In deel III wordt gesproken over de hoop op het bereiken van het Beloofde Land en dat is twee weken na de bevalling van dat kind, waardoor je net in het nieuwe jaar zit. Een mooie maand voor een nieuw begin.
Tijdsduur:
De tijdsduur is niet helemaal duidelijk aangegeven. De vluchtelingen geven wel aan dat de tocht voor hen ‘eeuwen’ lijkt te duren. Doordat het boek in 3 delen (seizoenen) zijn verdeeld zal het ook wel zo lang geduurd hebben voordat zij in de stad aankwamen. Het verhaal van Pontus lijkt echt maar uit een paar weken te bestaan.
Tijdsvolgorde:
Het verhaal speelt zich in vooral chronologische volgorde af, met af en toe een flashback over bijvoorbeeld het vroegere leven van de vluchtelingen. Wanneer de vluchtelingen door Pontus worden verhoord komen er natuurlijk ook flashbacks in het verhaal voor over de tocht.
Perspectief:
Het verhaal bestaat uit twee verschillende draden.
In het verhaal van Pontus Beg is hij de ik-verteller. Hij vertelt over zijn gevoelens zijn verleden en over zijn leven nu.
De tweede verhaallijn is iets onduidelijker. Het lijkt op een alwetende verteller, maar doordat vooral de jongen, en soms ook de andere vluchtelingen, erg in het licht komen, wisselt het ook af naar ik-vertellers.
Personages:
- Pontus Beg: Pontus is 53 jaar en politiecommissaris in Michailopol. Hij is een filosofisch gestemde man die, nu hij wat ouder wordt, is gaan graven naar zijn wortels en bevangen is geraakt door het verlangen Jood te zijn. Hij is erg eenzaam, heeft geen ouders en geen sociale contacten.
Verder heeft hij hier en daar een lichamelijk mankement, heeft hij een keer per maand seks met zijn huishoudster en hij drinkt precies vier glazen wodka per dag.
Hij leidt vooral een saai leven en komt in eerste instantie over als een harde man, maar naarmate het verhaal vordert komt dit niet echt meer terug. Hij ontdekt dat zijn moeder Joods was en dat hij dus ook een Jood is. Hij komt in contact met de enige levende Jood in de stad en wil alles weten over zijn nieuwe geloof. Hij is erg bezig met zijn afkomst, geloof en identiteit. Zoals ik al zei lijkt hij minder hard te worden, dit komt waarschijnlijk door zijn nieuwe geloof en door de komst van “de jongen” waar hij een band mee probeert te krijgen.
- De jongen (Saïd Mirza): Hij is de jongste van de groep vluchtelingen. Doordat hij door zijn familie het geluk moest opzoeken is hij verzeild geraakt in deze reis. Hoewel hij de jongste van de groep is houdt hij heel de tocht zijn hoofd het beste bij de les en is hij vrijwel de slimste. Wanneer hij in Michailopol door Beg wordt ondervraagt is hij steeds opstandig en eigenwijs, maar stukje bij beetje vertelt hij zijn verhaal en ontstaat er toch wel een band tussen hem en Pontus.
- De Ethiopiër: Niemand van de vluchtelingen weet nou eigenlijk waar deze man vandaan komt of waarom hij met hen op reis is gegaan. Hij praat niet en wordt buitengesloten door de groep, ze zien hem als een gevaar en denken dat hij over magische krachten bestaat, waarmee hij de anderen kan besmetten met erge ziekten e.d. Uiteindelijk wordt hij ’s ochtends door gevonden, zijn hoofd is ingeslagen met een steen en niemand weet/zegt wie het heeft gedaan. uiteindelijk nemen de overige vluchtelingen hem mee omdat ze geloven dat hij hun nu wel goede dingen brengt en hen de weg naar het beloofde land zal brengen
- De lange man: Welke niet veel voor oponthoudt of spanning zorgt en zich vooral op de achtergrond houdt.
Wanneer hij op een gegeven moment achter wordt gelaten door de rest om te sterven blijft de Ethiopier bij hem om zich over hem te ontfermen. Hij geeft de lange man te eten en uiteindelijk kunnen ze weer verder en halen ze de groep uiteindelijk weer in. Dit wordt de neger alleen niet in dank afgenomen door de rest van de groep. Uiteindelijk sterft de lange man.
- De stroper: Hij zorgt voor het meeste eten en voelt zich als een van de leiders van de groep.
- De vrouw: Zij is de enige vrouw van de groep vluchtelingen en wordt daarom zo nu en dan eens even alleen genomen van de groep.. vooral door de man uit Asjchabad, waarvan ze uiteindelijk ook zwanger blijkt te zijn. En in het ziekenhuis in Michailopol bevalt ze, hoe zwak en mager haar eigen lichaam ook mag zijn, van een gezond kind.
- De man uit Asjchabad: De man waarmee “de vrouw” een kind baart. Hij voelt zichzelf een leider en vooral heel sterk. Hij woonde als ergens in een rustig dorp, waar hij zijn leven vooral haatte en zichzelf vaak klem zoop.
- Vitaly:
De vechtersbaas van de groep en ook degene met de grootste mond en waarschijnlijk de duisterste achtergrond. Hij draagt uiteindelijk het hoofd van de Ethiopiër met zich mee, waardoor men ook vermoedt dat hij diegene is die de neger heeft vermoord. Hij is aan het eind van de reis helemaal van slag, mede doordat hij de Ethiopiër haatte, maar hem nu toch volgt.
Structuur:
Het boek bestaat uit drie delen; Najaar, Winter en Voorjaar. Deze drie delen bestaan uit genummerde en getitelde hoofdstukken.
Najaar uit 24 hoofdstukken, Winter uit 14 en Voorjaar uit maar 1 hoofdstuk. Totaal 39 hoofdstukken.
De delen als seizoenen dienen als symbool in de reis van de vluchtelingen.
Literaire Achtergronden
Invloed biografie auteur:
Het verhaal van het boek zelf zal geen invloed hebben gehad van Tommy Wieringa, omdat hij dit niet heeft meegemaakt. Ook Pontus Beg komt niet over als Tommy Wieringa zijn karakter. De ideeën van Pontus zullen wel overeenkomen met die van Tommy.
Relatie tussen inhoud en tijd van ontstaan:
Het boek is in 2012 uitgekomen en het verhaal heeft hier ook niks mee te maken, omdat het verhaal zich in eind 20e eeuw afspeelt. De corruptie in dat gebied kan wel nog van invloed zijn, omdat zich dit misschien nu nog afspeelt in Rusland.
Waardering:
NRC
“De mooie scène met de muzikant is een van de vele waarin Wieringa knap laat zien dat er iets knaagt aan Beg, wat duidelijker wordt als er in de stad een oude rabbijn sterft. Die moet op Joodse wijze worden begraven, maar hoe moet dat? Leeft er nog wel een tweede Jood in de stad? Die blijkt er te zijn, een andere oude rabbijn die geen goed woord over heeft voor de gestorvene (‘Hij was een slecht mens. Ik ben blij dat hij dood is’), maar hem toch begraaft.
Beg, die door het leven gaat met een stereotiep beeld van het jodendom dat soms aanschurkt tegen antisemitisme, ontdekt door het contact met de rabbijn nog meer: dat het kinderliedje dat zijn moeder voor hem zong jiddisch is en hij herinnert zich de menora die zijn moeder had. En dat roept een verlangen in hem wakker, het verlangen om Jood te zijn. Hij gaat zelfs de Thora bestuderen.
Wieringa is op dreef in het portret van Beg. In onderkoelde scènes en observaties zet hij de commissaris neer als veel meer dan een sentimentele oude man, hij laat zien dat er echt iets plaatsheeft in diens leven, dat het gevoel dat bij deze macho door het pantser heen breekt, hem ook echt verandert.
Daarin is hij beter geslaagd dan in zijn vorige roman. In Caesarion gebeurde wel veel, maar toch leek al het drama de hoofdpersoon onaangedaan te laten. Die geloofde tot het eind toe in zijn eigen sterke verhalen, met als nadeel dat ook de roman als geheel aan de oppervlakte bleef en nergens de kracht kreeg van Wieringa’s wervelende doorbraakroman Joe Speedboot. Ter verdediging van de schrijver kon hierbij worden aangevoerd dat hij niet was bezweken voor de verleiding om na dat grote succes weer zo’n feelgood-roman te maken.
Ook bij Dit zijn de namen kiest hij niet voor de eenvoudigste weg. Sterker, hij maakt het zichzelf – en zijn lezers – best lastig. Want behalve de overzichtelijke en scherp beschreven wederwaardigheden van Pontus Beg bevat de roman nog een andere verhaallijn. Daarin volgen we een groep naamloze gelukszoekers die door de steppe trekken. Ze zijn door mensensmokkelaars afgezet en zwerven maanden door het niets, en laten soms een dode of stervende achter. De beschrijving van de tocht levert mooie details op, zoals het neerleggen van lappen plastic om ’s nachts de dauw op te vangen en daar dan van te drinken – maar lang vraag je je af waar Wieringa heen wil met deze mensen.
Wat hij deze slachtoffers laat meemaken ligt voor de hand: van de uitsluiting van het zwarte lid van de groep, tot plotselinge heldendaden en (rap weer verdwijnende) solidariteit – en de wreedheden die ze begaan, onderling en tegen die ene levende ziel die ze onderweg ontmoeten. ‘Zolang je kon lopen, behoorde je tot de groep; zolang je kon lopen maakte je haar sterker. Als de groep voor haar afzonderlijke leden moest gaan zorgen, verzwakte ze.’
Uiteindelijk belandt het zwervende gezelschap in Michailopol, waarmee de twee verhaallijnen samenkomen. Pontus Beg moet de zwervers op last van de burgemeester arresteren. En dan blijkt dat een van hen een mannenhoofd met zich meedraagt, zodat er meteen een moordonderzoek volgt. De tocht heeft bovendien nog een tweede raadsel gebaard, en zo moeten er aan het eind van de roman ineens twee zaken opgelost worden, waardoor het tot dat moment vrij plotloze geheel ineens een whodunnit lijkt te worden.
Lijkt te worden, want juist de man die het allemaal moet oplossen, commissaris Beg, heeft hele andere fascinaties. Hij ontdekt wel wat, bijvoorbeeld wanneer tussen de bedrijven door duidelijk wordt dat de vluchtelingen weliswaar van de steppe komen, maar geen buitenlanders zijn. De ‘grens’ waar de mensensmokkelaars hen overheen hielpen was geen echte grens maar een aantal losse barakken – dat smokkelt ook eenvoudiger.
Eigenlijk fascineren de feiten de commissaris allang niet meer. Pontus Beg is vooral bezig met de parallel tussen de reis van de nu opgepakte landlopers en de vlucht van het Joodse volk uit Egypte naar het beloofde land. En de overeenkomst tussen de botten van Jozef die door de Israëlieten werden meegevoerd en het hoofd dat de naamlozen bij zich hadden. Met die opmerkelijke tournure wordt duidelijk wat Wieringa voor ogen heeft gehad met Dit zijn de namen: niet zozeer een verhaal over migratie of over corruptie of het verlangen naar een moeder (een terugkerend element) – maar een roman over religie. En een bijzonder knappe roman bovendien, waarin ook duidelijk wordt waarom Wieringa zijn lezers zo lang de steppe op heeft gestuurd. Niet om de gebeurtenissen daar, maar om een antwoord te vinden op zijn vragen over aard, nut en noodzaak van een geloof. Vragen die Wieringa tot het laatst doodernstig blijft stellen.
Dan blijkt ook dat de ineens opgedoken detective-elementen niet dienen om te laten zien wat er gebeurd is, maar om uit te leggen waarom die gebeurtenissen er uiteindelijk niet zoveel toe doen. Waar het om gaat, daar laat Wieringa geen misverstand over bestaan, is wat mensen geloven. Alles draait om de betekenis die ze aan die feiten geven. Dat kun je lezen als het begin van een religieuze verklaring, maar ook breder zien: het geldt immers evenzeer voor de aanbidding van het gouden kalf, voor het geloof in de magische krachten van een mensenhoofd of de veronderstelling dat er achter het prikkeldraad een nieuw land begint met de kans op een nieuw leven. En, ja, ook voor het geloof in een roman.”
Door: Arjen Fortuin, 05-10-2012
Vrij Nederland
“Na het lezen van Dit zijn de namen zat ik met iets ongemakkelijks: Tommy Wieringa’s roman waar ik met zo veel goede zin aan was begonnen, liet mij koud.
Het lezen was geen karwei of straf, maar niet te vergelijken met zijn eerdere romans Joe Speedboot en vooral Caesarion. Wat heb ik gelezen, vroeg ik mij af. Het verhaal van een uitgebluste drieënvijftigjarige politiecommissaris in de grensstad Michailopol, ergens in een uithoek van het voormalige Sovjetrijk. Deze Pontus Beg onderhoudt een tamelijk illusieloze seksuele relatie met zijn werkster Zita, maar in de loop van het verhaal hervindt hij met hulp van een oude rabbijn zijn joodse identiteit, vindt hij zijn geloof en misschien vindt hij ook God wel. Dat verhaal wordt in het eerste (‘Winter’) van de drie delen van de roman hoofdstukgewijs afgewisseld met de helletocht die een troepje illegale immigranten op de godverlaten steppe maakt. De een na de ander valt af, niks blijft ze bespaard: honger, dorst, groepsprocessen en andere ontmenselijking. In het tweede deel (‘Najaar’) komen die verhalen samen, de middelbare klabak pluist uit wat er precies voor akeligs op de steppe heeft plaatsgevonden en in het slotdeel (‘Voorjaar’) lezen we een gelukkig einde voor twee van de betrokkenen. Uit, en nog eens uit, want van nawerking – kenmerk van (vitale) literatuur – geen spoor.
Zo makkelijk gaf ik mij niet gewonnen. Ik bladerde terug op zoek naar iets dat aan Caesarion deed denken. De stijl, luidt het antwoord. Wieringa schrijft nog steeds met schwung en binnen het huidige literaire klimaat ‘on-Nederlands’, in die zin dat hij geen beeldspraak schuwt, daar zelfs heel verrassend in is. Ook trakteert hij ons regelmatig op personificaties. Uit zijn koker: ‘Dorst schuimde in zijn mond.’ En: ‘Wellicht had de nerveuze staatsparanoia van die dagen de woorden van een Chinese wijsgeer over het hoofd gezien.’ Nog een mooie: ‘Zijn schouders zijn een kleerhanger voor het trainingsjasje dat hij draagt.’ Maar vooral leeft Wieringa zich uit in de (sterke) natuurbeschrijvingen: ‘Ver weg, waar honinggeel licht vanachter de wolken viel, dansen stepperollers over het aardoppervlak; doorschijnende bollen velddistel en loogkruid, voortbewogen door de wind. De huizenhoge wielen rolden langzaam over de steppe, vertraagd, droomverschijningen.’
Ja, in natuurbeschrijvingen. Het probleem van deze roman is: afstand. Wieringa verzuimt ons dicht bij zijn personages te brengen en daarmee bij hun problematiek.
Dit zijn de namen is niet dicht op (en ten beste zelfs: onder) de huid van de personages geschreven, zoals zijn twee laatste romans. Zonder die verteltroef is het resultaat ernaar: een vertelling die steriel blijft, ondanks het menselijke leed dat in het vertelde passeert. Met name bij het op de gedragen toon van een zwáár epos verhaalde relaas van die troep uitstervende migranten kreunde ik: kan dat niet wat sneller? Zulks was vast niet Wieringa’s bedoeling, want tegen het slot lezen we over de bijbelse reminiscentie bij deze mozaïsche ‘uitverkorenen’: ‘een groep mensen die in zekere zin de reis van de woestijngeneratie had herbeleefd met niets boven zich dan de lege hemel’.
Gemeenplaatsen
Een keurig lijstje van geciteerde literatuur besluit Wieringa’s roman, die ook om deze reden toepasselijk Dit zijn de namen heet. De schrijver heeft zich ditmaal laten inspireren door Confucius, De Pentateuch met Haftaroth, Juda Halevi, De Nieuwe Bijbelvertaling en Zhuang Zi. We kunnen hem gevoeglijk complimenteren met deze keuze, want in zijn roman zorgt dit uitgelepelde blik parabels en overige wijsheid voor momenten dat er wat te peinzen valt.
Maar Dit zijn de namen wil daarentegen ook als geheel het nodige uitdrukken: gedachten over immigranten, over de eeuwige vragen wie-ben-ik? en wat-bepaalt-wie-ik-ben?
Dat mag, zolang de schrijver zich daarbij niet bezondigt aan een onvergeeflijk taboe: gemeenplaatsen. Ook daar gaat het fout. Wieringa’s diender herinnert zich in het begin van de roman een Jiddisch kinderliedje, vervolgens ziet hij de menora uit zijn jeugd voor zich. Verderop schiet hem te binnen dat zijn moeder hem verhalen uit het Oude Testament voorlas. Genoeg om te denken: ‘Hij zou een Jood zijn – nee, hij was er een. Dat was zijn plaats in de wereld, deel van een volk, van een gemeenschap.’
Op die zoektocht naar zijn wortels treft hij gelukkig rabbijn Zalman Eder, het enige personage dat humor in Wieringa’s zwaarwichtige trip brengt. Maar ook de oude rebbe blijft bij Wieringa steken in stereotypen. Uiteráárd belichaamt die rabbijn onvoorstelbare wijsheid over de menselijke aard, is hij erudiet, geestig, een groot didacticus. Alle rabbijnen die ik ooit ontmoet heb, voldoen aan dit signalement. Waarom geen rabbijn from hell opgevoerd? Op het moment dat de commissaris begint aan de speurtocht naar zichzelf, wordt een niet-deugende rabbijn ten grave gedragen. Erg jammer dat we hem niet hebben mogen leren kennen. Nu moeten we het stellen met een goedgunstig rabbinaal advies als: ‘Ga heen en leer.’”
Door: Jeroen Vullings, 09-10-2012
Volkskrant
“Oek de Jong publiceerde zijn 'magnum opus', Tommy Wieringa schreef een monumentale roman. Waar Wieringa de lat weer hoger heeft gelegd, is De Jong niet verder gekomen sinds zijn succesvolle Opwaaiende zomerjurken.
'Hij weet dat ze vooruitgeschoven posten zijn van hun familie, hun dorp, hun gemeenschap. In hun voetspoor reist een onzichtbaar gezelschap van vaders, moeders, broers, zusters, ooms en tantes en neven en nichten mee. Op hen is alle hoop gevestigd. Zij zijn het pioniersgewas - alles kun je ze aandoen, honger, dorst, hitte en kou, ze zullen alles overleven.'
Profetische regels in de nieuwe roman van Tommy Wieringa, die zich afspeelt in het meest onherbergzame deel van Oekraïne. Nooit was Nederland verder weg. Dat Wieringa de blik naar buiten richt, is geen nieuwigheid. Al in zijn vroegste romans trokken zijn personages erop uit, verkenden ze de wereld en kwamen in bestaande landen, maar dikwijls in fictieve steden en plaatsjes terecht. Algerije en Marokko in Dormantique's Manco (1995). De havenplaats Mercedal en het eiland Lago in Alles over Tristan (2002). Wieringa's laatste en meest internationaal georiënteerde roman, Caesarion (2009), had Oost-Engeland als vertrekpunt voor een alomvattende odyssee. In Dit zijn de namen laat Wieringa Nederland nog verder achter zich.
Profetische regels in de nieuwe roman van Tommy Wieringa, die zich afspeelt in het meest onherbergzame deel van Oekraïne. Nooit was Nederland verder weg. Dat Wieringa de blik naar buiten richt, is geen nieuwigheid. Al in zijn vroegste romans trokken zijn personages erop uit, verkenden ze de wereld en kwamen in bestaande landen, maar dikwijls in fictieve steden en plaatsjes terecht. Algerije en Marokko in Dormantique's Manco (1995). De havenplaats Mercedal en het eiland Lago in Alles over Tristan (2002). Wieringa's laatste en meest internationaal georiënteerde roman, Caesarion (2009), had Oost-Engeland als vertrekpunt voor een alomvattende odyssee. In Dit zijn de namen laat Wieringa Nederland nog verder achter zich.
De roman begint in Michailopol, een onvindbare grensstad ergens in de steppe. Het ligt er volstrekt verlaten en afgesloten van de wereld. We volgen er de bezigheden van de 53-jarige politiecommissaris Pontus Beg. Lichtpuntje in zijn Oostblokgrauwe wereld is de maandelijkse vrijpartij met zijn huishoudster. Pontus' kinderloze bestaan biedt een even desolate aanblik als het landschap.
In een tweede verhaallijn lezen we over de helletocht van een groep vluchtelingen. Wieringa vertelt hoe ze huis en haard verlaten om een betere toekomst te vinden. De één is op de vlucht, de ander denkt een uitverkorene te zijn en weer een ander vertrouwt erop meer geld te zullen verdienen in het nieuwe land. Bijeengebracht door een louche smokkelaar verlaten ze per vrachtwagen hun geboortegrond. In de veronderstelling voorbij de grens te zijn, verlaat de groep de vrachtwagen. Een enkeling is ervan overtuigd genept te zijn door de chauffeur en maakt meteen rechtsomkeert.
De rest begint 'onder wolken van inkt' aan een reis door de steppe. Tien tot vijftien man groot is het gezelschap dat door dit barre grasland trekt. Weken, maanden zijn ze onderweg op het moment dat ontreddering omslaat in grimmige waanzin en de meest kwetsbaren het op gruwelijke wijze moeten ontgelden.
De oeverloosheid van de tocht maakt de reis tot een moderne exodus naar het Beloofde Land. Een toevalligheid is die gelijkenis niet. Exodus is de titel van het tweede boek uit het Oude Testament dat begint met de zin 'Dit zijn de namen van de zonen van Israël'. Het boek beschrijft de vlucht van het Israëlische volk uit Egypte naar het land Kanaän.
Wieringa's verhaal stapt losjes mee met die geschiedenis. Pontus (her)ontdekt zijn Joodse roots, sluit vriendschap met de laatste rabbijn van Michailopol en wijst als een eigentijdse Mozes, juist op het moment dat alle verhaallijnen zijn samengekomen, een van de vluchtelingen de route naar Israël.
Binnen dit zoeklicht krijgt migratie de glans van een religieuze onderneming. Andersom kleurt het Bijbelverhaal de actuele feiten waaruit blijkt dat jaarlijks nog altijd vele duizenden mensen hun land ontvluchten. Het resoneert mee in het verhaal van Wieringa die er soms rechtstreeks naar lijkt te verwijzen: 'Ze kwamen met ontelbaren en ieder van hen leefde in de hoop en verwachting dat hij bij de gelukkigen hoorde die de overkant zouden bereiken.'
Spiritualiteit en religie vonden eerder onderdak in het werk van Wieringa, maar niet eerder was de rol ervan zo groot en niet te negeren. Wat heeft het te betekenen? Het antwoord moet gezocht worden bij Pontus, die niet met volle overtuiging in God gelooft, maar wel zijn religieuze cultuur omarmt. Die is vol van beloftes, toekomst en verbindende rituelen.
Laten we de rol van opperwezen buiten beschouwing, omdat 'ook de rede je tot God [kan] brengen', dan vertelt Wieringa thematisch gezien een even beproefd als actueel verhaal over altruïsme versus eigenbelang en xenofobie. De manier waarop hij dat doet, is inmiddels kenmerkend: ernstig, welluidend, in marmeren zinnen. En toch ook met een vleugje humor, soms een lichte frivoliteit.
Zo omschrijft Pontus, die last heeft van klein lichamelijk malheur en zit opgescheept met een zojuist gestorven Jood en een solitaire rabbijn, de situatie als volgt: 'Drie maal eenzaamheid: een dode Jood, een levende laatste Jood en een politieman met een koude voet en een piep in zijn oor.' De voet en de piep. Sinds Joe Speedboot (2005), Wieringa's doorbraak, waarin de gehandicapte en sprakeloze Fransje een glansrol vertolkte, heeft uw recensent een zwak voor figuren met fysieke mankementen. Ook Pontus met zijn piep-oor en koude voet is een innemend personage, ondanks zijn bij vlagen knokfilm-achtige gewoontes.
Nog twee maanden te gaan, maar met enige zekerheid valt wel te zeggen dat Dit zijn de namen tot de beste boeken van het jaar behoort. Wieringa heeft de lat weer hoger gelegd. De compositie is vergeleken bij eerder werk scherper en doeltreffender, de hoofdstukken zijn afgetopt en strak als buxushaagjes. Dit is een monumentale roman die naast intelligentie, discipline en originaliteit ('hij had een hart als een walvis') Wieringa's haast wellustige gedrevenheid toont om te perfectioneren. Die eerder genoemde weidse blik is een overtuigend handelsmerk geworden. Nederland is te klein voor Wieringa.”
Door:Daniëlle Serdijn, 06-10-2012
Eigen Mening:
Het boek vond ik, zo snel gezegd, eigenlijk maar slecht. Ik kon slecht mijn aandacht vasthouden aan het verhaal. Vooral het afwisselen van de twee verhalen heb ik slecht ervaren. De draad over de vluchtelingen vond ik nogal vaag en waarneer je er misschien net lekker in zat, begon er dus weer een nieuw hoofdstuk. Het duurde lang voordat er enige spanning in kwam en waarneer de interviewen begonnen, herhaalde de vluchtelingen hun verhaal eigenlijk gewoon.
Pontus Beg was wel een humoristisch en weldenkend persoon. Ook de wijsheden van de rabbijn waren iets om over na te denken.
De verwachting over de prachtige schrijfstijl van Wieringa bleef mij ook uit. Misschien lees ik te snel of begrijp ik de symboliek niet, maar ik vond het niet mooi beschreven. De uiteindelijke verwijzingen tussen de twee verhalen waren wel duidelijk en doordacht.
Ik zal de echte verhaallagen wel niet begrepen hebben en begreep dus ook niet waarom de meeste mensen het een ‘bovennatuurlijk goed’ verhaal vonden.
REACTIES
:name
:name
:comment
1 seconde geleden