Watersnoodramp 1953

Beoordeling 6.1
Foto van een scholier
  • Profielwerkstuk door een scholier
  • 6e klas vwo | 35767 woorden
  • 13 maart 2005
  • 581 keer beoordeeld
Cijfer 6.1
581 keer beoordeeld

ADVERTENTIE
Overweeg jij om Politicologie te gaan studeren? Meld je nu aan vóór 1 mei!

Misschien is de studie Politicologie wel wat voor jou! Tijdens deze bachelor ga je aan de slag met grote en kleine vraagstukken en bestudeer je politieke machtsverhoudingen. Wil jij erachter komen of deze studie bij je past? Stel al je vragen aan student Wouter. 

Meer informatie


Motivatie van onderwerpkeuze
Ik heb de Watersnoodramp 1953 als onderwerp gekozen voor mijn profielwerkstuk. Ik vind dit onderwerp ontzettend interessant. Ik kon me er in eerste instantie totaal geen voorstelling van maken. Het is onvoorstelbaar dat Nederland onder de zeespiegel ligt en gewoon onder water kan komen te staan. Ik vroeg me af waarom de ramp van 1953 zich onderscheidde van andere overstromingen uit de geschiedenis. Het onderwerp heeft me altijd veel beziggehouden en ik wilde er graag meer over weten.

Een aantal jaren geleden ben ik voor het eerst in aanraking gekomen met dit onderwerp. Ik heb toen namelijk het boek Oosterschelde windkracht 10 gelezen van Jan Terlouw. Het verhaal gaat over de Watersnoodramp van 1953. Er wordt heel duidelijk beschreven wat er precies gebeurd is, weliswaar door de ogen van een kind. Ik vond dit een ontzettend fascinerend verhaal. Ik heb er toen met mijn ouders over gepraat en die hebben mij verteld dat mijn opa als hulpverlener heeft meegeholpen aan de opbouw van het getroffen rampgebied. Mijn opa wilde er verder niets over kwijt, dat heb ik altijd wel jammer gevonden. Ik vermoed dat hij veel schokkende dingen heeft gezien.


In 2003 heeft de Watersnoodramp 50 jaar geleden plaatsgevonden. De kranten stonden er toen vol van. Ik heb enkele artikelen gelezen en raakte meteen heel erg betrokken bij de slachtoffers uit die tijd. De verhalen waren erg verdrietig en schokkend. Het raakte me intens. Ik wist toen meteen dat ik mijn profielwersktuk over dat onderwerp wilde maken. Ik heb toen ook een film gezien De ramp. Dit is een reconstructie van de gebeurtenissen in de nacht van 31 januari op 1 februari 1953. Het is een ontzettend ontroerende film en het geeft heel duidelijk weer wat er zich precies afgespeeld heeft in die bewuste nacht.

Nadat ik wist dat ik mijn profielwerkstuk over dit onderwerp wilde maken, ben ik in tweedehands boekwinkels op zoek gegaan naar oude boeken over deze gebeurtenis. Ik vond stapels boeken, ik heb deze toen gekocht en ben ze thuis een beetje gaan doorbladeren en doorlezen. Het leek mij goed mogelijk om hier een interessante scriptie over te schrijven, dus vanaf die tijd ben ik constant op zoek geweest naar informatie die later bruikbaar zou zijn voor mijn profielwerkstuk.

Vanaf vorig jaar ben ik bezig met het maken van dit werkstuk. Bijna al mijn verzamelde informatie heb ik verwerkt tot dit resultaat Ik heb het met veel interesse en betrokkenheid gemaakt, en ik hoop dat u als lezer het met genoegen zult lezen.

Inleiding
Meer dan de helft van Nederland ligt lager dan de zeespiegel. Om dit deel te beschermen tegen de zee heeft men dijken gebouwd. In de nacht van 31 januari op 1 februari 1953 bleek echter dat deze niet tegen het geweld van de zee bestendig waren. De golven vernielde in snel tempo de dijken en de zee stortte zich in de polders. Veel mensen waren totaal verrast, en hadden niet eens tijd om naar de zolder te vluchten. Anderen zagen het water komen en waren op weg naar huis toen ze door het water werden mee gesleurd. De Watersnoodramp 1953 is een feit. Hoe kon zo’n ramp nu gebeuren. Was het een storm die nog nooit eerder zo hevig was geweest of waren er ook andere factoren die een rol speelden. Wat had de ramp voor gevolgen en hoe kan kon men er voor zorgen dat zoiets zich niet zou herhalen in de toekomst. Ik zal dit gaan onderzoeken in mijn scriptie. Aan de hand van deelvragen zal ik in een conclusie het antwoord op de vraagstelling weergeven.

De vraagstelling luidt als volgt:
‘Hoe ligt Nederland gesitueerd ten opzichte van de zee, hoe heeft dit kunnen leiden tot de Watersnoodramp van 1953 en wat voor gevolgen van deze ramp voor Zuidwest-Nederland en hoe zal het waterbeheer zich in de toekomst verder ontwikkelen?’

Ik denk dat deze probleemstelling erg interessant is om uit te werken omdat het een heel compleet beeld zal weergeven van de oorzaken en gevolgen van de Watersnoodramp 1953. Het is interessant om te weten hoe deze ramp heeft kunnen plaatsvinden en wat voor gevolgen het had voor de slachtoffers en de toekomst van Zuidwest Nederland.

Om het antwoord op de vraagstelling te formuleren ga ik gebruik maken van de volgende deelvragen:
‘De historie van Nederland als Waterland: Hoe is Nederland in de geschiedenis omgegaan met haar ligging en de strijd tegen het water en hoe hield Nederland haar grondgebied droog?’

‘De strijd tegen het water: Welke maatregelen nam Nederland om het water tegen te gaan?’
‘De watersnoodramp van 1953: Wat is er precies gebeurd in de nacht van zaterdag 31 januari op zondag 1 februari 1953 en hoe heeft het kunnen gebeuren?’
‘Verlies, verdriet, wanhoop en vernieling in Zuidwest-Nederland: Hoe verliep de hulpverlening aan de gedupeerden en wat deed Nederland om het rampgebied te redden uit de handen van het water?’
‘Antwoord op de Watersnoodramp 1953: Wat voor sociaal-economische gevolgen had deze afschuwelijke ramp en hoe is het Deltaplan hieruit ontstaan?’
‘Deltaplan: Hoe werd het plan verder uitgewerkt en in realiteit gebracht?’
‘Een duurzame Delta: Kan Nederland de werking van het Deltaplan in stand houden door verbetering en uitbreiding?’
‘Onze toekomst: Houden we het droog?’

Aan de hand van deze deelvragen kan ik een concreet antwoord geven op de vraagstelling. De deelvragen zijn zo gekozen dat zij een heel complete weergave bieden van alle gebeurtenissen wat betreft de Watersnoodramp 1953 en zaken rondom deze ramp.

Nederland Waterland
De naam is prima gekozen. Nederland oftewel zoals de Fransen het fraai uitdrukken, de Lage Landen. Zo is het ook helemaal in werkelijkheid, want volgens de hoogtekaart van Nederland liggen globaal alleen het oostelijk en zuidoostelijk deel boven de zeespiegel, terwijl de noordelijke, westelijke en zuidwestelijke delen van het land zich onder die zeespiegel bevinden. Het betekent dat zonder menselijke maatregelen de zee in het overgrote deel van Nederland vrij spel zou hebben. Geen Zeeland, Holland en Friesland; hooguit hier en daar wat plukken duin. Geen mensen, dieren, planten, dorpen en steden, maar een grijze watervlakte, bevolkt door vissen. Het is vandaag de dag nauwelijks voorstelbaar.

Zo’n twee miljoen jaar geleden, tijdens de ijstijd, is Nederland lang zo nederig niet. Het landijs vanuit het noorden en grote rivieren vanuit het zuiden en oosten voeren klei, grind en zand aan. Het land komt almaar hoger te liggen. Ook het Noordzeebekken wordt volgestort. Water om de zeeen te vullen is er niet; dat is grotendeels bevroren. Het einde van de strijd, ongeveer tienduizend jaar geleden, brengt grote veranderingen. De zeespiegel gaat met enkele tientallen meters omhoog. Het Noordzeebekken wordt voorgoed zee en het water rukt op. De beschermende duinenrij wordt op veel plaatsen doorbroken. Alleen Midden-en Oost-Nederland blijven droog. De mensen, enkele duizenden jaren voor Christus doorgedrongen tot de Lage Landen, kunnen de strijd tegen de zee beginnen. Nederland is voor eens en altijd Waterland.


Met veel vallen en opstaan en met grote hardnekkigheid proberen de mensen, ondanks het nimmer aflatende gevecht tegen het water, van de Lage Landen een leefbaar gebied te maken. Stap voor stap lukt dat. Van oudsher benutten ze daarbij de voordelen die een waterrijke omgeving kan bieden. De ze hoeft immers niet altijd bestreden te worden, maar kan daarentegen ook gebruikt worden, bijvoorbeeld voor scheepvaart en visserij. Van oudsher kiezen de Romeinen aan het water gelegen plaatsen voor vestiging van leger- en handelsposten en vertrekhavens naar Engeland. In de afgelopen eeuwen speelt Nederland een belangrijke rol als zeevarende natie. Die rol is in de hand gewerkt door de ligging van de zee. Schepen komen, vaak als eerste, in alle uithoeken van de wereld. Tegenwoordig is het niet anders. Economie en werkgelegenheid varen er wel bij. Nederland als vooraanstaande handelaar bestaat bij de gratie van de gunstige ligging aan zee, de aanwezigheid van goede havens en uitstekende scheepvaartuigverbindingen met achterliggende Europese landen. Rotterdam is niet vor niets de belangrijkste handelshaven ter wereld. De aanwezigheid van diep vaarwater is voorwaarde voor vestiging van zware industrie. De visserij is nog altijd voor velen een inkomstenbron. Als jongste voorbeeld van de manier waarop van de nood een deugd kan worden gemaakt, geldt de waterrecreatie.

Het water, vaak een vijand, kan dus ook een vriend zijn. Naast de molens, klompen, tulpen en kaas draagt het water veel bij aan de beeldvorming van Nederland. Het verhaal van Hansje Brinker, de achtjarige jongen uit Spaarndam die in de zeventiende eeuw Haarlem en omgeving voor een ramp behoedt, is in het buitenland wijd en zijd bekend. Door zijn vinger in een gat in de dijk te plaatsen en dat een hele nacht vol te houden, voorkomt hij een dijkdoorbraak. Het verhaal heeft meer dan een symbolische waarde. Het typeert Nederland als Waterland.

Nederland: getekend door rampen
De contouren van de Lage Landen zijn grillig. Dat komt doordat ze vrijwel niet door mensenhanden zijn gevormd, maar grotendeels door de zee. De aanvallen van het water zijn weerspiegeld in het verloop van de zeeweringen. Er is een omvangrijke overstromingsgeschiedenis uit af te leiden. Daarbij staat als een paal boven water dat het aan overstromingen geen enkele eeuw ontbroken heeft. Het wemelt ervan in de historie van Nederland. Ook blijkt eruit dat veel gewonnen land voorgoed is prijsgegeven aan de zee.

Een van de oudste watersnoden waarover in legenden melding wordt gemaakt, zou dateren van 333. Het verhaal vertelt dat ongeveer twintig dorpen door die ramp onder golven verdwijnen. Noord-Nederland en het Zuiderzeegebied overstromen in 1170 en 1196; in 1214 is Zuid-Nederland aan de beurt en in 1219 volgt Noord-Nederland wweer. Er zijn bronnen die melding maken van zestien grote vloeden in de dertiende eeuw en twintig in de veertiende eeuw. Tussen Friesland en Groningen ontstaat omstreeds 1280 het begin van de Lauwerszee. In 1288 wordt Zeeland getroffen door de St. Aagtenvloed. De geschiedschrijvers maken in 1377 melding van het verdwijnen van zeventien Zeeuwse dorpen bij een doorbraak van het Biervlietse Gat. Twee jaar eerder is dat gebied ook al zwaar getroffen en ontstaat in Midden-Zeeuwsch-Vlaaderen de Braakman. In 1404 worden de dijken en duinen van de Belgische en Zeeuwse kusten zwaar getroffen door de eerste St. Elisabethsvloed. De laatste duinen aan de westkant van Walcheren gaan dan bijna helemaal verloren. In 1421 slaat de tweede St. Elisabethsvloed toe. Er voltrekt zich een ramp die het ontstaan van de Biesbosch tot gevolg heeft. Tegelijkertijd gaat de Zuidhollandse Waard verloren. Tal van dorpen tussen de Maas en Merwede wroden van de kaart geveegd. In 1477 komt het eiland Walcheren onder water te staan, alsmede delen van Belgisch Vlaanderen. Door de St. Felixvloed in 1530 verdwijnt, op de stad Reimerswaal na, de Oostwatering van Zuid-Beveland. Het is een van de grootste en rijkste polders van het eiland. De ramp luidt de ondergang van de stad Reimerswaal in, als duurt het definitieve einde nog zo’n honderd jaar. Door de St Felixvloed verandert Noord-Beveland voor lange tijd in een schorrengebied; alleen de toren van Kortgene blijft boven water uitsteken. In 1598 wordt daar weer een polder bedijkt. De pas aangelegde dijk in het Noordhollandse Zijpe bezwijkt en West-Friesland loopt onder.

In de zeventiende eeuw en, in iets mindere mate, ook in de achttiende eeuw verliezen de Nederlanders nog menigmaal het gevecht met de zee. In de achttiende eeuw blijken ook de rivieren meer dan voorheen voor overstromingsgevaar te zorgen. De negentiende eeuw brengt betrekkelijke rust. Bij een overstroming in 1825, waarbij Friesland, de Wormer, het land langs de Eem en vooral Overrijssel getroffen worden, verdrinken ten minste vierhonderd mensen. Het water zal in de twintigste eeuw opnieuw genadeloos toeslaan. In 1916 veroorzaakt een watersnood grote schade in Noord-Holland en Friesland. Het plan voor de afsluiting van de Zuiderzee wordt erdoor versneld. In 1953 komen in Zuidwest-Nederland ruim 1800 mensen om het leven: de meest recente stromramp. Het praten over een Deltaplan wordt dan spoeding omgezet in daden.

De eeuwige strijd tegen het water
Aanvankelijk is van een werkelijke strijd tegen water nauwelijks sprake. De middelen die de mensen ten dienste staan, zijn ook erg beperkt. Vluchten is meestal het enige dat rest. Toch wordt weerwerk geleverd, de mensen willen zich niet zonder meer aan de zee overleveren. Vanaf ongeveer 500 voor Christus worden hier en daar terpen aangelegd. De levensomstandigheden zijn er bedroevend. Plinius de Oudere, een Romeins officier, heeft er een weinig verheffend reisverslag over nagelaten: ‘In hun land dringt de oceaan tweemaal des daags en des nachts in brede stromen en met grote golven binnen, zodat men bij deze eeuwige strijd in de gang der natuur twijfelt of de bodem tot de aarde dan

wel tot de zee behoort. Daar leeft een ongelukkig volk op de heuvels, of liever op hoogten die het met eigen handen heeft opgeworpen tot op het uit ervaring bekende peil van de hoogste vloed. Op die hoogten staan hutten. De mensen lijken op zeevaarders als de zee het land overstroomt en op schipbreukelingen als de wateren teruggeweken zijn en zij rondom hun hutjes de vissen najagen, die met het water trachten weg te vluchten. Zij kunnen geen vee houden en zich dus niet met melk voeden, gelijk hun buren. Evenmin gelukt het hun een stuk wild te vangen, daar heinde en ver de zee elk struikgewas heeft weggespoeld. Van riet en biezen maken ze touw om visnetten te knopen. Aardkluiten, die zij met de handen uisteken, laten ze drogen en branden die om hun eten te koken en hun ledematen te warmen.’


Plinius, gewend aan de verfijnde Romeinse cultuur, overdrijft wel wat. Terpenonderzoek toont aan dat op de woonheuvels een redelijke vorm van beschavin bereitk is, maar het blijft behelpen. Pas in de vroege middeleeuwen worden de eerste nog uiterst primitieve, zeedijken aangelegd. Dat gebeurt met name in Friesland en de kop van Noord-Holland. De dijken zijn eigenlijk meer lage kaden, niet zozeer gericht op landaanwas, als wel op bescherming van bestaande hoeven en nederzettingen. Het werk gebeurt uiteraard met de hand en met simpele werktuigen: schop, mand en vork. Van een bekleding van het dijklichaam aan de buitenkant, bijvoorbeeld met basalt en stenen, is nog geen sprake. Het aantal dijkdoorbraken is groot en aan het onderhoud en de versterking mankeert veel. Het ontbreken van regels belemmert het ontstaan van een goede verdedingslinie tegen de zee. Nadat de waterschappen zijn gevormd komt er meer lijn in. In het bijzonder de graven van Holland en Friesland vervullen hierbij een stimulerende rol. Zij hebben zich, dan al actieve bedijkers getoond. Het gaat niet alleen meer om bescherming, maar ook om landaanwinning. Graaf Willem I is in dit opzicht verdienstelijk. Hij zorgt voor dijkaanleg in Frieland, verbetert de Zwammerdam en de sluizen in de Spaarnedam, sticht de Zuidhollandse Waard ten zuiden van Dordrecht en houdt zich bezig met de aanzet voor dijkaanleg rond de eilanden Walcheren en Schouwen.

Naarmate de middeleeuwen vorderen en de te beschermen belangen groter worden komen er sterkere dijken. Vooral versteviging van de zeewerende kant krijgt meer aandacht. Verschillende methoden zijn beschikbaar. In Zeeland worden krammatten van riet en stro, met daarop rijsbeslag, tegen de dijken gelegd. In Friesland bestaat de bescherming uit Keileem, vermengd met wier. De kosten voor dijkaanleg en onderhoud nemen toe en ook de pogingen eronderuit te komen. Het eigenbelang voert veelvuldig de boventoon. Het bewust beschadigen en doorsteken van dijken komt verscheidene malen voor, om van de onderhoudsplicht af te komen en ook vanwege oorlogshandelingen. Landhonger, waarbij nieuwe dijken worden aangelegd door het afgraven van de oude binnendijken, veroorzaakt soms desatreuze doorbraken, waardoor onder meer Braakman, Dollard en Biesbosch zijn ontstaan. Het uitvenen van grote delen laag land, om de turf voor brandstof te kunnen gebruiken, is eveneens van nadelige invloed op de sterkte van de dijken. Ditzelfde geldt voor het in Zeeland en West-Brabant veel toegepaste moerneren of darinckdelven: het ten behoeve van zoutwinning aan de de binnenkant van de dijk afgraven van veen.

Menigmaal moet de dijkgraaf, als hoofd van het waterschap alarm slaan voor een doorbraak. Dat gebeurt door het luiden van de klok staat in een regeling van het waterschap Schouwen uit 1533. De ingezetenen mogen niet met lege handen naar de plaats des onheils komen, met met ‘coorden, cruywagens, spaden en desulcken geweer als ter dijckaegie es dienende’. Soms wordt het gevecht gewonnen; vaker verloren.

De ontwikkeling van droogmaking en inpoldering in Nederland
Alle begin is moeilijk. Dat gaat ook op voor de aanleg van de eerste dijken en voor het regelen van het zogenaamde binnenbeheer. Met name de afwatering van het overtollige regenwater vormt een probleem. Natuurlijke lozing, via een sluis bij laat water op het buitenwater, is niet altijd mogelijk. Doeltreffende hulpmiddelen zijn niet meteen voorhanden. Er worden wel hoosbakken toegepast en hand of paardemolens. In het begin van de vijftiende eeuw wordt de windmolen geconstrueerd, hetgeen het binnenbeheer een stuk makkelijker maakt. Mede door de ontwikkeling van nieuwe technieken en de immer aanwezige handelsgeest van de Nederlanders, wordt halverwege de zestiende eeuw de verdedigende houding losgelaten. Verloren land wordt teruggewonnen, nieuw land ontsloten. Ook wordt de aanval ingezet op het water. Weliswaar nog in het binnenland. Molens gaan meren en plassen leegmalen. In 1564 komen de Egmonder- en de Bergermeren droog te staan. De eerste droogmakerijen zijn een feit. Ook de meeste meren in Holland worden drooggelegd, waaronder de Beemster, Purmer, Wormer, Heerhugowaard, Schermer en Starnmeer. Voor 1650 is dat allemaal geklaard. Er is dan ook een plan gemaakt vor het droogmalen van het grote Haarlemmermeer. Tot uitvoering komt het vanwege de stand van de techniek en de hoge kosten voorlopig niet.

Het droogmaken en inpolderen gebeurt in veel gevallen in opdracht van kapitaalkrachtige lieden. Zij zien daarin een goede belegging van hun, vooral in de handel verdiende, kapitaal. Behalve kooplieden zijn ook staatslieden actief. De ontwikkeling van de waterbouwkunde en vooral de van stoomgemalen maken in 1852 de langverbreide droogmaking van de 18.000 ha Grote Haarlemmermeer mogelijk. Er wordt dan opnieuw gekeken naar een al in 1667 geopenbaard plan tot droogmaking van de Zuiderzee; de uitvoering laat nog op zich wachten. Het karwei wordt als te groots beschouwd. In het noorden van het land kunnen intussen diverse polders door aanslibbing worden gewonnen. Pas in het begin van de twintigste eeuw ziet men de kans de plannen tot het bedwingen van de Zuiderzee werkelijkheid te laten worden. In 1933 is de voltooiing van de lange Afsluitdijk tussen Noord-Holland en Friesland een feit: het inpolderen van nieuw land kan beginnen. Als eerste is dat het Wieringermeer (1942) gevolgd door de Noordoostpolder (1942), Oostelijk Flevoland (1957) en Zuidelijk Flevoland (1968). De inpolderingen leveren Nederland circa 150.000 ha nieuw land op, hoofdzakelijk voor agrarische doeleinden, echter ook om er te wonen en te recreeren.

In het Nederland na de Eerste Wereldoorlog gaat de meeste waterbouwkundige aandacht uit naar de Zuiderzee, waar de stormvloed van 1916 flink huis houdt. De wens de Zuiderzee af te sluiten doet eeuwenlang de ronde. Het oudste plan is uit 1667, van Henric Stevin. In de tweede helft van de 19e eeuw schieten de plannen als paddestoelen uit de grond. In 1886 komt op particulier initiatief de Zuiderzeevereniging tot stand, die ijvert voor een geleidelijke drooglegging van Zuiderzee, Wadden en Lauwerszee.

Gangmaker voor de droogmaking van de Zuiderzee is de jonge ingenieur Cornelis Lely, die het plan oppert om een afsluitdijk te bouwen van Noord-Holland over Wieringen naar Piaam aan de Friese kust. Langs de Zuiderzeekust projecteert hij vier polders, waartussen een uitgestrekt meer. Het duurt nog 20 jaar voordat koningin Wilhelmina in de troonrede de afsluiting en droogmaking van de Zuiderzee afkondigt. De Eerste Wereldoorlog gooit roet in het eten, de watersnood van 1916 zorgt voor een versnelling en in mei 1919 begint de Dienst der Zuiderzeewerken met het grootste waterbouwkundige project ooit. Wieringen krijgt in 1924 verbinding met het vaste land, de polder is in 1930 klaar. In de periode 1927-1932 komt de Afsluitdijk tot stand. Door de 32 km lange dijk verkort de Nederlandse kustlijn van 1900 tot 1300 km. In 1937 begint de aanleg van de Noordoostpolder (1942 droog). Later volgen oostelijk (1957) en zuidelijk (19768). Nederland heeft ruim 150.000 ha land bij. De inpoldering van de Markerwaard gaat na veel discussie niet door. De natuur krijgt voorrang boven nieuw land.

Bakermat van het Deltaplan
Het Deltaplan wordt doorgaans als direct gevolg van de stormvloed van 1 februari 1953 gezien. Dat klopt niet. Ruim voor de catastrofale watersnood wordt gestudeerd op afsluiting van de zeearmen tussen Nieuwe Waterweg en Westerschelde. Achterliggende gedachte is ook hier kustverkorting en daardoor doelmatiger eerste verdedigingslinie en als bijkomend voordeel de vorming van zoetwaterbekkens, die de verzilting van binnenwateren en bodem terugdringen. De wieg van het Deltaplan staat in Dordrecht, waar in 1929 door Rijkswaterstaat de Studiedienst van de Benedenrivieren, Zeearmen en Kusten wordt opgericht. De eerste jaren staat bevordering van de scheepvaart voorop, met het verdiepen van de toegang tot de havens van Rotterdam en Dordrecht. Het effect van de daardoor landinwaarts oprukkende zee kan door dijkverhoging worden beteugeld. Echter, vele dijken in het gebied van de benedenrivieren zijn zwakker dan gedacht. Verhoging kost geld en stuit door aanwezigheid van bebouwing op grote bezwaren. Het proces van bodemdaling en zeespiegelrijzing is een extra probleem.


Onderzoek in 1934 naar de gevolgen voor Dordrecht door inpoldering van de Biesbosch leidt tot alarmerende conclusies. De staat van de dijken langs de benedenrivieren en hun waterkerende hoogte wordt onderzocht. Ze bleken bijna allemaal te laag. In plaats van plannen maken voor de scheepvaart moet ineens plannen gemaakt worden voor sanering van het gebied langs de benedenrivieren, met daarbij de stille hoop dat een onverhoedse stormvloed nog even uitblijft.

Zwakke dijken
Al eerder, in 1928, heeft J.W. Rulkens van provinciale waterstaat Noord-Brabant in een rapport vastgesteld dat bij de polderbesturen grote zorgeloosheid heerst, evenals bij de bevolking. Volgens hem is de toestand ernstig. Rulkens maakt duidelijk dat de hoogten van de buitendijken in West-Brabant niet deugen, evenmin als de belopen en de grond die wordt gebruikt voor het dichten van gaten. Vooral de slechte staat van de

Slaperdijken verontrust hem. Met zijn rapport wordt zeer weinig gedaan. In Zeeland is het met de dijken niet veel beter gesteld. De stromvloed van 1916 heeft weinig schade veroorzaakt en het animo is gering om veel geld uit te geven aan dijkverhogingen. Het hoofd technische dienst van het waterschap Schouwen, R.R.L. de Muralt, heeft een slim plan verzonnen. Maak de dijken hoger door er een betonnen muur op te zetten. Tussen 1906 en 1935 zijn in Zeeland 120 km zeedijken met een Muraltmuur verhoogd, een kwart van alle zeeweringen, de meeste langs de Schouwse en de Zuid-Bevelandse dijken.

Naar aanleiding van een extreem hoge waterstand in april 1943, waarbij het water op veel plaatsen over de dijken heen loopt, stelt Rijkswaterstaat een onderzoek in naar de hoogte van de keringen. Door de oorlogstoestand verschijnt het rapport Overzicht van de Zeeuwsche Hoofdwaterkeringen eerst in 1946 en het bevat met terugwerkende kracht schokkende informatie. De dijken vertonen hier en daar aanzienlijke tekorten. De kans op grote problemen bij een hoge stromvloed is ‘geen sombere fantasie’ en ‘een reele wetenschappelijke kans’.
Rijkswaterstaat richt zich op plannen om Dordrecht en omgeving beter te beveiligen. Van de verschillende plannen krijgt een ringdijk door de Oude Maas de voorkeur. Door het uitbreken van de Tweede Wereldoorlog komt van uitvoering niet terecht. Intussen is in 1939 wel de Stormvloedcommissie ingesteld. Die moet een prognose maken van de tot het jaar 2000 te verwachten hoogste waterstanden. Anders gezegd: hoe ver reikt een superstorm en in welke frequentie kan die optreden. De commissie komt voor Hoek van Holland op een stand van 4 m boven NAP, optredend eenmaal in de 300 jaar.

Tweede Wereldoorlog
Tijdens de oorlogsjaren is er tijd genoeg voor verdere studies. Die resultaten in enkele plannen voor onder meer afsluiting van het Haringvliet, aanleg van een dam in het Volkerak en het maken van een stuw in de Oude Maas. Ze verwerven onder de Rijkswaterstaters niet veel bijval. Die zijn nog helemaal gebiologeerd door de Zuiderzee-inpolderingen en zoeken liever naar nieuwe mogelijkheden om de landhonger te stillen.

Tegen het eind van de Tweede Wereldoorlog moeten de waterbouwkundigen de tanden zetten in een actueel probleem: de droogmaking van het ondergelopen Walcheren. Bij de bevrijding van Zeeland, najaar 1944, hebben de geallieerden haast. Ze willen zo snel mogelijk de vaarweg van en naar de belangrijke haven Antwerpen in handen krijgen. In Zeeuws-Vlaanderen wordt hevige strijd geleverd. De Duitsers geven het bezette gebied slechts stap voor stap prijs. Er worden grote verwoestingen aangericht, met name in het westelijk deel, waar vele dorpen kapot geschoten worden. Het strategisch gelegen Walcheren, bekend als de Tuin van Zeeland, is een sterk Duits bolwerk en de geallieerden willen dat snel ontmantelen. Ze komen met een drastische aanpak. De zware zeedijk bij Westkapelle bombarderen, zodat heel Walcheren overstroomt en de Duitse stellingen onhoudbaar worden. Land en mensen worden opgeofferd voor de bevrijding van Europa. Op 3 oktober vallen bommen op de vermaarde Westkapelse zeedijk. De geallieerden zijn slecht op de hoogte van de waterstaatkundige situatie, het water overstroomt slechts een klein deel van het eiland.

Daarom wordt enkele dagen later de Nolledijk bij Vlissingen kapot gegooid en op 11 oktober de dijk bij Veere. Dan pas loopt het hele eiland onder. De Royal Air Force bombadeert 7 oktober ook nog een zeewering bij Rammekens, om het gebied oostelijk van het Kanaal door Walcheren blank te zetten. Droog blijven alleen gedeelten langs de duinen en hoger gelegen plaatsen als Middelburg, Vlissingen en Serooskerke. Eb en vloed doen zich over een oppervlakte van 16.000 ha gelden. Het duurt overigens nog een maand voordat de Duitsers verdreven zijn.

Ruim een maand na de inundatie kunnen Nederlandse waterbouwkundigen de toestand verkennen en rapport maken. P.P. Jansen, hoofdingenieur van Rijkswaterstaat, begint op

19 november met de Dienst Droogmaking Walcheren. Het wordt een ware zeeslag. Eerst defensief: uitbreiding van de dijkgaten tegengaan, daarna in de aanval. Maar hoe? Er is chronisch gebrek aan werktuigen en materiaal. Nodig zijn zandzuigers, baggermolens, bakken, sleepboten, draglinies, rijshout, stortsteen en personeel. Mijnenvelden moeten worden opgeruimd, vernielde sluizen provisorisch hersteld.

Herstel
De aannemerscombinatie Maatschappij tot Uitvoering van de Zuiderzeewerken gaat aan de slag. In de praktijk zijn er spanningen die de MUZ vormen. Ieder concentreert zich op zijn ‘eigen gat’. Ondanks alle problemen komt het herstelwerk toch op gang. In maart 1945 zakt het eerste zinkstuk op de bodem van het stroomgat Nolledijk. De waterbouwers zetten allerlei materialen in om de bressen te dichten. Waaronder beetles, betonnen bakken gebouwd voor de invasiehavens in Normandie, een stalen scheepje, antitorpedonetten en klei. Het overgrote deel van Walcheren komt, ruim een jaar na de inundatie, weer droog. Rest het 700 m brede gat bij Rammekens, waarin drie geulen zijn uitgeschuurd. Voor het eerst in de geschiedenis van de waterbouw worden drijvende Phoenixcaissons ingezet. Ontworpen voor oorlogsdoeleinden, worden ze nu gebruikt om door de oorlog aangerichte verwoestingen te herstellen. Februari 1946 meldt de radionieuwsdienst dat de dijken om Walcheren weer dicht zijn.

Dijken niet de hoogste prioriteit
Het hoofd van de Studiedienst J. van Veen is er heilig van overtuigd dat dijkversterking niet op de lange baan geschoven mag worden. Zijn waarschuwingen worden niet gehoord. ‘Het probleem van de onvoldoende veiligheid tegen stormvloeden hield de Rijkswaterstaat wel bezig, maar had toch niet zo’n eerste urgentie dat men zich geroepen voelde een plan op te stellen voor algehele dijkverhoging,’ stelt H.A. Ferguson, hoofd van de Deltadienst. ‘Van een nog groter belang vond men de strijd tegen de verzilting die verscheidene agrarische gebieden in het Deltagebied bedreigde.’

Aan nieuwe plannen maken geen gebrek. Omvangrijke inpolderingen en verlanding raken verder uit beeld, de aandacht richt zich meer op het met elkaar verbinden van de eilanden in de Delta-archipel door dammen, en het aanbrengen van een aantal wijzigingen in het net van de benedenrivieren. Uitgangspunt is steeds: het binnendringen van zout water beperken en tegelijk een groot gebied onbereikbaar maken voor nieuwe stromvloeden, waarbij de Nieuwe Waterweg open blijft. De dijken hebben niet de hoogste prioriteit. Eerst komt afsluiting van het Zuid-Sloe aan bode. Het Sloe, vaarwater tussen Walcheren en Zuid-Beveland, is in 1871 afgedamd voor aanleg van de spoorlijn Bergen op Zoom-Vlissingen. Het daarna aangeslibde gebied in het Zuid-Sloe vraagt om inpoldering. In 1949 komt de tweede Sloedam gereed en is de 481 ha grote Quarlespolder een feit. In 1962 wordt de Nieuwe Sloepolder van 162 ha aangeplakt.

Van veel grotere omvang is de afsluiting van de Brielse Maas in 1950. Een twee-eilandenplan doordat Rozenburg en Voorne-Putten met elkaar worden verbonden. Voordelen: kustverkorting van 50 km, minder verzilting doordat de Brielse Maas verzoet, bescheiden landaanwinst, omvangrijke zandwinning voor verbetering van de dijken langs de grote rivieren. Het gat om een afsluitdijkdam in het Brielse Gat en een dam in de bovenmond van de Botlek, een inlaatsluis bij Spijkenisse, het Hartelkanaal langs het Rijnmondgebied voor de scheepvaart en het Kanaal door Voorne als verbinding met het Haringvliet.


Aanpak buitendijkse gronden
Voedselschaarste in de oorlog zorgt voor oplaaien van de inpolderingsdriften. Door nieuwe inzichten op cultuurtechnisch gebied kunnen nu ook lagere buitendijkse gronden worden bedijkt. De Braakman in Zeeuws-Vlaanderen komt in beeld. Daar ligt zo’n 1300

ha te wachten. Erbij komt dat 25 km eerste zeewering vervalt, evenals de eeuwenoude scheiding tussen West- en Oost- Zeeuws-Vlaanderen. Voor de drink- en industriewatervoorziening kunnen spaarbekkens worden gemaakt, voor opvang van uit Vlaanderen afstromend polderwater. De afsluiting blijkt een hele klus. Door de overgebleven gaten tussen Phoenixcaissons staat een sterke stroom. Toch lukt het de waterbouwers om de nieuwe dam zomer 1952 waterdicht te krijgen, kort voor de watersnoodramp van 1953.

Zorgeloos
Nietsvermoedend stappen de mensen in de Delta het jaar 1953 in. Ze voelen zich veilig achter de dijken en zijn druk bezig met de wederopbouw van de oorlogsvernielingen. Het gaat goed. Na een trage aanloop herrijzen in Zeeuws-Vlaanderen de verwoeste dorpen en steden. Op het verzilte Walcheren brengt een verkaveling een nieuwe start en het eiland moet met het planten van 1 miljoen bomen en 2 miljoen struiken weer de Tuin van Zeeland worden. De gedachte aan een nieuwe, betere tijd overheerst. Dat de zee altijd op de loer ligt, daar staat vrijwel niemand bij stil. Grote zorgeloosheid, verwijt de Brabantse waterstaatingenieur Rulkens de polderbestuurders. Bij zijn intrede als hoogleraar aan de Technische Hogeschool Delft, pleit de droogmaker van Walcheren Jansen voor een Drie-eilandenplan in Midden-Zeeland. Hoofd Studiedienst Van Veen waarschuwt bij de voltooiing van de Brielse Gatdam dat de mensen niet op hun lauweren kunnen rusten. Hij acht grote werken aan de zeeweringen in het zuidwesten noodzakelijk. Maar in 1950 gaat de Tweede Kamer, weliswaar met tegenzin, met fikse bezuinigingen op de uitgaven voor kustverdediging akkoord.

Boven het weerbericht in de Provinciale Zeeuwse Courant van zaterdag 31 januari 1953 staat de kop: Aanvoer van koudere lucht. De weerkundige medewerker meldt dat de laatste januaridag verre van de mooiste zal zijn. ‘Zoals zich gisteravond reeds liet aanzien kan ons vandaag een regenfront bereiken, waarbij een tot krachtig of hard toenemende wind zal voorkomen, ook hier over Zeeland. Een actieve depressie trekt over de Noordzee naar Scandinavie en deze deed de barometer gisteravond al belangrijk dalen. Tevens luidt deze ontwikkeling een periode met kouder weer in.’ De weerkundig medewerker rept met geen woord over een flinke strom waarmee rekening moet worden gehouden.

Hoe zit het die 31ste januari met het water? De getijbeweging heeft aan de Nederlandse kust een halfdaags karakter, dat wil zeggen: er zijn in een etmal 2 hoogwaters en 2 laagwaters, elkaar opvolgende met een gemiddelde tussenruimte van 12 uur en 25 minuten. Het tijverschil, ofwel het hoogteverschil tussen hoog- en laagwater bedraagd voor de Westerschelde meer dan 4 m, voor de Zuid-Hollandse benedenrivieren 2 m, voor de westelijke Waddenzee 1 tot 1,5 m en voor de Eems 2,5 m. De hoogte van het getij, dus ook van het tijverschil, is in sterke mate afhankelijk van de maanstand. Bij nieuwe en volle maan worden springtijen opgewekt. Nadat de maan in het eerste en laatste kwartier heeft gestaan, treden doodtijen op, waarbij het hoogwater niet erg hoog en het laagwater niet erg laag. Op 30 januari is het om 0.44 uur volle maan en volgens de getijtafel kan danop 1 februari springtij worden verwacht. Vanwege de maanafstand overigens geen bijzonder hoog springtij. Op Vlissingen na, overal zelfs enkele centimeters lager dan het normale getij. Voor Vlissingen is op zaterdagmiddag 31 januari een hoogwater voorspeld van 1,98 m plus NAP en voor zondagmorgen 1 februari iets voor 15.00 uur, op 1 februari iets voor 03.00 uur en rond 15.00 uur. Wat volgens de getijtafel een laag springtij moet worden, ontwikkelt zich tot een stormvloed van ongekende hevigheid. Beter gezegd: tot drie opvolgende stromvloeden. Die van 1 februari 03.24 uur groeit uit tot het ‘ramp-hoogwater.’

Depressie
Januari 1953 brengt tot de 30ste rustig weer. Ook op die vrijdag laat de weerkaart geen bijzondere depressies zien. Wel begint zich ten zuiden van Ijsland een depressie te ontwikkelen, maar Nederland bevindt zich dicht bij een hogedrukgebied, waarvan het centrum ten zuiden van Parijs ligt. De depressie neemt snel in omvang en betekenis toe, terwijl het hogedrukgebied via de Alpen naar het oosten weg trekt. Alle districten aan de Nederlandse kust krijgen 30 januari om 20.15 uur een waarschuwing voor harde zuidwestelijke wind. Enkele uren later, op 31 januari om 01.00 uur, ligt er vlak achter de depressie ten noordwesten van Schotland een stormveld. Deze noordwesterstorm heeft verstrekkende gevolgen voor het weersverloop op de Noordzee. De depressie die aanvankelijk oostelijk koerst, wordt door de storm in zuidoostelijke richting gedreven. Het stormveld breidt zich over de hele Noordzee uit. De storm neemt de 31ste ‘s morgens bij Schotland in hevigheid toe en rond de middag heerst daar aan de noord- en oostkust een orkaan (gemiddelde windsnelheden van 125 km per uur; bij een storm met windkracht 9 liggen de gemiddelde snelheden tussen 75-88 km per uur). Het centrum van de depressie beweegt zich in de loop van de dag in zuidoostelijke richting over de Noordzee. De orkaan trekt langs de oostkust van Engeland in de richting van Nederland. Om 17.15 uur gaat voor alle districten aan de Nederlandse kust een waarschuwing uit voor zware storm (windkracht 10 Beaufort) tussen west en noordwest. Dat is niets te vroeg, want de zeer zware noordwesterstorm verplaatst zich naar het zuiden van de Noordzee. De stormdepressie trekt midden over de Noordzee naar Denemarken en de Duitse Bocht. Omstreeks 22.00 uur passeert een trogvormige uitloper Nederland. In Vlissingen wordt rond die tijd een windstoot van ruim 120 km per uur geregistreerd. De kern van de depressie bevindt zich 1 februari om 01.00 uur in de Duitse Bocht. De depressie is dan over haar dieptepunt heen. Maar het stormgebied handhaaft zich nog geruime tijd op de Noordzee.

Wateropwaaiing
De wind raast over de volle lengte van de Noordzee en is op de Nederlandse kust gericht. Het water wordt er tot bijzonder grote hoogte opgestuwd. Dat loopt overigens niet gelijk op met de wind, maar komt gemiddeld 2,5 uur later. Gelukkig maar. In Vlissingen bereikt de wind omstreeks 22.00 uur de maximale muurkracht. De hoogste opwaaiing van het water, die 3,10 m bedraagt, is kort na 24.00 uur een feit. Dat ligt ongeveer 3 uur voor het tijdstip van de volgens de getijtafel lage springvloed. De opwaaiing is om 03.24 uur nog 2,60 m. Het water komt op de nooit voor mogelijk gehouden hoogte van 4,55 m boven NAP. Op zich een gunstige samenloop van omstandigheden. Immers, als de maximale opwaaiing gelijk valt met de springvloed, is de waterstand nog veel hoger. Ter vergelijking: de maximale opwaaiing in Ijmuien is 3,40 m, in Harlingen 4,05 m. De storm is niet alleen krachtig, maar duurt ook lang. In Vlissingen ligt de windsnelheid van 31 januari 14.00 uur tot 1 februari 11.00 uur, boven de 70 km per uur. Van de beruchte stormvloeden uit het verleden zijn geen nauwkeurige gegevens over de waterhoogten bekend. Die worden pas vanaf 1880 bijgehouden, met eenhoogste stand in Vlissingen van 3,92 m op 12 maart 1906 als record. Ook wat de duur betreft overtreft de storm de overige uit het verleden. Erbij komt dat de wind lange tijd uit noord-noordwest waait en die windrichting geeft de hoogste wateropwaaiing. Ook de omvang van het stormgebied is van negatieve invloed. Rond middernacht beslaat het vrijwel de hele Noordzee. Op basis van de weerkundige gegevens is achteraf vastgesteld dat de depressie zich volgens het boekje ontwikkelt. De diepte en de omvang zijn niet uitzonderlijk. Het is echter een zeer schrale troost dat niet alle ongunstige effecten tegelijk optreden.


‘Niet ebben, niet vloeien’
Zitten de meteorologen te slapen? Weerkundige A.W. Donker vindt van niet. ‘De meteorologen hadden de storm al ruimschoots op tijd in de gaten. En ze zagen ook wel dat het een zware jongen zou worden.’ Computers zijn er nog niet en de waarnemingsgegevens die binnenkomen kunnen minder snel worden verwerkt. Wat de meteorologen niet voorspellen is dat het water na de vloed op 31 januari ‘s middags nauwelijks afgaat. Van echt laagwater is geen sprake. De in aantocht zijnde stormvoed zorgt ervoor dat het water niet voldoende weg kan. Op zich een verontrustend signaal, ware het niet dat de mensen teruggrijpen op een oude volkswijsheid: niet ebben, niet vloeien. Dat blijkt van geen kanten te kloppen. Waterstaatingenieur Ferguson verlaat die middag Zeeland. In zijn ter Terugblik op 40 jaar natte waterbouw in Zuidwest-Nederland schrijft hij: ‘Van mezelf kan ik het achteraf bezien ook wel begrijpen dat ik me die middag helemaal niet ongerust maakte over de situatie. Ik nam omstreeks vier uur in Vlissingen de trein naar Holland, waar ik het weekend in Delft zou doorbrengen: de windkracht was toen ongeveer 20 meter per seconde terwijl de verhoging van het getij nog pas een meter bedroeg. En hoewel ik heel goed wist dat de Zeeuwse dijken allerminst in goede staat verkeerden en hun kruinhoogte meestal al niet voldeed aan de statistische criteria, kwam de gedacht niet bij mij op, dat er ie nacht wel eens gevaar zou kunnen dreigen. Ik stapte met een gerust hart de trein in.’

Dijkgraaf J. Glerum en technisch ambtenaar J.H. Swenne van het waterschap Kruiningen bevinden zich om 15.30 bij de coupure (een doorgang in de zeewering, die met vloedplanken of een deur kan worden afgesloten) van de veerhaven. Ze rapporteren: ‘De coupure was toen gesloten, doch het water, dat met ongeveer 15 centimeter tegen de coupure stond, sijpelde aan alle kanten door. Er is nog besloten de Rijkswaterstaat hierop attent te maken en de nodige voorzieningen te willen treffen. Er was 3 man personeel van Rijkswaterstaat aanwezig en op de vraag van de dijkgraaf of deze mensen bij het volgende tij ook aanwezig waren, deelde de waterbouwkundig-ambtenaar mee dat bij te verwachten hoge vloeden altijd personeel van Rijkswaterstaat aanwezig was’.

In het Noord-Bevelandse Kortgene staat ‘s middags de opening van het nieuwe gemeentehuis op het programma, door commissaris van de koningin A.F.C. de Casembroot. Hij komt te laat. Bij Wolphaartsdijk kan de dienstauto de veerboot niet op, omdat de steiger onder water staat. De commissaris moet wachten tot de vloed terugtrekt. In Kortgene zien de eilandelijke notabelen reikhalzend naar zijn komst uit. De Casembroot kwijt zich haastig van zijn taak. Hij wil voordat de veerpont de overtochten staakt, terug. De commissaris staakt, terug. De commissaris moet in het Zeeuws-Vlaamse Hulst een concert bijwonen. In Kruiningen is de onderbroken veerdienst om 18.00 uur hervat en De Casembroot kan net op tijd de Prins Hendrik oprijden. Hij is van plan ‘s nachts over Antwerpen naar Middelburg terug te rijden. Nadat een eerdere afvaart door het stormachtige weer is vervallen, waagt de kapitein van de provinciale boot die de veerdienst tussen Katseveer op Zuid-Beveland en Zierikzee op Schouwen-Duiveland onderhoudt, ‘s avonds om 20.30 uur de overtocht. Op de veersteiger bij Katseveer stormt het dan zo hard, dat de passagiers elkaar moet helpen om op de boot te komen. Velen gaan gearmd aan boord. Op de Zandkreek, in de luwte van Noord-Beveland, houdt de boot zich tamelijk rustig, maar eenmaal op de Oosterschelde worden veel passagiers zeeziek. Water stroomt in de machinekamer, de matrozen doen vastgebonden hun werk. Tegen 22.15 uur kan het schip eindelijk afmeren aan ‘t Luitje in Zierikzee. De passagiers gaan in paniek van boord.

Zaterdagavond
In Sirjansland op Duiveland is het feest want vrouwenvereniging De Harten Omhoog viert het tienjarig bestaan. Doro de wind zijn de spelers op het podium moeilijk te verstaan. Maar volgens A. Heule waait het niet abominabel hard. ‘Geen schoorsteen of dakpan sneuvelde en niemand maakte zich dan ook ongerust en alle dorpelingen begaven zich na afloop ter ruste. Alleen op De Staart sliep men niet. De familie J. Hoogerhuis, die al heel lang aan het haventje woonde, vond bij het langs de zeedijk naar huis gaan, dat het water bij eb niet ver genoeg was weg gegaan. Het leek wel hoog water. Toen later bleek dat de vloed veel water aanvoerde, werd besloten de dorpsgenoten te gaan waarschuwen.’

In Kortgene wordt de opening van het gemeentehuis voortgezet met een feest in hotel-restaurant de Korenbeurs. Nogal wat gasten van de ‘overkant’ doen noodgedwongen mee. Ze moeten op het eiland blijven omdat de boten niet meer varen. Arjaan Welleman en zijn vrouw Pietje zijn erbij. Hij als raadslid van de Partij van de Arbeid, zij om te helpen met bedienen. De feestvierders laten zich door de storm niet van de wijs brengen. Om half een gaan de Wellemans pas naar hun huisje onder aan de Torendijk. Ze weten nauwelijks vooruit te komen, zo krachtig is de wind. Bovenop de dijk kunnen ze zich niet staande houden, daarom nemen ze de route onderlangs. Thuisgekomen gaan ze meteen naarbed, moe na een lange dag bezigheden. Ze weten niet dat herbergier Jan de Looff van hotel-cafe de Graaf van Buren, vlakbij de Kortgeense haven, zich ontzettend ongerust maakt. Hij sluit om 23.00 uur zijn zaak en maakt nog even een ommetje langs de haven. ‘Daar het die nacht giertij moest zijn en de wind westnoordwest was, was ik benieuwd hoe hoog het water stond in de haven. Tot mijn verbazing stond het water zo hoog, dat het haast op de haven stond. Het moest eigenlijk laag water zijn. Ik dacht: dat is iets abnormaals. Ik zei tegen mijn vrouw: ik ga niet naar bed, want ik vertrouw het zaakje niet.’ Als De Looff om twaalf uur weer gaat kijken, is het water halverwege het havenplateau gekomen en hij vraagt zijn buren om te helpen met het plaatsen van de vloedplanken. Ook laat hij een zoon de oude havenmeester, tevens gemeentebode, halen. Die is nog in de Korenbeurs aan het feesten en het kost enige moeite hem naar de haven te krijgen. Hij is boos dat er zonder zijn toestemming met de vloedplanken gesjouwd wordt. De Looff: ‘Ik werd nijdig en zei tegen hem dat hij zijn mond moest houden. Anders leg ik u tussen de planken zei ik. Dan heb ik niet zoveel zand nodig. Ik zei ook: ga direct naar de Korenbeurs en zeg dat er iets bijzonders met het water gaat gebeuren. Hij ging terug en zei tegen de burgemeester en wethouders dat het niet zo’n vaart zou lopen. Dus kwam niemand opdagen.’ De Looff laat uiteindelijk door een zoon de klok luiden en chartert enkele jongemannen die bij hem overnachten, om zandzakken te vullen. Die worden tegen de vloedplanken gegooid. De Looff is een van de weinigen die in touw is. Het beeld op de eilanden is overal hetzelfde. Een handjevol mensen is waakzaam, vertrouwt het niet. De meesten doen gewoon wat ze van plan zijn: naar een feestavond gaan, het vaste kaartavondje houden, familie bezoeken of thuis de avond doorbrengen en op tijd naar bed gaan. De Delta slaapt. De zee kan als een dief in de nacht toeslaan. Er wordt geen groot alarm geslagen.

Rampnacht
In de rampnacht van 1 februari herhaalt de geschiedenis zich onverbiddelijk en zonder mededogen. De zee laat chaos, diepe ontsteltenis en leegte achter in Zuidwest-Nederland. Elders langs de kust blijven, enkele uitzonderingen daargelaten, de gevolgen beperkt. De dijken in de Delta kunnen de stormloop van het water niet meer weerstaan.

In het Verslag over de stormvoed van 1953 van Rijkswaterstaat en het KNMI wordt als een van de opvallendste feiten genoemd, dat de overweldigende meerderheid van de beschadigingen ontstaat aan de binnenkant en de kruin van de dijken. Werkelijke spectaculaire beschadigingen aan de buitenzijde zijn vrij zeldzaam. Anders gezegd: het water holt op veel plaatsen de waterkeringen aan de landkant uit, de grond schuift af en de dijken breken.

Om middernacht zijn er nog geen beschadigingen aan de dijken gemeld. Het hele proces van vernieling voltrekt zich in een periode van 6 uur en tijdens complete duisternis. Veel dijken breken door of raken (zwaar) beschadigd op een tijdstip dat er niemand bij aanwezig is. Sommige coupures worden door allerlei oorzaken niet gesloten. Opritten of toegangswegen naar een buitenhaventje blijken extra zwakke schakels te vormen. Dijken die ‘s nachts nog de aanval af weten te slaan, delven bij het volgende hoogwater op zondagmiddag alsnog het onderspit. Binnendijken maken de functie als tweede waterkering niet waar. Over een lengte van maar liefst 187 km is sprake van beschadigingen en doorbraken. In totaal ontstaan er 89 stroomgaten.


Zuid-Holland
Het vasteland van Zuid-Holland ondervindt nagenoeg geen hinder van de overstroming, hoewel de toestand aan de zeekust ernstig is en op enkele plaatsen aan Shielands Hoge Zeedijk kritiek. De duinvoet wordt langs de hele kust teruggedrongen, bij Kijkduin en ‘s Gravenzande 25 tot 30 m. De Krimpenerwaard heeft weinig te lijden, in tegenstelling tot de Alblasserwaaard. Een gat in de dijk van de polder Papendrecht is voldoende om 9400 ha onder water te zetten. De waterkeringen van het eiland IJsselmonde houden zich goed. Op het eiland Rozenburg breekt de bedijking langs de Nieuwe Waterweg op enkele plaatsen door. De waterkering langs de Brielse Maas blijft nagenoeg onbeschadigd; dat is te danken aan de afdamming van de Brielse Maa. ‘Hoe de toestand daar geweest zou zijn, als het zeewater vrijelijk de Brielse Maas had kunnen binnenstromen, kan door vergelijking met de zuidzijde van het eiland Voorne-Putten enigszins worden vermoed,’ stelt Rijkswaterstaat. Daar wordt de waterkering op tal van plaatsen doorbroken. In het oostelijk deel van Voorne overstroomt 5720 ha, vooral omdat binnendijken niet deugen. Op het nippertje wordt voorkomen dat het westelijk deel van binnenuit inundeert. Dagen en nachten achtereen leggen duizenden vrijwillergers, militairen en arbeiders een noodkade van zakken zand over de gehele lengte van de oostelijke dijk van het Kanaal door Voorne, om een verder opdringen van het inundatiewater in te dammen.

Het eiland de Hoekse Waard wordt aan alle kanten door de stormvloed besprongen. Op verschillende plaatsen breekt de hoofdwaterkering. ‘Veel onheil zou echter voorkomen zijn als de binnendijjken voor hun taak berekend waren geweest,’ aldus Rijkswaterstaat. Totaal overstroomt 9900 ha. Het eiland Tiengemeten verdwijnt helemaal onder de waterspiegel. Hier en daar steekt nog een stukje dijk boven het water uit. Ook het eiland de Berenplaat loopt helemaal onder. De hoofdwaterkering van het eiland van Dordrecht houdt stand, doorbraken blijven uit en het gebied binnen de hoofdwaterkering blijft droog. Wel stroomt hier en daar veel water over de dijk. Een deel van de stad Dordrecht staat korte tijd onder water. De buitenpolders van de Biesbosch lopen in.

Van alle Zuid-Hollandse eilanden raakt Goeree-Overflakkee het zwaarst geteisterd. Van de bijna 21.000 ha polderland staat 82% onder water. Het blijft dankzij de binnendijken in het centrum van het eiland een gebied van bijna 25.000 ha droog, anders zou alleen de duinstrook boven water zijn gebleven. Bovendien hebben de binnendijken op het inkomende water een vertragende werking en zorgen ze er mede voor dat de bressen in de hoofdwaterkering zich maar op enkele plaatsen tot stroomgaten ontwikkelen. De polder het Noordland met daarin het dorp Nieuwe Tonge loopt van verschillende kanten kanten binnen een half uur vol. In het dorp Oude Tonge, gelegen in de polder Het Oudeland, staat het water in een oogwenk 3,50 m boven NAP.

Zeeuwse eilanden
Het eiland Schouwen-Duiveland wordt bijzonder zwaar getroffen. Behalve de brede duinstrook en een gebied in het centrum loopt het hele gebied onder water. Het grootste deel van het waterschap en de polder Vierbannen van Duiveland, samen 11.350 ha, vallen pas 31 december 1953 weer droog. Door 54 stroomgaten in buiten- en binnendijken kan het zeewater ongehinderd het eiland in- en uitstromen, waardoor het vernielingsproces maanden lang kan doorgaan. Op het havenplein van Brouwershaven komt het water 1,50 m hoog. In Zierikzee veranderen de hellende zijstraten langs de Nieuwe Haven in woeste stortbeken. Behalve de hoog gelegen oude stadskern, staat de hele stad onder water. Bij Ouwekerk vallen tegelijk 3 gaten in de door granaattrechters verzwakte dijk. Van het schiereiland Sint-Philipsland blijft nog geen 10% droog. Nagenoeg de hele dijk ten westen van het dorp Sint-Philipsland wordt door het overstortende water ernstig aangetast. Van het eiland Tholen verdwijnt ruim de helft onder water. De zeedijk bij Stavenisse stort in 30 minuten op enkele plaatsen in en rond dezelfde tijd begeeft de havenkade het op twee plaatsen. Het dorp staat in een ommezien blank. De zeedijk bij Sint-Annaland begeeft het op de plaats waar in 1944 een Engelse geschutstelling is ingegraven. De oostkant van Tholen, met daarin de stad Tholen houdt het wonderwel droog. Dat is mede toe te schrijven aan dijkdoorbraken in West-Brabant, waardoor het water in de Eendracht, dat op het punt staat de stad te overmeesteren snel zakt.

Walcheren heeft van alle Zeeuwse eilanden het minst onder de watersnood te lijden. Een klein gebied, noordoostelijk van Arnemuiden, loopt onder. Het gaat vooral om de Oranjepoler, waar het water stijgt tot 2,50 m boven het maaiveld. Het loopt over de omringende binnendijken, waardoor een deel van het achterliggende gebied blank komt te staan. Van de duinen langs de zuidwest- en noordwestzijde slaat 10 tot 20 m af. In het waterwingebied bij Oostkapelle dringt het zeewater winkanalen van de waterleiding binnen. De basalt- en steenglooiing van de Westkapelse Zeedijk loopt zware beschadigingen op. Het water dat over de Boulevards van Vlissingen stroomt, zet een deel van de stad korte tijd onder water. Ook via de Vissershaven komt water binnen; het stijgt op sommige plaatsen tot 1,20 m boven de bestrating.

Het eiland Noord-Beveland is gewend aan stormvloeden, die meestal de westelijke en noordelijke zeeweringen belagen. Die houden redelijk stand, waardoor 70% van het eiland gespaard blijft. Deze keer vallen de grootste klappen aan de zuidzijde, in de Zandkreek. De zeedijk wordt hier zo zwaar beschadigd, dat het buitenwater nagenoeg onbelemmerd naar binnen schiet. Hoewel de binnendijken een behoorlijke hoogte hebben, komen de daarachter liggende polders ook blank te staan. Kortgene wordt via een omweg door het water besprongen. De hoogte van de zeedijk bij de Stadspolder, waarin het dorp ligt, is 4,75 m boven NAP, inclusief een Muraltmuurtje van 80 cm. De waterstand op de peilschaal bedraagt 4,54 m boven NAP. Via de doorgebroken Willem Adriaanpolder loopt ook de Stadspolder vol. Van het schiereiland Zuid-Beveland komt eenvijfde deel onder water te staan. Net als op Noord-Beveland begeven de zeedijken aan het zuidkant het. In de Zak van Zuid-Beveland stromen de polders rond de dorpen Ellewoutsdijk en Baarland onder. Bij Kruiningen ontstaan grote gaten aan weerszijden van de veerhaven. In de haven zelf worden de grootste vernielingen aangericht, omdat de coupure niet op tijd gesloten is. Het waterschap Waarde lijkt er goed vanaf te komen, maar bij de tweede vloed vallen 11 gaten in de Kadijk en 2 in de Lavendeldijk. Bij Bath onstaat een stroomgat van 120 m lengte. In de Reigersbergsepolder, met het dorp Rilland, komt 3 m water te staan. Bij Wolphaartsdijk slaan stukken zeedijk weg en lopen 5 polders onder.

Zeeuws-Vlaanderen
West-Zeeuws-Vlaanderen komt er in Zeeland het beste van af, al is het hier en daar kantje boord. De Willem Leopolder bij het Zwin krijgt wateroverlast door een mislukte poging van de Belgen om ter ontlasting van hun ondergelopen gebied, een duiker in de binnendijk aan te brengen. Daarbij bezwijkt de binnendijk. In Oost-Zeeuws-Vlaanderen wordt 7% van de oppervlakte geinundeerd. Enkele polders rond Terneuzen stromen in, maar de stad zelf redt het. De meeste schade treedt op in de Kop van Ossenisse. De veerhaven van Perkpolder blijkt een minder zwakke schakel te zijn dan die aan de overkant in Kruiningen. De Kruispolder rond het gehucht Baalhoek is het grootste gebied dat door gaten in de zeedijk onder water komt te staan.


West-Brabant
In West-Brabant is het overstroomde gebied in vergelijking met Zeeland en Zuid-Holland niet zo groot. De hoofdwaterkeringen raken ontregeld ter hoogte van de Brabantse Wal bij Ossendrecht, langs de Eendracht bij Halsteren en Nieuw-Vossemeer, langs het Volkerak en het Hollandsch Diep en in het land van Heusden en Altena. In Klundert komt het water tot 2,30 m boven NAP, Geertruidenberg ondervindt wateroverlast. De oprit nar de Moerdijkbrug wordt beschadigd, evenals de spoorlijn Roozendaal-Dordrecht. Langs de Eendracht wordt grote schade aangericht in en om Nieuw-Vossemeer. In de Auvergnepolder komt het water tot 3 m boven maaiveld. Bij Bergen op Zoom reikt de vloed tot 5,20 m boven NAP. De aarden baan van de spoorlijn Bergen op Zoom Vlissingen spoelt deels weg.

Tijdig gewaarschuwd
In het stormvloedverslag uit Rijkwaterstaat zich 8 jaar later zeer behoedzaam over de alarmering van de bevolking. Herinnerd wordt aan de stormwaarschuwingen van het KNMI. ‘Door deze waarschuwingen kwamen verschillende belanghebbenden in actie; het verloop van het getij werd daarna door velen geregeld gevolgd. Reeds tijdens de eb die aan de extreme stromvloed voorafging, toen het water niet of weinig zakte, begrepen velen dat het volgende hoogwater een bijzonder hoog peil zou bereiken. Dat er inderdaad ernstige calamiteiten dreigden, al heeft men daarbij ook toen nog stellig gedacht aan een ramp van de omvang als in feite is opgetreden, werd in het algemeen eerst ingezien enkele uren voor het hoogste hoogwater en dan nog slechts door naar verhouding een beperkt aantal personen.’ Volgens Rijkswaterstaat beginnen waterschapsbestuurders en ambtenaren en burgemeesters toch de bevolking te waarschuwen, in het bijzonder de eenzame bewoners buiten de wooncentra. Dikwijls per telefoon. In de handbediende centrales zetten de kantoorhouders van de PTT zich in, soms tot ze zelf voor het water moeten vluchten, of tot het telefoonverkeer uitvalt. Politie en brandweer worden opgeroepen en ook particulieren helpen met het waarschuwen. In veel woonkernen luiden de kerkklokken of loeien de sirenes, iele geluiden temidden van de storm en bovendien denkt menigeen dat het om een brad gaat, waardoor ze niet uit bed hoeven. Soms konden mensen naar een hoger gelegen plaats, om als er niks lijkt te gebeuren, terug te keren naar huis, waar ze alsnog doro het water worden verrast. Het verslag van Rijkswaterstaat klopt in zoverre dat inderdaag waarschuwingen en tijdige evacuaties plaatsvinden. Ook worden duikers in de binnendijken gesloten. Maar dat is gerekend over de hele Delta toch meer uitzondering dan regel. In het algemeen worden de mensen volledig overvallen en is niet met echte voortvarendheid gewerkt aan noodmaatregelen. Per saldo is de kracht van de oprukkende zee onderschat. Rijkswaterstaat geeft dat ook toe. ‘In ver van de bewoning afgelegen polders werden vele mensen in het geheel niet gewaarschuwd. Toen zij wakker werden stond hun vaak wat hoger gelegen boerderij in het water. Het is zelfs voorgekomen dat boeren in hun stal tijdens het melken door het water werden verrast.’

Veel slachtoffers vallen door het instorten van huizen, die bezwijken door het geweld van het instromende water. Andere woningen houden eerst stand, zelfs als het water boven de dakgoot staat, maar door de wiegende werking van de golvende watermassa storten ook deze in. Sommige drenkelingen klampen zich vast aan drijvende voorwerpen, zoals schuurdelen en kasten. In de hoog ondergelopen gebieden is redding in de eerste uren van de ramp vrijwel uitgesloten. In enkele gevallen worden nog mensen met geïmproviseerde vlotten uit hun huizen gehaald. Machteloosheid overheerst. Zonder iets te kunnen doen zien geredden hoe het ene huis na het andere in de golven verdwijnt. Pas later op de dag van de ramp kan het reddingswerk op gang komen.

Snel ingrijpen
Er zijn voorbeelden van snel ingrijpen, waardoor erger wordt voorkomen. Zoals bij Schielands Hoge Zeedijk, waar even ten oosten van het gemaal van de polders Esse, Gansdorp en Blaardorp om 05.30 uur een doorbraak optreedt. Snel is het gat 6,75 m lang en 2,60 m diep beneden de kruin. Daar lijkt geen kruid tegen gewassen, maar omstreeks 07.00 uur lukt het om een scheepje van 120 ton op de buitenberm te zetten. De kracht van het instromende water wordt hierdoor gebroken. Zeilen en zandzakken dichten de beide openingen tussen het buitentalud van de dijk en het scheepje. De bres kan vervolgens voor het nieuwe hoogwater achter het schip met zandzakken worden opgevuld. Er verdwijnen 50.000 zandzakken in het gat.

In het Noord-Bevelandse Colijnsplat dreigt de dubbele coupure die de haven scheidt van het dorp, het te begeven. De hoog oplopende golven teisteren vooral het middenstuk. De mannen in het dorp worden opgetrommeld om arm in arm ruggelings tegen de coupure te duwen, telkens wanner een zware golf opdoemt. Ook worden stutbalken en zandzaken aangevoerd. De menselijke krachten zijn ontoereikend. Het moment waarop de vloedbalken het begeven is nabij en dat betekent onherroepelijk dat dorp en de polders rondom, overstromen. Ook hier brengt een schip uitkomst. Het wordt door het water op de kade geworpen, komt wonderwel in de volle lengte precies tegen voor de coupure te liggen en doet dienst als golfbreker. Zo ontstaat het ‘wonder van Colijnsplaat’.

In Hansweert blijft de zeedijk na de eerste stormvloed overeind, ondanks de hoge waterstand van 5,07 m boven NAP. Wel treden aan de binnenzijde afschuivingen op, waardoor de kering alsnog kan bezwijken. Dijkgraaf Glerum, technisch ambtenaar Swenne en gezworene M. Kostense nemen poolshoogte en constateren dat ingrijpen nodig is. Een omroeper gaat het dorp in om mensen op te roepen voor het leggen van zandzakken. Ongeveer 200 man vullen 8000 zandzaken. Het loopt traag door de gebrekkige aanvoer van zand, terwijl nogal wat arbeiders weglopen. Het werk gaat tot maandagochtend 2 februari 01.00 uur door. Dan kan bij inspectie worden vastgesteld dat de dijk het wel zal houden. Het gevaar voor Hansweert is afgewend.


Het gaat ook gruwelijk mis. In het achterste deel van de Westerschelde treedt de hoogst waargenomen waterstand van 1 februari op: 5,60 m boven NAP. De zeewering bij Bath staat zwaar onder druk. Burgemeester J.A. de Goffau van Rilland-Bath, om 03.30 uur gearlarmeerd, chartert de autobus van J. Leendertse om de mensen uit het dorp te evacueren. Onderweg komen ze waterbouwkundig opzichter A. Cysouw op de motor tegen, die zich aansluit. De burgemeester en brandweercommandant H. den Hartog lopen met een zaklantaarn voorop. Dan breekt de dijk door en een vloedgolf stort zich in de polder. De Goffau en Cysouw worden meegesleurd, nadag ze zich nog enige tijd aan een boompje hebben vastgeklampt. Ze verdrinken. Den Hartog weet zich ternauwernood op het dak van de bus in veiligheid te brengen.

Vechten voor je leven
Mensen die de ramp aan den lijve ondervinden hebben elk een eigen verhaal. Angst, verschrikking, ontreddering en ontwetendheid staan daarbij centraal. Marco Romijn, zoon van de burgemeester van Ouwekerk, is bezig mensen te waarschuwen als hij middenin de polder Vierbannen door het water wordt ingehaald. Hij kan een overeind gebleven deel van de zwakke Rampaartsedijk bereiken en zit daar, samen met anderen, bijna 3 dagen vast. Zondagmorgen weet hij bij eb naar een boerderij te komen. Daar staat een radio die op een accu werkt en Romijn luistert naar de nieuwsberichten. Zeeland wordt helemaal niet genoemd en beseft, wetende dat de polder is ondergelopen en in de verte de gaten in de dijken van Tholen ziende, dat het ontzettend fout zit. Terug op de dijk breekt met de tweede vloed de moeilijkste periode aan. Romijn: ‘Ik heb gedacht: mensen daar gaan we. Zelf ben ik niet sterk gelovig. Er werd een openbaar gebed gehouden. Dat gaf toch een stuk rust. Ook voor mij heeft het wel geholpen.’ Op het dijkrestant spoelen msen op dakresten aan. Een aantal verdwijnt door de gaten de Oosterschelde op. Er zijn zo’n 100 vluchtelingen. ‘In zulke situaties, we kennen dat ook uit de oorlog, zijn er meestal een paar mensen die opstaan en zeggen water er moet gebeuren. Dan krijg je de geboren leiders en je moet blij zijn dat je zulke mensen in de groep heb,’ vertelt Romijn. Pas op dinsdagmiddag 3 februari wordt de groep op de Rampaartsedijk door een vissersboot uit Yerseke uit de benarde positie gered.

Stoffel van Maurik uit het Schouwse gehucht Capelle zit met vader, broer en een dorpsgenoot op het dak van de ouderlijke woning. De tweede vloed komt en het huis gaat eraan. Vier mensen drijven in verschillende richtingen weg. Stoffel klampt zich aan een dakspant vast, waarop hij een deur weet vast te maken, zodat hij tenminste wat zitten kan. Overal om hem heen water, niet dan wter. Tien uur lang zwalkt Van Maurik op de golven, niet geseffend dat hij richting Zuid-Beveland drijft. Hemelsbreed een afstand van 10 km, maar het wankele vlot wordt door de golven van hot naar her gestuurd door golven. ‘Ik had van de tijd geen besef en had alle moeite om wakker te blijven. Ik dacht dat het einde in zicht as, maar je vecht wel voor je leven.’ Dan komt er een dijk in zicht, met een velt van wrakhout er voor. Van Maurik probeert daar overheen te komen. Kantonnier Bram Geluk loopt op dat moment met dorpsgenoot Jan Smit patrouille langs de Kattendijksedijk. Ze horen in het donker hulpgeroep en zien in het licht van hun lantaren iemand op het wrakhout zitten. Ze schuiven voorzichtig enkele blaken over het wankele houtveld en slepen de drenkeling naar de kant. Stoffel van Maurik heeft het gehaald. ‘Dat moment van reddig is erg vaag gebleven. Maar ik zat zo’n 10 uur op het water. Het was onvoorstelbaar koud. Voor mijn gevoel was het niet aardedonker, maar na zoveel uren wen je aan de nacht.’ Stoffels vader spoelt ook aan op de dijk en komt op eigen kracht aan wal. Moeder, broer en twee zusters verliezen het leven.

Inmiddels in Kortgene
Arjaan en Pietje Welleman worden door een buurman wakker gemaakt. Het water stroomt al soor de brievenbus, hun schoenen drijven in de gang. Snel staat er en laag water in hun huisje aan de dijk. Naar boven durven ze niet, bang dat hun eenvoudige arbeiderswoning zal instorten. Via het gangraampje klauteren ze met zoon Ko naar buiten en tot hun borst in het water wadend bereiken ze de dijk. Ze horen mensen om hulp schreeuwe, maar kunnen zelf niks doen. Van de 60 huizen aan de Kortgeense Torendijk blijven er 16 over. Het dorp achter de dijk is nog droog en de Wellemans, doornat en verkleumd in hun nachtkleding, kloppen bij het eerste de beste huis aan, waar ze worden opgevangen. Arjaan is ondercommandant van de brandweer en hij gaat oliegoed en laarzen in het spuithuis halen. Het dorp verkeert in diepe rust slechts een enkeling is op. Als Welleman terug is, dringt het water vanuit drie verschillende polders Kortgene binnen. Vluchten kan niet meer en samen met 10 andere mensen zoeken de Wellemans een goed heenkomen op de zolder. Daar zien ze het water langzaam stijgen. Het bereikt net de zolder en stopt dan. Van 5 uur ‘s morgens tot bijna 2 uur ‘s middags zitten 13 mensen gevangen op de krappe zolder. Met een roeiboot worden ze er vanaf gehaald.

Eerste opvang
Cafebaas Jan de Looff vangt in de Graf van Buren in Kortgene mensen op. ‘De meeste waren in nachtgewaad, zodat mijn vrouw en mijn dochter al het onder- en bovengoed van ons aan die mensen hebben uitgedeeld. Verschillende lagen daar gewond op onze bedden. Enkele lakens moesten we gebruiken om de sneden af te binden, daar ze anders te veel bloed kwijtrakkten. Een ervan was zo erg dat wij dachten, die haalt het niet. Een zekere heer Dirks, die wij op een eenpersoonsbed hadden gelegd, op een apart kamertje. ‘s Morgens stond het bloed onder ledikant, het was dwars door het bed heengedrongen. Toen het daglicht kwam ben ik met mijn oudste zoon naar buiten gegaan en hebben de zaak eens bekeken hoe verder te handelen.’ Noord-Beveland beschikt niet over een waterleiding. Die zou trouwens toch vernield zijn. De Looff belandt met een gevonden watertankje in Wissenkerke; de brandweer helpt hem aan 600 liter water en bakkers zorgen voor brood. Terug in Kortgene schakelt De Looff enkele autobezitters in om de geredde mensen naar andere dorpen te brengen. Met roeiboten worden nog steeds mensen uit hun huizen gehaald. Ze gaan naar de Graaf van Buren en cafe Havenzict van De Looffs broer Merien. Dinsdagmorgen wroden pakketten met voedsel afgeworpen; ze gelanden in het water en in de modder. Een tweede dropping slaagt beter. Er kan voor ruim 100 mensen een maaltijd worden bereid. Enkele jongens uit Heinkenszand zamelen fruit en eieren in voor Kortgene; ze worden voor zwarthandelaren gezien en korte tijd opgesloten.


Zondagmorgen 1 februari 1953. Grote delen van de Delta staan blank. Hoe enorm de omvang van de ramp is, dringt aanvankelijk buiten het rampgebied niet door. In het gebied zelf trouwens ook niet. De mensen weten zich nauwelijks een beeld te vormen van wat er in de eigen omgeving is gebeurd. Communicatie met de getroffen plaatsen is onmogelijk. Verbindingen zijn uitgevallen. Polders zijn veranderd in binnenzeeen, waar kapotte dijken, boerderijen en dorpen troosteloos bovenuit steken. In de getroffen gebieden moeten de mensen zichzelf zien te redden. Voor hulp van buiten is het te vroeg.


Noodkreten worden de wereld in gestuurd. Langzaam begint het besef te dagen dat Zuidwest-Nederland er heel erg aan toe is. Op verschillende plaatsen behoren vissers tot de eersten die spontaan in actie komen. De berichtgeving in de kranten van maandag 2 februari duidt er ook op dat een compleet overzicht van de ramp ontbreekt. De Provinciale Zeeuwse Courant verschijnt in een nooduitgave; de drukkerij in Vlissingen is ondergelopen, concurrent Zeeuws Dagblad in Goes steekt een helpende hand toe. Reeks van rampen teisterde Zeeland, kopt de krant. De eindredacteur wil liever een krachtiger aanpak: Noodlotsnacht over Zeeland, maar zo’n kop druist in tegen de godsdienstige overtuiging van de zetters van het christelijke Zeeuwse Dagblad. Berichten over Schouwen-Duiveland en Tholen ontbreken wel; alleen wordt melding gemaakt van het aanspoelen van een vlot in Yerseke, waarop zich drie mensen uit het Schouwse Ouwekerk bevinden. Vier drenkelingen zijn er van afgeslagen en verdronken.

‘Afschuwelijke ramp’
De krant interviewt zondag rond middernacht commissaris van de koningin De Casembroot. Hij vertelt wat de provincie die dag gedaan heeft. ‘Mensen alarmeren en leveren om de gaten te dichten, en om er voor te waken, dat er geen andere gaten zouden ontstaan. De jobstijgingen beluisteren en trachten zich een beeld te vormen van wat er in de provincie gebeurd is. Zorgen dat er aandacht besteed werd aan de evacuatie, aan de redding. Noodkreten om motorboten uitzenden. Dertig doden heeft tot nu toe deze zwarte zaterdagnacht gekost. Ik vrees, dat het er meer zullen worden. Er zijn vermisten, er kunnen zich in de huizen nog mensen bevinden, die geen schuilplaats voor het water konden vinden, omdat het water te hoog steeg. Het is een afschuwelijke ramp.’ De commissaris bevestigt het gerucht dat prinses Wilhelmina, ondanks haar hoge leeftijd, maandag voor een zeer onofficieel bezoek naar Zeeland komt. De Casembroot, die in de provincie op handen gedragen wordt, probeert de Zeeuwen een hart onder de riem te steken. ‘Ik heb gewerkt en kwam aan theatrale woorden niet toe. Maar toch: Zeg maar dat de houding van wie getroffen werden en have en goed moesten verlaten, mij het vertrouwen heeft gegeven dat we er weer bovenop komen. Zeeland zal niet ondergaan, al ziet het er somber uit.’ PZC-hoofdredacteur G. Ballintijn ziet uitkomst in vertrouwen op God. ‘Hij, die in Zijn alwijze voorzienigheid en Zijn ondoorgrondelijke raad de rampen van Zeeland niet afhield, zal in Zijn goedertierenheid ook uitkomst bieden.’

Getroffen gebieden
De krant komt in de maandageditie op een dodental van meer dan 200. De informatie over de ramp in Zuid-Holland en West-Brabant is concreter dan die over de gebeurtenissen in Zeeland zelf. Gemeld wordt dat op Noord-Texel de Eendrachtspolder is ingelopen, waarbij vier mensen verdrinken. Positieve berichten over de Noordoostpolder, waar de dijken het houden en over de Hondsbossche zeewering, die niet ernstig beschadigd raakt. Signalen uit Belgie, waar aan de kust bij Knokke-Heist en het Zoute dijken doorbreken. De particuliere villa van koning Boudewijn komt onder water te staan. In het centrum van Oostende stijgt het water met 1 m hoog; vier mensen verdrinken. ‘Een kind werd door een windvlaag uit de armen van zijn moeder gerukt en verdronk in het water dat op straat stond.’

De oostkust van Engeland is volgens de PZC ook zwaar getroffen. In het graafschap Lincoln wordt de toestand als ‘zeer slecht’ omschreven. In sommige gebieden sstaat het water vele meters hoog. Langs de kust van Norfolk is een gebied van 100 km lengte door overstromingen geteisterd. Later blijkt dat in Engeland 300 slachtoffers vallen, er zijn 30.000 daklozen, 24.000 huizen en 200 grotere industrieen worden overstroomd, 47.000 dieren verdrinken en 40.000 ha landbouwgrond komt blank te staan. In Belgie krijgt naast de kust ook Antwerpen en omgeving het zwaar te verduren. Daar dringt het in de Westerschelde opgezweepte water ver naar binnen; 6157 huizen en 10.000 ha land raakt overstroomd. Er zijn zes slachtoffers.

Omvang ramp onderschat
De omvang van de ramp laat zich in eerste aanleg het beste schetsen door de toestand van de verkeersverbindingen. De belangrijke internationale noord-zuiverbinding over het Hollands Diep, met de bruggen bij Moerdijk, is verbroken. De rijksweg bij Gorinchem richting Breda is onbruikbaar. De rampgebieden in West-Brabant en Zeeland zijn alleen via een grote omweg (over ‘s Hertogenbosch) te bereiken. In de Hals van Zuid-Beveland zijn rijksweg en spoorlijn verwoest. De Scheldetunnel bij Antwerpen is afgesloten. De telefoonverbindingen met Schouwen-Duiveland, Tholen, Noord-Beveland en Sint-Philipsland werken niet meer. Radioamateurs zetten een noodverbindingsnet op voor uitwisseling van berichten in het noodgebied zelf en de bestuurscentra daarbuiten. De openbare nutsvoorzieningen in de getroffen gebieden liggen plat. De stroomvoorziening in Zeeland blijft grotendeels intact, omdat de centrales in Vlissingen en Middelburg blijven draaien. Zierikzee en Brouwershaven houden stroom. Op veel plaatsen worden noodaggregaten ingezet: 19 stroombedrijven sturen hulptroepen. De ramp treft 20 waterleidingbedrijven. Voor tien bedrijven gaat het om een betrekkelijk korte onderbreking van de waterlevering. Bij vier bedrijven raakt het leidingnet beschadigd: Rotterdam, Noordwest-Brabant, Tholen en Zeeuws-Vlaanderen. De Drinkwaterleiding Goeree-Overflakkee, de Kilwaterleiding, Gemeentebedrijven Middelburg en de waterleidingbedrijven van Midden-Zeeland, Schouwen-Duiveland en Zuid-Beveland zijn er erg aan toe.

Naar Noord-Beveland wordt een 500 m lange plastic buis als noodwaterleiding gelegd, met twee ontvangbakken in Kortgene. Het Amerikaanse leger stelt waterreinigingstoestellen beschikbaar. Middelburg wordt met tankboten van water voorzien. Op Schouwen-Duiveland en Goeree-Overflakkee kan met veel improvisatie na enige tijd de waterlevering bescheiden op gang worden gebracht. Op Tholen blijven de vitale onderdelen van het waterleidingbedrijf intact en in Zeeuws-Vlaanderen is de schade zeer beperkt.


De regering in Den Haag heeft moeite enig overzicht te krijgen. Minister J. Algera van Verkeer en Waterstaat bezoekt Dordrecht. Daar is weliswaar aanzienlijke schade ontstaan, mar lang niet zo rampzalig als elders. Ook ministerpresident W. Drees gaat naar Dort en enkele omliggende plaatsen, om zich op de hoogte te stellen van de situatie. Minister van Binnenlandse Zaken L.J.M. Beel laat zich in West-Brabant zien. Voor het bijeenroepen van het kabinet voelt Drees weinig. Hij ziet er geen heil in, het kost teveel tijd voordat de ministers zijn opgetrommeld, en wil actie overlaten aan de afzonderlijke ministeries. ‘Als wij zouden hebben geprobeerd alles vanuit een centraal punt te dirigeren, zouden de zaken hopeloos zijn misgelopen’, verklaart Drees later in de Tweede Kamer.

Verloven ingetrokken
De chefs van staven van marine, landen luchtmacht roepen zondag om 09.30 uur in een extra uitzending van radio Hilversum alle militairen van verlof terug. Aan het eind van de dag zijn de meeste onderdelen op 80-90% van hun sterkte. De Nederlandse Territoriaal Bevelhebber moet voor coordinatie zorgen, die pas in de nacht van 1 op 2 februari tot stand komt. Zodra het weer het toelaat worden verkenningsvluchten gemaakt, onder meer om te bepalen waar hulpverlening het dringendst nodig is. Het marinevliegkamp Valkenburg, aangewezen als centrum voor de opsporings- en reddingsdienst, is vanaf 1 februari 08.00 uur paraat, al duurt het nog 8 uur voordat het hele kamp bedrijfsklaar is. Door de hevige storm kunnen pas ‘s middags laat vluchten worden uitgevoerd. De eerste verkenningsvluchten leveren een fragmentarisch beeld op. Schouwen-Duiveland en Tholen worden vergeten. Eerst op maandag 2 februari, vanaf 07.00 uur, sijpelt de ernst van de situatie op deze eilanden door. Dan begint ook het droppen van zandzakken, rubberlaarzen, rubberboten en andere hulpmiddelen. Van de landmacht is 1 februari het eerste detachement bij Raamsdonkveer aan het werk; 3 februari is het aantal ingezette manschappen opgelopen tot 21.000. Mariniers rukken al op zondagmorgen 04.15 uur uit naar de dijk bij Nieuwekerk en Capelle aan de Ijssel. Ze dragen zo bij aan het voorkomen van doorbraken van de Hollandse IJssel. Vanuit Rotterdam, Vlissingen en Den Helder dirigeert de marine schepen naar de overstroomde gebieden.

Helikopters en dukw’s
In de loop van 1 februari wordt een beroep gedaan op militaire hulp uit het buitenland, in het bijzonder van helikopters. Die dag sturen de Belgen twee compagnieen, 475 man, naar Zeeuws-Vlaanderen. Andere landen die militairen en materiaal sturen zijn: Engeland, de Verenigde Staten,Canada, Denemarken en Frankrijk. ‘Door de hulp werd het reddingswerk, in het bijzonder door de inzet van een groot aantal helikopters en amphibievoertuigen (dukw’s), ten zeerste vergemakkelijkt en bespoedigd. Het behoud van vele mensenlevens is aan de aanwezigheid van deze transportmiddelen en de toewijding van hun bemanning te danken’, meldt Rijkswaterstaat in het stormvloedverslag. Zowel de buitenlandse als de binnenlandse militaire hulp wordt rond 17 februari beeindigd. De militaire helikopters uit het buitenland laten enige tijd op zich wachten. Sabena-vlieger Gerard Tremerie is de eerste die zondag met zijn helikopter boven Zuidwest-Nederland vliegt, al is dat door de storm niet zonder gevaar. ‘Naarmate ik zicht kreeg op de ondergelopen gebieden, vanaf Zandvliet ten noorden van Antwerpen en verder weg in de omgeving van Tholen, werd me duidelijk van welke omvang de catastrofe was.’ Een week lang vliegt hij rond, vooral boven Schouwen-Duiveland, om mensen te redden, om voedsel en medicijnen te droppen, materiaal af te leveren en aanwijzingen te geven over plaatsen waar zich nog slachtoffers bevinden. ‘Ik was geschokt, maar tegelijk kon ik iets doen om de mensen in die ellendige omstandigheden te helpen. Je deed wat nodig was en wat je het beste leek.’ Tremerie schat dat hij met 12 vluchten zo’n 25 mensen uit hun benarde omstandigheden heeft kunnen halen. Normaal is in zijn helikopter plaats voor drie mensen, inclusief de piloot. Vaak vliegt Tremerie met veel meer mensen in een keer, soms hangen ze buiten aan het toestel. ‘Dit herinner ik me haarscherp: er stond op dat stuk dijk een oude man. Hij vroeg of zijn hond ook meekon in de helikopter. Maar daar zaten al vijf mensen in en het toestel was volgestouwd met koffers en valiezen. Het ging niet, de hond kon er echt niet mer bij. Toen de man binnenzat drukte het dier zijn neus tegen het perspexglas. En terwijl we opstegen en ronddraaien, zagen we hoe het hondje de zee in liep, in de richting die de helikopter had genomen. Achter z’n baas aan.

Mosselvissers
De Yersekse mosselkweker Hubrecht Koster gaat maandagmorgen met zijn schip YE 4, de Beatrix, naar Stavenisse. Onderweg zien ze op een stuk dijk bij Schouwen-Duiveland een tentje staan, met mensen die de aandacht proberen te trekken. Pas ‘s middags kan de YE 4 terug naar de plaats; zowel dijk, tentje als mensen zijn verdwenen. Koster besluit, ondanks sterke stromingen, door he tgat in de dijk naar Ouwekerk te varen. ‘Het was een beetje griezelig, maar er verkeerden mensen in nood en die moesten gewoon gered worden.’ Hoewel de YE 4 als platbomer niet erg diep steekt, is de manoeuvre van Koster gewaagd. Er is alle kans op verborgen obstakels te stuiten. Het gaat goed en als eerste hulpverleners bereiken de mosselvissers de droog gebleven terp middenin Ouwekerk. Dan hebben ze al de familie Dalebout aan boord, die opgesloten zit in hun boerderij nabij het dorp. De eerste reddingstocht van de YE 4 voert 112 mensen naar Yerseke. Op de gedurfde tocht door het gat in de dijk bij Ouwekerk volgen er meerdere. In totaal vervoert Koster ruim 350 mensen uit Stavenisse en Ouwekerk. Er is in het dorp een straat naar hem genoemd. Een zijstraat van de Ring, net zo bescheiden als de vissers zelf.

Hulp uit binnen- en buitenland
De offerbereidheid van de niet-getroffen bevolking is groot. Op het hoofdkwartier van het Nationaal Rampenfonds in Den Haag stromen van alle kanten bedragen binnen en komen aanbiedingen van kleding. Op dinsdagmiddag 3 februari is al een bedrag van 2 miljoen gulden ontvangen, de overmakingen per giro niet meegerekend. De Houtrusthallen worden gerekwireerd om goederen op te slaan. In tal van fabrieken en werkplaatsen verricht personeel overwerk; het geld is voor de slachtoffers. Ook de mijnwerkers gaan overwerken. Uit alle delen van de wereld stromen blijken van symphatie en aanbiedingen van hulpverlening binnen. In Zeeland neemt het Provinciaal Watersnood-Comite de coordinatie van de inzamelingen op zich.

Het buitenland stuurt voor ruim 61 miljoen gulden aan hulpgoederen. Zweden en Canada zijn het gulst. Zweden geeft zijn geld voor de bouw van een ziekenhuis in Zierikzee. Het dorpje Kats krijgt een verenigingsgebouw uit Nieuw-Zeeland. Uit de Scandinavische landen komen ruim 500 houten prefab-woningen. Een aantal landen zorgt voor landbouwwerktuigen, die volgens een agrarisch plan worden verdeeld (niet alleen 250 tractoren, maar ook 570 paardenroskammen). Er worden rond de 30.000 textielpakketten uitgereikt. Het Rode Kruis stuurt 9000 boeken en 100.000 tijdschriften naar het rampgebied. Verschillende dorpen en steden worden door gemeenten in binnen- en buitenland geadopteerd.


Wilhelmina
De 72-jarige prinses Wilhelmina trekt 3 februari met hofdame J.M. Geldens door de getroffen gebieden in Oost-Zeeuws-Vlaanderen en op Zuid-Beveland en Walcheren. De PZC bericht er indringend over. ‘Als een moeder tot haar kinderen heeft ze met de wanhopigen gesproken en overal waar zij kwam, klaarden de sombere gezichten even op en kwamen weer kleine flikkeringen in de betraande ogen. Zij heeft getroost en opgebeurd en als zij met de mannen had gepraat, zakelijk en concreet, de vrouwen had bemoedigd en kinderen doro hun haar had gestrelen, leek het alsof het toch niet zo ernstig was en dat er nog hoop was op nieuw leven.’ De volgende dag bezoekt de koningin-moeder Schouwen-Duiveland en Tholen.

PZC-verslaggever G.A. de Kok is aan boord van het marechausseevaartuig dat de prinses vervoert, door de met kadavers en warkhout bezaaide Oosterschelde en langs de kolkende watervallen in de Zierikzeese haven. ‘Uit eigen ervaring moegen wij het zeggen: wat de prinses deed was groots. Op het Havenplein was de bevolking bij het zien van de hoge gast niet meer te houden en men drong rond de grijze vrouw heen. Opgekropte gevoelens barstten los, mannen en vrouwen schreiden als kinderen en drukten woordeloos de hand van de prinses. Zacht zei zij. Ik kan niet anders zeggen dan mijn innige, innige deelneming.’

Hoe is dit te herstellen?
Op 4 februari legt premier Drees in de Tweede Kamer een verklaring af. Herstel van de dijken krijgt uiteraard meteen voorrang, al heeft Rijkswaterstaat de eerste dagen grote moeite de verwoestingen in kaart te brengen. De gaten in Schielands Hoge Zeedijk worden de dag na de rampnacht al gedicht.

In Zeeland is de Klaas van Steenlandpolder (Tholen) op 6 februari de eerste die weer aan de invloed van eb en vloed wordt ontrokken. Twee maanden na de ramp zijn de polders in bijna het hele rampgebied droog gevallen. Er liggen enkele zeer moeilijke stroomgaten, waarvoor Rijkswaterstaat veel meer tijd nodig heeft: Bath, Kruiningen, Schelphoek en Ouwekerk. Uiteindelijk zal het tot eind 1953 duren voordat het overstroomde gebied officieel droog kan worden verklaard. Herstel van de veerhaven Kruiningen duur tot mei 1954. Directeur-generaal A.G. Maris van Rijkswaterstaat, die het begrip Deltaplan verzint, belast hoofd Studiedienst Zeeland Ferguson met het verkennen van de schade. Die gaat ‘s middags de lucht in en wordt niet vrolijk van wat zien. ‘Wat moet ik zeggen over het ontstellende panorama dat ik tijdens die vlucht onder mij zag? Hoe zouden we dit ooit weer kunnen herstellen?’ Rijkswaterstaat zet in op primitief dijkherstel waar dat mogelijk is: zo snel mogelijk de zee een halt toe roepen. Het lukt alle dijkgaten op Tholen na iets meer dan een maand te dichten, alle met behulp van zeer eenvoudige middelen. Met klei en steen gevulde zandzaken spelen de voornaamste rol en op Sint-Philipsland zijn kitsdammen afdoende.

Ook elders in de Delta wordt in de eerste dagen ongelooflijk veel werk verzet en boeken de dijkwerkers belangrijke resultaten, die de verdere schade aanzienlijk beperken. Voor grotere stroomgaten is een zwaardere aanpak verreist en een langere voorbereidingstijd. Ferguson constateert dat daarvoor niet altijd begrip bestaat. ‘De mensen van het eerste uur, die de spits hadden afgeten, werden plotseling naar het tweede plan verwezen of helemaal uitgeschakeld. Frustraties konden daarbij niet altijd worden voorkomen. Een andere factor die de organisatie van het dijkherstel parten speelde, was de buitenlandse hulp die toestroomde, ook in de vorm van mensen en materiaal. Het laat zich begrijpen dat de hulp in nature, hoe goed ook bedoeld, niet altijd was aangepast aan de behoeften.’ Veel Vrijwilligers komen op de bonnefooi naar het rampgebied. Snel wordt daar meer lijn in aangebracht, waarbij de gewestelijke arbeidsbureaus een voorname rol krijgen toebedeeld.

Na een week staan 30.000 man geregistreerd. Rijp en groen: mensen die hun gewone werk in de steek laten, scholieren, studenten. Er vindt dan ook een schifting plaats. Er bestaat grote behoefte aan baggeraars, steenzetters en rijswerkers. Op enkele Rijswerkplaatsen begint een cusurs voor steenzetters. In de eerste 14 dagen worden via het Rijksarbeidsbureau 34.000 arbeidskrachten in het rampgebied tewerkgesteld. Een groot deel wordt als reserve voorlopig op de herverkaveling Walcheren geplaatst. Als ze nodig zijn bij de dichting van de stroomgaten, kunnen ze meteen worden ingezet. Rijkswaterstaat krijgt het opperbevel van de herstelwerkzaamheden; het Rijk draait op voor de kosten. Een opluchting voor de waterschapsbesturen, die noch in technisch, noch in financieel opzicht in staat zijn de klus te klaren. Ze worden bij wet wel verplicht ‘de uitvoering van de werkzaamheden te dulden en voor zover nodig aan die uitvoering hun medewerking te verlenen’. Protesten over deze uitschakeling worden niet gehoord. In Noord-Brabant treedt de regionale directie van Rijkswaterstaat aan voor het herstel, naast de daar al bestaande Dienst Dijksverhoging, voor de ramp belast met de Biesboschwerken en de watervrijmaking van het gebied Donge en Oude Maasje. Er is dus enige ervaring met aanleg en verhoging van dijken. In Zuid-Holland wordt het overgrote deel van de werken uitgevoerd door Provinciale Waterstaat. Daar voelen ze er niets voor het heft uit handen te geven. Voor Zeeland wordt de Dienst Dijkherstel opgericht. Een en ander wordt vastgelegd in de Noodwet Dijkherstel.

Dijkherstel
Hoewel het in de boezem van Rijkswaterstaat verborgen blijft, zijn organisatorische strubbelingen en verschil van inzicht in de aanpak niet bevordelijk voor een vlotte start. De Dienst Dijkherstel Zeeland krijgt teveel hooi op de vork. Bij nader inzien is het nodig voor het herstel op Schouwen-Duiveland een aparte regeling te treffen. Dit eiland komt onder hoede van de Dienst der Zuiderzeewerken. De inpoldering van oostelijk Flevoland wordt tijdelijk stil gelegd, zodat het daar aanwezige materieel naar de Delta kan. Bij de Dienst Dijkherstel bestaat een voorkeur voor het gebruiken van caissons; die hebben bij eerdere sluitingen op Walcheren, bij de Brielse Maas en de Braakman hun waarde bewezen. De Dienst der Zuiderwerken hecht meer aan de ‘oude’ benadering met klei en steen.


Het gedoe steekt af bij de voortvarendheid van de eerste dagen. Dat ontgaat zelfs het Koninklijk Huis, waarvan leden veelvuldig in het rampgebied zijn, niet. Zo verbaast koningin Juliana zich erover dat bij het gat van Ouwerkerk weinig activiteit te bespeuren is. Prins Bernhard wil weten waarom het dijkherstel bij Ellewoutsdijk vertraging oploopt, omdat er voor de arbeiders niet snel genoeg huisvesting beschikbaar is. Ferguson: ‘Men zag dat er plaatselijk, met primitieve middelen spectaculaire wapenfeiten werden behaald, en men vond wellicht dat de overheid en met name Rijkswaterstaat ook wel eens iets mocht gaan presteren.’ Hij ontkent dat tijd vermorst is. ‘In de eerste week van februari werden door Rijkswaterstaat reeds aan enkele grote aannemers opdrachten versterkt voor definitief dijkherstel.’ Ferguson ziet overeekomsten tussen de droogmaking van Walcheren in 1944 en het dichten van de grote rampgaten. Het gat bij Bath doet denken aan dat bij de Nolledijk, de gaten bij Kruiningen aan die bij Veere en de bressen bij Ouwerkerk herinneren aan de strijd die bij Rammekens is gestreden. De dichting bij Schelphoek is een geheel nieuwe operatie. Van de Engelse Admiraliteit worden acht Phoenixcaissons, overgebleven aan de oorlog, voor een vriendenprijsje gekocht. Nederland beschikt zelf nog over een caisson, restant van de droogmaking Walcheren. Duidelijk is dat dit volstrekt ontoereikend is. Daarom wordt besloten tot bouw van zogenaamde eenheidscaissons, blokkendozen die in allerlei variaties ingezetbaar zijn. In 80 werkdagen moeten er 100 klaar zijn.

Van de grote gaten kan de vernielde dijk bij Bath het snelst worden gerepareerd. Op 9 februari begint sluiting van het westelijk stroomgat in de zeewering van de Reigersbergschepolder via een ringdijk van zandzakken, die later wordt opgehoogd. Op de Vierde Weg wordt een nooddijk van zandzakken aangelegd, waardoor het overstroomde gebied kleiner wrodt en de inwoners van Rilland terug kunnen keren.,Daarbij treedt veel tegenslag op; pas 20 maart ligt de nooddijk er, na 1,2 miljoen zandzakken, 20.000 kubieke meter klei en 30.000 kubieke meter zand. Een poging het oostelijk gat bij Bath, waar zeer sterke stroomsnelheden optreden, met zandzaken en opgespoten zand te sluiten, mislukt. Een blokkade van het gat met een scheepcasco slaagt wel. Op 23 april is operatie Bath gedaan.

Ook bij Kruiningen werkt men hard aan het westgat, oostgat en het gat in de weerhaven. Eerst worden de binnendijken tussen de polders Kruiningen en Waarde hersteld. In de Kadijk zijn elf gaten geslagen, in de Lavendeldijk twee. Die worden overwegend met handkracht en stalen legerpontons gedicht. Een springtij op 12 april maakt veel werk ongedaan, maar desondanks kan de Waardepolder 23 april worden drooggelegd. Het land dat tervoorschijn komt biedt een troosteloze aanblik meldt een ooggetuige. ‘Wat eens vruchtbare akkers waren geweest, leek nu meer op een grauwe steppe, waar de dood rondwaarde. Wel bloeide hier en daar nog een perenboom, maar deze bloei zou vergeefs zijn. Vruchten zouden er niet meer van komen.’

Zeegaten
De moeite die het kost de binnendijken te dichten, biedt weinig goeds voor de veldtocht tegen de gaten in de zeewering. De sluiting van het westgat fungeert als generale repetitie. De kleinste opening wordt met klei en stortsteen bedwongen, voor de grootste worden zes eenheidscaissons gebruikt. Het 200 m brede oostgat kan door de grote diepte, bijna 11 m, niet meer zonder meer op de oorspronkelijke plaats worden gedicht. Op het land wordt eerst een 700 m lange ringdijk gelegd, waarin ook 40 caissonelementen komen. Een 33 m lang ponton van eenheidscaissons blokkeert tenslotte het sluitgat, dat 8 juli gesloten is.

Het is voortdurend een wedloop met het getij en de tijd; steeds ontstaan verzakkingen en moeten noodverbanden worden aangelegd. Het moeilijkste karwei is de tijdelijke afsluiting van de veerhaven. Daar gaapt een 150 m breed en 25 m diep gat. Tijdens de rampnacht wordt hierdoor de veerpont Willemsdorp 3 km ver het land in geslingerd. Het sluiten van west- en oostgat maakt de stroomsnelheden in het veerhavengat groter. Geleidelijk opbouwen en dichtgooien is uitgesloten en twee phoenixcaissons en vijf eenheidscaissons moeten uitkomst bieden. Op 24 juli klapt de deur achter het sluitcaisson dicht en kan het herstel van de veerhaven achter de caissonkering beginnen. Daarmee is ook de weg vrij voor herstel van het spoorwegverkeer. Goederenverkeer is bij laag water al vanaf 21 mei mogelijk, passagiers kunnen vanaf begin augustus weer de trein nemen.

Slag om Ouwerkerk
Dan rest nog een doorbraakgebied, bij Ouwerkerk. Een klein gat in de dijk van de polder Vierbannen is vlot gedicht, het westelijke en oostelijke gat liggen veel moeilijker. Ook hier ontstaan geulen. Begonnen wordt met aanleg van een ringdijk over de slikken, in plaats van landinwaarts. Het ziet er goed uit, maar een zomerstorm maakt veel van het werk ongedaan. De situatie is erger dan ooit. Het westgat kan met veel moeite gebarricadeerd worden met een groot aantal eenheidscaissons, bij het oostgat, toepasselijk brokkengat genoemd, lukt dat niet. De slag om Ouwerkerk lijkt verloren, het stormseizoen is aangebroken en de dagen beginnen te korten. Zal toch een gebied, net als in vroeger tijden, aan de zee blijven? Andermaal zijn de Phoenixcaissons redder in nood.

In het Waterloopkundig Laboratorium te Delft wordt een blokkeringsplan voorbereid. Tussen de ringdijjk en de oude doorgebroken dijk komen verbindingsdammen. Het sluitgat wordt de plek waar de grootste breuk in de dijk van de Vierbannenpolder zit. Op 5 november ‘s morgens wordt bij laagwaterkentering het oostelijk sluitcaissons geplaatst. Een dag later volgt het westelijke. Het invaren van het laatste, middelste sluiscaisson wordt als het minst moeilijke onderdeel van de operatie beschouwd en wordt in de nacht van 6 en 7 november uitgevoerd. Om 23.56 uur komt het, weliswaar enigszins scheefgezakt, aan de grond. Meteen begint het afdichten van naden en spleten, met zand, steen en zinkstukken. Enkele weken later, op 24 november is de nieuwe dijk veilig. De finale van het dijkherstel wordt gadegeslagen door hoge gasten: koningin Juliana, premier Drees, minister Algera en andere autoriteiten. Loeiende sirenes en juichende mensen doen even alle ellende en tegenslag vergeten. De slag om Ouwerkerk wordt ‘een machtige manifestatie van menselijke energie’ genoemd. Een typering die kan worden doorgetrokken tot al het dijkherstel na de ramp. Uitgangspunt is het verdronken land binnen een jaar te heroveren op erfvijand zee. Dat is gelukt. Het aantal hectares land dat als verloren moet worden beschouwd blijft beperkt. Alle gejuich ten spijt, blijft een knagend gevoel overeind: hoe heeft het zover kunnen komen?



De Zeeuwse wapenspreuk Luctor et Emergo, ik worstel en kom boven, is bewaarheid. De drooggevallen delen van de Delta kunnen opnieuw bewoonbaar worden gemaakt. Dat gebeurt met voortvarendheid. Boeren willen zo vlug mogelijk weer aan de slag op het verzilte land, waarbij de ervaringen opgedaan met het in cultuur brengen van het ondergelopen Walcheren, goede diensten bewijzen. In de recreatieve sector is het oog gericht op het nieuwe seizoen. Buiten het rampgebied probeert de bevolking, na de eerste schok, de draad op te pakken. Niet omzien in verdriet, de blik vooruit gericht.Verdoving die de ramp teweeg brengt, verdwijnt snel. Het feit dat aangepakt moet worden om mensen te redden en te helpen eist de aandacht op, evenals de noodzaak om de dijken te dichten. Al de eerste week van februari komt op diverse fronten aan de orde hoe Nederland in waterbouwkundig opzich verder moet. Een conclusie staat vast: zo’n ramp mag nooit meer gebeuren. Er moeten radicale oplossingen komen. Niet afwachten tot de zee weer ongenadig toeslaat, maar aanvallen.

Ruk de zee haar tanden uit
Dagblad Het Parool geeft 7 februari in een hoofdartikel aan welke richting het moet. Sluit de zeegaten. ‘Het grote, allesbeheersende en doorslaggevende argument voor afsluiting van de zeegaten in Zeeland, Zuid-Holland en aan de Waddenkust, is de nationale rmap die ons volk getroffen heeft. Tot vorige week zaterdag heeft Nederland de kracht van dit argument steeds onderschat. Het zweefde slechts als secundaire overweging op de achtergrond van vele andere, nationaal-economisch zeer belangrijke argumenten. Vanaf nu zullen onze nationale kracht, kunde en inspanning op dit project geconcentreerd moeten worden.’ Zonder een bron te noemen, maar de gegevens komen duidelijk uit de koker van Verkeer en Waterstaat, presenteert Het Parool een vrij ver uitgewerkt plan van aanpak. Het motto: Ruk de zee haar tanden uit; pas dan voelt Nederland zich veilig. Kustverhoging, landaanwinning, terugdringen verzilting en ontstaan zoetwaterbekkens zijn de hoofdelementen. Opvallend is het pleidooi om de zeegaten in het Waddengebied te sluiten, althans die vanaf Noord-Holland tot en met Ameland. Schiermonnikoog en Rottum blijven er buiten. Oppervlakte te winnen land en zoetwaterbekkens: 170.000 ha. De krant pleit voor afdamming van Haringvliet, Grevelingen, Oosterschelde met Veerse Gat en Zandkreek, waardoor 87.000 ha land en zoetwaterreservoirs te verdienen zijn. Voor de ‘opdracht van deze tijd’ worden 14 argumenten aangedragen, onder meer: de kustlijn wordt verkort van 1383 tot omstreeks 450 km; verhoging van zee- en rivierdijken duurt langer dan afsluiting van zeegaten; dijkvallen en oeververschuivingen behoren tot het verleden; dreigende verzilting van West-Nederland wordt voorkomen; er komt zoet water voor land- en tuinbouw en de drinkwatervoorziening. Het Parool wijst op de nadelige positie van de eilanden. ‘Zeeland en de Zuid-Hollandse eilanden zogoed als de Biesbosch, de polders ten zuiden van Amer en Bergse Maas zijn, evenals de Waddeneilanden vrij geïsoleerde gebieden die niet tot volle ontwikkeling kunnen komen, omdat zij op verbindingen over water zijn aangewezen of van wateroverlast te lijden hebben. De ontwikkeling van handel, industrie, verkeer en ambacht in die gebieden wordt door deze situatie ten zeerste belemmerd en zelfs onmogelijk gemaakt.’ Om daar wat aan te doen zijn landverbindingen noodzakelijk.

Deltacommissie
Het woord is aan de regering. Die beseft dat aarzelen niet gepikt wordt. Op 21 februari installeert minister Algera de Deltacommissie, onder leiding van directeur-generaal van Rijkswaterstaat Maris. Hij geeft bij voorbaat de commissie keus uit twee mogelijkheden: meer dan 1000 km dijk met 1,5 m of meer verhogen, of enkele zeegaten afsluiten. De commissie zet er vaart achter en komt stapsgewijs met adviezen. Van meet af aan staat vast dat zowel de Westerschelde als de Rotterdamse Waterweg open moeten blijven, vanwege de havenbelangen.

Het eerste advies van de commissie hoort niet echt tot het Deltaplan. Het gaat om verhoging van de Schouwensedijk. Die moet niet tot 3 m boven NAP reiken, maar tot 5 m. In de noodsituaties, zoals de ramp, moet de dijk dienst kunnen doen als hoofdwaterkering. Het tweede advies betreft afsluiting van de Hollandse IJssel door een stormvloedkering met als schutsluis, die meteen fungeert als overbrugging van de rivier. Een dubbel uit te voeren kering, goed voor een waterstand tot 6 m boven NAP. In normale omstandigheden gaat het getij ongehinderd door de rivier. Afdamming van de zeearmen staat in het derde advies van de commissie, uitgebracht op 27 februari 1954. Dat wordt technisch uitvoerbaar gebracht, al zijn er nog veel problemen op te lossen. De hoofdlijnen van het Deltaplan worden geschetst. Verhoging van de dijken kost evenveel als afdamming en duurt net zolang. Ze steeds aanpassen (wegens zeespiegelrijzing, verzakking en slijtage) is minder makkelijk dan het op orde houden van de grote dammen in de zeearmen. Afdamming stopt dijk- en overvallen, waarvan er tussen 1882 en 1953 in Zeeland 375 zijn waargenomen, waarvan 250 langs de Oosterschelde. In het vierde advies pleit de commissie voor snelle uitvoering van het Drie-eilandenplan: afdamming van het Veerse Gat en de Zandkreek, met een schutsluis in de Zandkreekdam. Noord- en Zuid-Beveland en Walcheren worden aaneen gesmeed en een Veerse Meer ontstaat. Door dit eerst aan te pakken, kan ervaring worden opgedaan voor de later te bouwen dammen in de brede zeearmen. Ook zonder Drie-eilandenplan moet het Veerse Gat toch worden afgesloten, omdat een dam in de monding van de Oosterschelde tussen Walcheren en Schouwen financieel en technisch bezwaarlijk is. Het werk van de Deltacommissie eindigt met een vijfde advies op 18 oktober 1955, waarin een uitvoerige beschrijving van het Deltaplan wordt gegeven, met afweging van de voor- en nadelen en een raming van de kosten. De Waddenzee komt niet meer aan bod. De commissie rekent op een uitvoeringsperiode van 25 jaar en schat de uitgaven op 1,5 tot 2 miljard gulden. In een afgesloten Oosterschelde, dan Zeeuws Meer genaamd, zijn de schaal- en schelpdiercultures tot ondergang gedoemd. Mossels, oesters, kokkels en kreeften gedijen niet in zoet water. De commissie beveelt aan te onderzoeken of de schelpdierkwekerij, met als centrum Yerseke, naar elders verplaatst kan worden. Nog geen maand later, 16 november gaat het wetsontwerp ‘voorafsluiting van de zeearmen tussen de Westerschelde en de Rotterdamse Waterweg en het versterken van de hoogwaterkering ter beveiliging van het land tegen stormvloeden’, gemakshalve afgekort tot Deltawet, naar de Tweede Kamer. Het wetsontwerp wordt pas 2 jaar later aanvaard.

Op weg naar herstel
Hoe staat de vlag er intussen in het rampgebied bij? Na vijf weken in Goes en Rotterdam te zijn gedrukt, keert de Provinciale Zeeuwse courant terug naar de drukkerij in Vlissingen. Zetmachines, de drukpers en andere attributen zijn ontdaan van de sporen van het zoute water. Het rampenfonds geeft een ton aan de Stichting Watersnood Zeeland, om de Zeeuwse klederdracht in stand te houden. Een aantal vrouwen is de speciale kleding kwijtgeraakt en kan zonder hulp geen nieuwe aanschaffen. De politierechter in Terneuzen veroordeelt een inwoner van die stad, die onder valse voorwendsels om dekens vroeg. Directeur E. Smit van de Provinciale Zeeuwse VVV toont zich ongerust over het annuleren van logies en reizen naar de provincie. Volgens hem kunnen de toeristen rustig komen, omdat de schade in de provincie, althans uit toeristisch oogpunt bezien, vrijwel nihil is.

Economische ontwrichting
De getroffen Zeeuwse middenstand dringt aan op snelle uitkering van een schadevergoeding. Een regeling volgens de Wet op de Materiele Oorlogsschade wijzen de mddenstanders af. Landelijk voorzitter J. de Jong van de bond van christelijke middenstandsverenigingen is ongerust over de ‘economische ontwrichting’ die de stroom van buitenlandse hulpgoederen veroorzaakt. ‘Anderzijds moet deze belangstelling worden toegejuicht en begrepen worden, dat het Rode Kruis dor de internationale bepalingen niets anders mag doen dan deze geschenkgoederen gratis uitdelen.’ Onder de mosselkwekers in Bruinisse heerst ongerustheid over het baggeren van geulen in de Slikken van Flakkee. Dat is nodig om het werk van een perszuiger te vergemakkelijken. De mosselvissers vrezen aantasting van hun kweekpercelen en daar zijn ze niet blij mee. Provinciale Waterstaat Zuid-Holland toont begrip, maar laat ook weten dat het werk aan de dijken ‘onder de huidige omstandigheden’ voorrang heeft. De burgemeester van Bruinisse stuurt alarmtelegrammen over de kwestie aan diverse autoriteiten. De vissers claimen ter compensatie van verloren gegane mosselpercelen, nieuwe in de Waddenzee. In Zeeland en West-Brabant blijkt 28% van de fruitopstand te zijn overstroomd. Deskundigen verwachten dat zeker driekwart van de door zout aangetaste bomen het niet redt. J. Varkevisser, die man die het oude, verlaten fort Rammekens bij Ritthem omtoverde in een veelbelovende champignonkwekerij, kan opnieuw beginnen. Het water drong de kazematten binnen en vernietigde de eerste oogst aan paddestoelen. Op de vergadering van de Stichting Krimpernerwaard stelt Rotterdamse ingenieur W.N. van Nooten dat de ramp was te voorzien. Hij wil de schuld niet alleen bij de waterschappen leggen, ook de provincies zijn verantwoordelijk. Van Nooten: ‘Er is te licht en dus niet verantwoord geoordeeld. Uit zuinigheidsoverwegingen is een te groot risico genomen.’


Evacuatie
Op 1 maart zijn 72.500 personen geëvacueerd van wie 29.500 uit Zuid-Holland, 30.000 uit Zeeland en 13.000 uit Noord-Brabant. Van de 115 gemeenten van waaruit mensen naar elders moesten vertrekken, zijn er 35 waar meer dan de helft bij de evacuatie betrokken is. Uit 18 gemeenten moet zelfs 90% van de bevolking tijdelijk weg. Naast opvang in de drie rampprovincies zelf, nemen vooral Utrecht (6300), Noord-Holland (2500) en Gelderland (2300) veel vluchtelingen op. In de 4 noordelijke provincies hebben 1400 evacues tijdelijk onderdak gevonden. De evacuatie in de eerste weken na de ramp verloopt in een aantal plaatsen allerminst soepel. Veel mensen herinneren zich de situatie van 1944 en zijn bang hun huizen leeggeplunderd terug te vinden. Vooral in Zierikzee ontstaat gemor; mensen weigeren ronduit te vertrekken of duiken onder. De overheid aarzelt lang tussen ‘dwang’ of ‘drang’ toepassen. Binnenlandse Zaken gelast eerst gedwongen evacuatie, het gemeentebestuur moet zien dat uit te voeren. Prins Bernhard wordt ingezet om de inwoners over te halen. Op 6 februari landt hij per helikopter op het Zierikzeese Havenplein en spreekt hij de toegestroomde mensen toe. ‘Er dreigt gevaar en daarom is het zaak, dat iedereen die geen belangrijke functie vervult in de stad, zo snel mogelijk evacueert. Ik kan me goed indenken dat u liever in uw huis blijft, al is het ook voor een deel verwoest, maar bedenkt u dan wel dat een grootscheepse evacuatie in het belang is van iedereen. Bedenkt dat iedereen die hier overbodig is, in de weg loopt en het werk doet stagneren.’ Mondjesmaat wordt aan de oproep van de koninklijke hoogheid gehoor gegeven. In de loop van maart neemt het aantal evacues snel af en kunnen 35.000 mensen naar hun woonplaats terugkeren. Voor rampslachtoffers wordt het makkelijker gemaakt te emigreren; zo is Canada bereid een aantal mensen op te nemen. De belangstelling is zeer gering. In de Schouwse Westhoek worden 100 Oostenrijkse en 40 Noorse houten woningen neergezet voor evacues, die later voor het toerisme dienst kunnen doen. Ook komen er enkele honderden directiekreten. Per 1 april beëindigt het Nationaal Rampenfonds de inzamelingen voor slachtoffers.

Rampschaderegeling
De gemeenteraad van Vlissingen is ernstig ongerust over de rampschaderegeling en vooral het tempo waarin vergoedingen worden afgehandeld. ZLM-voorzitter M.A. Geuze areekt ferme taal. ‘Wanneer geen volledige schadevergoeding wordt gegeven, staat het bestaan van ons gewest op het spel. Indien het Nederlandse volk dit niet zou kunnen betalen, zou 5 procent van ons volk dit dan wel kunnen dragen? Dit laatste aanvaarden we niet en daarom zullen we te allen tijde vechten voor een integrale schadevergoeding.’ De VVV in Renesse rekent op een verloren zomerseizoen. Er zullen weinig vreemdelingen komen en bovendien zijn vrijwel alle zomerhuizen bezet door evacues en zolang dat nodig is, blijven ze daar wonen. Ook de moeilijke reis om de Schouwse Westhoek te bereiken en het feit dat verblijfsvergunningen nodig zijn, trekken toeristen eerder af dan aan. En dat, terwijl 1952 in Renesse nog wel zo’n gunstig jaar was, met 54.872 overnachtingen van Nederlanders en 1897 van buitenlanders. Tijdens de jaarvergadering komt ook ramptoerisme op tafel: graag een kijker op de toren om de watervlakte te kunnen zien. Directeur M.C. Verburg van Zeeuws Economisch-Technologisch Instituut constateert in het Zeeuws Tijdschrift dat het economische leven in Zeeland zeer ontwricht is. Het breekt een lans voor een zo volledig mogelijke schadevergoeding, dus ook exploitatieschade. Als die schade niet of maar gedeeltelijk wordt vergoed, dient extra steun aan de provincie te worden verleend om haar welvaartsbronnen te herstellen en uit te breiden, meent Verburg. Gebeurt dit niet , dan is een blijvende inkrimping van de werkgelegenheid te verwachten. In dezelfde aflevering toont provinciaal ambtenaar J. van Tuinen zich bezorgd over aantasting van de zelfstandigheid van de polders en waterschappen. Het Rijk heeft bij noodweg het heft in handen genomen en draait op voor de herstelkosten. De waterschapsbesturen zijn aan de zijlijn geparkeerd. Van Tuinen vraagt zich af of ze in de toekomst weer zelfstandig kunnen, zonder financieel volledig afhankelijk te zijn van het Rijk. Hij wijst erop dat Rijkswaterstaat het herstel van dijken mag overlaten aan de polderbesturen, maar dat welbewust niet doet.

De burgemeesters van vier West-Brabantse gemeenten laten weten dat een snel herstel van de watersnoodschade op een fiasco dreigt uit te lopen. Duizenden getroffenen die voor de komende winter onderdak moeten, zijn al verstrikt in bureaucratische mallemolen, aldus de burgemeesters van Fijnaart, Klundert, Zevenbergen en Hoge- en Lage Zwaluwe. Ze luchten hun hart tegenover kamerleden van de KVP en bepleiten inschakeling van gemeentelijke of provinciale diensten en snelle wettelijke schaderegeling. In de drooggevallen gebieden maakt het Rijk haast met het taxeren van de schade aan onroerend goed. Daarvoor wordt een legertje taxateurs ingezet. In meer dan driekwart van de gevallen kan meteen een akkoord worden bereikt. In Zuid-Holland worden tot half april ruim 11.000 schadeaangiften gedaan, in Noord-Brabant bijna 4900 en in Zeeland ruim 5400. Daar staan nog grote gebieden onder water. Minister H.B.J. Witte van Wederopbouw en Volkshuisvesting kondigt aan dat snel een Rampschadewet bij het parlement wordt ingediend.

Toekomstbeeld voor de Delta
Op 17 april installeert minister Witte een planologische werkcommissie voor de rampgebieden. Een beproefd recept, maar de opdracht die de commissie meekrijgt is vooruitstrevend. Een oplossing aanreiken voor de problemen die de ontwikkeling van Zuidwest-Nederland al lang tegenhouden. Dat gaat aanzienlijk verder dan de beveiliging tegen stormvloeden (daarvoor bestaat al de Deltacommissie). Opheffing van het isolement door betere landverbindingen staat voorop, gevolgd door maatregelen tegen verzilting van het oppervlaktewater en daardoor aantasting van het grondwater. Nadrukkelijk moet de commissie adviseren over de industriële ontwikkeling in het rampgebied. Die neemt volgens Witte geen grote vlucht. Gevolg is het wegtrekken van de (jonge) bevolking. ‘Onderzocht moet worden in hoeverre partij kan worden getrokken van de oplossingen voor betere land- en waterverbindingen en het terugdringen van het zoute water, om de vestigingsmogelijkheden voor de industriële zodanig te verbeteren, dat het structurele tekort aan werkgelegenheid met kracht kan worden bestreden,’ betoogt de minister.

Dat klemt temeer, als de mechanisatie in de landbouw voor gaat en de oester- en mosselteelt in de knel komt. Ook de recreatieve functie vraagt aandacht. Opheffing van het isolement en vorming van uitgestrekte zoetwaterbekkens kunnen niet alleen aan de miljoenenbevolking van de omliggende Nederlandse en Belgische landsdelen ruimere ontspanningsmogelijkheden bieden, maar ook de bestaansbasis van het gebied versterken. In feite wordt bij de installatie van de commissie, ruim twee maanden na de ramp, het toekomstbeeld voor de Delta geschetst.

Scheve gezichten
In mei 1953 gaat het ontwerp van de Wet op de Watersnoodschade 1953 naar de Tweede Kamer. De schade is geschat op 860 miljoen gulden, waarvan het Rijk 800 miljoen betaalt. Aangehaakt wordt bij de regeling voor oorlogsschade; de regering gaat niet verder, om scheve gezichten te voorkomen. Giften via het Nationaal Rampenfonds blijven buiten beschouwing; die zijn ter leniging van de eerste nood. Voor vergoeding van schade aan huizen en boerderijen wordt 87 miljoen gulden geraamd, voor cultuurgronden 262 miljoen, voor bedrijfsuitrusting 100 miljoen. Er wordt een ‘eigen risico’ van 50 gulden ingevoerd. Voorzitter M.A. Geuze van de Zeeuwse Landbouw Maatschappij is ernstig teleurgesteld. Hij betreurt het dat niet gesproken wordt over vergoeding van naschade. Fruitteelt-voorman P.J.J. Dekker vindt het jammer dat de telers geen vergoeding krijgen voor de periode, 6 tot 8 jaar, die ze moeten uitzitten voordat nieuwe bomen volop in productie zijn. P.G. van der Weele van de Koninklijke Nederlandse Middenstandsbond mist een vergoeding voor winstderving. Burgemeester H.K. Michaelis van Bruinisse acht het onjuist dat vergoeding van huisraadschade wordt doorgeschoven naar het rampenfonds. De Staten van Zeeland en Zuid-Holland wijzen de ontwerpwet af. Ook de stichting Nieuw Schouwen-Duiveland wendt zich gefrustreerd tot de regering en Staten-Generaal. Voor veel gedupeerden blijft een groot bedrag voor eigen rekening. Landbouwman Geuze trekt fel van leer. ‘Wij krijgen nog een trap van onvolwaardigheid mee. Wanneer men ons tot tweederangs gebied wil declasseren, kan men van geen Zeeuw verwachten, dat hij dit accepteert. En moeten we het nog accepteren, dan is in Zeeland nog meer kapot gemaakt, dan we in februari dachten.’ De Tweede kamer heeft waardering voor de wet, die 16 oktober na een aantal aanpassingen goedkeuring krijgt.


Net als de Tweede Kamer wil ook de senaat zich niet verdiepen in de schuldvraag. En in een lezing voor het Koninklijk Instituut van Ingenieurs op 20 mei, maakt directeur-generaal Maris van Rijkswaterstaat duidelijk dat er over een ‘schuldvraag’ niet te moeilijk moet worden gedaan. Hij zegt dat er geen sprake is van zwart en wit, maar van grijs in diverse nuances. In tegenstelling tot wat ook door mensen van zijn eigen dienst is aangetoond, heeft Maris niet de indruk dat er bij het onderhoud van de zeeweringen tekortkomingen zijn geweest. ‘De stormvloed heeft ons overvallen omdat we nog niet klaar waren; hij heeft ons niet overvallen omdat wij wisten dat zich in een onbestemde toekomst nog wel eens zo’n storm zou kunnen voordoen,’ betoogt Maris. Hij erkent wel dat Rijkswaterstaat bij het maken van plannen in eerste aanleg gedacht heeft aan het bestrijden van de verzilting en eerst daarna aan het verhogen van de veiligheid. Hij noemt een knap berekende superstorm een wankele basis voor beslissingen. ‘Hadden wij daarvoor zovele andere dingen op sociaal, cultureel en ander terrein moeten nalaten?’

Nieuwe maatregelen
In 80 van de 101 Zeeuwse gemeenten worden eind mei raadsverkiezingen gehouden. De 21 rampgemeenten moeten wachten. In een aantal dorpen, zoals het zwaar gehavende Stavenisse en op Duiveland, kan de bevolking nog niet terugkeren. Pas als de inwoners terug zijn, kunnen kieslijsten opgesteld worden. Er wordt op gerekend dat in het najaar de verkiezingen alsnog doorgaan. Voor drie Zuid-Hollandse rampgemeenten stelt de minister van Binnenlandse Zaken de nieuwe datum al vast. Sint-Philipsland mikt op 28 oktober. De regering stelt in juni voor de Herverkavelingwet Walcheren in gewijzigde vorm toe te passen op Schouwen-Duiveland, Tholen, de Zak van Zuid-Beveland (ten zuiden van de lijn Borssele-’s-Gravenpolder) en Waarde. Dit maakt de weg vrij voor een algehele cultuurtechnische en bedrijfseconomische verbetering van deze gebieden. Het streven naar vergroting van de agrarische bedrijven betekent niet dat de kleine boeren worden verdreven. Er komen mogelijkheden voor nieuwe bedrijfsvesting in de Quarlespolder, Braakman en Noordoostpolder. De Tweede Kamer aanvaardt de nieuwe wet 9 juli.

Het eiland is nog niet droog, maar toch buigt de stichting Nieuw Schouwen-Duiveland zich over de vraag of de tram weer moet terugkeren. Of zullen de verbindingen in de toekomst onderhouden worden met autobussen? De stichting heeft een voorkeur voor autobussen, evenals de Provinciale Planologische Dienst. Bij de herverkaveling kan er al rekening gehouden worden, als nieuwe wegen moeten worden ingevuld. De Rotterdamse Tramweg Maatschappij besluit uiteindelijk de tramverbindingen niet te herstellen. Het Zweedse volk besluit tot een royale gift, 2,5 miljoen gulden, aan Schouwen-Duiveland. Het geld is bestemd voor een Rode Kruisziekenhuis in Zierikzee, dat plaats biedt aan 80 patiënten. Er is eind 1952 al goedkeuring verleend voor vervanging van het verouderde en veel te kleine ziekenhuis in Noordgouwe (dat tijdens de ramp ontruimd wordt, de patiënten gaan naar hospitaal-kerkschip De Hoop, dat in de Brouwershaven is afgemeerd). Nadat koning Gustaf Adolf VI van Zweden in april 1955 de eerste steen heeft gelegd kan het ziekenhuis in april 1957 de deuren openen.

De samenwerkende waterschappen en landbouworganisaties op Schouwen-Duiveland hebben een commissie aan het werk gezet, die moet bekijken of samenvoeging van polders en waterschappen zinvol is. Centralisatie moet niet zonder meer worden afgewezen. Wel wordt eraan toegevoegd dat de taken, zoals onderhoud zeeweringen en wegen, vanwege de financiële gevolgen, apart gehouden moeten worden. In Zeeland krijgen kleine, noodlijdende polders extra financiële steun van het Rijk.

Karwei geklaard
In Kortgene wordt 1 november al een monument voor de 35 slachtoffers van de ram onthuld. De gedenksteen, een schepping van Frans Maas uit Vlissingen, beeldt uit hoe een deel van Zeeland door hoge golven verzwolgen wordt. Op een zuil ernaast is de hoogwaterstand, 2,75 m boven NAP, aangegeven. De slag om het laatste dijkgat bij Ouwerkerk moet dan nog worden afgerond. Jansen, de droogmaker van Walcheren, spreekt daarbij waarschuwende woorden. ‘Ik hoop dat het Nederlandse volk uit de ramp de les heeft geleerd, namelijk dat herhaling voorkomen moet worde.’ Onder hoogspanning is een enorm karwei geklaard. De waterbouwers geven hun aanvallen op de zee veelzeggende namen mee, als operatie Wanhoop en Levensstrijd (havendijken Zierikzee), Klapdeur (veerhaven Kruiningen), Guillotine (dijk Stevenssluis) en Cocktail (Schelphoek). Er is alleen al in Zeeland 33 km nieuwe dijk gevormd en 11 km hersteld, met behulp van 7,5 miljoen zandzakken, 5,3 miljoen m³ zand, 900.000 m³ klei, 33.500 m² zinkstukken, 169.400 ton stortsteen (850 scheepsladingen van 200 ton) en zo’n 70 caissons.


Wanneer de regering november 1955 de ontwerp-Deltawet naar de Tweede Kamer stuurt, is het werk voor het Deltaplan al in volle gang. Het duurt twee jaar voordat de wet in de Kamer wordt aangenomen, na een debat van drie dagen. Zeeuwse kamerleden vragen aandacht voor de schelpdiercultures, een vaste oeververbinding over de Westerschelde, zodat Zeeuws-Vlaanderen ‘echt’ bij Nederland komt te horen, de rijksbijdrage voor de waterschappen en de ontwikkeling van een industriegebied in het Sloe. Nieuwe gezichtspunten worden noch door de kamerleden noch door de ministers naar voren gebracht.

Op 5 november 1957 valt kort voor middernacht de wat genoemd wordt historische beslissing. Dat wordt onderstreept door de aanwezigheid van Polygoon, dat de besprekingen op film vastlegt. Het Deltaplan wordt uitgevoerd. Er zijn acht tegenstemmers, allen van de KVP. De dissidente KVP’ers zijn niet om inhoudelijke redenen tegen, maar hebben staatsrechtelijke bezwaren tegen het wetsartikel waarin de overdracht van het dijkbeheer door de waterschappen aan het Rijk geregeld wordt. In mei 1958 gaat ook de Eerste Kamer akkoord. De waterbouwers zijn intussen bezig met de verbetering van zwakke plekken. Toegangen tot havens die geen betekenis meer hebben voor de scheepvaart worden afgesloten. In onder meer Zierikzee en Stavenisse komen kleine stormvloedkeringen. Het Dijkwater aan de noordkant van Schouwen (vanouds de scheiding met Duiveland) wordt afgesloten. Op Tholen gaat de geul Pluimpot, die naar Sint-Maartensdijk en Scherpenisse voert, dicht. De watersnood ligt vers in het geheugen. Voor het uitvoeren van de werken zijn geen tijdrovende procedures nodig.


Start Deltawerken
Het Deltaplan met de aanleg van een kering en zal 32 jaar later met een kering worden afgerond. Eerste onderdeel is in 1954 bouw van een stormvloedkering in de Hollandse IJssel, die de zwakke zeedijken langs Krimpenerwaard en Schieland ontlast. Twee stalen keringen met een lengte van 80 m zijn opgehangen tussen torens, die ruim 44 m boven NAP uitkomen. Voor de scheepvaart wordt een schutsluis aangelegd en een 560 m lang viaduct zorgt voor een vaste verbinding tussen Krimpenerwaard en het vaste land van Zuid-Holland. De brug in de kering krijgt de naam van de minister die het Deltaplan indient, Algera. Het werk is in oktober 1958 klaar. Voor de uitvoering van de Deltawerken past Rijkswaterstaat een logische volgorde toe: van klein naar groot, van eenvoudig naar ingewikkeld. Al doende kunnen kennis en ervaringen worden verzameld om goed bewapend het laatste grote zeegat, de Oosterschelde, te lijf te gaan. Eerst is de uitvoering van het Drie-eilandenplan aan de orde. In de Zandkreek wordt een dam met schutsluis aangelegd. In 1960 zijn Noord- en Zuid-Beveland aaneen gesmeed. Daarna is het bedwingen van het Veerse Gat aan de beurt, met gebruik van grote doorlaatcaissons als nieuwe techniek. De vissers van Arnemuiden ruilen hun thuishaven Veere in voor Colijnsplaat en in 1961 is het Drie-eilandenplan een feit.

De afsluiting van de Grevelingen met een 6 km lange dam tussen Duiveland en Overflakkee vindt tussen 1958 en 1962 plaats. Nieuw is de inzet van een kabelbaan, waarlangs gondels glijden die stenen en andere stortmaterialen in het water kieperen. Het Volkerak tussen Haringvliet en Hollands Diep wordt afgesloten vanwege de waterhuishouding en verbetering van de verkeerssituatie. Het werk bestaat uit: aanleg Hellegatsplein, een dam over de Hellegatsplaten in westelijke richting naar Goeree-Overflakkee, een dam in zuidoostelijke richting naar Noord-Brabant, een brug tussen Hellegatsplaten en de Hoekse Waard. In de dam naar Noord-Brabant zit een omvangrijk sluizencomplex, met 3 schutsluizen voor de binnenvaart, 1 jachtensluis en 1 inlaatsluis.

Door de Haringvlietbrug is Goeree-Overflakkee in 1964 eiland af. Het Volkerak gaat in 1969 dicht. Afsluiting van het Haringvliet, eind 1970 een feit, levert diverse voordelen op: betere beveiliging van een groot gebied, betere verdeling van zoet water, terugdringen verzilting. In de afsluitdijkdam komen grote uitwateringssluizen voor afvoer van overtollig Rijn- en Maaswater en drijfijs. Het dichten van het Brouwershavense Gat tussen Schouwen en Goeree is een geslaagde generale repetitie voor het afdammen van de Oosterschelde. In 1971 ligt de Brouwersdam, met spuisluis, er. Dan is het werk aan de Oosterscheldedam al flink op weg. De breedste zeearm ooit in Nederland bedwongen. Met een ebben vloedvermogen van 1100 miljoen m³. Heel wat anders dan de 70 miljoen van het Veerse Gat en de 350 miljoen van het Brouwershavense Gat.

Kroon op het Deltaplan
In de Oosterscheldemonding verrijzen de werkeilanden Roggenplaat, Neeltje Jans en Noordland. Het damvak Geul verbindt Neeltje Jans en Noordland. Er tussen liggen drie stroomgeulen, samen 3 km breed: Hammen, Schaar van Roggenplaat en Roompot. Alles is erop gericht de gaten in 1978 met hulp van kabelbaan en betonblokken dicht te hebben. Dat gaat niet door, omdat de Deltawerken maatschappelijk onder vuur komen te liggen. Uitvoering is niet meer zo vanzelfsprekend als in het begin. Vissers en milieumensen verenigen zich in een breed front dat ijvert voor een open Oosterschelde. Een felle strijd mondt uit in een compromis dat in 1976 van de Tweede Kamer nipt (75 om 67 stemmen) goedkeuring krijgt: aanleg van een stormvloedkering in de vorm van een pijlerdam, waardoor het getij op de Oosterschelde grotendeels behouden blijft. In de 3 sluitgaten staan 65 betonnen pijlers. Daar hangen 62 stalen schuiven tussen, die bij zware storm zakken en het Noordzeewater tegenhouden. Voor bouw van een kering zijn futuristische werkschepen, bijzondere materialen en nieuwe technieken nodig. De pijlers staan op een speciale fundering en zijn voorzien van opzetstukken, waaraan de ophangconstructie van de schuiven is bevestigd. Bovenop liggen 68 verkeerskokers, met binnenin machinekamers en er overheen een verkeersweg. Betonnen dorpelbalken (verkleinen doorstroomopening) en bovenbalken (bovenste begrenzing van de opening in de kering), maken de pijlerdam compleet. Op 4 oktober 1986 wordt de kroon op het Deltaplan officieel in gebruik genomen.

Compartimentering
Door de stormvloedkering is compartimentering in het oostelijk deel van de Oosterschelde nodig. Dit waarborgt een zo groot mogelijk getijverschil. De aan België beloofde getijvrije vaart op het Schelde-Rijnkanaal, de verbinding tussen de havens van Rotterdam en Antwerpen blijft intact. Ook zorgen de compartimenteringdammen voor scheiding van het (vervuilde) zoete water van de grote rivieren en het zoute water uit de Noordzee. Tussen Tholen en Zuid-Beveland ontstaat de Oesterdam (1968) en tussen Sint-Philipsland en de Grevelingendam de Philipsdam (1987). De grote Krammersluizen, met een ingenieus zoutzoet scheidinssysteem, liggen in de Philipsdam. De aanleg van de compartimenteringdammen levert nieuwe randmeren op. Van noord naar zuid: Krammer-Volkerak, Eendracht-Zoommeer en Markiezaatsmeer. Voor de beheersing van het waterpeil en de waterkwaliteit wordt door de Hals van Zuid-Beveland het 8,4 km lange Spuikanaal Bath gegraven. Het Verdronken Land van het Markiezaat van Bergen op Zoom wordt afgedamd met een kade, die het vervuilde water uit het Zoommeer scheidt van het schone Markiezaatsmeer. In het meer kan Bergen op Zoom huizen bouwen op de opgespoten Bergse Plaat.

Hoewel de werkzaamheden niet klaar zijn, de bouw van de compartimenteringdammen vergt nog circa 1 jaar, is de ingebruikneming van de stormvloedkering in oktober 1986 de afronding van het Deltaplan. Koningin Beatrix is kort van stof. ‘De stormvloedkering Oosterschelde is gesloten. De Deltawerken zijn voltooid,’ zegt ze tijdens een zonovergoten herfstfeest op werkeiland Neeltje Jans. De door veel buitenlandse staatshoofden bijgewoonde plechtigheid wordt rechtstreeks op televisie uitgezonden. Nederland heeft de zee in het Deltagebied beteugeld. De overstromingskans is teruggedrongen tot 1 op de 4000 jaar. Een concert van vele scheepshoorns markeert 4 oktober om 13.00 uur het officiële moment. Boten tekenen met hun waterkanonnen fonteinen in de lucht. Een formatie militaire F27-vliegtuigen spuit, laag over de kering vliegend, rood-wit-blauwe banen. Ook 5 Alouette-helikopters presenteren zich. Muziekgezelschappen laten feestmuziek horen. Vanaf de kering wordt vuurwerk afgestoken. Grote ballonnen met daarop ‘Zee/LandVeilig’ zweven in de lucht. Er is, het kan bijna niet anders, ook teleurstelling. De vissers en de natuurbeschermers zijn voldaan, de boeren teleurgesteld. Ze vinden dat er van de toegezegde zoetwaterbekkens bar weinig terecht gekomen is. Oosterschelde en Grevelingen blijven zout, het Veerse Meer brak en alleen de randmeren verzoeten. De agrariërs eisen geld voor de aanvoer van zoet water. ‘Wel 7 miljard voor zout water, geen 20 miljoen voor zoet,’ luidt de tekst op een van de spandoeken waarmee de boeren uiting geven aan hun ontspanning. Het Deltaplan kost de Nederlandse samenleving uiteindelijk 12 miljard gulden. De Oosterscheldewerken vergen van dat bedrag het grootste deel: 8 miljard. De stormvloedkering gaat dicht bij een waterstand vanaf 3 m boven NAP en dat hoeft maar weinig te gebeuren. Bij de mensen in de Delta lijkt de diepe angst voor een nieuwe ramp langzaam weg te ebben. Wat blijft is ontzag voor water en wind en toch een onrustig gevoel bij storm. De PZC voert 40 jaar na de februariramp een opinieonderzoek uit de Zeeuwen over de watersnood en het Deltaplan. Daaruit blijkt dat de mensen zich meer zorgen maken over milieu, kernrampen, criminaliteit en wegverkeer. Opvallend is dat mensen die de ramp hebben meegemaakt, een stormvloed als minder bedreigend voor de veiligheid ervaren, dan personen die de ramp niet meemaakten. Criminaliteit gaat met 75% ver aan kop; een stormvloed komt met 10% pas op de 16e plaats. Driekwart van de inwoners voelt zich veilig achter de dijken en dammen. De Zeeuwen blijken trots te zijn op ‘hun’ Deltaplan; bij 85% zorgt het voor een veilig gevoel, slechts 4% vindt het een duur prestigeproject.


Het resultaat van het Deltaplan

Stormvloedkering Hollandse IJssel
Met de bouw van de Stormvloedkering in de Hollandse IJssel begon het gigantische bouwproject dat nog jaren zou gaan duren. De stormvloedkering zorgt er voor dat de zwakke zeedijken langs de Krimpenerwaard en Schieland overbodig zijn. De stormvloedkering werd in de rivier de Hollandse IJssel gebouwd. Deze staat direct in verbinding met de zee en stroomt door de lager gelegen delen van Nederland. Daarom was het ook zo belangrijk dat deze rivier afgesloten werd. De dam bestaat uit een dubbele kering die elk ± 670 ton weegt. Deze werden tussen twee torens gehangen die beide 44 m boven NAP waren. Aan de rivierzijde zijn de keringen versterkt door middel van een stalen boogconstructie. Bij het ontwerpen van de Stormvloedkering moest er ook zeker rekening worden gehouden met de scheepvaart. Daarom is er naast de Stormvloedkering een schutsluis met een lengte van 120 meter en een breedte van 24 meter. Ook kan men nu makkelijk met de auto van de Krimpenerwaard naar het vasteland van Zuid-Holland reizen door middel van het viaduct dat op de Stormvloedkering is aangebracht. Deze is vernoemd naar de minister van Verkeer en Waterstaat dhr. Algera.

Zandkreekdam
De bouw van de Zandkreekdam startte met het maken van een schutsluis die een lengte heeft van 140 meter en een breedte van 20 meter. Zo'n grote schutsluis is nodig omdat het Veerse Meer (dat ontstaat door de Veerse Gatdam en de Zandkreekdam) moet gaan dienen om de scheepvaart tussen Vlissingen en het achterland te bevorderen. De Zandkreekdam ligt aan de rechter kant van het Veerse Meer. Hij scheidt het Veerse Meer en de Oosterschelde van elkaar. Het eerste wat de bouwers maakten was een bouwput voor de schutsluis die 120 meter lang werd en 20 meter breed. Een vrij grote schutsluis. Maar dit is ook nodig. Het Veerse Meer zou als achterdeur gaan dienen voor de scheepvaart van Vlissingen naar de rest van het land. De aanleg hiervan en de bouw van de dam naar de bouwput toe maakt grote vooruitgang. Begin april is de Zandkreek er al met 300 meter door versmald. Maar voordat men de dam kon gaan bouwen, moesten eerst de schutsluizen in gebruik worden genomen. Dit vanwege de scheepvaartbelangen. In september 1959 werd begonnen met de aanleg van de dam. Deze werd gesloten door middel van eenheidscaissons. Een caisson is een drijvend betonnen bouwwerk dat tot zinken gebracht wordt. Als op 5 mei 1960 de laatste caisson tot zinken gebracht wordt, is er een hels kabaal. Alle boten die op dat moment in de buurt waren loeiden hun sirenes om zo kenbaar te maken dat de afsluiting van de Zandkreekdam een feit is. Veel mensen zijn blij met de nieuwe dam en ook met het meer dat daardoor ontstaat: Het Veerse Meer. Maar de meeste vissers zijn niet zo blij met de afsluiting van het Veerse Meer. De Zandkreekdam ligt aan de rechterkant van het meer, en is dus niet direct met de zee verbonden. Aan de linker kant, die wel met de zee is verbonden, komt de Veerse Gatdam. Hierin is geen plaats voor een sluis en de vissers zijn dus gedwongen om óf een nieuwe haven te zoeken, óf elke dag om te varen via de Oosterschelde om zo via de Zandkreekdam het Veerse Meer te bereiken. De meesten kiezen voor de eerste optie en vinden een nieuwe aanlegplaats in Colijnsplaat. Maar aan deze haven zit één groot nadeel: Er was namelijk alleen een kleine haven aanwezig voor het verladen van landbouwproducten.

Veerse Gatdam
Het Veerse Meer dat ontstaat door de Veerse Gatdam en de Zandkreekdam moet zich in de eerste plaats gaan ontwikkelen tot recreatiegebied. In enkele gebieden komt er een natuurgebied. De Veerse Gatdam ligt aan de linker kant van het Veerse Meer en scheidt dit meer met de Noordzee. De dam ligt op de plek waar het vroegere Veerse Gat was. Vandaar ook de naam: Veerse Gatdam. De Veerse Gatdam wordt de eerste echt moeilijk te bouwen dam. Door het Veerse Gat trekt namelijk elk getij (1 keer eb en 1 keer vloed) zo'n 70 miljoen m³ water. Door deze grote hoeveelheid water en de grote kracht ervan is het bouwen een stuk moeilijker als bij de twee eerder gebouwde dammen. Er zijn ook meer voorbereidingen getroffen dan bij de andere dammen. Ten eerste werd er een asfaltfabriek neergezet. De dam is namelijk voor de veiligheid en sterkte bekleed met een laag asfalt. Ook zijn er ter plekke vier menginstallaties gebouwd. Door de grote hoeveelheid water die bij de dam komt kon er geen gebruik worden gemaakt van de gewone caissons. Er werden speciale caissons ontworpen: de doorlaatcaissons met afmetingen van 45 meter lang, 20 meter breed en 20 meter hoog. Zij zijn gebouwd op een speciaal daarvoor aangelegd terrein. In de caissons zitten schuiven die open waren toen ze in het water geplaatst werden, maar na drie dagen dicht gingen. Ook zitten er houten drijfschotten aan de langste zijden. Deze haalde men, na de caissons gezakt te laten hebben, weg en zo kan het eb en vloed er ongehinderd door heen stromen. Er konden geen normale caissons gebruikt worden omdat deze niet nauwkeurig genoeg weggezet zouden kunnen worden door de grote stroomsnelheden. De dam zelf ziet er als volgt uit: Aan beide zijden zijn er dammen aangelegd. Deze zijn bedekt met een laag asfalt, afkomstig uit de daarvoor gebouwde asfaltfabriek. Na de bouw van de dammen was er nog een gat van zo'n 300 meter over. In dit gat werden zeven doorlaatcaissons tot zinken gebracht. Deze werden afgezonken tussen eerder aangebrachte drempels op de bodem. In april 1961 werd de eerste caisson tot zinken gebracht. De laatste op 24 april. Met steen en grind naast de caissons wordt de kracht van de getijstromen onder controle gehouden. Op 27 april werden de stalen schuiven opengezet. De meeste vissers zijn niet zo blij met de afsluiting van het Veerse Meer. De Zandkreekdam, die een sluis heeft, ligt aan de rechterkant van het meer, en is dus niet direct met de zee verbonden. Aan de linkerkant, die wel met de zee is verbonden, is nu de Veerse Gatdam. Hierin is geen plaats voor een sluis en de vissers zijn dus gedwongen om óf een nieuwe haven te zoeken, óf elke dag om te varen via de Oosterschelde om zo via de Zandkreekdam het Veerse Meer te bereiken. De meesten kiezen voor de eerste optie en vinden een nieuwe aanlegplaats in Colijnsplaat. Maar aan deze haven zit één groot nadeel. Er was namelijk alleen een kleine haven aanwezig voor het verladen van landbouwproducten.

Grevelingendam
Met de bouw van de Grevelingendam wordt de Grevelingen afgesloten. Hierdoor onstaat een zout meer. De Grevelingendam verbindt Goeree-Overflakkee en Schouwen-Duiveland met elkaar. De Volkerakdam is aan deze dam gebouwd.
De Grevelingendam zorgt samen met de Brouwersdam voor de afsluiting van het Grevelingenmeer. Voordat er werd begonnen met de bouw van de Grevelingendam werd eerst een werkhaven aangelegd in Bruinisse. Hier werd ook een bouwput gemaakt voor een schutsluis die later in de dam zal worden aangebracht.
Op hetzelfde moment werd ook begonnen met de aanleg van de dam op de plaat van Oude Tonge die in november 1961 af komt.Nadat deze dam voltooid is zijn er nog drie stroomgeulen te dichten. Een van de drie geulen werd gedicht met eenheidscaissons.De andere twee gaten werden gedicht door middel van de kabelbaan. Dit is voor het eerst in de geschiedenis van de waterbouwkunde dat er gebruik gemaakt werd van dit hulpmiddel. Deze hing boven de dam en stortte, waar nodig, stenen, om zo de dam te verstevigen of een gat te dichten. Deze kabelbaan werd gemaakt in Frankrijk en kostte eigenlijk 5,8 miljoen gulden. Maar deze prijs liep op tot zo'n 8,2 miljoen gulden. Dit werd veroorzaakt doordat de aflevering van de kabelbaan een grote vertraging had opgelopen. En toen de kabelbaan dan eindelijk op de plaats van bestemming was, brak de ruim 9 centimeter dikke kabel waar de stortbak aan moest komen te hangen. Uiteindelijk luktte het toch om de kabelbaan in werk te stellen. Met behulp van de kabelbaan werd een stroombrekende stenen dam in het water aangelegd. Nog voordat de Grevelingendam af kwam werd er al schade aan de dam aangericht. Een januaristorm in 1965 vernietigde een deel van het werk waar op dat moment aan gebouwd werd. Het was nog niet bestand tegen de zware rukwinden van de storm. Maar de schade werd snel hersteld en iets later dan verwacht kwam de dam in april 1965 af.


Brouwersdam
Met het bouwen van de Brouwersdam wordt de Grevelingen afgesloten van de zee. Zo ontstaat het Grevelingenmeer dat zout zal zijn. Deskundigen denken overigens dat het zal verzoeten. De Brouwersdam ligt aan de linker kant van het Grevelingenmeer. Dit meer is ontstaan uit de Brouwersdam en de Grevelingendam. Het scheidt de Noordzee dus met het Grevelingenmeer. Net als de Grevelingendam verbindt deze dijk Goeree-Overflakkee met Schouwen-Duiveland. Bij de Brouwersdam zal er voor de laatste keer gebruik gemaakt worden van de kabelbaan.
De voorbereidingen bestaan uit het aanleggen van twee werkhavens bij Den Osse en West-Repart. De sluiting van de Brouwersdam was een groot karwei: Het gat dat gedicht moest worden was ruim 6 kilometer. De dam zal over de Kabbelaarsbank en Middelplaten lopen. Hier werd ook begonnen met het bouwen van de dam. In 1965 werd aan de Middelplaten begonnen; In 1966 aan de Kabbelaarsbank. De geul tussen de twee platen werd gedicht met zand. In de periode 1967-1969 werd er vanaf deze dam verder gewerkt in beide richtingen. Naar Schouwen-Duiveland en naar Goeree-Overflakkee dus. Het gat dat dan nog te dichten viel, was ± 1,5 kilometer breed. Dit is het grootste gat dat gedicht moest worden sinds het begin van de bouw van de Deltawerken. Het noordelijke sluitgat zal gedicht worden door middel van doorlaatcaissons. De laatste werd op 1 mei 1971 tot zinken gebracht. Eb en vloed kunnen nu ongehinderd doorgaan. Om het zuidelijke gat te dichten werd de kabelbaan weer ingezet. Dit gat werd dus gedicht met keien. Zodra de keien genoeg boven water kwamen werden de schuiven van de caissons gesloten.
Hierna werd bij beide sluitgaten zand gespoten voor de sterkte.

Volkerakdam
De Volkerakdam werd hoofdzakelijk gebouwd om de waterhuishouding in het Volkerak te verbeteren, het afvoeren van ijs en het verbeteren van de verkeerssituatie aan land. De Volkerakdam scheidt het Volkerak van het Hollandse Diep. Ook sluit hij samen met de Haringvlietdam het Haringvliet af.

Iets noordelijker van de Grevelingendam waren waterbouwkundigen al geruime tijd bezig met het voorbereiden van de bouw van de Volkerakdam. Er moest gelukkig geen rekening gehouden worden met sterke getijstromen. Er moesten dus niet zoveel voorbereidingen getroffen worden als bij de Veerse Gatdam waar elke gedijcyclus zo'n 70 miljoen m³ doorheenstroomt. De dam werd in meerdere richtingen aangelegd met als middelpunt Hellegatsplein. Er lopen in totaal drie dammen naar dit plein. De aanleg werd daarom in verschillende werkzaamheden verdeeld. Ten eerste de aanleg van het Hellegatsplein, dat dus het middelpunt van de drie dammen zal worden.
De tweede van de in totaal vier werkzaamheden was de aanleg van een dam over de Hellegatsplaten naar Goeree-Overflakkee. Ten derde werd er een dam in zuidoostelijke richting naar Noord-Brabant aangelegd. Deze dam gaat naar de plaats Willemstad. In deze dijk is een groot schutsluizencomplex gebouwd voor het scheepvaartverkeer tussen Rotterdam en Antwerpen. Ook werd er nog een brug tussen Hellegatsplaat en Hoekse Waard aangelegd. De dam over de Hellegatsplaten naar Goeree-Overflakkee was snel klaar. De bouw van de dam die ongeveer 4,5 kilometer lang is ging zo snel door het ontbreken van lastige getijstromen. In juli 1958 begon men met het opspuiten van zand tegen de dam. Nadat dit was gebeurd bleef er nog een kleine geul over, het Ventjagersgat. Dit gat werd in februari 1959 gedicht door middel van zand. In juni 1964 was ook de weg over de zeedijk af.
Omdat het Volkerak een van de drukst bevaren wateren in Nederland is moest er een schutsluis komen in de Volkerakdam om zo de scheepvaart ongehinderd door te laten gaan. Omdat het Volkerak een onderdeel is van de belangrijkste handelsroute tussen Antwerpen en Rotterdam moest er ook overlegd worden met België over de toekomstige sluizen in de dam. Er kwamen in totaal drie sluizen met een lengte van 320 meter en een breedte van 24 meter. In juli 1960 startte de voorbereidingen die bestonden uit het aanleggen van een bouwput. In januari 1962 kon er begonnen worden met de aanleg van de drie schutsluizen. In 1965 was het werk ver klaar. Toen werd er ook begonnen met de aanleg van de dam in het Volkerak, die werd gesloten met doorlaatcaissons (zie Veerse Gatdam). In 1969 was het karwei af en was het Volkerak afgesloten.


Haringvlietdam
De afsluiting van het Haringvliet bracht twee voordelen. Ten eerste wordt het zoete rivierwater beter verdeeld. Ten tweede wordt een groot gebied beter beveiligd tegen de zee. De Haringvlietdam scheidt het Haringvliet van de Noordzee en verbind Zuid-Holland met Goeree-Overflakkee. Voordat er kon worden begonnen met de bouw van de Haringvlietdam moest eerst het overtollige Rijn- Maaswater en het drijfijs worden afgevoerd. Dit werd gedaan door middel van een groot spuisluizencomplex. Deze had een doorstroombreedte van ±1000 meter. Hier kan maximaal 25.000 meter³ per seconde doorheen stromen. Naast deze spuisluizen werd ook nog een schutsluis gebouwd. In februari 1952 zijn de eerste beginselen van de nieuwe ringdijk te zien. In november 1957 is de bouw van de ringdijk voltooid. In november 1958 begonnen de werkzaamheden aan de bouw van het eerste spuisluizencomplex. Voordat er begonnen kon worden met de bouw moest er eerst geheid worden. Na het heiwerk dat in mei 1961 af was werden er pijlers op de palen gebouwd waar later de sluisdeuren tussen werden gehangen. Over de sluis kwam een weg met een breedte van 22 meter. Een groot deel van de kosten voor de spuisluizen werd betaald door Rijkswaterstaat. Intussen is er ook al een tweede bouwput aangelegd, voor de bouw van de schutsluis, in de vorm van een tijdelijk eiland midden in de Haringvliet.
In 1966 zijn de stalen schuiven tussen de pijlers aangebracht en in 1969 is ook de automatische bediening in het centrale bedieningsgebouw geïnstalleerd. Na de voltooiing van de sluiscomplexen was de aanleg van de dam aan de beurt. Eerst werden de twee openingen aan de Goereese zijde gedicht. Dat gebeurde door het opspuiten van zand en door aanleg van twee bruggen over de Zuiderdiepboezem.
Hierna resteerde er nog een gat met een diepte van zo'n 20 meter in het Rak van Scheelhoek. Bij de aanleg van deze dam werd weer gebruik gemaakt van de kabelbaan.

Stormvloedkering Oosterschelde (Oosterscheldedam)
Het afsluiten van de Oosterschelde heeft als reden het beschermen van het achterliggende land. De Oosterscheldedam scheidt de Noordzee van de Oosterschelde. Het verbindt de eilanden Schouwen-Duiveland en Noord-Beveland met elkaar. In de tijd van de bouw van de Oosterscheldedam werden enkele punten in het Deltaplan veranderd. Dit om de kosten te verminderen. Ten eerste werd besloten dat de Oosterschelde niet helemaal dichtgaat. De dam zal grotendeels openblijven door middel van een unieke waterbouwkundige constructie. Een andere wijziging in de plannen is de volgorde van afsluiting. Gepland was eerst de Oosterscheldedam te bouwen en daarna de Brouwersdam. Maar dit werd bijgesteld en dus werd eerst de Brouwersdam gebouwd. Ook werd het plan om in de benedenmond van de Oude Maas een stuw te bouwen geschrapt. En ook een inlaatwerk in de Volkerakdam bleef achterwege. De bestaande dijken langs de Westerschelde, Rotterdamse Waterweg, Nieuwe Maas en Hollandse IJssel werden met een meter verhoogd. Deze zijn nu op Deltahoogte en hebben een overstromingskans van één op de 4000 jaar. Het originele plan was om de Oosterschelde af te sluiten door middel van een stormstuwcaissondam. Maar begin 1976 kwam vast te staan dat dit niet mogelijk was in verband met de kosten. Maar ook technische redenen deden besluiten het idee te veranderen. Het volgende probleem was nu: Wat voor dam gaat er nu gebruikt worden om de Oosterschelde af te sluiten? Niet alleen technici bogen zich over deze kwestie; ook onder politici was er een discussie over deze kwestie losgebarsten.
Veel kamerleden wilden in plaats van de Oosterschelde af te sluiten, alle dammen op deltahoogte brengen. Zo werd geld bespaard, maar de Oosterschelde bleef open. Minister van Verkeer en Waterstaat Westerterp wilde dus niks van dit idee horen.
Ook andere organisaties gingen zich er mee bemoeien en deden er alles aan om hun standpunt te bereiken. Zo vond de Provinciale Waterstaat Zeeland dat het verhogen van alle dijken een immens groot karwei was, dat zeker 20 jaar zal gaan duren.
De stichting Dijkverhoging Oosterschelde vond juist dat de reeds bestaande dammen moesten worden verhoogd en de Oosterschelde opengelaten moest worden. In mei 1976 zei minister Westerterp in een interview voor de NOS dat een pijlerdam haalbaar was binnen de kostenmarge en vóór 1985. De minister had met dit optreden de Provinciale Staten van Zeeland achter zich gekregen. Deze drong er nu op aan om zo snel mogelijk een pijlerdam te bouwen. De Kamer had nu twee mogelijkheden: Een pijlerdam met een doorstroomopening van 20.000 m² en een getijverschil bij Yerseke van 3,1 meter. De andere mogelijkheid was een pijlerdam met een doorstroomprofiel van 12.000 m² en een getijverschil van 2,3 meter bij Yerseke.
De regering koos de tweede optie. Dit vooral door de kosten van de dam: Fl 2,9 miljard voor de tweede optie tegen Fl 3,16 miljard voor de eerste. Bij de bouw van de


Oosterscheldedam werden veel verschillende boten gebruikt die speciaal voor de aanleg van deze dam waren ontwikkeld en gebouwd. Hieronder een overzicht van de belangrijkste boten die gebruikt werden. 'De Sliedrecht' was de eerste boot die ten behoeve van de Oosterscheldedam moest gaan werken. Deze boot is een zuiger en haalde slappe delen van de bodem weg. 'De Cardium' zoog de oppervlakte van de bodem vlak en legde hierop de boven- en ondermatten. Op het moederschip 'Wijker Rib' lag het onderwater-rupsvoertuig 'Portunus'. Deze is uitgerust met een camera en kan controleren of de matten goed gelegd zijn. Het schip dat de pijlers van de bouwput naar de plaats van bestemming bracht was de 'Ostrea'. Deze boot was speciaal voor deze klus ontwikkeld. De boot heeft in het dek een groot gat zitten waardoor de pijlers werden afgezakt. Eerst werden de drie werkeilanden aangelegd waarvan Neeltje Jans de grootste en belangrijkste was. Hier werden de belangrijkste onderdelen zoals pijlers in elkaar gezet. Maar er moesten nog meer voorbereidingen worden getroffen. De bodem was op sommige stukken namelijk erg slap. Hier kon niet (goed) op worden gebouwd. Deze stukken werden weggezogen met de Sliedrecht. Met diverse stortschepen werd hierna nieuw zand in de sleuven aangebracht. Dit zand werd later verdicht tot een hoogte van 15 meter met de Mytilus. Nu kon het eerste echte werk beginnen. De Cardium legde de onder- en bovenmatten op de bodem. Hier zouden later de pijlers op geplaatst worden. Voor het controleren van de matten was er op het moederschip Wijker Rib een onderwater voertuig aanwezig met een camera erop. Deze kon dus met de camera controleren of de matten juist waren aangelegd. Nu kon het werk boven water beginnen. Als eerst werden de pijlers, die eerder op Neeltje Jans waren gemaakt, opgehaald van de bouwdok door de Ostrea. Hierna vervoerde de speciaal ontworpen boot de pijlers naar de plaats van bestemming. Nu kon het plaatsen beginnen. Dit was een secuur werk. De Ostrea werd dan ook omringd door andere boten die de afmering van de Ostrea regelden. De pijlers werden neergelaten door het gat dat in het dek van de Ostrea was gemaakt. Maar er kwam meer bij kijken. Omdat de pijlers liefst tot op de centimeter nauwkeurig moest worden neergezet, moesten veel voorbereidingen worden getroffen. Men moest weten wat het weer ging doen. Daarom werden er meerdaagse weersvoorspellingen gemaakt door de KNMI in Zierikzee. En door de onregelmatigheden in de bodem van de Oosterschelde moest een route uitgezet worden waar de Ostrea langs kon varen. Er moesten grote omwegen gemaakt worden bij Roompot en Hammen. De pijlers konden alleen worden gezet tijdens kentering om zo de pijlers nauwkeurig neer te kunnen zetten. Na de plaatsing van alle pijlers moesten er nog meer werkzaamheden worden verricht aan de pijlers. Deze werden gedaan met verschillende voertuigen en voor al deze voertuigen moesten aparte lagen worden aangebracht op de pijlers. Eén van de belangrijkste werkzaamheden aan de pijlers was het ondergrout maken van de pijlers. Dit wil zeggen dat de ruimte tussen de funderingsmat en de onderkant van de pijlervoet wordt opgevuld met een mengsel van zand, cement en water. Dit gebeurt dus van boven af. Door deze maatregel ontstond er een goede aansluiting van de pijler op de fundering. Nadat de sterkte van de pijlers in orde was, kon er begonnen worden met de aanleg van de verkeersweg die de eilanden Schouwen-Duiveland en Noord-Beveland met elkaar zullen verbinden. Voordat er begonnen kon worden met de echte weg te bouwen moesten er eerst verkeerskokers worden aangebracht op de pijlers. Deze kokers zijn hol en erin bevindt zich de machinekamer van de schuiven die later zullen worden geplaatst. Er werden in totaal 62 verkeerskokers gemaakt met afmetingen van 45 meter lang, bovenaan 9,25 meter breed, onderaan 6,8 meter breed en een hoogte van 3,65 meter. Het inrichten van de controlekamers in de kokers vergde vijf weken per koker. Tegelijkertijd met de bouw van de verkeerskokers worden in Cats de in totaal 124 hamerstukken gebouwd. Ze zijn ontworpen om de pijler op de plaats van de ophangingen van de schuiven te verhogen. Later zullen hier bovenop dus de schuiven komen te hangen. In augustus 1984 werd de eerste schuif geplaatst door de Talklift IV. Deze schuiven zijn samengesteld uit vier onderdelen: Ten eerste de waterkerende beplating van slechts 10 millimeter dik. Deze beplating komt aan de Oosterscheldezijde van de kering. De draagconstructie van de buizen zit aan de Noordzeezijde. Het hoofddraagsysteem bestaat, afhankelijk van de hoogte van de kering uit twee of drie vakwerkliggers. De hoofdliggers zijn met elkaar verbonden door verticale vakwerken. Alle belastingen (verval, golf, golfklap) op de horizontale en verticale draagsystemen worden afgevoerd naar de eindkokers. Deze dragen het vervolgens weer over aan de pijlers.
Niet iedere schuif heeft dezelfde hoogte. Voor de rest zijn alle schuiven gelijk aan elkaar. Nadat de Taklift IV de schuiven in de kering heeft aangebracht kon er worden getest of de keringen hun werk wel deden. Het openen en sluiten van de schuiven zal gebeuren met behulp van dubbel werkende hydraulische cilinders. Er zijn in totaal dus 124 cilinders nodig. Naast de cilinders is er ook een bewegingswerk ontworpen waarbij gebruik gemaakt wordt van tandheugels en rondsels. Dit ontwerp werd gekozen doordat het goedkoper is, makkelijker in onderhoud, een betere vormgeving heeft en omdat de bewaking op afstand eenvoudiger is. Naast de cilinders bestaan de bewegingswerken ook uit elektrisch aangedreven pompaggregaten, die zijn opgesteld in de machinekamers in de verkeerskokers. Dit systeem voorkomt het scheefzakken van de schuiven tijdens het zakken hiervan. Om de schuiven te bewegen wordt door het pompreggregaat olie onder druk naar de cilinders gevoerd en vrijwel drukloos van de cilinders afgevoerd naar een olietank. In geopende toestand hangt de schuif op twee oliekolommen in de bijbehorende cilinders. De sluitingstijd van de schuiven is 3 millimeter per seconde. Om de grootste schuif te dichten is ruim 1 uur nodig. Voor een sluiting van een schuif is een elektrisch vermogen nodig van maximaal 4000 kVA. Hiervoor werd een dieselcentrale gebouwd. De dieselmotoren kwamen van de bestaande centrale op Neeltje Jans. De centrale kwam in het centrale bedieningsgebouw van de kering. Dit gebouw is genoemd naar de vroegere directeur-generaal van Rijkswaterstaat Topshuis.

Neeltje Jans - Werkeiland bij de Oosterscheldedam
Voordat er werd begonnen met de bouw van de Oosterscheldedam werd eerst een werkeiland aangelegd waar alle onderdelen in elkaar werden gezet. Dit eiland kreeg de naam Neeltje Jans. Voor de reden van deze naam zijn twee verhalen. Het eerste verhaal vertelt dat het eiland is vernoemd naar de platen waar Neeltje Jans op werd gebouwd. Deze platen zouden zijn vernoemd naar een schip dat rond 1780 zou zijn vergaan nadat hij op de platen (die vlak bij de haven liggen) was gevaren.
Een ander verhaal is het verhaal van de godin der zee in de Keltische tijd, Nehalenia. Haar volksnaam zou Neeltje Jans zijn geweest. Ze had haar kasteel gebouwd op deze plaat. Nadat in 1986 de Stormvloedkering in de Oosterschelde werd voltooid, werd dit eiland gebruikt om er een museum op te bouwen over de Deltawerken en met name over de Oosterscheldedam. Er werd een groot gebouw geplaatst waar het museum in zou komen. Ook kwam er een waterspeelplaats waar kinderen op diverse toestellen kunnen spelen.

St. Philipsdam
De St. Philipsdam maakt deel uit van de compartimenteringwerken en dient dus om de waterhuishouding achter de Oosterscheldedam in stand te houden. De St. Philipsdam is een splitsing van de Grevelingendam en verbindt Goeree-Overflakkee met Tholen. Ook sluit het samen met de Volkerakdam het Volkerak af. Het tracé voor de Philipsdam is in twee stukken geknipt. Het noordelijke deel loopt vanaf het sluizencomplex in het Volkerak naar de aansluiting op de Grevelingendam. Het zuidelijke deel loopt vanaf het sluizencomplex richting St. Philipsland. Er was gekozen voor een zo oostelijk mogelijke aansluiting op St. Philipsland om zo weinig mogelijk landbouwgronden te doorsnijden. Tussen werkeiland en St. Philipsland werd een 700 meter lange hulpbrug aangelegd voor de aan- en afvoer van personeel en materiaal.
Op de Philipsdam werd een autobaan en een fietspad aangelegd. Over het sluizencomplex kwam een hoge brug met een lengte van ongeveer 800 meter. De brug ligt op een hoogte van ongeveer 18,50 meter boven NAP. De doorvaarhoogte bij de duwvaartsluizen is ongeveer 14,50 meter. Bij de noordelijke duwvaartsluis kwam een beweegbare basculebrug. Om het zoutgehalte te kunnen beheersen is er in de Grevelingendam een doorlaatmiddel aangelegd. De doorlaathoeveelheid is in totaal zo'n 80 meter³ per seconde.

Oesterdam
De Oesterdam maakt, net als de St. Philipsdam deel uit van de compartimenteringwerken en dient dus ook om de waterhuishouding achter de Oosterscheldedam in stand te houden. De Oesterdam verbindt de eilanden Tholen en Zuid-Beveland. De dam ligt aan de rechter zijde van de Oosterschelde. De Oesterdam krijgt drie damvakken: Zuid, Marollegat met daarin het gelijknamige sluitgat en Speelmansplaten, met daarin als sluitgat het diepe Tholense Gat. In het noorden maakt de dam een slinger die nodig is om het Tholense Gat te kunnen sluiten zonder dat de scheepvaart hier veel last van heeft. Ook houdt de dam hierdoor verband met de aansluiting van de weg over de Oesterdam op het Tholense wegennet. Het hoogste punt van de Oesterdam is 5,6 meter boven NAP. Op de dam werd een verkeersweg en een fietspad aangelegd. In de Oesterdam is oorspronkelijk een vrij grote sluis opgenomen, de Bergse Diepsluis. Om deze sluis te bouwen werd even ten zuiden van het Tholense Gat een werkeiland aangelegd. De sluis, met beweegbare brug, is nodig om het gebied ten oosten van de Oesterdam bereikbaar te houden voor de kustvaart. Er waren strenge eisen gesteld aan de scheiding van de zoute Oosterschelde en het zoete Zoommeer nabij Bergen op Zoom. Het zoutgehalte in de kom van de Oosterschelde is van extra belang vanwege de dichtbij gelegen schelpdiercultures. Om deze dieren in dit gebied te behouden werd er in plaats van de Bergse Diepsluis een liftsluis gebouwd. Die bestaat uit een ruime betonnen sluiskolk gevuld met zoet water. Hierin bevindt zich de lift : een stalen bak met zout water die op en neer kan bewegen. Zo blijft er een scheiding tussen het zoete water onder en naast de bak het zoute water. Het zoutgehalte kan in stand gehouden worden door bij een tekort aan zout de bak in het zoete water te laten zakken. Maar minister Smit-Kroes moest bezuinigen en schrapt na overleg met de Tweede Kamer de te dure liftsluis. Hiervoor in de plaats kwam slechts een kleine jachtsluis. Ook de werkzaamheden aan het laatste te dichten gat, het Tholense Gat werden vertraagd door de bezuiniging. In plaats van een steensluiting werd het gat gedicht met zand.


Markiezaatskade
De Markiezaatskade is voornamelijk gebouwd om technische en waterbouwkundige redenen. Achter de toekomstige Oesterdam werd de komberging vrijwel gehalveerd. Dit vergemakkelijkte de aanleg van de Oesterdam. Ook op het gebied van milieu biedt de Markiezaatskade een groot voordeel. Hij scheidt het water in het Markiezaat van het Zoommeer. Beide meren zijn zoet. De Markiezaatskade ligt in het verdronken land van Markiezaat van Bergen op Zoom. Het ligt net achter de Oesterdam. De aanleg van de Markiezaatskade viel erg tegen. Deskundigen dachten dat het een makkelijke klus zou worden, maar dit project werd een mislukking. Tijdens het uitvoeren van de bouw van het zuidelijke damvak deden zich onverwachtse doorpersingen in de grond voor. Door deze doorpersingen zonk het net opgespoten zand telkens in de bodem. Ook kwamen er bij het opspuiten van het zand grote brokken veen naar boven. Bij het aanleggen van de noordelijke kade gebeurde hetzelfde. De doorpersingen hadden een grote vertraging als gevolg. Om de kade toch te dichten moesten eerst verbeteringen in de grond worden aangebracht. Het dichten had haast. Er ontstonden in het Markiezaat namelijk tijdens de bouw lastige stromingen. De lastige stromen leidden in vier maanden tijd tot zes scheepsongevallen. In maart 1982 was de Markiezaatskade gedicht. 's Ochtensvroeg op 11 maart sloeg het noodlot toe. Een stormvloed sloeg een gat van 150 meter breed in de dijk. Er werden zinkstukken gebruikt om de hoogspanningsmasten te beschermen. Om de stroming in het Markiezaat te verminderen werd het gat vergroot tot 250 meter. Opnieuw herstel van de dijk werd gedaan door middel van een hoefijzervormige sluitkade. Tijdens het herstel deden zich weer onverwachte ontgrondingen voor. Deze werden verholpen door bestortingen en bezinkingen van betonblokken. De dijk werd uiteindelijk in 1983 definitief gedicht. Via een doorlaatsluis kan het contact tussen het Zoommeer en de Markiezaatskade in stand blijven.

Bathse Spuikanaal en Spuisluis
Het Bathse Spuikanaal werd aangelegd om, na het gereedkomen van de Compartimenteringwerken, het waterpeil en de waterkwaliteit in de nieuwe randmeren Volkerak, Eendracht, Zoommeer en de Markiezaatskade te kunnen beheersen. Ook vormt het Spuikanaal het lozingsmiddel op de Westerschelde.
Het Bathse Spuikanaal ligt aan de hals van Zuid-Beveland en mondt aan de noordkant uit tussen de Oesterdam en de Markiezaatskade. Aan de zuidkant komt hij uit in de Westerschelde. Waar moest rekening mee worden gehouden? Op de plek waar het kanaal zou gaan komen, liepen naast een aantal wegen en een spoorlijn, ook een afwateringskanaal, een aantal bundels stroomdraden, de hoogwaterkering langs de Westerschelde en een aantal leidingen naar de westzijde van de Kreekraksluizen. Voor de leidingen waren bruggen nodig en deze werden gebouwd nog voordat begonnen werd met het graven van het kanaal. Ook voor de treinverbinding werd een brug gemaakt. Dit gebeurde 's nachts om het treinverkeer zo min mogelijk te hinderen. Een zeer uitzonderlijke voorbereiding was het opgraven van explosieven die uit de Tweede Wereldoorlog afkomstig waren. De Kreekrakdam was namelijk een groot slagveld geweest. Het is de bedoeling om het overtollige water af te voeren naar de Westerschelde door middel van een spuisluis. Het voordeel van deze sluis is dat er geen pompen nodig zijn. Het water heeft een vrije val.
Maar de sluis is niet alleen gebouwd voor het overtollige zoete water af te voeren; ook moet de sluis bij hoge waterstanden het zoute water van de Westerschelde keren zodat dit niet in het (zoete) Spuikanaal komt. Bij de bouw van de dam werden ook hoge eisen gesteld aan de vormgeving ervan. Dit moest in het landschap passen en strak vormgegeven zijn.

Maeslantkering
De Maeslantkering hoort niet bij de Deltawerken of de Compartimenteringswerken. Deze werd namelijk gebouwd als gevolg van de Stormvloedkering in de Hollandse IJssel. Omdat deze rivier door de lager gelegen delen van Nederland stroomt is het belangrijk dat deze goed beschermd is. De Maeslantkering ligt in de Nieuwe Waterweg. Deze rivier loopt in de lager gelegen delen van Nederland net onder Rotterdam. Omdat de Hollandse IJssel door de laagste delen van Nederland loopt moest er een goede stormvloedkering in de Hollandse IJssel komen om zo de bewoners van dit dichtbevolkte gebied te beschermen. Dit werd de Stormvloedkering Hollandse IJssel. Als gevolg op deze kering werd de Maeslantkering gebouwd. Ook deze dam was erg belangrijk en daarom werden zes bedrijven gevraagd om een ontwerp te maken voor de Maeslantkering. Het ontwerp dat uiteindelijk is gekozen kwam van de Bouwcombinatie Maeslant Kering(BMK). Hun ontwerp werd gekozen door de grote voordelen die hieraan zaten. De stormvloedkering zou er als volgt uit gaan zien: De kering bestaat uit twee halfronde 'deuren' die aan de oevers met een scharnierpunt worden vastgemaakt. Het grootste voordeel van deze kering is het feit dat de deuren bij rustig weer in de oever liggen waardoor het onderhouden van de sormvloedkering een stuk makkelijker werd. Andere voordelen van deze kering waren het eenvoudig te bedienen bedieningsmechanisme en de makkelijke constructie van de kering. Nadat in 1989 het contract was getekend, werd in 1991 begonnen met de bouw van de Maeslantkering. In 1992 was de bouw van de bouwdok klaar. Als in 1995 de scharnierpunten gereed zijn is men al ver klaar met de bouw van de kering. In 1997 werden de deuren met behulp van een constructie aan de scharnierpunten gehangen. In datzelfde jaar werd ook de eerste test uitgevoerd.
De deuren worden gedicht met een speciaal ontwikkeld systeem dat in 1996 werd geïnstalleerd. De Maeslantkering bestaat uit twee deuren. Deze zijn door middel van stalen armen aan scharnierpunten verbonden die op beide oevers staan. In de oevers zijn geulen gemaakt, de zogenoemde parkeerdokken, waar de kering in komt te liggen tijdens opening van de deuren. Als er een waterstand van 3 meter boven NAP wordt verwacht in Rotterdam moeten de deuren sluiten. Dit gebeurt met de computer van de stormvloedkering, de BOS (Beslis en Ondersteunend Systeem). Deze stuurt een signaal naar de BES (Besturingssysteem) die dan vervolgens de deuren laat sluiten. Bij stormvloed worden de parkeerdokken vol water gelaten. De deuren zijn hol dus deze gaan drijven. Hierdoor kunne de deuren gedicht worden.

Als de deuren dicht zijn worden de holle ruimten volgepompt met water. Hierdoor gaan de deuren zinken en sluit een gat van 360 meter af. Nadat het gevaar geweken is worden de deuren weer leeggepompt. Zo gaan ze drijven en kunnen ze weer terug in de parkeerdokken.

Ontpoldering?
In 1996 wordt gepraat over het maken van nieuwe natuurgebieden langs de Westerschelde. Ze dienen als compensatie voor de natuurschade die door het verdiepen van de vaargeul in de zeearm is ontstaan. Een verdieping, die op dringend verzoek van de Belgen wordt uitgevoerd, om grotere schepen in de haven van Antwerpen te kunnen ontvangen. Er verdwijnt buitendijkse natuur en Rijkswaterstaat wil die als het even kan ook buitendijks herstellen. Daartoe wordt het idee van ‘ontpoldering’ gelanceerd. Het teruggeven van land aan de zee. In een aantal poldergebieden, liefst met een slechte kwaliteit landbouwgrond, op gecontroleerde wijze het getij weer toelaten. Het idee wordt nogal abrupt gelanceerd tijdens de negen voorlichtingsbijeenkomsten, die 3000 bezoekers trekken. De commotie laait hoog op, vooral de boeren trekken fel van leer. Ze willen geen grond afstaan aan het water, is hun boodschap. Boeren-voorman H. van der Maas, demagoog van het oude stempel, roept herinneringen op aan de watersnood. Het NOS-journaal maakt de emoties compleet los, door een protesterende boer aan het woord te laten, met op de achtergrond beelden van 1953. Gedeputeerde J.G. van Zwieten, die het natuurherstel moet verkopen, wordt met hoon overladen. ‘U bent zeker geen Zeeuw, u kunt beter vertrekken,’ bijt fruitteler C. Hamelink hem toe. De boodschap is duidelijk: echt Zeeuwen verzinnen geen ontpolderingsplannen laat staan dat een echte Zeeuw daarmee de boer op gaat. Die weet wel beter. De gedeputeerde kiest eieren voor zijn geld; de ontpolderingsplannen verdwijnen van tafel. Opinieonderzoek wijst uit hoe verstandig dat is. Natuurherstel in de Westerschelde? Prachtig. Daarvoor ontpolderen? Nimmer! Dat zijn belangrijkste gevolgtrekkingen uit de enquete. Het verhaal van de brullende, worstelende en de ziedende zee ontzwemmende leeuwen heeft de overhand. Geef nooit prijs wat met veel moeite gewonnen is, luidt de boodschap. Dat prijsgeven tot een andere vorm van gewin kan leiden, natuurherstel, is een overweging die daar slecht bij past. Emoties schuiven over de rede. Van gezagstrouwe Zeeuwen is weinig te merken. In de jaren na de ontpolderingsslag, als iedereen heeft begrepen dat niet zomaar dijken worden doorgestoken, verschijnt de ontpoldering weer op de agenda, alleen wordt het dan niet meer zo genoemd. Uit nieuw opinieonderzoek blijkt dat dan een meerderheid van de Zeeuwen zoute natuurgebieden wil accepteren. Als in 2001 het plan voor de Westerschelde Container Terminal uitkomt, zit daarin een voorstel voor natuurcompensatie, waarbij de Schorerpolder bij Ritthem terug wordt gegeven aan de Westerschelde. Daar komen geen afwijzende reacties op.

Zo’n 15 jaar na het gereed komen van de Deltawerken komen er in de wateren kwalen bovendrijven. Zoals zeesla in het Veerse meer, blauwalgen in het Volkerak en Zoommeer, en zandhonger in de Oosterschelde. Het zijn effecten waaraan bij het uitvoeren van de plannen nooit is gedacht. Zo ontstaan doordat de dammen harde scheidingen tussen de verschillende wateren vormen. Waar vroeger zoet en zout harmonieus in elkaar overvloeiden, zijn er nu abrupte barrieres. En dat leidt er toe dat een aantal Deltawateren 50 jaar na de ramp ziek is.

Behalve een zieke Delta, doet zich ook de vraag voor op welke wijze in de 21ste eeuw de veiligheid in de Delta gewaarborgd kan blijven. Klimaatverandering en zeespiegelrijzing zorgen voor nieuwe overstromingsrisico’s. Waakzaamheid is geboden. Technisch gezien zijn dijkverhoging en duinverzwaring afdoende antwoord. Andere mogelijkheid is het inrichten van brede waterkeringen, een soort inlaagconstructies, met een breed voorland in het water en een opvanggebied achter de eerste zeewering. Hogere dijken of brede waterkeringen hebben grote invloed op de omgeving. Blijft dat maatschappelijk aanvaardbaar? Temeer daar de druk op de kuststrook toeneemt: wonen, recreëren, natuurontwikkeling.

Deltaplan-plus
Een toekomstvisie voor de Deltawateren moet uitkomst bieden. Is het toeval dat die in 2003, het herdenkingsjaar van de ramp, door de provincies Zeeland, Zuid-Holland en Noord-Brabant wordt vastgesteld? De voor de hand liggende oplossing is herstel van de natuurlijke dynamiek die bij een estuarium als de Delta hoort. Ofwel: zoveel mogelijk terug naar vroegere situaties, zonder daarbij de veiligheid prijs te geven. Het betekent de verschillende wateren weer met elkaar in verbinding te brengen, de harde grenzen tussen zoet en zout verzachten en de buitengesloten grote rivieren opnieuw toelaten. Zeg maar de puntjes op de i zetten, een Deltaplan-plus. Het gaat om verstrekkende en kostbare ingrepen, met een grotere impact dan het Deltaplan. Herstel van de estuarine dynamiek biedt wel een wenkend perspectief. Is het een droombeeld? Schone rivieren stromen weer door alle Deltawateren naar zee. De compartimentering tussen wateren is in feite opgeheven. De polders blijven polders, op een veilige manier beschermd tegen het water. Langs de kust van West-Zeeuws-Vlaanderen en Zuidwest-Walcheren is de waterkering verbreed. De veiligheid langs de Westerschelde wordt vergroot door aanleg van brede voor- en achterlanden. Stormvloedkeringen in Oosterschelde, Grevelingen en Haringvliet krijgen getijdenenergiecentrales. Het Kreekrak tussen Wester- en Oosterschelde wordt in ere hersteld, als een groene rivier, met een landbouwkundige functie rondom en dienst doende als overlaat bij extreem hoge waterstanden. De veiligheid in de kom van de Westerschelde en van Vlaanderen langs de Zeeschelde, vooral bij Antwerpen, kan door dit project beter worden gegarandeerd. Naast herstel van het Kreekak wordt nog een aantal verbindingen tussen afzonderlijke wateren hersteld of nieuw aangelegd. Het Sloe tussen Walcheren en Zuid-Beveland, de Zoute Kreek tussen Veerse Meer en Oosterschelde, een verbinding over Goeree-Overflakkee tussen Grevelingen en Haringvliet (de Scharrezee). Markiezaatsmeer en Binnenschelde bij Bergen op Zoom vormen een geheel met het Zoommeer. Op het Krammer-Volkerak keert het getij terug. Een aantal voormalige, afgedamde getijgeulen krijgt weer verbinding met het zoute buitenwater; de Braakman, het Zwake in de Zak van Zuid-Beveland, de Pluimpot op Tholen en de Zwarte Polder aan de kust van West-Zeeuws-Vlaanderen. Ook op andere plaatsen is het contact tussen binnen- en buitendijks water hersteld. Zo ligt Sluis weer aan zee en is het Zwin een estuarium dat zichzelf op diepte houdt, door uitwisseling van Noordzeewater en (Zeeuws-) Vlaams polderwater.

Scheepvaart
De beroepsscheepvaart wordt geconcentreerd op het Schelde-Rijnkanaal, het kanaal door Zuid-Beveland en het kanaal Terneuzen-Gent. De verbinding in het westen van de Grevelingen met het Haringvliet, de Scharrezee, is vooral voor de recreatievaart, zodat de druk op het Volkerak en het Hollands Diep vermindert. Alternatief is een rechtstreekse verbinding met de Noordzee. Kruisingen met wegen mogen geen obstakel vormen voor wegverkeer. Dat houdt in het verhogen van bruggen en het aanleggen van aquaducten. Door verschuiving van havenactiviteiten richting zee, zoals een Westerschelde Container Terminal, is verder verdieping van de Westerschelde onnodig.

Visserij
Door de hele Delta worden ecologische verbindingszones aangelegd of hersteld. Er ontstaat een natte, blauwe as door het gebied. Wegvallen van de compartimentering draagt daaraan bij. De kraamkamerfunctie voor de visserij verbetert. Door geleidelijke zout-zoet overgangen wordt de zaadval van mosselen sterker en trekvissen kunnen weer in en uit. De visserij mag niet meer oogsten dan de natuur opbrengt en dient duurzaam karakter te krijgen.


Klimaatsverandering en de zeespiegel
Mensen zijn grote vervuilers. Fabrieken en auto's blazen koolstofdioxide uit (CO2). Normaal gesproken maken bomen en planten hier zuurstof van. Maar omdat wij veel bomen en planten kappen, zijn er te weinig bomen en planten om de schadelijke koolstofdioxide om te zetten in zuurstof. Een extra probleem is dat er steeds meer vervuilende fabrieken en auto's komen en die blazen nog meer koolstofdioxide in de lucht. Al deze koolstofdioxide blijft hangen in de atmosfeer. Zonnestralen verwarmen de aardkorst. Normaal gesproken worden de stralen weerkaatst. Omdat er zoveel koolstofdioxide in de atmosfeer zit, kan de aarde de zonnestralen minder goed weerkaatsen. De warmte blijft in de atmosfeer hangen. De aarde wordt warmer, dit is hetzelfde effect als in een broeikas. Daarom noemen we dit het broeikaseffect. Door het broeikaseffect stijgt ook de zeespiegel. Het ijs van de polen en gletsjers smelt. Al dat ijs wordt water en moet door rivieren en zeeën opgevangen worden. Daardoor stijgt wereldwijd het waterniveau van zeeën. Dit gaat heel langzaam, maar het is zeker dat de zeespiegel stijgt. Het KNMI verwacht dat in het jaar 2100 de zeespiegel tussen de 20 en 110 cm gestegen is. Het wordt 1 tot 6 graden warmer op aarde. Ook moeten we er rekening mee houden dat de rivieren vaker extreem grote of extreem kleine hoeveelheden water zullen aanvoeren. Daarnaast komen er meer en zwaardere stormen voor en is er vaker sprake van extreme regenval. Nog een probleem is dat het water op de aarde warmer wordt. Warm water neemt meer ruimte in dan koud water. Hierdoor worden de rivieren en zeeën nog voller. Hierdoor kunnen meer overstromingen voorkomen.

Het overstromingsgevaar wordt nog meer vergroot, omdat de Nederlandse bodem langzaam maar zeker daalt. Deze daling ontstaat door verschillende oorzaken. In Nederland bouwen we steeds meer. Waar wegen worden aangelegd en huizen en kantoren worden gebouwd kan het regenwater niet de grond in. We bouwen ook steeds meer op plaatsen waar we dat beter niet kunnen doen. Waar we gas en andere delfstoffen uit de bodem halen klinkt de grond in elkaar. In grote delen van Nederland bestaat de bodem uit veen die als een plumpudding in elkaar kan zakken. Je kunt het ook vergelijken met een spons. In de toekomst moeten we water meer de ruimte gaan geven. Rijkswaterstaat verwacht voor het jaar 2050 dat de bodem van Laag-Nederland tussen de 2 en 60 cm zal zakken. Hoog-Nederland zal daarentegen 2 cm of meer stijgen.

Eeuwige strijd
In ons land hebben we altijd moeten strijden tegen het water. Ondanks steeds terugkerende overstromingen hebben we land op het water veroverd. Als bouwers van dijken en dammen werden we wereldberoemd. Nederland werd het land achter de dijken.
In de 21e eeuw zullen we dijken en duinen moeten blijven verhogen om het water te kunnen keren. Ook gemalen zullen steeds krachtiger moeten worden om het overtollige water af te voeren. Dit komt omdat de zeespiegel blijft stijgen en de lage delen van Nederland dalen. Ook vanuit het land neemt de druk op de kust toe. Kustplaatsen groeien hard. Toeristen kijken liefst vanuit hun hotelkamer op de zee. Op die plaatsen wordt het moeilijker de duinen of dijken te verzwaren.

Klimaat en zeespiegel
Door klimaatsverandering krijgen we in de toekomst te maken met periodes waarin een tekort of een overvloed aan water is. In periodes van droogte moeten we proberen water te vast te houden. Dit kan o.a. door allerlei buffers aan te leggen. Als er een teveel aan water is moeten we proberen dit water snel af te voeren of te bergen in overloopgebieden. Bewoners van die gebieden moeten bij schade een vergoeding krijgen van de overheid. Het regenwater heeft in ons land steeds minder uitwegen, omdat wij alles vol bouwen met huizen, bedrijfsgebouwen en wegen. Daarom moet het water weer de ruimte krijgen, voordat het water die ruimte op een ongecontroleerde manier zelf in bezit neemt. Om dit goed te kunnen regelen is samenwerking met andere landen van belang. Door de verandering van het klimaat zullen extreme stormen vaker voor kunnen komen. Op plaatsen waar de zeewering uit smalle duinen of dijken bestaat, komt de veiligheid van de gebieden daarachter in het geding. Voor elk van deze plekken moet worden nagegaan of aanpassing van de duinen of dijken nodig zal zijn.

Ontwikkeling waterstanden
Het waterschap maakt met behulp van speciale cijfers berekeningen over de stijging van de zeespiegel. Er wordt uitgegaan van een gemiddelde stijging en van een maximale stijging.


Gemiddelde stijging:
Tot het jaar 2050: + 25 cm
Tot het jaar 2100: + 60 cm

Maximale stijging:
Tot het jaar 2050: + 45 cm
Tot het jaar 2100: + 110 cm

Het water als een vriend
Water hoort bij het Nederlandse landschap. Het water is niet alleen een vijand, maar het kan ook een vriend zijn. Steeds vaker zien we dat de natuur weer een stukje water terugkrijgt. Het omgekeerde kan ook. Voor de kust ontstaat een voordelta van zandplaten, hier wordt een bescherming van het land gemaakt en krijgt de natuur de ruimte. Een delta met zijn vele water is aantrekkelijk om in te wonen, te werken en te recreëren. Maar zo’n laaggelegen gebied kent ook risico’s absolute veiligheid is niet te garanderen en ook wateroverlast is niet uit te sluiten. De natte gebieden achter de kust, de zgn. ‘wetlands’, moeten unieke natuurgebieden worden. Het waterschap heeft voor de zeedijk het Flauwe werk bij Ouddorp eens globaal gekeken wat de gevolgen kunnen zijn voor de hoogte van de dijk. Voor de ramp tot 1953 was de dijk 7,22 meter boven NAP
Verhoging na de ramp 8,50 meter boven NAP. Verhoging in 1984 9,70 meter boven NAP (Dit is de huidige hoogte)


Na toekomstige verhogingen in:
2050 11,2 meter boven NAP
2100 12,2 meter boven NAP
2150 13,7 meter boven NAP
2200 15,7 meter boven NAP

Terug naar eb en vloed? Twee jaar geleden nam de Tweede Kamer het besluit om in 2005 de Haringvlietsluizen op een kier te zetten. Voor de natuur biedt dat direct voordelen, zoals minder vissterfte bij de sluizen en meer kansen voor trekvissen.
Het op een kier zetten van de sluizen is een eerste stap op weg naar herstel van de natuur in de Haringvlietdelta. Overgang van zout naar zoet water en getijdenwerking zijn kenmerkend voor een natuurlijke delta, die plaats biedt aan verschillende planten- en dieren. Zalm, roerdomp, zeearend en steur en tal van andere soorten voelen zich er thuis. Zulke gebieden zijn zeldzaam geworden in Europa. Na de afsluiting van het Haringvliet verdween ongeveer 95 procent van het getijdengebied in de regio. Bijzondere planten en dieren verdwenen.

Waterbeheer in de toekomst
Na de grootscheepse wateroverlast in de stroomgebieden van Rijn en Maas in 1993 en 1995 is de visie op het Nederlandse waterbeheer veranderd. De landelijke Commissie Waterbeheer 21e eeuw stelde vast dat het (eeuwen)oude beleid zijn langste tijd gehad had. De kern van het toekomstige waterbeleid is een minder strikte scheiding tussen water en land. Regenwater moet langer worden vastgehouden op de plaats waar het viel en langs de rivieren zullen gebieden worden gereserveerd die bij hoge waterstanden kunnen onderlopen, zodat de waterstijging tijdens hoge afvoeren beperkt blijft.
Momenteel wordt nagegaan hoeveel ruimte er voor water moet worden gereserveerd. Veel speelruimte om met stuwen het wateraanbod in de verschillende rivierarmen van de Rijn te beïnvloeden is er niet, want vooral de Lek kan onder de huidige omstandigheden niet meer water afvoeren. De neiging bestaat dan ook om meer water af te leiden naar de zuidelijke rivierarmen, waardoor het zich zal ophopen in het Hollandsch Diep. Verdere afvoer naar zee kan voor een deel via het Haringvliet, maar bij hoge afvoeren (en een hoog zeewaterniveau) is die mogelijkheid te beperkt. Op dat moment rest alleen nog afwatering via de Volkeraksluizen naar de Zeeuwse Delta. Nederland is nog lang niet klaar. Sterker: eigenlijk beginnen we weer van voren af aan. De beken die eerst waren gekanaliseerd, mogen nu weer slingeren; de harde walkanten worden glooiend en natuurlijk gemaakt. Zonder een goed waterbeheer zakken we terug in het moeras waar we ons na veel moeite hadden uitgegraven.


Wonen op het water
In het verleden hebben we het water altijd als vijand gezien. We probeerden van alles om ons huis tegen het water te beschermen. Door de moderne techniek wordt het steeds beter mogelijk om het water niet als vijand, maar als vriend te zien. Dat is ook nodig, omdat Nederland te dichtbevolkt is. In de Randstad is te weinig ruimte om voor de mensen voldoende huizen te bouwen. We kunnen nu al huizen bouwen, die op het water drijven. Misschien is dat een oplossing voor de toekomst.

In de toekomst kunnen we misschien hele steden op het water bouwen. Er zijn al plannen om heel grote drijvende steden op zee te bouwen met o.a. plaats voor huizen, tuinen, scholen en winkels. In hangende vijvers kweken de bewoners vis en zeewier. Elektriciteit wordt opgewekt met behulp van windmolens en de beweging van de golven.Van zout water wordt zoet drinkwater gemaakt. In het zeestad wonen voornamelijk mensen, die hun werk via internet doen. Een snelle vleugelboot zorgt voor de verbinding met het vaste land. Een groot voordeel van wonen op het water is dat het heel gezond is. Er is veel frisse lucht. De zee kan een rustgevende hebben op de mens. Door nieuwe technieken kan voorkomen worden, dat het schip wiebelt en mensen zeeziek worden.

De vraag naar een mogelijke herhaling van de ramp van 1953 is door het Deltaplan "onmogelijk" geworden. De brede zeearmen werden door de Deltawerken afgesloten, hierdoor werd de totale lengte van de zeewerende dijken 700 kilometer verkort. De veiligheid is toegenomen, maar water blijft een bedreiging voor mens en dier. De overstromingen van de grote rivieren in 1995 lieten zien dat de bedreiging door het water niet alleen vanuit zee hoeft te komen. Ook extreme regenval kan leiden tot wateroverlast van betekenis. Vijftig jaar na dato is de ramp nog steeds actueel. Verhalen van slachtoffers en zichtbare tekens zijn anno 2003 sporen van het woedende water.

Conclusie

De vraagstelling:
‘Hoe ligt Nederland gesitueerd ten opzichte van de zee, hoe heeft dit kunnen leiden tot de Watersnoodramp van 1953 en wat voor gevolgen van deze ramp voor Zuidwest-Nederland en hoe zal het waterbeheer zich in de toekomst verder ontwikkelen?’

Om een goed antwoord te kunnen geven op de onderzoeksvraag zal ik eerst de deelvragen nader moeten bekijken. Ik ben tot de volgende antwoorden gekomen:

De historie van Nederland als Waterland: Hoe is Nederland in de geschiedenis omgegaan met haar ligging en de strijd tegen het water en hoe hield Nederland haar grondgebied droog?
Zestig procent van Nederland ligt beneden de zeespiegel, en is door de mens zelf ‘gemaakt’. In het begin van onze jaartelling is de mens begonnen om kleine stukjes moeras, en andere wat hoger gelegen gebieden, te ontginnen. Dit deed men door middel van drainageslootjes, die het overtollige water afvoerde naar rivier of zee. Het drogere land dat over bleef was geschikt voor landbouw. Was er echter een erg hoge waterstand dan stroomde het gebied weer onder, of gedeeltelijk en moest men weer over nieuw beginnen. Omdat men er voor wilde zorgen dat land dat ontgonnen was niet weer zou onderstromen legde men dijken aan. Hiermee is men begonnen rond de 11e eeuw. Met de dijken werden gevaarlijke zeearmen afgesloten. Omdat in de loop van de eeuwen zoveel land is ingepolderd en dit meteen door de landbouw in gebruik werd genomen is er van het oorspronkelijke door duinenrijen beschermde moerassige achterland niet veel meer over. Van de vele duinen, kwelders, zilte en zoete moerassen, laag en hoogvenen en rivierbossen zijn nog slechts resten over. Het resultaat was dat men tot 1900, 5500 vierkante kilometer land hadden ingepolderd. Nederland zag er voor de ramp dus zeer vlak, met veel dijken, meren en rivieren uit. Het Nederland voor de ramp van 1953 verschilt niet veel van dat van nu. Het was laag akkerland met dijken waarop meestal bomen waren geplaatst. Alleen is er nu veel minder natuur. Steden wegen en industrie verpesten het uitzicht.

De strijd tegen het water: Welke maatregelen nam Nederland om het water tegen te gaan?
Vanaf 1916 begon de droogmaking in Nederland pas echt vorm te krijgen. In 1919 begint de Dienst der Zuiderzeewerken met het grootste waterbouwkundige project ooit. Veel gebieden werden ingepolderd en drooggelegd. Vanaf 1929 ontstonden de ideeen van het Deltaplan. Het Deltaplan is dus niet ontstaan als gevolg van de februariramp van 1953. Echter, vele dijken in het gebied van de benedenrivieren zijn zwakker dan gedacht. Verhoging kost geld en stuit door aanwezigheid van bebouwing op grote bezwaren. Het proces van bodemdaling en zeespiegelrijzing is een extra probleem. Rijkswaterstaat richt zich op plannen om Dordrecht en omgeving beter te beveiligen. Door het uitbreken van de Tweede Wereldoorlog komt van uitvoering niet terecht. Intussen is in 1939 wel de Stormvloedcommissie ingesteld. Die moet een prognose maken van de tot het jaar 2000 te verwachten hoogste waterstanden. Tijdens de oorlogsjaren is er tijd genoeg voor verdere studies. Er zijn mensen die vinden dat dijverhoging niet van de baan geschoven mag worden, het probleem van de onvoldoende veiligheid tegen stormvloeden hield de Rijkswaterstaat wel bezig, maar had toch niet zo’n eerste urgentie dat men zich geroepen voelde een plan op te stellen voor algehele dijkverhoging. Voedselschaarste in de oorlog zorgt voor oplaaien van de inpolderingsdriften. Door nieuwe inzichten op cultuurtechnisch gebied kunnen nu ook lagere buitendijkse gronden worden bedijkt. In de zomer van 1952 wordt nog een nieuwe dam gebouwd, kort voor de Watersnoodramp van 1953. Nietsvermoedend stappen de mensen in de Delta het jaar 1953 in. Ze voelen zich veilig achter de dijken en zijn druk bezig met de wederopbouw van de oorlogsvernielingen. Er zijn nog steeds mensen die blijven waarschuwen dat Nederland nog lang niet genoeg is beveiligt tegen het water. Maar in 1950 gaat de Tweede Kamer, weliswaar met tegenzin, met fikse bezuinigingen op de uitgaven voor kustverdediging akkoord.


De watersnoodramp van 1953: Wat is er precies gebeurd in de nacht van zaterdag 31 januari op zondag 1 februari 1953 en hoe heeft het kunnen gebeuren?
Meer dan de helft van Nederland ligt lager dan de zeespiegel. Om dit deel te beschermen tegen de zee heeft men dijken gebouwd. In de nacht van 31 januari op 1 februari 1953 bleek echter dat deze niet tegen het geweld van de zee bestendig waren. De golven vernielde in snel tempo de dijken en de zee stortte zich in de polders. Veel mensen waren totaal verrast, en hadden niet eens tijd om naar de zolder te vluchten. Anderen zagen het water komen en waren op weg naar huis toen ze door het water werden mee gesleurd.
Hoe kon zo’n ramp nu gebeuren. Was het nu de storm die nog nooit zo hevig was geweest over waren er ook andere dingen. Om dit beter uit te kunnen werken zijn er twee oorzaken:

Bij de menselijke factoren hoeft slechts één factor aan de orde gesteld te worden: de dijken. Het dijkonderhoud valt voor het grootste deel onder de verantwoording van de waterschappen. Het bestuur van de waterschappen wordt gevormd door de dijkgraven en gezworenen. Door het waterschap is de totale lengte dijken opgedeeld in stukken. Elke dijkgraaf, die de landeigenaren van de polders achter zijn dijken vertegenwoordigd, is verantwoordelijk voor dat stuk dijk. Hij moet erop toe zien dat hij de dijken in goede staat verkeren en als nodig deze opgehoogd worden. De dijkgraven draaien voor een groot deel voor de kosten op. Als er sprake is van een zwakke dijk, spreken ook de provincie en de staat een woordje mee bij het onderhoud, omdat zij dit onderhoud van de dijkstukken financieren. Bij de achteraf onderzoeken van de dijken die in 1953 doorbraken bleek dat deze over het algemeen te laag waren, de hellingen waren te steil en de samenstelling van de dijken was slecht.

Op 1 februari zijn er verschillende factoren geweest die er voor kunnen zorgen dat er een abnormaal hoge waterstand ontstaat:
De windkracht: Deze kan er voor zorgen dat de golven hoger worden opgezweept. Windveld: Als er een sterke wind staat heeft deze op de golven een stuwende werking. Er ontstaat een soort stroming. Hoe groter het windveld, wat betekend dat de wind over een heel stuk in de zelfde richting waait, des te hoger het water komt te staan waar naar toe geblazen wordt.
Stormeffect: Ook het stormeffect is bepalend voor de waterhoogtestand. Dit is een optelsom van windsnelheid + windrichting + opstuwing. Het maximale stormeffect treed meestal op 5 uur na de hoogste windsnelheid.
Afvoer van de rivier: Hoe meer water er wordt afgevoerd des te meer er zich ophoop voor de kust. Het kan niet de zee in stromen dus er ontstaan hogere waterstanden.
Getijden: De zee is altijd hoger als het volle maan is geweest. Dit komt omdat de maan aantrekkingskracht heeft waarmee ze het water een beetje naar zich toe trekt. Bij nieuwe maan staan de zon en de maan aan de zelfde kan. Dit zorgt voor veel meer aantrekkingskracht, waardoor het water hoger komt dan met vloed. Dit noemt men dan springvloed.
De duur van de storm: Als een storm langer duur, blijft het water steeds stijgen, omdat het tegen het land aan word geduwd.


Welke van deze factoren speelde nu mee op die beruchte zondag. Om te beginnen was de windkracht niet uitzonderlijk hoog. Op de middag van zaterdag de 31ste januari tot de middag van zondag 1 februari was de wind niet abnormaal. De wind had een snelheid van tussen de 15 en 20 meter per seconde, wat gelijk staat aan windkracht 8 tot 9. Later neemt de wind toe tot 26 m/s wat gelijk staat aan windkracht 11. ‘s nachts neemt het weer af tot windkracht acht. Het windveld speelde echter wel een grote rol. De depressie die voor veel wind zorgde kwam uit Groenland
Vanaf Groenland verplaatste hij zich in oostelijke richting maar boven de Noordzee aangekomen boog hij af naar zuidoostelijke richting. Dit betekende dat over een breedte van 1000 km het water de steeds smaller wordende Noordzee op werd geblazen. Omdat de afvoer van de rivieren zeer laag was kon het daar niet aan hebben gelegen, en ook van springvloed was geen sprake. Wel duurde de storm op sommige plaatsten 1 ½ keer zo lang als tot toen toe gemeten was. De duur, windrichting, windkracht, en stuwing van het water dat door het kanaal wilde hebben er voor gezorgd dat op sommige plekken het water steeg tot 4,35 meter boven N.A.P.

Verlies, verdriet, wanhoop en vernieling in Zuidwest-Nederland: Hoe verliep de hulpverlening aan de gedupeerden en wat deed Nederland om het rampgebied te redden uit de handen van het water?
De eerste helpers waren mensen die direct probeerden mensen hulp te bieden. Met gevaar voor eigen leven waren ze in de rampnacht bezig om zoveel mogelijk mensen te redden. Er was een groot gebrek aan eerste levensbehoeften als water en voedsel. Spoedig vonden droppings van kleding en andere spullen plaats. De eerste maanden na de ramp stroomden de hulpgoederen uit alle delen van de wereld toe. Het Rode Kruis en de gemeenten werden belast met de verdeling. Omringd door water en toch gebrek aan water. Water is één van de eerste levensbehoeften. Het werd door schepen en tankwagens aangevoerd. In vrijwel alle plaatsen was er een gebrek aan drinkwater. Het inzamelen van kleding kwam spontaan op gang. Er werd zoveel kleding aangevoerd, dat er al vrij snel te weinig plaats om alles op te slaan. Op woensdag 4 februari verzocht het Rode Kruis het inzamelen van kleding stop te zetten. Vrijwel direct na de ramp werd een begin gemaakt met het herstel van de dijken. Tijdens en direct na de rampnacht waren zandzakken aangevoerd om gaten te dichten. De brede stroomgaten, die met elk getij verder uitsleten, moesten als eerste worden gedicht. Soms waren ze zo diep dat ze bijna niet meer te dichten waren. Honderden vrijwilligers en soldaten uit binnen- en buitenland waren actief bij het dichten van de stroomgaten. Op maandag 2 februari verklaarde de regering de ramp tot Nationale Ramp en werd het rekeningnummer van het Rampenfonds bekend gemaakt, zodat mensen er geld op konden storten. Nadat de omvang van de ramp was doorgedrongen kwam een stroom van particuliere hulp opgang. Er werden spontaan grootscheepse hulpacties op touw gezet en talloze vrijwilligers boden hun diensten aan. Er werden collectes gehouden en allerlei Fancyfairachtige activiteiten georganiseerd. Uit binnen- en buitenland stroomden allerlei spullen toe. Vaak via bemiddeling van het Rode Kruis. De hulp betrof allereerst noodzakelijke dingen als: kleding, voedsel, water, dekens en veldbedden. De getroffen dorpen kregen rechtstreeks hulp van Nederlandse gemeenten. Dit wordt adoptiehulp genoemd. Bij adoptie gaat iemand anders voor je zorgen. Deze vorm van hulpverlening was duidelijk herkenbaar maar er was onvoldoende zicht op de goederenstroom. Er werd hulp gegeven in de vorm van brandweerhulp en stratenmakers maar ook spullen als glas, zeep, bier en limonade werden vanuit verschillende gemeenten naar de dorpen in het rampgebied gestuurd.

Antwoord op de Watersnoodramp 1953: Wat voor sociaal-economische gevolgen had deze afschuwelijke ramp en hoe is het Deltaplan hieruit ontstaan?

Later kregen slachtoffers van de ramp een vergoeding voor de spullen die ze verloren hadden. Het rampenfonds had lijsten samengesteld met vaste vergoedingsbedragen. Letterlijk alles stond op die lijst vermeld: zoals bedden, tafels, stoelen, schilderijen, kleding, dekens, eetgerei, fietsen, muziekinstrumenten en kinderspeelgoed. Voor ieder artikel was een prijs vastgesteld. Bij ieder artikel stond een prijs, waarvoor het in "een eenvoudige, maar degelijke kwaliteit" te koop was. Iedereen die aan kon tonen dat hij spullen verloren had kreeg een vergoeding. Rijkere mensen kregen meer geld, omdat de waarde van hun spullen hoger werd ingeschat. Veel mensen gingen er op behoorlijk op vooruit. Er werd alleen een vergoeding uitgekeerd als er daadwerkelijk sprake was van waterschade tengevolge van de ramp. De regering was van mening dat je je voor stormschade zelf had kunnen verzekeren. In uitzonderlijke gevallen kregen mensen met stormschade toch een vergoeding uit de pot "Bijzondere Noden". Dat één en ander niet altijd helemaal eerlijk verliep was niet te vermijden. Sommige mensen probeerden misbruik te maken van de situatie, door er beter van te worden. Maar door de onderlinge controle werd tegengegaan dat mensen zich ten onrechte verrijkten. In sommige gevallen moesten spullen, zoals meubels, die waren uitgereikt worden teruggegeven. Boeren kregen landbouwmachines en een gereedschapsset met spade, sikkel, riek, bijltje en tangen uitgereikt.

Op 29 januari 1953 kwam Rijkswaterstaat met een plan om grote delen van de delta af te sluiten met dammen. Helaas was dat te laat. Drie dagen later werd Zuidwest-Nederland zwaar getroffen door de watersnoodramp. Na de watersnoodramp was één ding duidelijk: Dit mocht nooit meer gebeuren. De regering stelde een commissie samen van wijze mannen; de Deltacommissie. Zij gingen onderzoeken hoe Zuidwest-Nederland beter beschermd kon worden tegen stormvloeden. De commissie komt al snel met een aantal adviezen. Het plan van 29 januari 1953 wordt grotendeels overgenomen. Alleen gaat de Deltacommissie nog iets verder. In 1958 worden de adviezen van de Deltacommissie opgeschreven in een wet. De wet wordt door de Tweede Kamer goedgekeurd. Ondertussen zijn een groot aantal werkzaamheden al begonnen. Die konden niet wachten. Rijkswaterstaat richt de Deltadienst op. Deze dienst gaat zich bezig houden met de uitvoer van de Deltawet. Na een tijdje komt de Deltadienst met een 'plan van aanpak'. Dit plan wordt het Deltaplan genoemd. In het Deltaplan staat beschreven in welke volgorde de dammen gebouwd zullen worden. Omdat het een moeilijke klus is, wordt begonnen met de kleine dammen. Van die kleine dammen kan de Deltadienst leren. Want hoe ze de grote dammen moeten gaan bouwen weten ze nog niet helemaal. Er werd snel begonnen met de bouw van alle Deltawerken. Toch zou niet alles zo gaan, als de Deltadienst gepland had.

Deltaplan: Hoe werd het plan verder uitgewerkt en in realiteit gebracht?
Uit de in totaal vijf uitgebrachte adviezen van de Deltacommissie werd uiteindelijk het Deltaplan gemaakt. Het Deltaplan zelf bestaat uit 8 dijken. Deze zijn weer onderverdeeld in primaire en secundaire dijken. De primaire dijken, die in de monding van een zeearm liggen, werden eerst gebouwd. Dit waren de volgende dammen:
- Stormvloedkering Hollandse IJssel
- Veerse Gatdam

- Haringvlietdam
- Brouwersdam
- Stormvloedkering Oosterschelde (Oosterscheldedam)

De secundaire dijken lagen achterin de zeearmen. Zij waren niet hoofdzakelijk ontworpen voor de veiligheid, maar meer voor een goede waterhuishouding, waterverdeling en waterkwaliteit. Hierbij gaat het om de volgende dijken:

- Zandkreekdam
- Grevelingendam
- Volkerakdam

Nadat er was besloten dat er in de Oosterschelde geen gewone dam zou komen maar een stormvloedkering, werden hier nog enkele dammen achter gebouwd: De zogenaamde Compartimenteringswerken. Deze bestonden uit:
- Markiezaatskade
- St. Philipsdam
- Bathse Spuikanaal en Spuisluis
- Oesterdam

Naast Veiligheid en economisch voordeel zijn ook de ecologische gevolgen van het Deltaplan erg belangrijk geweest. Omdat een delta een zeer rijk en gevarieerd systeem van planten- en dierengemeenschappen in zich heeft. De deltawerken zijn gerealiseerd voor 12 miljard gulden. De verbindingen zijn verbeterd, het schaarse zoete water kan beter worden verdeeld en het bijzondere ecologische systeem is bespaard gebleven. Het grootste gedeelte van het geld is besteed aan de Oosterscheldewerken: 8 miljard.

Een duurzame Delta: Kan Nederland de werking van het Deltaplan in stand houden door verbetering en uitbreiding?
Er doen zich veel problemen voor omtrent het Deltaplan. Het voorheen goed werkende plan komt nu in aanraking met verschijnselen als de scheiding tussen zoet-zout water, kwalen als blauwalgen en zeesla komen bovendrijven. Dit leidt tot zieke Deltawateren. De oplossing voor dit probleem lijkt al gevonden. In 2003 kwam men met het Deltaplanplus. Dit hield in dat de harde grenzen tussen zout en zoet water verzacht moeten worden. Er moeten getijdenenergiecentrales aangebracht worden. Zo moeten de getijden hersteld worden. Als er weer evenwicht in het water gebracht is zullen de blauwalgen en zeesla ook vanzelf verdwijnen. Het Deltaplanplus moet de puntjes op de i zetten.


Onze toekomst: Houden we het droog?
Als wij niets veranderen zal Nederland in de toekomst waarschijnlijk weer overstromen. Dit komt omdat er een sterke klimaatverandering voelbaar is in ons land, namelijk; de stijging van de zeespiegel als gevolg van teveel kooldioxide in de lucht (broeikaseffect). Door het broeikaseffect kan de temperatuur in de toekomst 1 tot 6 graden stijgen. Dit zal extreme regenvallen tot gevolg hebben. Een andere factor van klimaatsverandering is de daling van de bodem. Wanneer Nederland nog lager komt te liggen dan het nu al ligt, zal het hoogstwaarschijnlijk meer overstromingsgevaar kennen. Het Nederlands Waterbeheer zal in de toekomst dus nog het een en ander voor de kiezen krijgen. De kern van het toekomstige waterbeleid is een minder strikte scheiding tussen water en land. Regenwater moet langer worden vastgehouden op de plaats waar het viel en langs de rivieren zullen gebieden worden gereserveerd die bij hoge waterstanden kunnen onderlopen, zodat de waterstijging tijdens hoge afvoeren beperkt blijft. Er wordt nu al gedacht aan woonconstructies op het water. Op deze manier hoeven we het land dus niet al te veel meer te belasten met bebouwing, waardoor het water meer ruimte heeft om zijn weg te kiezen.

Het antwoord op de vraagstelling ‘Hoe ligt Nederland gesitueerd ten opzichte van de zee, hoe heeft dit kunnen leiden tot de Watersnoodramp van 1953 en wat voor gevolgen van deze ramp voor Zuidwest-Nederland en hoe zal het waterbeheer zich in de toekomst verder ontwikkelen?’ luidt als volgt:

Nederland ligt voor het grootste gedeelte onder de zeespiegel. Door droogmaking en inpoldering is er een groot gebied van de zee gewonnen. Dit leidt echter tot vele overstromingen met als bekendste voorbeeld de Watersnoodramp. De Watersnoodramp had als belangrijkste gevolg de uitvoering van het Deltaplan. Het Deltaplan heeft ertoe geleid dat de mensen in Nederland zich veilig kunnen voelen achter de dijken. Weliswaar is het Deltaplan van nu geen oplossing voor de toekomst. Wegens klimaatverandering zal er zich in de toekomst een ander Waterbeheer moeten ontwikkelen. Het Deltaplanplus is het begin voor de ontwikkeling van Nederland als droog land voor altijd, in de toekomst.

Bijlage 1 – Getuigenissen van de Watersnoodramp 1953

Je kon Donato niet herkennen

,,Zierikzee, de nacht van zaterdag 31-1-1953 op zondag 1-2-1953. 's Nachts werden mijn man, zoontje en ik wakker van de loeiende sirenes. We stonden op om te gaan kijken wat er gaande was. De reden van het geloei was dat het hoogwater en springtij was. Door de hoge druk van het water braken de vloedplanken. Mijn man en ik hadden zoveel mogelijk spullen en huisraad mee naar boven genomen. Daarna heeft mijn man vloedplanken aan de voordeur aangebracht. Het water kwam zo snel de straat af alsof het leek dat er hollende paarden naar beneden renden. Wij zijn naar boven gevlucht omdat daar ons zoontje Donato (twintig maanden) lag te slapen. Ik heb hem uit zijn ledikantje gehaald en bij mij op het rand van het bed genomen. Zelf was ik zeven maanden in verwachting van ons tweede kindje. De elektriciteit was uitgevallen, dus hadden we een petroleumlamp aangestoken. We hoorden dat beneden de ruiten ingedrukt werden en zagen de achtergevel van ons huis scheuren. Die stortte direct daarna in het water. Even later zakte ook de zolder weg en Donato en ik gleden in het ijskoude water. Mijn man die zelf voor het slaapkamerraam stond zag ons gaan. Zelf wilde hij in de stroom aan de voorkant springen, maar ook deze gevel en het dak sloegen weg. Mijn man viel dus ook in het water. Zelf kreeg ik telkens puin en stukken hout tegen me aan zodat ik Donato kwijt raakte. Ik vond hem terug. Later raakte ik hem weer kwijt omdat er een balk op me afkwam. Het was deze nacht aardedonker, maar voor mij was het licht genoeg om toch iedere keer mijn zoontje weer te kunnen zien spartelen in het water. Toen zag ik het wiegje voor ons aanstaande kindje voorbij komen drijven, ik dacht aan Mozes in zijn rieten mandje. Ik pakte Donato op en gooide hem erop, maar het wiegje zonk meteen, dus was ik hem weer even kwijt. Ondanks het grote gevecht was ik niet moe. Daarna ben ik met Donato naar de havendijk gezwommen. Ik wilde de dijk opklimmen maar gleed tot driemaal toe terug naar beneden. Ik was zo verstijfd dat ik niet meer kon lopen, dus ben ik maar gaan kruipen, een straat lang. Bij de familie Krakeel aan Bolwerk aangekomen pakte Johan Krakeel Donato van mij over, en wilde hem in de kelder leggen. Hij dacht dat mijn zoontje was overleden. Hij was helemaal stijf en er kwam schuim uit zijn mondje. Zijn hoofdje was kapot tot aan zijn schedeltje. Ik wilde Donato niet achterlaten. Na lang aanhouden heeft Johan hem ook mee naar boven genomen. Daar achteraan kwam ik, op mijn knieën de trap op. Toevallig was daar boven Janny Eckhart, zij was van het Rode Kruis. Zij heeft toen Donato eerst geholpen totdat deze bijkwam. Het eerste woordje wat hij zei was 'mamma'. Daarna brachten ze hem naar het ziekenhuis. Mij brachten ze naar de Corneliastichting. Ik had een hersenschudding, en mijn hoofd was helemaal kapot en ontstoken van het grachtwater. Water om de wonden te zuiveren was er niet, dus hadden ze me met rode jodium getipt. Ik lag in een kamer alleen en mocht geen bezoek hebben. Dit was omdat we nog niets van mijn man gehoord hadden, we wisten niet waar hij was gebleven. Zondagmiddag kwam Johan Krakeel zeggen dat mijn man terecht was. Hij was terechtgekomen bij boer Kloet. Hij had al die tijd op de hooizolder doorgebracht. Jongens die op zoek waren naar overlevenden hebben hem met een jolle naar de dijk gevaren. Daar kreeg mijn man te horen dat Donato en ik in het ziekenhuis lagen. Mijn man was ook bij de familie Krakeel aangekomen, en werd hier voorzien van droge kleren om naar het ziekenhuis te kunnen gaan. In het ziekenhuis aangekomen hoorde Donato zijn vader op de gang aankomen. Donato riep 'pappa'. Dit was heel erg aandoenlijk, maar je kon Donato niet herkennen omdat heel zijn hoofdje in het verband zat. Dinsdagmiddag kwam dokter De Haas, een kinderarts, hem ophalen om hem over te brengen naar het ziekenhuis te Goes. Hier zou Donato een paar weken verblijven. Woensdag ben ik met een politieboot onder begeleiding van een dokter en een verpleegster, dit was omdat men dacht dat de baby zou komen, overgebracht

naar Vlaardingen. Hier moest ik blijven tot 19 maart, de dag dat onze dochter Renata in goede gezondheid ter wereld is gekomen. In april was ons gezin weer herenigd. Ondanks de winter en het vele koude water waarin we hebben moeten zwemmen, zijn wij niet eens verkouden geweest. Ondanks dat ik heb moeten kruipen op de straatstenen zijn mijn knieën niet kapot geweest. Was het dan toch een wonder? Nu wonen we al weer veertig jaar in Prinsenbeek, ver van het water. Maar de angst voor storm blijft. Zelfs als ik paarden hoor draven op straat komt deze vreselijke geschiedenis weer boven.''

J.P.M. de Spirit-Leijdekker

Prinsenbeek

De langste en bangste nacht

,,Zierikzee, zaterdag 31 januari 1953, een dag zoals alle andere. Mijn moeder is druk bezig in de keuken met de voorbereidingen van de warme maaltijd van zondag: de soep staat te trekken, de sudderlapjes staan te pruttelen op het oliestel en de peertjes worden geschild. Mijn vader is de stad in om zijn wekelijkse rantsoen sigaren in te slaan en zal onderweg mijn oma, zijn moeder, oppikken en meenemen voor de koffie. Ik, ventje van net 6 jaar, speel op de grond met mijn autootjes. Buiten spelen mag ik niet, want ik heb nog koorts en oorpijn. Het eierdopje met slaolie staat op de kachel: zelfgemaakte oordruppels. Dan komen vader, opoe en mijn broer tegelijk binnen en ze hebben het allemaal over de storm, die nu toch wel erg aan het aanwakkeren is. In de haven stijgt het water snel en de vloedplanken worden geplaatst. De wind raast om het huis, maar binnen is het warm en veilig. Het wordt avond. De wind is alleen maar toegenomen in kracht en de radio heeft het over zware storm uit het noordwesten. Voor mij is het bedtijd en op mijn kamertje onder het schuine dak lijkt het alsof de wind nog harder blaast dan beneden. Slapen lukt nog niet en ik hoor mijn vader, moeder en broer beneden praten. Moeders stem klinkt bezorgd als vader zegt dat hij nog even buiten gaat kijken, maar binnen enkele minuten is hij terug. Ook zij gaan naar bed, maar midden in de nacht worden we wakker geklopt door de buurman. We gaan allemaal beneden kijken en moeder gilt: water! In de gang, onder de deur door, stroomt het water, over moeders nieuwe loper, de kamer in. Er is maar één vluchtweg: weer naar boven de trap op. Mijn broer pakt de broodtrommel en het broodmes, moeder stommelt achter hem aan en roept nog tegen vader dat hij de hoofdschakelaar van het licht uit moet doen, maar dat is al niet meer nodig, want op hetzelfde moment valt de stroom uit en zitten we in het aardedonker. Ik word aangekleed. Mijn zondagse kleren moet ik aan, die lagen toch al klaar. Dan begint de langste en bangste nacht van mijn leven. Het water klimt tree voor tree naar boven, tot het de overloop bereikt. Ook hier boven zijn we niet veilig meer. Vluchten moeten we, maar waar naar toe? Het dak op is de enige mogelijkheid, door het kleine dakraam. Daar zitten we dan, vier bange mensen, op de nok van het dak, in de stromende regen, in de bulderende storm met onder ons het kolkende water, dat bezit neemt van de hele stad. Een nieuwe bedreiging dient zich aan: een vrachtwagen wordt door het water meegesleurd en voortgeduwd in de richting van onze straat, een spoor van vernielingen achterlatend. Het huis op de hoek staat al op instorten, maar gelukkig blijft het gevaarte daar steken.
Duizelig, bevangen van de kou en doorweekt klemmen we ons wanhopig vast aan het dak, wachtend op... ja, waarop eigenlijk. Dan komt er hulp. Balancerend in de dakgoot en klimmend naar een hogere verdieping van het huis van de buren, worden we daar door een raam naar binnen geholpen. We krijgen een beker warme melk met een stuk ontbijtkoek. We bidden voor opa en oma in Ouwerkerk. Intussen wordt het licht in het oosten en kunnen we pas goed de ravage zien, die het water heeft

aangericht. Die morgen worden we met een ladder uit het huis gehaald. De straat is weg. Op vaders rug word ik naar de Corneliastichting gebracht, enkele tientallen meters ver. Ik herinner me witte en zwarte kappen van nonnen, die me liefdevol verzorgen. Na twee dagen brengt een vissersboot me naar ziekenhuis Bergzicht in Goes. Als ik ben genezen, kan ik niet terug naar mijn ouders, die geëvacueerd zijn bij een gezin in Goes, omdat er voor mij geen plaats is. De kinderarts heeft als oplossing dat ik naar een herstellingsoord kan in Egmond aan Zee, eigenlijk bestemd voor Amsterdamse bleekneusjes. Daar blijf ik bijna een half jaar, ver van Zeeland, ver van mijn vader en moeder. Het is ook daar dat ik havermout leer eten: neus dicht en slikken maar. De ongelukkigste tijd van mijn leven heb ik daar doorgebracht!
Later vertelde mijn moeder dat haar ouders, mijn opa en oma uit Ouwerkerk in de rampnacht zijn verdronken. Het enige dat nog uit het puin van hun huisje kwam, is een vaas, die nu in onze boekenkast staat. Elk jaar, op 1 februari, ga ik naar Ouwerkerk, om het graf van mijn opa en oma te bezoeken en zo de herinnering levend te houden aan wat nu bijna 50 jaar geleden gebeurde. De letters op de stenen zijn bijna uitgewist, maar de herinnering aan alles wat er gebeurde in de nacht van 31 januari op 1 februari 1953 vervaagt nooit.”

J.H. van den Berg
Kapelle

Trouw tot in de dood

Mijn mans grootouders woonden ten tijde van de ramp in een van de lage huisjes aan de Nieuwstraat in Kruiningen. Oma was zeer slecht ter been. Ze waren vijftig jaar getrouwd. Zo gauw als mogelijk was bij het laagste tij ging een van de zonen snel naar het huis om te kijken hoe het met ze ging. Nadat hij met veel moeite de deur open had kregen, er stond immers ook bij laag tij nog steeds veel water, zag hij opa en oma samen komen aandrijven, arm in arm. We veronderstellen dat oma niet naar boven heeft kunnen komen en dat opa haar niet heeft willen achterlaten.
Trouw tot in de dood.


J.M. Blok-Dek
Kapelle

Met mijn armen om de schoorsteen

De foto in de rampbijlage van de PZC van vrijdag 24 januari jl. veroorzaakte bij mij een schok van herkenning. Het betreft de Weststraat in Nieuwerkerk en de puinhoop, naast het nog overeind staande huis met op de top van het dak de gemetselde schoorsteen, is van mijn ouderlijk huis Weststraat A48 In Nieuwerkerk. (Voor de ramp was de huisnummering anders en werden de cijfers voorafgegaan met een letter. Na de ramp was het huisnummer Weststraat 20). Op de achtergrond zie je de landbouwschuur van Gaanderse, dat nu het zwembad Dolfijn is. Het huis dat is afgebeeld met het hoge dak spreekt mij zeer aan omdat ik op zondagmiddag 1 februari als zesjarig jongetje met mijn armen om de schoorsteen boven op dat dak zat. Naast mij zat mijn zus van zestien. Met mijn vader en moeder zijn we over dit dak en over andere daken geklommen tot aan café de Later, het huidige modehuis van First Lady op de hoek van de Weststraat en de Kerkring. Dit pand konden wij echter niet bereiken omdat er tussen het huis van Willem de Jonge en Willem Flikweert een slop is. Zaterdagavond werd er via de weerberichten op de radio gewaarschuwd voor hoogwater in Bergen op Zoom, Willemstad en Dordrecht. Omdat mijn vader in het najaar als bietenlosser op het getijdenhaventje Het Nieuwe Veer aan het Dijkwater werkte was hij op de hoogte en bekend met de waterstanden, springtij enz. Mijn vader pikte dat op en hij sprak erover met een neef, die op die avond nog even langs kwam. Maar deze neef zag het niet zo somber in als mijn vader. Op zondagmorgen om ongeveer 7 uur werden wij gewekt met klokgelui. Een buurjongen riep dat alle mannen naar de dijk moesten om te helpen en dat het water al bij de begraafplaats stond. Mijn vader heeft daarop besloten om niet te gaan omdat hij wist van zijn werk aan de haven dat er dan toch geen houden meer aan was. Er is toch een groep van de brandweer met de burgemeester op pad gegaan en die zijn gestrand bij de boerderij de Hoge Hoeve midden in de polder. Dit had tot gevolg dat Nieuwerkerk in de donkerste uren van zijn bestaan verstoken was van een burgemeester. De man die wel enig gezag kon laten gelden was dokter Schutter. Hij was met zijn auto in de vroege morgen snel richting Zierikzee gereden maar zag tot zijn verbazing dat de Gouweveerpolder toen al helemaal vol water stond. Het lukt hem om met zijn auto Nieuwerkerk te bereiken waar hij gelukkig nog goed werk kon doen. De polder stond toen al vol water maar omdat de Weststraat wat hoger is bleven wij nog droog. Alles werd toen naar boven gebracht. Zelfs het vloerzeil werd opgerold en naar boven gebracht. Om 10.00 uur was er nog geen water in huis. Omdat wij net als zo veel andere Nieuwerkerkers in november hadden geslacht was er een biggetje in het varkenshok. Mijn vader heeft het opgepakt en in de Kerkstraat gebracht in de hoop dat het biggetje de ramp zou overleven. Omdat mijn vader precies wist dat het `s middags laag water zou worden en de wind al wat af nam hoopten we dat wij het droog zouden houden. Maar het werd geen laag water en de volgende vloed kwam er over heen. Al de huizen in de Weststraat richting Zierikzee liepen gevaar. Bij ons kwam al gauw het water in huis. Mijn vader nam mijn moeder, die trouwens nog maar net vanwege een blindedarmoperatie uit het ziekenhuis in Noordgouwe was ontslagen, op zijn rug om haar naar de hoog gelegen Kerkstraat te brengen.(in de Kerkstraat - het hoogste punt van het dorp - steeg het water tot 60 cm boven het wegdek) Hij liet dat plan varen omdat het water zo sterk steeg dat een terugkomst voor hem om mijn zus en mij te halen onmogelijk was.
Daarop pakt hij de losse trap in de gang en liet die door het achterraam van de zolder zakken op het schuurtje en via die trap zijn we op het schuurtje geklommen en vervolgens heeft mijn vader ons één voor één op het hoge dak gebracht en zat ik daar met mijn armen om de schoorsteen geklemd. Toen over de `veeste` geklommen en over de andere huizen tot aan het eerder genoemde slop en bij het huis van Willem de Jonge door het dakraam naar binnen geklommen. Toen mijn vader na ongeveer een kwartier eens de straat inkeek naar ons huis zag hij net de voorgevel voorover vallen en was ons huis door het water verwoest. Zondagnacht was de Kerkring droog en zijn we om middernacht naar het gemeentehuis gelopen. Toen kwam de normale vloed weer op en stond de Kerkring weer onder water. Op dinsdagmorgen zijn we met bootjes van de `Schotten`, vissers uit Zierikzee, naar de Stenendijk gebracht en vandaar naar de Chr. ULO school op het Kerkplein in Zierikzee. Voor mijn zus was dat bekend omdat ze leerling was van die school. Vervolgens zijn we met honderden rampslachtoffers met rijnaken naar Dordrecht gebracht en vandaar naar het verzamelpunt de Ahoyhallen in Rotterdam. Ik mocht met mijn vader nog even door een openstaand luik op het schip naar buiten kijken. Het was een en al water wat we zagen. Omdat mijn vader en andere mannen op maandag nog mensen uit de Weststraat met vlotten heeft gered, o.a. meester Van Hiele met zijn vrouw, is hij wel nat geweest maar ik heb zelfs geen natte voeten gehad. God heeft ons als gezin, ten opzichte van anderen die zijn omgekomen, wonderlijk gespaard. Als kind sprak je zeker in het begin helemaal niet over de ramp en zeker niet met andere kinderen. Onbewust had je er een afkeer van.

Leen Brouwer
Nieuwerkerk

Bijlage 2 – Gedichten geschreven naar aanleiding van de Watersnoodramp

Wim Hazeu
Herwonnen levenskracht

Op de bouwplaat trekken kranen

Huizen uit de verzanding

De drijvers trippelen omlaag

En kussen hun legendarische ouders

Aan de dijk klauwt de zee

Bemint het land met koppig schuim

Drijft de zonen in de moeders

En de vaders in de dochters

Okke Jager
De kindermoord van Zeeland

De duinen vallen op de knieën,
Wanneer de zee de schuld schuift op het land.

Ontzet ontvangt het strand de relikwieën
Die zich in rijen vlijen in het zand.

Met holle ogen kijkt een koe naar boven,
Vanwaar de boer de hoogste bijstand wacht.
Zo heeft hij in het dakraam God staan loven,
Toen zonk hij met zijn psalmen in de nacht.

De stoel die Opoe nooit meer had verschoven,
Sinds Opa er in Jezus in ontsliep,
Ligt scheef en met de onderkant naar boven,
Alsof hij ‘help me’ naar de hemel riep.

Eerbiedig heeft het strand een graf bedolven
Voor ’n speelgoedpop in Walcherse kledij,
Die op en neer sloeg in de hoge golven,
Zodat ze almaar zachtjes ‘mamma’ zei.

Dit paard was voor een domme boerenjongen
Meer dan wat in de steden vrienden zijn.
En toen de redders hem de boot in dwongen,
Scheurden zijn kleren en zijn hart van pijn.


Die meubels zijn ze samen wezen kopen,
Gearmd gespiegeld in de winkelruit.
Die foto kreeg zijn meisje uit de Tropen,
Hij schreef voorbarig: voor mijn lieve bruid.

Bijlage 3 – Krantenartikelen over de Watersnoodramp 1953

Noodtoestand in verscheidene plaatsen
Nationale ramp trof ons in een woedende
nacht van Zaterdag op Zondag

Uit het Gereformeerd Gezinsblad van 03 februari 1953

Op het ogenblik (Maandagochtend) nu er een weinig tekening in de situatie komt, is het mogelijk de ramp die ons land in de nacht van Zaterdag op Zondag heeft getroffen ten dele te overzien. Een Noordwesterstorm , met een springvloed raasde met een snelheid van ongeveer honderd zestig km per uur op onze kusten af, joeg het zeewater in de riviermonden beukte op de dijken en waterkeringen en deed deze bezwijken. Woedend en ziedend stroomde het water door de gemaakte openingen naar binnen. Het Zuiden en het Westen van Nederland was tot noodgebied geworden.

Grote stukken steden, dorpen en polders staan blank. Vele plaatsen hebben geen contact meer met de buitenwereld. Van Ameland in het Noorden tot Cadzand in Zeeuws Vlaanderen, hebben het kustgebied en de daarachter gelegen polders zwaar te lijden gehad. Op het ogenblik telt men reeds 250 doden en de mogelijkheid bestaat dat dit aantal nog belangrijk zal stijgen. De hulpverlening, die eerst ongeorganiseerd maar met grote liefde werd geboden, wordt thans meer gecoördineerd ter beschikking gesteld. Leger Marine en Luchtmacht, door middel van radio naar hun garnizoenen teruggeroepen, bieden thans naast het Rode Kruis en de particuliere organisaties, hun steun aan de inwoners van de rampgebieden. Uit alle delen van het land zijn reeds berichten binnengekomen over spontane hulpverlening. Overal blijkt het medeleven met de slachtoffers van de natuurramp zeer groot, evenals in het buitenland. De centra van de nood zijn: Tessel, waar bij Oude Schild en Nieuwe Schild dijkdoorbraken worden gemeld. De Noordzeekust heeft het meeste te lijden gehad bij Noordwijk, Katwijk en Hoek van Holland, bij 's-Gravenzande zijn de duinen over een grote lengte weggeslagen. Mocht de hulp, die men daar op het ogenblik organiseert geen effect hebben, dan wordt het gehele Westland met onderlopen bedreigd. De overige noodgebieden zijn in Zuid-Holland bij Vlaardingen-Maassluis, Rotterdam, De Krimpenerwaard, de Alblasserwaard, IJsselmonde en Dordrecht. Verder naar het Zuiden is bij Willemstad bij het Hollands Diep op twee plaatsen de dijk doorgebroken. Op het eiland Goeree-Overflakkee wordt Stellendam ernstig bedreigd. Het Zeeuwse eiland Walcheren, pas bekomen van de vreselijke ramp gedurende de oorlog, wordt opnieuw met ondergang bedreigd. De duinen en de zeedijk bij Westkappelle zijn vernield, bij Vlissingen en bij Veere zijn de gaten, geslagen door de bommen in 1944, opnieuw geopend. Op Zuid-Beveland worden Kruiningen en Rilland Bath ernstig bedreigd door dijkdoorbraken. Ook West-Noord Brabant heeft enkele doorbraken, o.a. bij Dinteloord en Halsteren, ten Noorden van de spoorlijn Bergen op Zoom-Roosendaal-Moerdijk. Ten slotte worden uit Terneuzen en Hontenisse in Oost Zeeuws Vlaanderen soortgelijke als geheel West Nederland hebben getroffen, gemeld.


©Nederlands Dagblad

Aantal doden steeg tot ruim 250

Uit het Gereformeerd Gezinsblad van 03 februari 1953

DEN HAAG - Volgens de tot nu toe binnengekomen berichten is het aantal doden reeds gestegen tot ruim 250. Hier volgt een overzicht van de plaatsen waar de slachtoffers vielen: Goeree-Overflakkee 40, Kruispolder 8, Vlissingen 4, Rotterdam 1, Nieuwe-Neuzenpolder 1, Halsteren 17, Hellevoetsluis 5, Texel 4, Terneuzen 4, 's-Gravendeel circa 55, Dinterloord 3, Stellendam 7, Middelharnis 10, Hoedekenskerke 1, Hondsbossche zeewering 1, Sliedrecht 1, Maassluis 1, Veere 2, Oosterschelde (van Schouwen) 4, Kortgene circa 35, St. Philipsland 1, Raamsdonksveer 2, Hoeksewaard 7.

©Nederlands Dagblad

Hoofdredactioneel commentaar van P. Jongeling

Een nationale ramp

Uit het Gereformeerd Gezinsblad van 03 februari 1953

Een nationale ramp van sinds lang niet gekende omvang heeft Nederland getroffen. De door de felle noordwesterstorm opgezweepte zee heeft bij springvloed in een razende aanval dijken en waterkeringen doorbroken, duinenrijen stukgevreten en steden en dorpen overstroomd. Honderden mensen zijn verdronken. Duizenden verkeren op het moment dat wij dit schrijven nog in levensgevaar. Voorshands onberekenbaar groot is de aangerichte schade. Velen hebben al hun bezittingen verloren.
Herinneringen aan de vreselijke stormrampen uit de middeleeuwen, als de St. Elizabethsvloed, komen weer boven. Dat zulke dingen nu nog kunnen gebeuren, had vrijwel niemand voor mogelijk gehouden. Wel breekt er 's winters bij zware ijsgang een enkele keer nog eens een rivierdijk, maar thans hebben gelijktijdig op tientallen plaatsen zware zeedijken het begeven en is er watersnood van Texel tot Zeeuws-Vlaanderen.


Landgenoten, voor een deel ook kerkgenoten, zijn zwaar getroffen. Ons medeleven gaat naar hen uit. Materiële hulp is dringend nodig. Moge heel ons volk de getroffenen in deze nood bijstaan, opdat het leed en de schade gelenigd en verholpen worden voor zover dat in het menselijk vermogen ligt.
Reeds heeft de nationale hulpvaardigheid zich op spontane wijze geuit. Overal is men bezig geld en kleding op grote schaal in te zamelen en hebben honderden zich bereid verklaard, evacué‚'s te herbergen. Dat niemand onzer verzuimde zijn bijdrage te leveren tot afwending van de gevolgen dezer schrikkelijke ramp. De naakten moeten worden gekleed, de hongerigen gespijzigd, de daklozen geherbergd, de zo plotseling verarmden van nieuw bezig voorzien.

Wanneer we in de gebeurtenissen van Zondag alleen maar ,,het spel der losgebroken natuurkrachten'' zien, dan is het werkelijk gebeuren ons ontgaan.
De HEERE werkt in dit alles. Vuur en hagel, sneeuw en damp, de stormwind die Zijn woord doet, alle zijn ze Zijn dienaren.
,,Als Hij spreekt, zo doet Hij een stormwind opstaan, die haar golven omhoog verheft. Zij rijzen op naar de hemel, zij dalen neder tot in de afgronden; hun ziel versmelt van angst. Zij dansen en waggelen als een dronken man, en al hun wijsheid wordt verslonden. Doch roepende tot de HEERE in de benauwdheid die ze hadden, zo voerde Hij ze uit hun angsten. Hij doet de storm stilstaan, zodat hun golven stilzwijgen.'' (Psalm 107: 25-29)

Zo is er stellig in de bange uren van storm en watervloed ook door velen, die God nog kennen, geroepen tot Hem die uit angst en nood kan verlossen. zo zal er ook thans nog veel smeking zijn. En misschien ook aanvechtingen, bij kinderen Gods die zwaar werden getroffen en die nu vragen waarom dit leed juist hen moest treffen.
Laten dezulken hun ziel uitstorten in het troostgevende gebed, dat we achter in onze kerkboeken vinden:
,,Eeuwige, barmhartige God en Vader! Gij zijt de eeuwige zaligheid der levenden en het eeuwig leven der stervenden. Gij alleen hebt dood en leven in Uw hand. Zonder ophouden zorgt Gij alzo voor ons, dat gezondheid noch krankheid, goed noch kwaad ons kan overkomen, en geen haar van o9ns hoofd valt zonder Uw wil, en Gij voor Uw gelovigen alle dingen te hunnen besten keert. Wij bidden U, verleen ons de genade Uws Heiligen Geestes, dat Hij ons lere onze ellendigheid recht te kennen, en geduldig Uw kastijdingen te verdragen, die wij toch duizendmaal groter verdiend hebben. Wij weten

dat zij ons niet zijn tekenen van Uw toorn, maar van Uw vaderlijke liefde jegens ons, opdat wij met de wereld niet veroordeeld worden.''

Trooste de HEERE door Zijn Woord allen die in deze plotselingen moeite en ellende op Hem vertrouwen. Make Hij ons aller harten bereid om te steunen en te helpen met alle macht. Moger er zo aan deze grote nationale ramp toch ook nog een zegen verbonden zijn.

Hoe te helpen?
Van vele zijden bereiken ons reeds vragen van lezers, hoe men de noodgebieden kan helpen, of het Gereformeerd Gezinsblad ook een eigen hulpactie voor de berooide broeders en zusters zal opzetten, enzovoort.
Op dit moment is de toestand nog weinig overzichtelijk. Wel staat vast dat we hier te doen hebben met een nationale ramp, die bijna geheel Zuidwest-Nederland heeft getroffen, en dat de schade in de milliarden zal lopen,
Voorshands lijkt ons de juiste weg dat we allen naar vermogen bijdragen aan de grote nationale hulpactie. Mocht er te zijner tijd blijken dat er in eigen kring in het oog springende gevallen zijn waarbij extra hulp dringend nodig is, dan zal ons blad uiteraard gaarne een voor dit doel opgezette hulpactie publiceren en stimuleren.

©Nederlands Dagblad


Koningin bezocht de geteisterde gebieden

Uit het Gereformeerd Gezinsblad van 03 februari 1953

DEN HAAG - Vergezeld van prinses Beatrix heeft Koninging Juliana zondag een bezoek gebracht aan de omgeving van de Krimpenerwaard. De komst van H.M. was de autoriteiten in die streek niet bekend.

Zij reed eerst tot aan Ouderkerk, welke plaats zelf onbereikbaar was, zodat de koninklijke auto slechts tot de grens van het ondergelopen land kon rijden. Vervolgens werden Lekkerkerk, Krimpen aan de IJssel en Krimpen aan de Lek bezocht. De burgemeester van Krimpen aan de IJssel was toevallig ter plaatse aanwezig, waar de koninklijke auto stilhield. Met hem had H.M. een informatief onderhoud. Het lag in het voornemen te pogen Zeeland te bereiken. Dit bleek echter onmogelijk door het passeren op de wegen van grote hoeveelheden in veiligheid gebracht vee. In de richting Vianen reed H.M. terug naar Soestdijk, toen het te laat was geworden nog andere oorden te bezoeken.
Ook de ministers Drees, Algera en Beel hebben in de loop van zondag verscheidene plaatsen in de getroffen gebieden bezocht.


©Nederlands Dagblad

Alles wordt gedaan voor noodvoorziening

Uit het Gereformeerd Gezinsblad van 03 februari 1953

De verbinding Rotterdam-Roosendaal is door het wegspoelen van een deel van de baan bij de Moerdijkbrug gestremd. Reizigers van Rotterdam naar het Zuiden moeten reizen over Delft-Gouda-Utrecht-'s Hertogenbosch. Er zijn maatregelen genomen om de treinen op extra sterkte te laten rijden.

De schade aan de Spoorwegen is nog niet te schatten, doch zal vermoedelijk zeker in de millioenen lopen. Het herstel zal geruime tijd vorderen. De treinen naar Zeeland rijden niet verder dan tot Bergen op Zoom.
Tussen Bergen op Zoom en Woensdrecht staat de baan over een km onder water, eveneens is er ernstige schade tussen Rilland Bath en Krabbendijke. De schade bij het Sloe in de Sloedam en ook het gat in de baan bij Vlissingen kan hopelijk lokaal worden hersteld. Over de schade tussen Schiedam en Hoek van Holland was ir Den Hollander enigszins optimistisch. Daartegen waren zijn gedachten over Dordrecht-Lage Zwaluwe zeer somber.

©Nederlands Dagblad

Literatuurlijst

Boeken
Aartsma, K., Nederland en de zee, een eeuwigdurende strijd, Wageningen 1977, Uitgeverij Zomer & Keuning Boeken B.V.
Antonisse, R., 50 jaar geleden, 50 jaar verder, februariramp 1953, Aboube 2e druk (2003), Uitgeverij Uniepers.
Antonisse, R., De kroon op het Deltaplan, stormvloedkering Oosterschelde, het grootste waterbouwproject aller tijden, Amsterdam/Brussel 2e druk, Uitgeverij Elsevier.
Driessen, A., G.P. van der Ven, Niet is bestendig…, de geschiedenis van de rivieroverstromingen in Nederland, Utrecht 1995, Uitgeverij Matrijs.

Flameling, I., Hoogwater, 50 jaar na de watersnoodramp, Den Haag 2003, Uitgeverij Kosmos-Z&K.
Haagsma, I., H. de Haan, De Deltawerken, techniek, politiek en achtergronden, Haarlem 2e druk (1984), Uitgeverij Waltman.
Nationale Rampenfonds, De Ramp, Amsterdam 1953, Uitgeverij Vereeniging ter Bevordering van de Belangen des Boekhandels Amsterdam.
Slager, K., De ramp, een reconstructie van de watersnood van 1953, Amsterdam/Antwerpen 1992, Uitgeverij De Koperen Tuin
Valkenburg, R., Toen ’t schuimend zeenat hevig bruiste…, Dordrecht 4e druk (1978), Uitgeverij J.P. van den Tol.
Vandersmissen, H., Het woelige water, watermanagement in Nederland, Wormer 1998, Uitgeverij Immerc bv.
Werkman, E., Nederland en het water, een gevecht van 2000 jaar, Haren 1956, Drukkerij Knoop.
Zuiderent, A., 1 februari 1953, Middelburg 1e druk (1983), Uitgeverij Fanoy Boeken.
Zuiderent, A., De ramp, 1 februari 1953, vijftig jaar later, Amsterdam 2003, Uitgeverij De Verbeelding.

Tijdschriften
Plus Magazine, ‘De onvergetelijke ramp’ (extra uitgave), Bussum 2003, Uitgeverij Dirk Oeyen.
Kampioen, Zeeland: ‘50 jaar na de ramp’, Maarssen, Jaargang 118, nummer 2, februari 2003, Uitgever Koninklijke Nederlandse Toeristenbond.

Kranten
Telegraaf, 1 februari 2003.

Brabants Dagblad, 1 februari 2003.

CD-roms
Uw geboortejaar in beeld 1953.
Watersnood 1953, filmbeelden en geluidsfragmenten.

Film
De ramp, verhalen van ooggetuigen

Internet
http://people.zeelandnet.nl/geoactief/watersnood.htm
http://www.zeeuwsarchief.nl/strijdtegenhetwater/fotocore.htm
http://people.zeelandnet.nl/voeveren/frameN.htm
http://www.pzc.nl/krant/pzc/water/watersnoodramp/
http://www.zebi.nl/diensten/zdc/zeeland_collecties/fotocollectie&stap=%20zoeksnel
http://www.schooltv.nl/vroegerenzo/pagina.jsp?nr=vz_werkstuk&wsnr=129917
http://www.kustgids.nl/1953/
http://www.waterland.net/smartsite.dws?id=45&si=3&PageID=3127
http://www.nd.nl/htm/dossier/watersnoodramp53/
http://watersnood-1953.startkabel.nl/k/watersnood-1953/index.php?nr=1
http://www.politiemuseum.nl/Watersnood%20in%20beeld.htm
http://www.voorstraat85.tmfweb.nl/Watersnoodramp/overzicht.htm
http://www.meteozeeland.nl/
http://www.deltawerken.com/data/ne/ramp/ramp.htm
http://www.onwijsnat53.nl/WoedendWater/sporen/1953/31jan1februari.htm

REACTIES

J.

J.

Dit verslag heb ik jaren geleden gemaakt en is nu onder een andere naam op deze site verschenen zie ik opeens!
Kan ik hier wat tegen beginnen?

14 jaar geleden

R.

R.

ik zou naar de politie gaan en gaan janken

5 jaar geleden

M.

M.

Dit werkstuk is letterlijk overgetypt uit het boek: "50jaar geleden, 50jaar verder" van Rinus Antonisse. Oftewel, dit werkstuk is volkomen nutteloos!

17 jaar geleden

R.

R.

jou hele leven is nutteloos

5 jaar geleden

R.

R.

Beste Ninjaatje,
Je hebt een goed onderbouwd en mooi geschreven werkstuk gemaakt. Bravo.
De ramp , zijn gevolgen zijn ook nu weer actueel bij aantal bewindslieden: de toekomstige problemen gerelateerd aan klimaatverandering - commissie Veerman.

Je hebt zeer je best gedaan om de bronnen die je geraadpleegd hebt ook te vermelden.

Vele groeten,
Rob

15 jaar geleden

R.

R.

overdrijven is ook een vak

5 jaar geleden

W.

W.

Ik heb het werkstuk met zeer veel interesse gelezen. Door jou werk vallen verschillende dingen op hun plaats en wordt de geschiedenis levend gehouden.
Warry

13 jaar geleden

-.

-.

beetje lang.....

13 jaar geleden

J.

J.

geweldig werkstuk

12 jaar geleden

M.

M.

veel te lang maar wel leerzaam

9 jaar geleden

H.

H.

Hu, is het nou overgetypt of niet ??

9 jaar geleden

Log in om een reactie te plaatsen of maak een profiel aan.