Voor afbeeldingen en verdere uitleg zie bijgevoegde bijlage!
Inleiding
Dit verslag gaat over ons water project. Wij hebben 4 leerlingen in ons groepje: Jelina, Janine, Jop en Mariska. Wij moesten alle vier een deel van hoofdstuk 2 samenvatten, nadat we dat hadden gedaan kregen wij alle vier een briefje met daarop een lezersvraag. Wij gingen met behulp van experimenten bedenken en uitvoeren, antwoord geven op de lezersvragen. Wij hebben alle informatie verwerkt in dit verslag. We hopen dat u het leuk zal vinden om te lezen!
Samenvatting Hoofdstuk 2
Paragraaf 1
Zwavel en water zijn de enige stoffen die in 3 fasen op aarde voorkomt (zie figuur 1). De hoeveelheid water veranderd niet, maar het water zelf veranderd voortdurend van plaats.
Er is maximaal 9000-14000 km3 zoet water per jaar beschikbaar, omdat ongeveer 1/8 deel van het regen of sneeuw op plaatsen valt die voor de mens moeilijk te bereiken is.
Er zijn 5 onderdelen in de waterkringloop (zie figuur 2) :
- Verdamping
- Condensatie
- Neerslag
- Infiltratie
- Afstroming
De totale wereldbevolking gebruikt 4 keer zoveel water, als 50 jaar geleden. Dit komt door de bevolkingsgroei en de toename van het watergebruik per persoon. We moeten er dus voor zorgen dat in de toekomst meer water beschikbaar komt.
Er zijn manieren om de watervoorraad in een bepaald gebied beter te benutten of te vergroten:
Zuiniger met water omgaan
Dammen aanleggen, reservoirs bouwen om regenwater op te slaan (zie figuur 3)
Oppervlaktewater vanuit een ander gebied halen
Grondwater oppompen
Zout water in zoet water veranderen (=ontzouten)
Er kunnen ook conflicten ontstaan door water:
Een rivier stroomt door meerdere landen. Stroomopwaarts heeft veel water, daardoor blijft er weinig water over voor de landen die stroomafwaarts liggen.
Paragraaf 2
De eigenschappen van water:
1)Dichtheid
In de vloeiende fase hebben de moleculen geen vaste plaats meer. De afstand tussen de moleculen is dan iets groter dan in de vaste fase. Van de meeste stoffen is de dichtheid van de vloeistof kleiner dan de dichtheid van de vaste stof.
De massa van 1 liter ijs is kleiner dan de massa van 1 liter water. Daardoor is de dichtheid van ijs kleiner dan de dichtheid van water, zodat ijs op water kan drijven.
2)Soortelijke warmte
Water heeft een grotere soortelijke warmte. Dat betekend dat er veel warmte nodig is om 1 kilogram water een graad warmer te maken. Als het water afkoelt, komt deze warmte vrij.
Oppervlakte water temperatuur stijgt heel langzaam en koelt ook heel langzaam af. Die eigenschap van water zorgt ervoor dat er geen al te grote temperatuurschommelingen voorkomen in gebieden met veel water.
3)Hoog kookpunt
Het kookpunt van water vergelijken we met dat van methaan, want de moleculen zijn ongeveer even zwaar.
Het kookpunt van water = 373 K.
Watermoleculen hebben een kleine positieve elektrische lading, aan de ene kant van het molecuul en een kleine negatieve elektrische lading aan de andere kant. Ze trekken elkaar aan. Bij het koken moeten de watermoleculen elkaar loslaten.
Bij water is daar dus meer energie en warmte voor nodig van bij methaan.
4)Groot oplosvermogen
Water is een heel goed oplosmiddel. Water heeft dan ook een groot oplosvermogen. Bloed (figuur 4) bestaat voornamelijk uit water, daardoor kan je dus allerlei stoffen oplossen in bloed, die worden dan naar alle delen van je lichaam vervoerd.
Paragraaf 3
Moleculen trekken elkaar aan (zie figuur 5), zo ontstaan bindingen tussen moleculen. Bindingen worden afgebroken als een stof sublimeert of verdampt, maar ook als een stof oplost in een oplosmiddel.
Als een stof oplost in een oplosmiddel dan worden niet alleen de verbindingen tussen de molecuul van de stof verbroken, maar ook bindingen tussen de moleculen en het oplosmiddel. Er ontstaat tijdens het oplossen nieuwe bindingen tussen moleculen van de stof en het oplosmiddel.
Een oplossing is een mengsel dat altijd helder is. Een oplossing kan kleurloos zijn of gekleurd.
Een suspensie (zie figuur 6) is een mengsel dat altijd troebel is, want de vaste stof is niet opgelost. Suspensie kan wit zijn of gekleurd.
Onder de oplosbaarheid van een stof verstaan we het maximale aantal grammen van die stof dat je kunt oplossen in ene kilogram van een bepaald oplosmiddel. De oplosbaarheid hangt dus af van het oplosmiddel.
Vaste stoffen à hoe hoger de temperatuur van de vloeistof, des te groter de oplosbaarheid.
Gassen à hoe hoger de temperatuur van de vloeistof, des te kleiner de oplosbaarheid.
Paragraaf 4
Het proces om drinkwater te maken uit zeewater noemen we ontzilting of desalinatie. We kunnen zoet water maken met behulp van een ontziltinginstallatie.
Dit kan op verschillende manieren:
- Door destillatie
- Door membraanfiltratie
Destillatie (zie figuur 7)
Je verwarmt het zeewater, het water verdampt. Het zout blijft achter. Daarna laat je het waterdamp condenseren tot zoet water. Het verdampen gevolgd door condenseren noemen we destillatie. Het deel van het mengsel dan niet verdampt noemen we Residu. Het opgevangen vloeistof noemen we het destillaat.
Destilleren is dus, een scheidingsmethode die berust op verschil in kookpunt van de componenten van een mengsel.
Absorberen is een scheidingsmethode waarmee je opgeloste geur-, kleur- en smaakstoffen uit water kunt halen. Als absorptiemiddel gebruik je koolstof.
Membraanfiltratie (zie figuur 8)
Als je een vlies maakt met gaatjes erin die nog veel kleiner zijn noemen we dat vlies, een membraan. De gaatjes zijn zo klein dat alleen watermoleculen er door heen kunnen.
De proef gaat verder na deze boodschap.
Verder lezen
REACTIES
:name
:name
:comment
1 seconde geleden
G.
G.
Vind k wel noice
8 jaar geleden
Antwoorden