Hoe kies jij een studie?

Daar zijn wij benieuwd naar. Vul onze vragenlijst in en bepaal zelf wat voor beloning je daarvoor wilt krijgen! Meedoen duurt ongeveer 7 minuten.

Meedoen

Welvaart H1,2,3

Beoordeling 8
Foto van een scholier
  • Begrippenlijst door een scholier
  • 5e klas vwo | 877 woorden
  • 2 augustus 2005
  • 34 keer beoordeeld
Cijfer 8
34 keer beoordeeld

ADVERTENTIE
Overweeg jij om Politicologie te gaan studeren? Meld je nu aan vóór 1 mei!

Misschien is de studie Politicologie wel wat voor jou! Tijdens deze bachelor ga je aan de slag met grote en kleine vraagstukken en bestudeer je politieke machtsverhoudingen. Wil jij erachter komen of deze studie bij je past? Stel al je vragen aan student Wouter. 

Meer informatie
Welvaart
H1 Vakantie en werken...
o Consumeren: Aanschaffen van goederen of diensten met het doel behoeften te bevredigen. o Produceren: Het toevoegen van waarde aan de waarde van ingekochte grondstoffen en diensten door middel van het combineren van de productiefactoren: arbeid, kapitaal, natuur en ondernemerschap. o Goederen: Dingen die stoffelijk en materieel zijn. o Diensten: Dingen die onstoffelijk en immaterieel zijn. o Absolute schaarste: Er is gewoon weinig van een bepaalde stof. o Relatieve schaarste: Vergeleken met de vraag is er weinig van. o Schaarse goederen: Er zijn productiefactoren aan opgeofferd. o Vrije goederen: Goed waar geen productiefactoren aan zijn opgeofferd. o Productiefactoren: Arbeid, kapitaal, natuur en ondernemerschap. o Micro-economie: Houdt zich bezig met 1 onderneming of persoon. o Macro-economie: Houdt zich bezig met de economische keuzes van een land/regio. o Meso-economie: Houdt zich bezig met het bestuderen van bedrijfstakken. o Bedrijfstak: Deel van een bedrijf. H2 Productie en inkomen... o CBS: instantie die is belast met het verzamelen van gegevens over productie en inkomen. o Directe ruil: Goederen die worden geruild tegen goederen. o Indirecte ruil: Ruilmiddelen zoals schelpen, zout, vee enz. o Ruilmiddelen: Goederen die iederen graag in bezit wil hebben. o Arbeidsverdeling: Verdeling van alle arbeid. o Specialisatie: dat je ergens in bent gespecialiseerd. o Kapitaalgoederen: Goederen/ productiefactoren die zijn geëxploiteerd. o Geldkapitaal: Kapitaal van vermogen. o Investeren: Aanschaf van kapitaalgoederen met de bedoeling ermee te produceren. o Vermogen: Geld dat door de eigenaar beschikbaar wordt gesteld. o Eigen vermogen: Eigen geld ( permanent ). o Vreemd vermogen: Geleend geld ( al het andere ). o Productiefactoren: Arbeid, kapitaal, natuur en ondernemerschap. o Arbeid: Activiteiten van arbeidskrachten. o Kapitaal: Goederen waar je andere goederen mee kunt produceren. o Natuur: Niet geproduceerde productiemiddelen. o Ondernemersactiviteit: iemand die het initiatief neemt een bedrijf op te richten er er leiding aan geeft. o Productiewaarde: De totale waarde die word toegevoegd aan een grond of hulpstof. o Toegevoegde waarde: Waarde die is toegevoegd door te produceren. o Afzet: Hoeveelheid producten die worden verkocht. o Omzet: Geldbedrag dat binnenkomt uit de verkoop. o Factorinkomens: Inkomens die ontstaan door leveringen van productiefactoren. o Administratie: Belangrijke gegevens om de productie of toegevoegde waarde vast te stellen. o Balans: Momentopname van de bezittingen van een bedrijf en de manier waarop de bezittingen zijn betaald. o Activa: De bezittingen, die links op de balans staan. o Passiva: Het vermogen, dat rechts op de balans staat. o Vaste activa of kapitaalgoederen: Bovenaan de lijst, kunnen langer dan een jaar gebruikt worden. o Vlottende activa of kapitaal: Midden van de lijst, het geld dat hierin word gestoken komt binnen een jaar weer vrij. o Liquide activa of kapitaal: Betaalmiddelen, niet alleen geld in de kas, maar ook het banksaldo. o Resultatenrekening: verlies- en winstrekening. o Opbrengsten: De opbrengst van de verkochte producten. o Kosten: Geld wat nodig is om protducten te produceren. o Winst: positief resultaat, valt toe aan de eigenaar. o Verlies: Negatief resultaat, waardoor het eigen vermogen kleiner word. o Bedrijfskolom: Alle bedrijven waarin de opeenvolgende productiestadia worden doorlopen, van oerproducent tot degenen die kant en klare eindproducten verkoopt aan de producent. o Bedrijfstak: Alle bedrijven die zich bezighouden met een zelfde deel van het productieproces. o Binnenlands inkomen/ binnenlands product: Niets anders dan de verdeling van de productie. o Nationaal inkomen/ nationaal product: binnenlands inkomen + ontvangen inkomens uit het buitenland – betaalde inkomens aan het buitenland. o Officieel circuit: Overige productie van ondernemingen en de overheid, waarvan de belastingdienst op de hoogte is. o Officieuze circuit: Deel van de productie en inkomen, waarbij fiscale regels worden overtreden.
H3 Welvaart... o Materiele welvaart: De hoeveelheid goederen en diensten die je tot beschikking hebt. o Immateriele welvaart: Behoeften die je nodig hebt, frisse lucht enz. o Welvaart in enge zin: Kwantitatief en op zekere hoogte wel meetbaar. o Welvaart in ruime zin: Nemen we de behoeften van immateriele welvaart in de analyse ( kwalitatief ). o Koopkracht: Hangt af van het bedrag dat je verdient en van de prijzen van de goederen. o Nominaal inkomen:Het geldbedrag dat iemand ontvangt. o Rëeel inkomen: De koopkracht van het inkomen. o Indexcijfer: Verhoudingsgetal, je berekent iets over een bepaald aantal jaren. o Economische groei: Als het rëeele binnenlandse product is gestegen. o Sparen: Vermogen opbouwen. o Vermogen: Kun je aanhouden als het geld dat je hebt ( geldkapitaal ). o Betaling in natura: Activiteiten waarvoor wel word betaald, maar zonder geld ( met goederen ). o Parallele economie: Activiteiten die de welvaart vergroten, maar geen geldstroom op gang brengen. o Formele economie: De officieel gereistreerde economie. o Informele economie: Productieve activiteiten die buiten de overheidsregels vallen. o Onbetaalde arbeid: werk waarvoor je niet betaald krijgt, bv vrijwilligerswerk. o Ecologisch systeem: Milieuvriendelijkheid. o Duurzame ontwikkeling: Hieronder verstaan we een economische ontwikkeling die zodanig is dat ook in de toekomst welvaart mogelijk blijft. o Nationaal milieubeileidsplan: Het mileiubeleid van de Nederlandse overheid. o Externe effecten: Bijkomende effecten van productie en consumptie, die niet in de prijs worden doorberekend. o Internalisering: Wanneer de externe effecten als nog in de prijs worden opgenomen ( ook wel intern maken van externe effecten genoemd ). o Emissierechten: Een instrument die werkt als volgt. De overheid stelt een maximum aan de toegestane uitstoot van een vervuilende stof, het emissieplafond. Vervolgens verkoopt de overheid aan bedrijven vergunning. Alleen die met een vergunning, mogen uitstoten.

REACTIES

Log in om een reactie te plaatsen of maak een profiel aan.