbouw van een nieuwe kunst en cultuur, de architecten bijvoorbeeld konden niks ontwerpen behalve bunkers. Hier kwam ook nog eens bovenop dat Seyss-Inquart Snijder benoemde tot voorzitter van de Kultuurraad. Dit betekende dat Goedewaagen iemand erbij kreeg die de hele tijd op hem lette, wat zijn invloed beperkte. Uiteindelijk werd het ontslag van Goedewaagen geëist en Seyss-Inquart gaf hieraan toe. Hij werd opgevolgd door Reydon, die snel gewond raakte en weer opgevolgd werd door de Ranitz. Hij wilde het kitsch, wat ook onder ontaarde kunst viel, tegengaan en dat er een Kultuurpolitie gevormd zou worden. Hoewel zijn plannen niet doorgingen, werden de kunstenaars nog steeds door Seyss-Inquart gecontroleerd. Dit gebeurde door het bureau Buitendienst.
De meeste aandacht in de Kultuurkamer ging naar propaganda en de sociale voorzieningen. Tot de culturele propaganda behoorde ook het tijdschrift ‘De Schouw’, die begin 1942 voor het eerst verscheen. De hoofdredacteur was Goedewaagen. Ondanks dat het een goedkoop maar kwalitatief goed blad was, werd er bijna niemand lid van. Een andere onderneming was ‘Het Nederlandsch Kunsthuis’, dit was tegelijkertijd een wapen tegen de kitsch. Toch ging de meeste aandacht naar de sociale positie van de kunstenaar. Als je lid was van de Kultuurkamer werden materialen, subsidies, beurzen en prijzen aan je verstrekt. Maar de kosten voor de propaganda waren nog altijd hoger. Ze besteedde vooral veel aan de pers, radio, pamfletten en brochures en aan film, die nog steeds in Duitse handen was.
De culturele nazi-leiders verkeerden tijdens de eerste bezettingsjaren zeker niet in een geïsoleerde positie. Vele kunstenaars waren bevriend met deze personen. De meeste verenigingen gaven ook braaf op wie er joods was. Ook in andere bezette landen legden de meeste kunstenaars zich neer bij de maatregelen en probeerde de bezetter te vriend te houden. De kleine groep die in het verzet ging vormde een uitzondering. De mislukking van de nationaal-socialistische cultuurpolitiek was ook meer te danken aan de chaos aan de kant van de bezetter, collaborateurs en oorlogsomstandigheden dan aan het verzet.
De behoefte aan kunst bleef natuurlijk altijd bestaan, maar het culturele leven werd toch veel schraler door het terugtreden van vele belangrijke kunstenaars, het opheffen van dagbladen en tijdschriften en de gelijkschakeling(alle sectoren van de maatschappij onder nationaal-socialistische leiding zetten).

Hoe handelden verschillende groeperingen tijdens de bezetting?
De invoering van de nationaal-socialistische cultuurpolitiek kwam voor veel kunstenaars als een schok. Sommigen probeerden er maar het beste van te maken, anderen weigerde uit principe hieraan mee te doen. In de loop van tijd ontstonden er intimidatieacties van de Duitsers waardoor het verzet afnam.

Toneelspelers.
De eerste 1,5 jaar van de bezetting werden er geen beperkingen opgelegd aan het toneel en ook vond er geen censuur plaats. Maar toch vond er verandering plaats toen in juni de schouwburgen weer open gingen, na enige tijd gesloten te zijn geweest. Uit angst bleef men weg bij de stukken die kritiek leverde op de Duitsers en de bezetting, dus men koos meer neutrale onderwerpen voor de stukken. Hierdoor liepen ze eigenlijk al een beetje voor op de censuur die later pas werd ingesteld door het DVK. Ze concentreerde zich vooral op klassieke meesterwerken en blijspelen. Doordat ze dit deden, kwamen er weinig moeilijkheden voor. Wat wel door het DVK ingesteld moest worden, was dat er geen stukken gespeeld mochten worden van joodse schrijvers. Ook werden alle Engelse, Russische, Amerikaanse en Franse stukken verboden. De theaters bleven in handen van de toneelgroepen. Er werd ook niet gepusht om pro-Duitse stukken te spelen, wel werden de toneelspelers uitgenodigd om toneelstukken van nazistische organisaties te komen bekijken. Dit propagandistische theater werd verzorgd door de NSB. Toch verslechterde de houding met de toneelspelers na februari 1942. Een kleine groep weigerde door te spelen uit solidariteit voor hun joodse collega’s en andere spelers. Vanaf het begin af aan maakte de NSB het leven van de joden al moeilijk en ook werden ze vaak grof behandeld. Toch deed het grootste gedeelte hier helemaal niks aan.
Sommige kunstenaars voelden zich beroerd doordat zij meededen aan dit nationaal-socialistische regime en dus de censuur moesten accepteren en een ariërverklaring moesten ondertekenen. Ze vonden dat er een grens moest zijn, waarna zij niet verder zouden gaan, dit was de Kultuurkamer. Sommigen stopten meteen toen zij de ariërverklaring moesten tekenen, anderen speelden het seizoen nog uit.

De teruggetrokken acteurs hadden wel financiële hulp nodig, zij leefden vooral van een steunfonds. Ook moesten de overgebleven acteurs 3% van hun loon afstaan. De toneelstakers ergerden zich aan het gebrek aan solidariteit van degenen die nog wel aan het werk waren. Een uitzondering vormde het ‘Residentie Tooneel’ van Verbeek. Hij keerde nog steeds wachtgelden uit en organiseerden ‘zwarte avonden’ waarop joodse acteurs konden optreden in zijn huis.

Door de censuur vond men dat de toeschouwers niet langer wakker geschud werden, maar juist in slaap gesust werden. De vakorganisatie NOT probeerde via een propagandastunt tot een publieksorganisatie te komen die het toneel zou steunen. Via de illegale pers, zoals het pas opgerichte tijdschrift ‘De Vrije Kunstenaar’, riep het verzet mensen op de schouwburgen te boycotten. Zelfs de spelers vonden het jammer dat men niet meer tot nadenken aangezet werd, maar men een avondje de werkelijkheid liet vergeten. Maar de toeschouwers vonden de eigen problemen belangrijker en hadden meer behoefte aan amusement. Steeds meer mensen trokken naar het theater en de bioscoop om even aan de werkelijkheid te ontsnappen. Toch werden er soms ironische elementen kort in een stuk verwerkt gebaseerd op de actuele situatie. De acteurs probeerden dit altijd zo te brengen alsof ze er zelf niet van bewust waren dat ze het deden, voor het geval verraders meekeken. Dit was vooral voor 1492. Hierna zaten er meer NSB-ers in de zaal die hen controleerden. In de loop van het jaar stopten de acteurs er zelfs mee, samen met een hoop andere kleine protestuitingen. Het verzet kreeg meer waarde, aangezien voor 1492 de kleine grapjes die gemaakt werden nogal onbenullig leken. De leuze werd nu ‘blijft Uzelf’. Maar al snel had men door hiervoor geestelijke vrijheid nodig was. Dit eiste een actieve inzet in het verzet en een gevoel van verantwoordelijkheid, wat de mensen uit het verzet misten bij hun doorspelende collega’s. Toneelspel werd steeds onverschilliger en richtte zich steeds meer op het amusement. Het uitgaansleven bloeide op omdat de mensen, die veel verdienen dankzij de bezetting, veel geld uitgaven voor een avondje plezier. Dit maakte het verzet alleen maar geïrriteerder. Toneel was dus belangrijk tijdens de bezetting. Aan de ene kant omdat het z’n steentje bijdroeg aan het verzet. Aan de andere kant omdat het voor amusement en ontspanning zorgde.

Beeldende kunstenaars
De kunstenaars hadden veel minder moeilijkheden dan de toneelspelers. Zij konden thuis, zonder beperkingen, makkelijk aan het werk. Er ontstonden pas moeilijkheden bij de tentoonstellingen. Hierdoor ontstond er een vorm van zelfcensuur, waardoor er amper anti-Duitse werken bekend zijn. Een beeld of schilderij was sowieso niet zo handig als protestvorm. De prent daarentegen wel, die kon makkelijk gekopieerd en verspreid worden. De bezetter oefende bijna geen druk uit om de beeldende kunst in nationaal-socialistische banen te leiden. Pas in 1943 voerde de nazi’s een campagne over ‘gezonde kunst’. Dit was een reactie op een tentoonstelling over ontaarde kunst en kitsch. Voor de rest vonden er geen activiteiten plaats, dit kwam vooral doordat er op het DVK een discussie was ontstaan over wat nou precies ontaard en kitsch was. De pogingen van de Ranitz om de kunst aan te pakken waren sowieso al mislukt.
Er was dus niet echt een beleid gericht op die gezonde kunst. Belangrijker was de relatie tussen de nationaal-socialistische visie op de beeldende kunst en de vooroorlogse ontwikkeling van het nationalisme en traditionalisme. Er werd ook een reis naar Berlijn georganiseerd zodat de beeldende kunstenaars kennis konden maken met de resultaten van de nazi cultuurpolitiek, maar hier deden waarschijnlijk alleen de NSB-ers aan mee.
Toen Seyss-Inquart merkte dat de beeldende kunstenaars niet zo enthousiast waren over zijn politiek, deed hij hier weinig aan. Er werd vooral gedaan alsof ze de goede naam van een kunstenaar en zijn product wilden beschermen tegen de kitsch, maar eigenlijk ging het meer om beeldende kunst als propaganda te gebruiken. Als een kunstenaar hier niet aan mee wilde werken, dan werd een kunstwerk simpelweg uit een museum geleend. Hier deden de kunstenaars helemaal niks tegen, maar de meeste kunstenaars hadden hun werk dan ook gewoon ingezonden.
De belangstelling van Seyss-Inquart ging niet uit naar bepaalde kunstenaars of hun werk, maar om een overzichtstentoonstelling te maken van moderne Nederlandse kunst, wat goed in het propagandabeleid paste. De tentoonstellingen werden door de musea zelf geregeld, maar zij waren wel ondergeschikt aan het DVK en de afdeling propaganda daarvan. Ook moesten de musea bepaalde voorwaarden accepteren. Joden en niet-Kultuurkamerleden mochten de tentoonstelling niet bekijken. De musea gaven geen enkel commentaar, werkten samen en deden wat hun gezegd was. Alleen het stedelijk museum in Amsterdam zorgden ervoor dat hun zalen altijd gevuld bleven, zodat de Duitsers geen kans kregen hun propaganda te exposeren.
Wat de kunstenaars het meest stoorde, was dat de instituten, verenigingen en commissies allemaal meewerkten. Zij deden dit omdat ze anders bang waren dat het DVK hun bezit in beslag zou nemen. Ook namen kunstenaars vrijwillig zitting in de raden van advies, die in verband stonden met het DVK, uit angst dat ze anders hun baan kwijt raakten.
Net al bij de toneelspelers, zorgde de bezetting voor een grote breuk tussen de kunstenaars. De weigerende kunstenaars verafschuwde de kunstenaars die overal uit angst maar vrijwillig aan meededen en ook omdat zij dus de ariërverklaring getekend hadden.
Bij de schilders was er geen duidelijke verzetsgroep, zoals er bij de toneelspelers en beeldende kunstenaars wel waren. Dit kwam omdat de schilders allemaal verdeeld waren over eigen verenigingen met een eigen karakter en eigen belangen. Er was ook weinig overleg tussen de verenigingen en als er wat besloten was, werd er weinig uitgevoerd. Ook was onderlinge solidariteit bij de schilders veel verder te zoeken dan bij voorgaande groeperingen.

Je zou denken dat het nationaal-socialisme makkelijk het kunstonderwijs op de academies had kunnen beïnvloeden, maar dit was niet het geval. De ‘nazi-kunst’ was een opportunistische verzameling, gericht op propaganda, van romantisch en realistisch schilder- en beeldhouwwerk. Op de kunstacademies leerden de leerlingen de basisbeginselen van de kunst en geen bepaalde stijl. Overigens was het ook niet aan de academie om een bepaalde stijl te verbieden. Ook waren er bijna geen NSB-ers bij het kunstonderwijs betrokken.
Wel werden er aan jonge schilders met veel talent subsidies uitgereikt, door het DVK. Zo werd er indirect toch invloed uitgeoefend op het kunstonderwijs. Ook werden er studenten uitgewisseld tussen de academie van Amsterdam en de academie van München. Uit deze nieuwe generatie van jonge schilders ontstond een nieuwe groep: de Cobragroep. Ze hadden een sterke neiging tot het experimenteren met kunst. Het experimenteren met kunst werd al eerder in het verleden gedaan, het ging verder op het expressionisme, surrealisme en dadaïsme. De reden dat zij gingen experimenteren was dat zij ontevreden waren over de kunst aan het eind van de oorlog in 1945.

Architecten
In 1940 was de BNA opgericht, dit was een overkoepelende organisatie waarin alle architecten verenigd waren. Het verschil met voorgaande groeperingen is dat zij een erg goede organisatie hadden en een sterkere relatie hadden met de maatschappij. Ook had de architect een hogere positie op de maatschappelijke ladder dan schilders en kunstenaars, laat staan de toneelspelers. Men associeerde de architecten ook veel meer met het technisch kunnen, dan met kunstzinnigheid. Hierdoor hadden zij ook een veel grotere invloed op het kunstenaarsprotest, doordat hun stem zwaarder meetelde, ook al deden de meeste niet mee aan het verzet. Dit kwam door de twijfelde houding van het BNA, de overname van het BNA door Seyss-Inquart in 1941 en het ontbreken van politieke betrokkenheid van de meeste leden. Het BNA nam wel deel aan het referendum over de Kultuurkamer en het grootste gedeelte was tegen de organisatie. De bezetter greep direct in en nam dus het BNA over samen met andere kleinere organisaties. Hun denken over de ontwikkeling van de bouwkunst lag sterk tegen het Italiaans fascisme aan. Het oude bestuur besloot de architecten illegaal te leiden. Maar aangezien er veel mensen in het spel waren die allemaal verschillende dingen zeiden over het lidmaatschap wel of niet af te zeggen, wisten de architecten niet wat hen te doen stond. Uiteindelijk meldden ze zich toch maar aan bij de Kultuurkamer. Er werden grote plannen voor de architectuur gemaakt, die niet uitgevoerd konden worden door de oorlogssituatie. De belangrijkste werken bestonden uit restauratiewerk, wederopbouw en de verdedigingswerken.

Schrijvers
Net als de architecten vormden de schrijvers een belangrijke groep wegens hun gezaghebbende positie. Ook waren ze erg belangrijk omdat ze goed waren voor de propaganda. Iets kon namelijk veel beter uitgelegd worden met woorden dan een kunstenaar kan doen met een schilderij. Behalve de gelijkschakeling van de pers, stond ook censuur en controle hoog op het lijstje van de bezetter.
Schrijvers konden wel veel werken, maar publiceren deden ze niet meer zo snel. Hier kwam ook nog eens bij dat papier schaars werd en de uitgeverijen gedwongen moesten minderen. Tenslotte zorgde ook de Kultuurkamer voor moeilijkheden. In mei 1940 kwamen al verschillende schrijvers bijeen om te praten over mogelijkheden voor verzet en protest. Dit gebeurde zo snel omdat de schrijvers er heel erg rekening mee moesten houden met wat zij schreven. Hierom ontstond er ook snel een illegale pers. Hierbij ging het om literaire teksten en teksten om tegen de bezetter en zijn cultuurpolitiek in te gaan.
In 1942 ontstond er een breuk tussen de schrijvers. Dit kwam weer doordat het ene deel wel deelnam aan de Kultuurkamer en het andere deel niet. Sommige schrijvers gingen juist bij het DVK werken, om ervoor te zorgen dat steunfondsen wel in de juiste handen zouden blijven. In tegenstelling tot andere groeperingen, was de weigerende groep schrijvers juist veel groter dan de groep die wel meewerkte. Veel schrijvers vonden het namelijk een onmogelijke taak iets te publiceren naar nationaal-socialistische maatstaven.
Seyss-Inquart besloot nog meer invloed en druk te gaan uitoefenen op de belangrijke schrijvers, maar de schrijvers vonden dat hij zichzelf alleen maar belachelijk aan het maken was.

Veel schrijvers schreven in deze tijd streekromans, aangezien dit vaak over bloed en bodem ging. Zo konden ze de eigen cultuur alsnog naar voren brengen onder nationaal-socialistisch bewind. De literaire tijdschriften werden allemaal verboden of kwamen onder leiding van de NSB. Over het algemeen waren het 5 hele magere jaren voor de literatuur.

Musici
De muziek werd door de bezetter veel makkelijker aangepakt. Net als bij de journalisten werden alle groepen, die je qua muziek maar kunt bedenken, samen in een muziekgilde gestopt. Individuele aanmelding was niet nodig, omdat de besturen niet protesteerden. Dit kwam omdat zij bang waren anders het materiële bezit te verliezen. Het was moeilijk voor de musici om te weigeren deel te nemen aan de Kultuurkamer, aangezien hun optredens openbaar waren en vaak een hele groep muzikanten betrof. Al deze verenigingen vielen samen onder het NOK, die uiteindelijk in 1941 besloot niet aan de gelijkschakeling mee te doen. Verschillende organisaties hadden de activiteiten meteen al gestaakt toen Nederland bezet werd en de sommigen stapte na een tijdje uit de verenigingen. In de wereld van de lichte muziek speelden de meeste gewoon verder en verdwenen de joden zonder protest. De meeste liedjes gingen ook niet over de toenmalige situatie aangezien men geen nare dingen wilden horen.

Collaboratie
De omroep was een belangrijk propagandistisch element, geleid door nationaalsocialisten. Ook waren er door de bezetter andere propagandistische instituten en groepen opgericht, deze ontstonden uit collaborateurs. Onder het DVK viel ook een afdeling propaganda, die werd geleid door Ernst Verhoeve. Een aantal kunstenaars werkten voor hem en maakte affiches en tekeningen.
In Duitsland wist Goebbels het Duitse volk precies te vertellen wat ze wilden horen. In Nederland was de propaganda niet slecht, maar toch deed het zijn werk niet. Meestal gebeurde het tegenovergestelde van wat eigenlijk de opzet was.
Met de Nederlandse Kultuurraad probeerde Seyss-Inquart de culturele elite voor zich te winnen. Maar de meesten wilden de uitnodiging niet eens accepteren, ook al drong Snijder nog zo aan. De Kultuurraad kwam misschien 5 keer bijeen, maar oefende geen invloed uit. Doordat het wel veel in de media aanwezig was, dacht het volk er negatief over.
De Nederlands-Duitse Kultuurgemeenschap had een actievere rol, doordat zij Duitse kunstenaars naar Nederland haalden. Hierdoor werden veel opera’s en andere stukken gecomponeerd. Een paar hiervan werden ook voor Seyss-Inquart opgevoerd.
Andere belangrijke propagandagebieden waren literatuur en film. In de bioscopen werd alleen het UFA-filmjournaal en Duitse films gedraaid. Het filmgilde speelde bij dit allemaal bijna geen rol.
Uiteindelijk werd het Nederlandse kunstleven niet zoals Seyss-Inquart en de collaborateurs gehoopt hadden. Dit kwam niet perse door een slechte organisatie, want in Duitsland was het voor het grootste gedeelte wel gelukt.


Joodse kunstenaars
De joodse kunstenaars werden als een minderwaardige soort beschouwd, die zo snel mogelijk uit de cultuur verwijderd moest worden. In eigen kring mochten de joden nog wel actief in de kunst zijn, maar al wilden zij dit in het openbaar beoefenen dan hadden ze toestemming nodig.
In Duitsland bestond er al langer een joodse cultuurbond. Toen de secretaris hiervan, Werner Levie, naar Nederland vluchtte kreeg hij hier een soort Nederlandse joodse cultuurbond in handen. Deze had de afdelingen theater, operette en cabaret en muziek. Bij deze bond zaten ook gevluchte Duitse toneelspelers en cabaratiers. Alle stukken die opgevoerd en gespeeld werden moesten van joodse auteurs en componisten zijn en mochten ook alleen door joden bekeken worden. De reden dat ze zo luchtig doorspeelde was omdat er een grote behoefte aan afleiding was. Ook bleven ze doorwerken zodat er nog geen reden was om naar een strafkamp gestuurd te worden. Toch was meer dan de helft met tegenzin lid. Een kleine groep besloot daarom maar onder te duiken en actief mee te doen in het verzet.
De joodse kunstenaars verdwenen allemaal naar de kampen. Daar werd gewoon gespeeld en muziek gemaakt. Ze deden dit om afleiding te zoeken van de gedachte aan de trein die ze later naar het oosten, naar de concentratiekampen, zou brengen.

Exil literatuur
Een belangrijke tak van literatuur tijdens de bezetting is de exil literatuur. Dit zorgde ervoor dat een groot aantal Joden, socialisten en communisten boeken buiten het invloedgebied van Hitler konden laten publiceren.
Al in 1933, 4 maanden nadat Hitler aan de macht was gekomen, werd er in Nederland hiervoor bij uitgeverij Querido in Amsterdam een speciale afdeling opgericht, maar ook wel in andere steden zoals Parijs, New York, Zürich, Stockholm, Praag, en zelfs in Mexico, verschenen dit soort uitgeverijen door de vele immigranten.
De joodse Dr. Fritz H. Landshoff werd al snel directeur van deze uitgeverij, onder zijn leiding groeide Querido tot een van de belangrijkste exil uitgeverijen.
Een andere belangrijke uitgeverij was Verlag Albert de Lange. Deze stond onder de leiding van Hermann Kesten en Walter Landauer. Kesten was in Frankrijk ten tijde van de Duitse inval en kon naar Amerika vluchten, Landauer belandde uiteindelijk in een concentratie kamp.
De belangrijkste exil auteur die de bezetting in Nederland overleefd heeft is Konrad Merz. Hij moest vanwege zijn joodse afkomst uit Duitsland vluchten. Hij schreef een boek over zijn ervaringen met de nationaal-socialisten, ‘Ein Mensch fällt aus Deutschland. Dit boek werd door Querido uitgegeven en het was een succes. Hiermee kreeg hij de aandacht van Menno ter braak, die vaak de exil schrijvers onder zijn hoede nam. Na een Duitse aanval op Nederland besloot hij onder te duiken. In deze periode schreef hij ‘Generation ohne Vater. Tijdens de oorlog was deze kwijt geraakt, maar was in 1999 alsnog gepubliceerd.


Hoe gedroegen kunstenaars zich in het verzet?
Toen de Duitse cultuurpolitieke druk toenam, kwamen er steeds enkele kunstenaars uit verschillende groepen naar voren die anderen tot verzet opriepen. In 1942 groeide dit verzet uit tot een overkoepelende organisatie, wat het kunstenaarsverzet werd genoemd. Maar niet alleen kunstenaars namen deel aan. Ook arbeiders, studenten, doktoren, onderwijzers en nog vele anderen namen deel aan het verzet. Zo had je ook het kerkelijk, medisch en universitaire verzet die een grote rol speelde. Ook hiertegen namen de Duitsers maatregelen, zoals bijvoorbeeld de Artsenkamer. Bij het kunstenaarsverzet hoorden ook de intellectuelen die in verband stonden met de kunstenaarswereld.
In het verzet bestond er altijd wel een groepje vrienden of kennissen, die vaak voor de oorlog al bij elkaar waren gekomen om op te komen voor hun eigen rechten.
Het kunstenaarsverzet had verschillende categorieën. Het ging vooral in actief en passief geestelijk verzet. Door bijvoorbeeld niet deel te nemen aan de Kultuurkamer, geen Ariërverklaring te tekenen, niet op te treden of deel te nemen aan een tentoonstelling pleegde men passief verzet. Actief verzet pleegden ze door geestelijke vrijheid te propageren en het aansporen en steunen van collega’s in de strijd tegen de Duitse cultuurpolitiek. Aan het begin richtte ze zich nog tegen de bezetter. Later gingen ze aan de slag met pamfletten, brochures en een eigen tijdschrift ‘De Vrije Kunstenaar’.
Een belangrijk onderdeel van het verzet was de financiële steun. Hiervoor was een apart apparaat opgebouwd. Ook was een onderdeel dat zich bezighield met de toekomst van de kunst en de maatschappelijke positie van de kunstenaar.
Op de toneelavonden ging het vooral om culturele uitingen. Dit was op zich geen vorm van verzet, maar word er toch tot gerekend, aangezien het tegen de wil van de bezetter inging.
Tenslotte hielden de mensen uit het verzet zich ook bezig met illegale praktijken die niet zo zeer met de kunst te maken hadden. Bijvoorbeeld het vervalsen van papieren, medewerking bij het drukken van illegale bladen of het verstoppen van joden.

Het oproepen tot verzet
Aangezien het vooroorlogse protest nog niet was verdwenen, begon het kunstenaarsverzet gelijk na mei 1940. Er was nog geen echte organisatie die bij de anti-Duitse houding hoorde. Men was vooral nog aan het afwachten wat er verder zou gaan gebeuren. De kunstenaars vreesden het meest dat er veranderingen zouden plaatsvinden op kunstgebied en de materiële omstandigheden.
Het verzet begon pas meer op te treden toen het DVK zich met de kunstenaars ging bemoeien in november 1940. Het doel van het verzet was om een eenheid te vormen en contact tussen kunstenaars te bevorderen en ook om zich te verzetten tegen de gildenvorming.
De eerste oproep tot verzet en boycot van de Duitse cultuurpolitiek verschenen in februari, mei en september 1941. Wie deze oproepen deed is onbekend. Deze oproepen verschenen in ‘De Vrije Kunstenaar’, maar ook in ‘Vrij Nederland en ‘Slaet op den Trommele’. Het ging hierbij om een gemeenschappelijk ideaal, de geestelijke vrijheid en een samenleving vrij van onderdrukking te herwinnen.


Illegale tijdschriften en grafiek
Het belangrijkste middel om kritiek te leveren op de nazi’s en om een gezamenlijke verantwoordelijkheid uit te drukken voor de toekomstige vrije maatschappij was ‘De Vrije Kunstenaar’ onder Jan van Gilse. Een belangrijk aspect hiervan was de brandarisbrief. Hierin waarschuwde Arondéus, en later andere schrijvers, de medemens voor de nazi-dwang. Hoewel de oplage van de Vrije Kunstenaar niet groot was, hadden ze wel enorm veel lezers. Men riep vaak andere mensen op illegale bladen door te geven. Ook al was het blad illegaal, het was niet geheim. Veel medewerkers werden dan ook opgepakt, maar ook weer makkelijk vervangen door nieuwe medewerkers. Bijna alle medewerkers hebben ook wel een periode moeten onderduiken.
Ook de Amsterdamse studenten hadden in november 1940 een blad opgericht, ‘De Vrije Katheder’. Hier werkten na korte tijd ook vele schrijvers aan mee. Een groep van internationale socialisten publiceerden ‘De Vonk’. Studenten vanuit het hele land publiceerde ‘De Lichting’. Zij droegen allemaal bij aan het verzet tegen de Duitse cultuurpolitiek.
Ook verscheen het filmbulletin. Zij riepen de mensen op niet meer naar de bioscoop te gaan en bestreed de Duitse filmpropaganda. Ook verschaften zij informatie over film in de geallieerde landen.
In de laatste periode van bezetting, van 1944 tot mei 1945, verscheen er nog een blad, “Hollandgruppe Freies Deutschland’. De bedoeling van dit blad was om Duitse en Nederlandse antifascisten bijeen te brengen voor de toekomstige strijd om een socialistisch Duitsland. Ook riepen zij Duitse soldaten op te deserteren.
Aan het eind van de bezetting verschenen er ook vele bladen waarin jonge schrijvers en dichters zich konden laten horen. Deze bladen werden niet echt als illegaal beschouwd, aangezien ze niet tegen de bezetter gericht waren. Een voorbeeld hiervan was het maandblad ‘Stijl’. Dit blad was niet gericht op de Duitse cultuurpolitiek of zoiets dergelijks. Het blad zorgde ervoor dat jongeren konden publiceren, discussiëren en creatief bezig konden zijn. Dit werd clandestiene pers genoemd. Later verschenen er nog vele bladen die hierop leken.
Vooral de schrijvers en tekenaars leverden een groot aandeel aan de illegale pers. De illegale pers bestond uit kranten, tijdschriften, prenten en kalenders met een sterk anti-Duits karakter. De clandestiene pers gaf vooral boeken uit, ook van buitenlandse schrijvers, die neutraal waren en voor een breder publiek. De clandestiene pers zorgde er niet alleen voor dat het vrije woord aan bod kwam, maar ook dat het steunfonds voor het verzet aangevuld werd. De schrijvers en tekenaars in beide categorieën waren bijna altijd onbekend.

Ontaarde kunst
Het werk van Hendrik Nicolaas Werkman uit Groningen bezat zoveel kwaliteit en inhoud, dat het vet steeg boven het andere clandestiene werk. Zijn werk die zoveel aandacht besteedde aan vrijheid en menselijkheid, dat het tot een bijzondere vorm van verzet werd gerekend. Dit werd bewezen doordat Werkman opgepakt werd en zijn ‘surrealistische Schweinerei’, zoals de Duitsers het noemde, meteen in beslag werd genomen en vernietigd werd. Hij werd gefusilleerd. Juist door zijn tragische dood kwam zijn kunst onder een zeer breed publiek. De Duitsers irriteerden zich hier enorm aan.
Toen er een tentoonstelling van dit soort werk georganiseerd werd, bemoeide de Duitse politie zich hier meteen mee. Zij verklaarden deze werken ontaard.


Zwarte avonden
De schrijvers en kunstenaars konden dus nog wel doorwerken. Voor de toneelspelers en musici lag dit wel anders. Sommigen besloten maar ander werk te zoeken, anderen besloten aan huis op te treden. Dit gebeurde vooral tussen 1942 en 1944, tot de hongerswinter. Soms werd zo een clandestiene voorstelling zelf opgevoerd op een zwarte avond.
De musici hadden zo een zelfde soort avond, deze werd een culturele avond genoemd. Op zo een avond discussieerde men over kunst en genoot men van de vrije cultuur.
Dat op de zwarte en culturele avonden geld verdiend werd was niet eens zo een belangrijke reden om deze avonden te houden. Geld kregen de weigerende kunstenaars toch al toch het steunfonds. Al het extra geld ging ook naar het steunfonds. Het steunfonds verschafte ook maar genoeg om van te leven en deze clandestiene avonden kwamen ook niet heel vaak voor. De belangrijkste reden voor deze avonden was dat men een stukje cultuur wilde behouden, er over te praten en ideeën uitwisselen.

Financiële steun
Veel weigerende kunstenaars maakten zich druk over hun inkomen. Maar ook degenen die wel doorgingen met werken maakten zich hierover druk, aangezien zij in hun werk- en verkoopmogelijkheden beperkt werden. Hans van Meerten was een man die heel Nederland afreisde, om overal mensen aan te stellen om geld in te zamelen. Aan het eind van 1941 werd er al snel gesproken over een ondersteuningsfonds.
Iedereen die onder dit fonds viel kreeg een code, waarmee de naam en adres opgezocht kon worden. Onder van Meerten en nog een paar anderen werd een commissie opgesteld.
Het geld kwam van particulieren, zwarte en culturele avonden en uit het fonds van uitgeverij De Bezige Bij. Ook werden en soms schilderijen of andere dingen verkocht die bijdroegen aan het fonds. Het fonds stopte in 1944 door de spoorwegenstaking en toen moesten er eigen reserves gemaakt worden. Daarna kwam er veel geld van het Nationaal Steunfonds, die het gehele verzet bestreek.
Een grotere organisatie was de ’Centrale Kunstenaars Commissie’. Dit was een landelijke organisatie die de hele zorg droegen voor de sociale en financiële ondersteuning van het kunstenaarsverzet, met uitzondering van de toneelspelers, aangezien die een eigen organisatie hadden. Het meeste geld kwam van degenen die doorwerkten. De katholieke kunstenaars kregen geld uit het bisschoppelijk Fonds voor Bijzondere Noden. Ook veel fabrikanten verschaften geld aan de kunstenaars.
Toch was het hele systeem verwarrend. Het geld kwam ook niet altijd aan de op plek waar het hoorde en soms verdween er een deel.

De grootste taak van het CKC was de verdeling van het geld. Als je ongehuwd was kreeg je 75 gulden per maand, was je wel gehuwd kreeg je 100 gulden per maand, wat soms nog wat hoger werd al had je kinderen. Er waren ongeveer 100 mensen die dit ontvingen, de rest verzorgde zijn of haar inkomen zelf. Door lezingen, zwarte tentoonstelling of avonden, of door een ander beroep te kiezen.
Aan het begin kreeg het CKC nog veel klachten, dus ze besloten de organisatie te verbeteren. Het geld werd verstopt bij verschillende mensen. Elk persoon had een groepje kunstenaars waar zij het geld aan gaven. Ook het CKC werkte met codes en schuilnamen. Het enige nadeel was dat de kunstenaar een soort bonnetje moest ondertekenen dat hij geld ontvangen had. Soms werden mensen op grond van de vondst van zo een bonnetje gearresteerd. Ook leverden de kunstenaars soms hun werk in voor meer geld. Dit gebeurde vooral veel in de hongerswinter. Hierbij speelde vooral de katholieke kerk een grote rol, die toen overigens ook voedsel verstrekte.

Geestelijk verzet
Doordat voor de oorlog de protestbeweging al bestond, waren er al vele culturele kringen. Hierdoor waren bij verschillende activiteiten, zoals de Vrije Kunstenaar, de steunfondsen, de zwarte avond etc., altijd een groepje dezelfde mensen aanwezig die weer via via mensen wisten te regelen die wel wilden meewerken. Overal in Nederland was er wel een persoon die een groep mensen achter zich wist te krijgen. Er was ook een legale groep kunstenaars die bijeen kwamen, gewoon om met elkaar te praten en was geestelijke steun te krijgen. Nog belangrijker was de groep mensen uit de kringen van De Vrije Kunstenaar.
Ook al wisselde de mensen in al deze groepen, ging het steeds om dezelfde centrale kwestie: het behoud van de geestelijke vrijheid en de verantwoordelijkheid van de kunstenaar hiervoor. Dit ontstond vanzelf vanuit de strijd tegen de Kultuurkamer. Ook was het een reactie op de kunstenaars die maar deden wat hen gezegd werd en dachten dat er een nieuwe Europese gemeenschap onder Duitsland zou ontstaan.
Er ontstonden al snel in andere steden ook zulke groeperingen. De ene hielden zich meer bezig met de politieke kant en anderen meer met de culturele kant. Dit alles was gericht op een ontwikkeling die na de oorlog zou moeten plaats vinden binnen het cultuurpolitieke verzet.
Al snel na mei 1940 deden enkele kunstenaars uitspraken waarin de mensen waarschuwden voor de nazi-politiek. Al snel verschenen er pamfletten.
Ook ontstond er een politieke gespreksgroep, die hoopten dat hun ideeën na de oorlog uitgevoerd werden.
In 1941 ontstond er het Haags Comité. Dit was een groep kunstenaars, die zich sterk tegen de Kultuurkamer verzetten en die voor elke afdeling een vertegenwoordiger hadden. Om zich op de positievere opgaven te richten werd het Amsterdamse Comité opgericht. De bedoeling van dit comité was om te bedenken hoe de kunstenaars zich na de oorlog weer zouden moet organiseren en wat er voor de rest op het gebied van kunst allemaal gedaan zou moeten worden. Ook wilde een zekere Andriessen nog zo een comité oprichten, waarbij iedereen gedwongen lid zou moeten worden. Maar hij werd gearresteerd, overigens voelde niemand hier wat voor.
Er werd ook een ‘Federatie van Beroepsverenigingen van Kunstenaars’ opgericht. Zij wilden dat er een ‘Raad voor de Kunst’ opgericht zou worden. Het doel van deze raad zou moeten zijn: ontwikkeling van de kunst, verhoging van het sociaal-economische en morele peil van de kunstenaars en de versteviging van de band tussen kunst en samenleving. Er werd veel nadruk gelegd op de toelatingsnorm, de ledenplicht en de voorwaarde dat alleen mensen uit het verzet de raad mochten leiden. Ook verscheen er voor de toneelspelers zo een plan voor een organisatie dat het vrije toneel zou moeten stimuleren. Ook zouden zij het klassentoneel moeten onderscheiden van het volkstoneel. Maar uiteindelijk gingen beide plannen niet door.


Bevrijding
Er heerste in de eerste weken na de bevrijding een enorm enthousiasme. Er was nu namelijk een herstelde maatschappelijke orde, met ruimte voor eigen initiatief. De eenheid tussen de leden van het verzet duurde nog wel even. En na zolang op de achtergrond te zijn gezet wilde zij nu wel eens op de voorgrond treden. Iedereen accepteerde alleen nog maar het gezag van koningin Wilhelmina, die in alle kringen bewonderd werd. Overal werd de bevrijding gevierd met tentoonstellingen, cabaret, toneelstukken en muziek. Ook vond er een optocht plaats waarin veel uit het kunstenaarsverzet meeliepen. Het toneelstuk ‘Vrij Volk’ vond al op 6 juni plaats, aangezien deze al lang voorbereid was. Er volgden natuurlijk nog andere verzetsstukken. Ook kwamen veel tekenaars bij elkaar om alle prenten en karikatuur samen te voegen en al snel verscheen er een stroom aan boeken. Overal werden plannen gemaakt verzet- of oorlogsmonumenten op te richten. Veel mensen durfden nu pas hun ervaringen te delen en veel nieuwe kunst verscheen.
Om de waarde in te schatten van de verzets- en oorlogskunst moet je dus ook naar de periode na de oorlog kijken. Na de oorlog waren de Cobraschilders en de groep schrijvers en dichters, die de Vijftigers werden genoemd, belangrijk. Zij beschreven de relatie tussen de abstracte kunst die na de oorlog opkwam en de sterk beleefde vrijheid. Voor sommigen mensen was het ook moeilijk hun ervaringen te delen en konden via de abstracte kunst hun gevoelens goed uiten.
Bij het toneel kwam dit alles minder goed tot uiting. Men wilde gewoon weer wat nieuws zien, iets wat niet met de oorlog te maken had. Ook bij de film kwam dit tot uiting. Er werden veel sensationele maar ook sentimentele films gemaakt.
Er ontstond een nieuw idealisme, dat zich eigenlijk tegen de realiteit afzette. Men wilde vooral eenheid en strijdbaarheid laten zien. Er was een grondige mentaliteitsverandering onder de kunstenaars, wat botste met de andere groepen. De regering ging juist terug naar de oude, vooroorlogse verhoudingen. Maar de kunstenaars wilden meer. Ze wilden dat sociaal-economische positie wettelijk verbeterd zou worden.
Er ontstonden problemen bij de kunstenaars onderling. De irritatie werd alleen maar groter tussen de kunstenaars die actief in het verzet mee hadden gedaan en degenen die juist geen enkel verzet toonde. De zuivering maakte het alleen maar erger. Kunstenaars moesten via ereraden en rechtbanken hun collega’s zuiveren. Dit hield in dat zij van hun collega’s moesten zeggen of zij samen hadden gewerkt hadden met de Duitsers, dat zij niks deden of juist actief of passief verzet toonden.
Veel kunstenaars vonden dat er door de regering meer gevoelsmatig werd gehandeld dan naar de wet. Het was dan ook moeilijk iemands houding te beoordelen. Er waren veel bezwaren tegen de ereraden. Ook omdat de rechters dilettant rechters waren. Dit waren dus rechters die liefhebbers waren van de kunst, hierdoor konden zij iemand benadelen of juist voortrekken. De rechters zelf vonden ook dat wat zij deden niet altijd even juist was, maar vonden aan de andere kant dat het de schuld zelf was van deze kunstenaars. Uiteindelijk maakte de regering een betere wet wat de kunstzuivering betrof.
In 1946 ontstond de Raad voor de Kunst alsnog. Ook verplichtte de regering het zich het toneel te sponsoren. Maar er veranderden wel meer dingen. Nederland werd plotseling overspoeld met buitenlandse producten. Nederland werd vooral beïnvloed door de Amerikaanse cultuur.
De kunstenaars werden al minder belangrijk en de verzetsgeneratie had nog weinig motivatie om een oppositie te vormen. Wel hadden zij een grondslag gelegd voor de jongere generatie en ook namen zij belangrijke posities in om de revolutionaire jongeren te steunen. Er was weinig belangstelling voor een nieuwe cultuurpolitiek. De regering ging zich meer richten op Indonesië, de Koude Oorlog en de atoombom.

Conclusie en discussie
Het antwoord op mijn hoofdvraag, ‘Wat voor invloed had de Tweede Wereldoorlog op de kunst en literatuur in Nederland?’, is dus een enorm grote invloed. De levens van bijna alle kunstenaars en schrijvers veranderden compleet.

De kunstenaars die nog onder het Germaanse ras vielen werden al enorm beperkt in hun doen en laten. Zo erg, dat het in elk geval wel nodig geacht werd zich te verzetten. Ook de kunstenaars en schrijvers waren, net als de andere burgers, bang en onzeker over de toekomst. Naast de mensen die in het verzet gingen, waren er ook nog kunstenaars en schrijvers die tegen hun wil en ook uit angst maar deden wat hen verteld werd, zodat ze hun baan konden behouden. Natuurlijk waren er ook mensen die het nazi-regime steunden. Dit waren vaak de NSB-ers, maar ook hun leven veranderde enorm door de macht die zij verkregen hadden.
Over het algemeen konden de Germaanse kunstenaars nog wel overleven. Maar voor degenen die hier niet onder vielen was de invloed misschien nog wel het grootst, vooral de joden moest het ontgelden. Aan het begin van de bezetting werden zij nog enigszins met rust gelaten en konden zij nog een beetje hun ding doen. Na een jaar veranderde dit al snel en werden zij in grote getale naar de concentratiekampen gedeporteerd, waar de meeste de dood vonden.

Dit had ik ook wel verwacht. Ik had me al eerder een klein beetje in het onderwerp verdiept en ook tijdens geschiedenislessen heb ik hierover te horen gekregen.
Bronnen

Websites:
http://nl.wikipedia.org/wiki/Entartete_Kunst
http://www.geschiedenisvoorkinderen.nl/eeuw/wo2inNed.htm  
http://nl.wikipedia.org/wiki/Nationaal-Socialistische_Beweging  
http://www.verzetsmuseum.org/tweede- wereldoorlog/nl/achtergrond/achtergrond,stakingen/april_mei_staking  
http://members.home.nl/keesdebrouwer/wereldoorlog_II.htm  
http://www.rug.nl/scholieren/profielwerkstukken/alfasteunpunt/onderwerpen/duits/Querido
http://www.encyclo.nl/zoek.php  

Boeken:
Kunst in crisis en bezetting – Hans Mulder
Literatuur zonder grenzen – Lily Coenen, Ton Kox en Bram Noot

REACTIES

M.

M.

echt goed! alleen stond er niet prezies in wat ik zocht. haha. maar daar kan jij natuurijk niks aan doen.
x

12 jaar geleden

Yeshua

Yeshua

Lieve M.
Ik vind jou reactie ongepast, ook spel je "precies" verkeerd.

Groet

10 maanden geleden

Log in om een reactie te plaatsen of maak een profiel aan.