Hoe kies jij een studie?

Daar zijn wij benieuwd naar. Vul onze vragenlijst in en bepaal zelf wat voor beloning je daarvoor wilt krijgen! Meedoen duurt ongeveer 7 minuten.

Meedoen

De zwarte met het witte hart door Arthur Japin

Beoordeling 3.6
Foto van een scholier
Boekcover De zwarte met het witte hart
Shadow
  • Boekverslag door een scholier
  • 5e klas tto havo/vwo | 4648 woorden
  • 21 mei 2013
  • 7 keer beoordeeld
Cijfer 3.6
7 keer beoordeeld

Boekcover De zwarte met het witte hart
Shadow

In 1837 worden Kwasi en Kwame, twee Afrikaanse prinsjes, aan koning Willem I geschonken als onderpand voor de illegale slavenhandel van de Nederlandse regering. In Delft worden de zwarte jongens als Hollanders opgevoed. Terwijl Kwasi zich uit alle macht aanpast en een echte Nederlander wil worden, vecht Kwame om zijn Afrikaanse identiteit te behouwen en op een dag te …

In 1837 worden Kwasi en Kwame, twee Afrikaanse prinsjes, aan koning Willem I geschonken als onderpand voor de illegale slavenhandel van de Nederlandse regering. In Delft worden de …

In 1837 worden Kwasi en Kwame, twee Afrikaanse prinsjes, aan koning Willem I geschonken als onderpand voor de illegale slavenhandel van de Nederlandse regering. In Delft worden de zwarte jongens als Hollanders opgevoed. Terwijl Kwasi zich uit alle macht aanpast en een echte Nederlander wil worden, vecht Kwame om zijn Afrikaanse identiteit te behouwen en op een dag te kunnen terugkeren naar zijn volk.

Jaren later, aan het begin van de twintigste eeuw, kijkt de bejaarde prins Kwasi Boachi vanaf zijn Javaanse theeplantage terug op hun buitengewone levens. Pas dan ontdekt hij het complot waarmee de Nederlandse regering zijn Indische carrière heeft gedwarsboomd.

De zwarte met het witte hart door Arthur Japin
Shadow

Oefenen voor je mondelingen?

Komen je mondelingen er aan en wil je oefenen? Probeer onze Boekenquiz. We stellen je open vragen over de gelezen boeken.

Het meisje streelde mijn wang en zei: ‘Jij, zwarte met je witte hart.’

 

Samenvatting

Het boek begint met een overpeinzing vanuit Java, rond 1900. ‘Kleur heb je nooit zelf, kleur krijg je door anderen.’ Raden Aquasi, prins, woonachtig te Java, kijkt na een lang leven terug op zijn vergeten verleden. Hij zet voor zichzelf de feiten eens op een rijtje, maar komt niet veel verder dan: ‘Ik ben Aquasi Boachi, geboren prins der Ashanti,

opgevoed in Delft en woonachtig te Java. Dan gaat hij terug in het verleden…

West-Afrika, 1836-1837

Kwasi en Kwame, twee jonge prinsjes uit het rijk van de Asantehene, Kwasi’s vader en koning van het rijk, zijn gelukkig samen en hebben een hechte band. Op een dag komt er een stoet met vooraanstaande Hollanders te gast, en wanneer zij weer vertrekken wordt besloten dat Kwasi en Kwame met hun mee zullen gaan, om in Holland te gaan studeren en om zo de communicatie tussen beide landen te verbeteren. Wanneer zij in Holland zijn en naar school gaan blijkt dat ze allebei erg slim zijn. Kwame is erg creatief en Kwasi erg wiskundig. Hun namen worden veranderd in Aquasi en Quame, omdat dat mooier staat. Omdat ze vanwege hun donkere huidskleur veelal genegeerd worden, steekt Aquasi veel tijd in zijn studie en doet hij veel moeite om zijn geboorteland te vergeten en zich aan te passen. Quame daarentegen kan niet aan dit leven wennen en is erg ongelukkig. Binnen een paar jaar is Aquasi zijn hele geboortetaal al bijna vergeten en

Quame neemt hem dat zeer kwalijk.

Ze komen nooit ergens anders dan binnen de schoolpoorten tot ze op een dag samen boodschappen moeten gaan doen. Quame gaat vast vooruit met het gehaalde brood, terwijl Aquasi nog wat rondslentert. Dan wordt hij in zijn maag gestompt door een jongen van school; Verheeck, die hem bedreigt. Van nu af aan moet hij elke keer als hij Verheeck tegenkomt zeggen: ‘Ik ben een vieze, vuile, zwartjakker.’ Dan weet hij nog niet wat dat betekent en hij zegt het telkens snel

om niet geslagen te worden…

Dan op een nacht hebben alle jongens vreselijke diaree door verkeerde voeding, en dat terwijl er maar een closet voor hen is… Aquasi rent naar het prive-closet van de meester en doet zijn behoefte. Als dan Cornelius, een jongen van school, binnen komt stormen vraagt Aquasi hem om erbij te komen zitten. Samen zitten ze daar door de natuur gedwongen een hele tijd, en vanaf dan zijn ze vrienden. Cornelius leert hem te vechten en zo valt Verheeck hem ook niet

meer lastig.

Via via komen de twee prinsen in contact met het koninklijke hof, ze mogen Sinterklaas komen vieren bij Anna Paulowna en haar dochtertje Sophie van 14. Ze sluiten vriendschap met hen en langzamerhand wordt Aquasi verliefd op Sophie. Quame vind het maar niks en hij en Aquasi krijgen steeds vaker ruzie om allerlei dingen; Quame vindt het boksen van Aquasi maar stom, en wanneer Aquasi

aanbiedt om voor zwarte Piet te spelen op het hof, krijgen ze hevige ruzie.

Na hun lagere school periode gaat Aquasi studeren en Quame gaat naar de

militaire academie.

Aquasi houdt wanneer hij lid is geworden van het exclusief studenten-dispuut “de Vijf Kolommen” een toespraak en hij verwijst daarin terug naar de cultuur van zijn geboorteland. Hij vertelt over tradities waarbij mensen worden afgeslacht en over de verminking van vrouwen. Hij spreekt openbaar zijn walging

uit over zijn afkomst en Quame die achter in de zaal zat, rent weg…

Quame is met het leger vertrokken uit Nederland. Hij heeft besloten terug te keren naar het rijk van de Asantehene. Maar wanneer hij zijn aankomst bericht, krijgt hij een boodschap terug waaruit blijkt dat hij niet mag wederkeren. Hij zou zijn taal te veel zijn verleerd en in het kamp waar hij vastzit, kan niemand hem die taal nog leren. Hij is wanhopig omdat zijn leven mislukt is en

pleegt dan zelfmoord…

Quasi werkt ondertussen in Nederlands-Indie onder leiding van Cornelius, zijn jeugdvriend waar hij ruzie mee kreeg. Hij wil op den duur graag een hogere positie gaan beoefenen, maar wat hij ook doet hij mag niet hogerop. Hij is hier erg ongelukkig en krijgt dan uiteindelijk toestemming om hier weg te gaan. Hij

krijgt een plantage op Java en sindsdien woont hij daar dus.

Wanneer hij dan in 1900 op Java eindelijk achter de waarheid komt, namelijk dat men hem altijd gedwarsboomd heeft in zijn carriere, omdat hij zogenaamd slechte dingen over het hof zou hebben gezegd, en omdat hij zwart was, is hij verdrietig. Maar eigenlijk is hij zijn hele leven al een buitenbeentje geweest dat er probeerde bij te horen, dat hij dat al lang opgegeven heeft op Java. Een

Nederlands commissaris genaamd van Drunen zegt dan tegen hem:

‘Vroeger, toen ik u en Kwame bij uw ouders weghaalde, heb ik u de Nederlandse staat als nieuwe moeder voorgesteld. Ik had geen idee dat zij alleen haar eigen kinderen voedt en die van anderen te vondeling legt.’
Algemene informatie

 

Titel: De zwarte met het witte hart. Uitgelegd op pagina 84: “Op een dag zat ik, als jongeman, op mijn vaste bank in het park bij Weimar, dat naar mij Ashanti’s H:Ohe wordt genoemd. Ik liet twee van de kinderen, een jongen en een meisje, die daar altijd aan het spelen waren, paardjerijden op mijn knie. Het meisje streelde mijn wang en zei: ‘Jij, zwarte

met je witte hart.’

Ik wist niet wat te antwoorden van ontroering. Toen keek ze in de palm van haar hand of ik niet had afgegeven.”

 

Schrijver: Arthur Japin  

Genre: psychologische roman, historische roman

Motieven: tussen twee culturen, discriminatie,  de tegenstelling Zwart-wit, isolement

 

Eindwaardering

Het boekverslag gaat verder na deze boodschap.

Verder lezen
Gids Eindexamens

Alles wat je moet weten over de eindexamens

Ik vond het over het algemeen een ontzettend interessant, leerzaam, spannend en ontroerend boek. Het heeft me in beslag genomen van het begin tot aan het eind en het was het lezen zeker waard. Kwasi en Kwame gingen voor me leven en ik zal hun verhaal ook zeker niet zomaar vergeten.

Structurele argumenten

De opbouw maakt het boek tot wat het is geworden. De manier waarop het verhaal van Kwasi en Kwame is verteld, heeft me geboeid juist door de vertelwijze. Het boek is niet chronologisch verteld en bestaat uit vijf verschillende delen en heeft dus een cyclistische stijl. In deel één begint het verhaal vanuit het perspectief van Kwame, wanneer hij op Java leeft en al een hoge leeftijd heeft bereikt. Hij beschrijft hoe zijn leven op dat moment is in de ik-vorm. Ik werd hier al nieuwsgierig naar het levensverhaal van deze man. Met verschillende cryptische omschrijvingen licht de schrijver al een tipje van de sluier op. Naar mate het eerste deel vordert begint Kwasi zijn verhaal te vertellen. Iets in de manier waarop dit proces plaatsvindt, gaf mij het idee dat er heel veel schuil hing in de oude man die Kwasi was geworden. Een voorbeeld van deze tipjes van de sluier is te vinden op pagina 74: ‘Ik zou Afrika nooit terug zien.’ Arthur Japin zegt hier al dat Kwasi nooit meer terug zal keren naar zijn geboorteland. Het is een flash-forward. Een stijlmiddel die later in het boek vaker terug keert. Het maakte mij nieuwsgierig en gaf me de informatie die ik later nodig zou hebben om het hele verhaal te snappen. In deel twee en drie vervolgt Kwasi zijn verhaal, hoe ze in Nederland terecht kwamen en hoe hun leven daar was. Deel vier valt hier buiten. Dit deel bestaat uit brieven van Kwame naar Kwasi waarin ik Kwame beter leerde kennen. In het begin zag ik hem namelijk door de ogen van Kwasi, wat heel anders was dan vanuit zijn eigen perspectief. Ook dit deel is geschreven in de ik-vorm. De plotselinge dood van Kwame overviel me, weer door de manier waarop dit ineens ter sprake kwam. De laatste brief waarin Kwasi op de hoogte werd gesteld van de dood van zijn neef, onthulde namelijk dat hij zichzelf helemaal kwijt was. Dat hij gek werd doordat hij vast zat. Doordat zijn dromen niet vervuld werden en hij niet naar de plek terug kon keren waar hij zichzelf (dacht hij) thuis zou voelen. Ik vond dit een originele manier om Kwame’s worstelingen weer te geven, omdat de schrijver er dit keer voor koos om Kwasi even uit zijn vertelrol te halen.

 

Uiteindelijk valt alles met alles samen en passen de puzzelstukjes langzaam maar zeker in elkaar. Het levensverhaal van beide Afrikaanse jongens is af, alle veranderingen en processen zijn doorlopen en Kwasi leert langzaam de dingen van zijn leven te verwerken. Het einde van het boek vond ik een beetje abrupt, maar aan de andere kant; het verhaal was af en het was ook tijd om er een eind aan te breien. Ik had graag nog even verder willen lezen over de laatste jaren van het leven van Kwasi, maar eigenlijk wist ik al genoeg. Toch was ik blij dat ik nog een nawoord te lezen had, waarin de schrijver me nog nét even iets meer liet nadenken over de achtergrond van het verhaal.

 

Emotionele argumenten

Zoals waarschijnlijk al af te leiden is uit het stukje hierboven, kon ik me goed inleven in de hoofdpersonen. Hun emoties, gedachten en worstelingen werden erg goed beschreven waardoor ik hen leerde begrijpen. Daarbij waren hun worstelingen herkenbaar, niet dat ik hetzelfde heb meegemaakt, maar ik kon me er een goede voorstelling van maken. Hun verhaal hield me bezig. Ik had met hen te doen en werd erg geraakt door bijvoorbeeld de dood van Kwame en de intensiteit van zijn worstelingen. Ook Kwasi’s leven greep me aan. Zijn gevecht tegen zijn eigenlijke identiteit en de ontkenning van zijn origine, vond ik erg bijzonder en aan de andere kant ontzettend aangrijpend. Dat hij zichzelf bijna gedwongen verloochende en daarmee zijn neef zo pijn kon doen, misschien voor zijn eigen bestwil, maar die pijn van Kwame voelde ik ook. De jongens zaten echt tussen twee werelden, twee culturen in. Het verscheurde hen maakte hen tot wie ze beiden zijn geworden en ruïneerde hun relatie tot elkaar, omdat ze beiden hun eigen weg gingen en de tegenstellingen tussen hen meer en meer een rol gingen spelen. Hun verhaal hield me bezig en zal me zeker bezig houden. Ik ben door het lezen van het boek toch een stukje met hen verbonden en ik heb veel van ze geleerd en ben aan het denken gezet door hun persoonlijkheden. Personages zoals van Drunen, Sophie en Conelius kon ik ook begrijpen, maar doordat zij mindere round-characters waren dan Kwasi en Kwame kon ik me slechter in hen verdiepen dan in de neven.

Intentionele argumenten

In het nawoord dat vanaf bladzijde 389 begint werd de bedoeling van de schrijver me duidelijk. De schrijver wilde echt het verhaal van Kwasi en Kwame vertellen en bekend maken. Hij heeft zich tien jaar lang verdiept in hun geschiedenis en geprobeerd dit zo realistisch mogelijk over te brengen. Hij wilde hen in het daglicht brengen. De mensen van nu laten verdiepen in hun verhaal. Uit het nawoord blijkt dat dat hem aardig goed gelukt is. Mensen over de hele wereld lezen Japin’s boek en identificeren zichzelf met de hoofdpersonen, sturen hem brieven over hun persoonlijke ervaringen die met het verhaal samenhangen en zelfs in het geboorteland van Kwasi en Kwame wordt het boek gelezen. Ik vind het prachtig dat een schrijver zoiets voor elkaar kan krijgen en zichzelf zo erg met zijn boek kan bezighouden. Hij heeft zich zo verdiept in de personages dat hij zichzelf met hen verbonden voelde en dat hij zelf ontroerd raakt als hij bijvoorbeeld het geboorteland van de neven bezoekt en herkenbare plekken bezichtigt.

Morele argumenten

Het boek heeft me op verschillende punten geschokt. Dit begon met de straffen die de Asantehene gaven aan hun onderdanen. De manier waarop zij het leven lieten en dat ze er zelf niet eens veel om gaven. Hierop volgt de overdracht van Kwasi en Kwame, als een onderpand voor een contract dat gesloten wordt tussen de Asantehene en de Hollanders. Dat zij zomaar naar een totaal ander land worden gestuurd zonder enige zekerheid van een veilig heenkomen. Verderop in het boek wordt ik geconfronteerd met de niet erkenning van zwarten. En de aard van de vroegere Nederlanders. Veel over onze vaderlandse geschiedenis ben ik te weten gekomen en ik kon af en toe echt niet begrijpen hoe ze tot zulke verschrikkelijke daden als het beperken van iemands kunnen zijn gekomen. In die waarden en normen kan ik mezelf niet herkennen en ik kan absoluut niet waarderen dat een mensenleven zo wordt vernietigd. Het is bijna onwerkelijk dat dit toebehoort aan onze geschiedenis.

Realistische argumenten

Zoals ik al eerder noemde, heeft de schrijver me nog een nawoord geschonken waarin de realiteit van het verhaal werd bevestigd. Japin heeft tien jaar gedaan over het boek gedaan en het grootste gedeelte van het verhaal is gebaseerd op feiten. Kwasi en Kwame hebben echt bestaan en hun verhaal was bij meerder mensen bekend. Ik kan dus zeggen dat het verhaal realistisch is, alhoewel ik dat soms betwijfelde, bijvoorbeeld door de manier waarop de inwoners van Kumasi werden beschreven. Toch blijkt dat dit allemaal waar is geweest en eigenlijk vond ik dit best afschrikwekkend. Ook omdat er zo werd omgegaan met Kwasi en Kwame en dat ze zo beperkt werden in hun kunnen. Dat dit allemaal realistisch is en waar gebeurd overviel me dus een beetje. Toch had ik het een beetje kunnen weten…

Vernieuwingsargumenten

Ik heb veel van dit boek geleerd. Ik heb me verdiept in de Nederlandse geschiedenis, in de slavenhandel en in de persoonlijkheid van mensen. Dit is niet echt vernieuwend, sinds ik vaker iets leer van boeken, maar dit slaat wel alles. Er staat zoveel informatie in het boek dat ik het af en toe niet eens meer op kan slaan en dingen begin te vergeten. Dit gaat er waarschijnlijk toe leiden dat ik het boek nog eens ga lezen, om de dingen waar ik nu overheen gelezen heb, beter te begrijpen. Kwasi’s denkniveau lag ook erg hoog in het boek en was voor mij soms zelfs te hoog gegrepen. Toch prikkelde zijn gedachten mij en wilde ik hem begrijpen. Om deze redenen was het boek voor mij zeer vernieuwend.

Stilistische argumenten

De stijl van het boek is eigenlijk het enige wat ik niet geheel positief kan beoordelen. Het verhaal is namelijk geschreven in een ouder taalgebruik dan ik gewend ben. De schrijver gebruikt woorden als ‘wateren’ voor plassen en de woorden ‘reprimande,’ ‘destructief’ en ‘koketteren’ zijn voorbeelden van woorden waarvoor ik het woordenboek moest raadplegen. De stijl weerhield me er af en toe van om verder te lezen, omdat ik mijn concentratie echt nodig had om het verhaal te begrijpen. Gelukkig werd dit makkelijker als ik langer las en had het later nog weinig invloed op mijn verwerking van het verhaal. Andere dingen in de schrijfstijl vond ik juist prachtig. Zo moest ik lachen om de vergelijking op p. 93; ‘Zij gingen half schuil onder enorme wenkbrauwen, ongeveer zoals het meubilair onder de draperieën’ en de cryptische omschrijving van het hebben van seks in het begin van het boek(p.14) ‘Ik ben de rivier overgestoken en heb, twee keer zelfs, in de schoot van Wayeng de eeuwigheid gezocht.’ Het duurde even voordat ik de betekenis van die zin begreep. Een ander voorbeeld dat een glimlach op mijn gezicht toverde was deze: ‘Ze stond stil en vlocht de laatste bloem op haar hoofd, dat er inmiddels uitzag als iets dat de inlanders vrezen tegen te komen op maanloze nachten.’ Een ander stilistisch verschijnsel dat mij opviel was het vele gebruik van vooropplaatsing zoals in de zin: Donker was hij en gespierd, en zijn kin had al schaduw.’ Al met al ergerde ik me af en toe aan het oude taalgebruik maar werd dit overschaduwd door de originele vergelijkingen en taalverschijnselen.

 

Recensie

Schrijver Japin, Arthur

Titel Arthur Japin leest De zwarte met het witte hart

Jaar van uitgave 1997

Bron De Standaard

Publicatiedatum 14-08-1997

Recensent Filip Devos

Recensietitel Een zwart prinsenverhaal : Prachtige koloniale roman van Arthur Japin

Taal Nederlands

 

Arthur Japin debuteerde vorig jaar met de opmerkelijke bundel Magonische verhalen. De hoge verwachtingen die hij daarmee wekte, lost hij volledig in met zijn eerste roman De zwarte met het witte hart - een schrijnend- relaas van het trieste wedervaren van twee Afrikaanse prinsen, dat herinnert aan Multatuli''s Max Havelaar. Literair vakmanschap van een onvervalst talent. Dat is het minste wat je kunt zeggen na lectuur van de groots opgezette historische roman De zwarte met het witte hart van Arthur Japin (°1956). In dit romandebuut tekent Japin een donkere bladzijde uit het koloniale verleden van Nederland op, een haast vergeten verhaal dat door de onwil, de corruptie en het onrecht dat erin wordt geschetst, herinnert aan Multatuli''s Max Havelaar (1858): "Mijn moed is mij ontnomen door de overheid." De zwarte met het witte hart bestrijkt de periode van 1836 tot 1900. Binnen dat tijdskader en in de verhaallijnen die zich wisselend in Java, West-Afrika, Delft en Weimar afspelen, concretiseert Japin de koloniale uitbuiting in het verhaal van twee tienjarige Afrikaanse prinsen. Kwasi ("zondag") en zijn neefje Kwame ("zaterdag") worden in 1837 door een Nederlandse handelsmissie uit Afrika weggehaald en "cadeau" gedaan aan koning Willem I. Na zestig jaar blikt de inmiddels drieënzeventigjarige Kwasi op zijn Javaanse koffieplantage terug op zijn leven en ontdekt dat de Nederlandse regering hem meedogenloos heeft behandeld. Het wordt een lang en triest levensverhaal. West-Afrika, 1836. Als gevolg van de afschaffing van de slavenhandel door het Con gres van Wenen van 1815 verminder de welvaart. Generaal Majoor Jan Verveer, afgezant van koning Willem I, moet duizend manschappen per jaar leveren voor het Oost-Indisch Leger. Om het verbod op de slavenhandel te kunnen omzeilen, hebben de Nederlanders een gewiekste constructie opgezet: opdat de "rekruten" zich formeel zouden kunnen "vrijkopen", krijgen ze een voorschot als ze een contract ondertekenen dat hen in het leger doet belanden. Dat voorschot moeten ze later afbetalen met hun soldij. In ruil voor vuurwapens zou de Ashantijnse koning de Hollanders jaarlijks duizend "rekruten" bezorgen bij de onderhandelingen geven de Nederlanders meteen tweeduizend geweren als onderpand, terwijl de Ashantijnse koning zijn zoon Kwasi en diens neef Kwame, de toekomstige koning van de Ashanti, meegeeft naar de Nederlanden Kwasi en Kwame belanden in Delft en worden daar als echte Hollanders opgevoed. De onafscheidelijke prinsen verblijven van 1839 tot 1847 op een kost school en groeien al vlug uit tot de knapste leerlingen. "Buiten adem hebben wij in de tijd van een paar jaar dezelfde afstand overbrugd, die de westerse beschaving in de loop van millennia heeft afgesukkeld", schrijft Kwasi later aan zijn neef. Hoewel ze uit een mondelinge cultuur komen, geraken ze vlug vertrouwd met de taal, "het Hollandse gegorgel", en leren ze het schrift. Door hun razendsnelle ontwikkeling worden ze door hun studiegenoten nog vreemder aangekeken. Ook de bevolking bekijkt de prinsen als een bezienswaardigheid. Maar ze worden ook uitgelachen, getest, geslagen en zelfs letterlijk gebrandmerkt. Vooral Kwame kan zich moeilijk aanpassen. Als het ministerie van Koloniën een portret van de twee Ashantijnse prinsen laat maken om het naar Afrika te zenden, herinnert Kwasi zich later: "Twee jaar nadat Kwame en ik de Goudkust verlieten, keerden wij dus als portretten terug (...). We verlangden niets liever dan de plaats van onze afbeeldingen in te nemen. Maar we waren inmiddels goed opgevoed en zwegen dus." Nog later worden de prinsen gedoopt. De dominee vindt hen ideale missionarissen. De prinsen vinden vooral steun bij elkaar, maar ook wat soelaas en genegenheid in de kringen van het hof, waar hun intelligentie en gecultiveerdheid vlug wordt opgemerkt: "''Ce sont des sauvages bien élevés, maman!'' zei de erfprins vol bewondering." Vooral prinses Sophie, de dochter van kroonprinses Anna Paulowna en de latere Willem II, wordt een onafscheidelijke vriendin. Maar de breuk blijft niet uit, en de tegenstellingen tussen de twee culturen alsook de verscheurdheid die Kwasi en Kwame als gevolg daarvan ondervinden, worden uitvergroot: in een circus wordt het "afschrikwekkende Nuba-volk uit midden-Afrika" getoond, Kwasi moet zwartepiet spelen, en aan de universiteit van Leiden zien ze in een pot sterk water het hoofd van Badu Bonsu, de bevriende koning van Ahanta. Naar het einde van hun kostschooltijd toe, groeien ook de tegenstellingen tussen Kwame en Kwasi. "Voor jou ben ik een wilde, die ze beschaving bij moeten brengen. Jij bent voor mij een beschaafde, die wild geworden is", laat Kwame weten. Kwame revolteert, want hij kan zich niet aanpassen. Kwasi probeert dat wel: "De pijn was voor mij slechts te dragen wanneer ik mij geheel en al afkeerde van mijn verleden." Maar dat zal hem niets opleveren. De twee eens onafscheidelijke prinsen groeien uit elkaar. Na de periode in Delft gaan de wegen van Kwame en Kwasi dan ook letterlijk en figuurlijk uiteen. Kwame wil terug naar Afrika, maar hij blijft er steken in de garnizoensplaats Elmina. Hij heeft te veel verleerd om zich in Afrika terug aan te kunnen passen, de natuur is hem vreemd geworden en hij krijgt waanvoorstellingen. Als na een paar jaar zijn broer koning wordt, pleegt Kwame zelfmoord. Maar Kwasi lijkt geen beter lot beschoren. Verscheurd tussen twee culturen, wordt ook hij geïsoleerd en voor de tweede keer in zijn leven ontheemd. In 1850 treedt hij als ambtenaar in koloniale dienst in Nederlands-lndië. "Alweer zou ik mij een nieuwe cultuur eigen moeten maken." Als mijnbouwingenieur wordt hij de secretaris van de tirannieke Cornelius de Groot, een oud-studiegenoot uit Delft, die hem (ook nu weer) mishandelt. Kwasi heeft zijn verleden afgewezen, en de Hollanders willen hem geen toekomst geven. "Mijn moed is mij ontnomen door de overheid." In deze passage verwijst Japin naar Douwes Dekker, een soortgelijke zaak van menselijk onrecht. Kwasi gaat zijn zaak bepleiten bij de koning in Nederland, maar vindt geen gehoor. Hij zoekt hulp in Weimar, en Sophie vertelt hem dat hij en Kwame destijds uit de gratie zijn gevallen door toedoen van Raden Saleh, de hofschilder die tevens informant was voor de Nederlandse regering. Kwasi krijgt uiteindelijk een landgoed op Zuidoost-Java, een afgeschreven plantage waar de inboorlingen ruzie stoken en Ahim, de oud-dienstbode van Douwes Dekker, hem te hulp komt. Het is op deze Javaanse plantage dat de oude Kwasi zijn levensverhaal schrijft. Deze passages vormen het kaderverhaal van de roman. Kwasi zit al een halve eeuw op Java en daarom wil men hem vieren. Die viering zet hem aan het denken: het komt door het "gepook in mijn verleden dat mij zulke gedachten plagen". Kwasi is inderdaad een nors, gebroken en verbitterd man geworden: zijn huisknecht Ahim noemt hij een serpent, zelden verlangt hij naar gezelschap. Hij wil trouwens helemaal niet gevierd worden, want hij heeft genoeg van het verleden. Hij is het gehoon van de "roddel zieke kliek" Batavieren beu. De ontknoping van het verhaal komt dichterbij als Adeline Renselaar zich met de voorbereiding van het feest gaat bezighouden. Zij bezorgt Kwasi een geheim dossier dat een brief bevat van de oud-adjunct-commissaris Van Drunen aan de minister van Koloniën: Van Drunen nam indertijd ontslag om de dood van Kwame en de "uitzichtloze positie" van Kwasi. Van Drunen heeft het over een staat die "alleen haar eigen kinderen voedt en die van anderen te vondeling legt". Pas nu beseft Kwasi welk wreed spel de Nederlandse regering me hem gespeeld heeft. De teneur van het verhaal lijkt dan ook duidelijk: hoewel Kwame revolteerde en Kwasi de vernederingen aanvaardde, leidde dat in beide gevallen tot niets. Kwame isoleerd, zichzelf, Kwasi werd geïsoleerd tot een leven zonder waarde en waardigheid. Met De zwarte met het witte hart schreef Arthur Japin een meeslepend en rijkelijk gedocumenteerd verhaal. Of de verhaalpassages zich in de kostschool van Delft, de brousse van Afrika, de plantage op Java of het hofleven in Weimar afspelen, Japin weet telkens de gepaste sfeer, de "couleur locale" weer te geven. De weelderige beschrijving van de woelige inlandse markt, de ontvangster van de Nederlanders bij de inlandse koningen en de onderhandelingen tussen de stamhoofden en de westerlingen zijn pareltjes van vertelkunst. In de bijna vierhonderd bladzijden van dit noodlotsdrama weet Japin er de spanning in te houden en dat is op zich al een verdienste. Hij gebruikt daartoe een rijke symboliek, talloze parallellen in de opbouw en een filmische stijl. Bovendien doorspekt hij zijn relaas met dagboeknotities, legenden, poëtische brieven en fragmenten uit reisverslagen. Ook de heldere, beeldrijke taal en de vlotte compositie maken deze roman tot een verrijking voor de Nederlandse literatuur.

Arthur Japin debuteerde vorig jaar met de opmerkelijke bundel Magonische verhalen. De hoge verwachtingen die hij daarmee wekte, lost hij volledig in met zijn eerste roman De zwarte met het witte hart - een schrijnend- relaas van het trieste wedervaren van twee Afrikaanse prinsen, dat herinnert aan Multatuli''s Max Havelaar. Literair vakmanschap van een onvervalst talent. Dat is het minste wat je kunt zeggen na lectuur van de groots opgezette historische roman De zwarte met het witte hart van Arthur Japin (°1956). In dit romandebuut tekent Japin een donkere bladzijde uit het koloniale verleden van Nederland op, een haast vergeten verhaal dat door de onwil, de corruptie en het onrecht dat erin wordt geschetst, herinnert aan Multatuli''s Max Havelaar (1858): "Mijn moed is mij ontnomen door de overheid." De zwarte met het witte hart bestrijkt de periode van 1836 tot 1900. Binnen dat tijdskader en in de verhaallijnen die zich wisselend in Java, West-Afrika, Delft en Weimar afspelen, concretiseert Japin de koloniale uitbuiting in het verhaal van twee tienjarige Afrikaanse prinsen. Kwasi ("zondag") en zijn neefje Kwame ("zaterdag") worden in 1837 door een Nederlandse handelsmissie uit Afrika weggehaald en "cadeau" gedaan aan koning Willem I. Na zestig jaar blikt de inmiddels drieënzeventigjarige Kwasi op zijn Javaanse koffieplantage terug op zijn leven en ontdekt dat de Nederlandse regering hem meedogenloos heeft behandeld. Het wordt een lang en triest levensverhaal. West-Afrika, 1836. Als gevolg van de afschaffing van de slavenhandel door het Con gres van Wenen van 1815 verminder de welvaart. Generaal Majoor Jan Verveer, afgezant van koning Willem I, moet duizend manschappen per jaar leveren voor het Oost-Indisch Leger. Om het verbod op de slavenhandel te kunnen omzeilen, hebben de Nederlanders een gewiekste constructie opgezet: opdat de "rekruten" zich formeel zouden kunnen "vrijkopen", krijgen ze een voorschot als ze een contract ondertekenen dat hen in het leger doet belanden. Dat voorschot moeten ze later afbetalen met hun soldij. In ruil voor vuurwapens zou de Ashantijnse koning de Hollanders jaarlijks duizend "rekruten" bezorgen bij de onderhandelingen geven de Nederlanders meteen tweeduizend geweren als onderpand, terwijl de Ashantijnse koning zijn zoon Kwasi en diens neef Kwame, de toekomstige koning van de Ashanti, meegeeft naar de Nederlanden Kwasi en Kwame belanden in Delft en worden daar als echte Hollanders opgevoed. De onafscheidelijke prinsen verblijven van 1839 tot 1847 op een kost school en groeien al vlug uit tot de knapste leerlingen. "Buiten adem hebben wij in de tijd van een paar jaar dezelfde afstand overbrugd, die de westerse beschaving in de loop van millennia heeft afgesukkeld", schrijft Kwasi later aan zijn neef. Hoewel ze uit een mondelinge cultuur komen, geraken ze vlug vertrouwd met de taal, "het Hollandse gegorgel", en leren ze het schrift. Door hun razendsnelle ontwikkeling worden ze door hun studiegenoten nog vreemder aangekeken. Ook de bevolking bekijkt de prinsen als een bezienswaardigheid. Maar ze worden ook uitgelachen, getest, geslagen en zelfs letterlijk gebrandmerkt. Vooral Kwame kan zich moeilijk aanpassen. Als het ministerie van Koloniën een portret van de twee Ashantijnse prinsen laat maken om het naar Afrika te zenden, herinnert Kwasi zich later: "Twee jaar nadat Kwame en ik de Goudkust verlieten, keerden wij dus als portretten terug (...). We verlangden niets liever dan de plaats van onze afbeeldingen in te nemen. Maar we waren inmiddels goed opgevoed en zwegen dus." Nog later worden de prinsen gedoopt. De dominee vindt hen ideale missionarissen. De prinsen vinden vooral steun bij elkaar, maar ook wat soelaas en genegenheid in de kringen van het hof, waar hun intelligentie en gecultiveerdheid vlug wordt opgemerkt: "''Ce sont des sauvages bien élevés, maman!'' zei de erfprins vol bewondering." Vooral prinses Sophie, de dochter van kroonprinses Anna Paulowna en de latere Willem II, wordt een onafscheidelijke vriendin. Maar de breuk blijft niet uit, en de tegenstellingen tussen de twee culturen alsook de verscheurdheid die Kwasi en Kwame als gevolg daarvan ondervinden, worden uitvergroot: in een circus wordt het "afschrikwekkende Nuba-volk uit midden-Afrika" getoond, Kwasi moet zwartepiet spelen, en aan de universiteit van Leiden zien ze in een pot sterk water het hoofd van Badu Bonsu, de bevriende koning van Ahanta. Naar het einde van hun kostschooltijd toe, groeien ook de tegenstellingen tussen Kwame en Kwasi. "Voor jou ben ik een wilde, die ze beschaving bij moeten brengen. Jij bent voor mij een beschaafde, die wild geworden is", laat Kwame weten. Kwame revolteert, want hij kan zich niet aanpassen. Kwasi probeert dat wel: "De pijn was voor mij slechts te dragen wanneer ik mij geheel en al afkeerde van mijn verleden." Maar dat zal hem niets opleveren. De twee eens onafscheidelijke prinsen groeien uit elkaar. Na de periode in Delft gaan de wegen van Kwame en Kwasi dan ook letterlijk en figuurlijk uiteen. Kwame wil terug naar Afrika, maar hij blijft er steken in de garnizoensplaats Elmina. Hij heeft te veel verleerd om zich in Afrika terug aan te kunnen passen, de natuur is hem vreemd geworden en hij krijgt waanvoorstellingen. Als na een paar jaar zijn broer koning wordt, pleegt Kwame zelfmoord. Maar Kwasi lijkt geen beter lot beschoren. Verscheurd tussen twee culturen, wordt ook hij geïsoleerd en voor de tweede keer in zijn leven ontheemd. In 1850 treedt hij als ambtenaar in koloniale dienst in Nederlands-lndië. "Alweer zou ik mij een nieuwe cultuur eigen moeten maken." Als mijnbouwingenieur wordt hij de secretaris van de tirannieke Cornelius de Groot, een oud-studiegenoot uit Delft, die hem (ook nu weer) mishandelt. Kwasi heeft zijn verleden afgewezen, en de Hollanders willen hem geen toekomst geven. "Mijn moed is mij ontnomen door de overheid." In deze passage verwijst Japin naar Douwes Dekker, een soortgelijke zaak van menselijk onrecht. Kwasi gaat zijn zaak bepleiten bij de koning in Nederland, maar vindt geen gehoor. Hij zoekt hulp in Weimar, en Sophie vertelt hem dat hij en Kwame destijds uit de gratie zijn gevallen door toedoen van Raden Saleh, de hofschilder die tevens informant was voor de Nederlandse regering. Kwasi krijgt uiteindelijk een landgoed op Zuidoost-Java, een afgeschreven plantage waar de inboorlingen ruzie stoken en Ahim, de oud-dienstbode van Douwes Dekker, hem te hulp komt. Het is op deze Javaanse plantage dat de oude Kwasi zijn levensverhaal schrijft. Deze passages vormen het kaderverhaal van de roman. Kwasi zit al een halve eeuw op Java en daarom wil men hem vieren. Die viering zet hem aan het denken: het komt door het "gepook in mijn verleden dat mij zulke gedachten plagen". Kwasi is inderdaad een nors, gebroken en verbitterd man geworden: zijn huisknecht Ahim noemt hij een serpent, zelden verlangt hij naar gezelschap. Hij wil trouwens helemaal niet gevierd worden, want hij heeft genoeg van het verleden. Hij is het gehoon van de "roddel zieke kliek" Batavieren beu. De ontknoping van het verhaal komt dichterbij als Adeline Renselaar zich met de voorbereiding van het feest gaat bezighouden. Zij bezorgt Kwasi een geheim dossier dat een brief bevat van de oud-adjunct-commissaris Van Drunen aan de minister van Koloniën: Van Drunen nam indertijd ontslag om de dood van Kwame en de "uitzichtloze positie" van Kwasi. Van Drunen heeft het over een staat die "alleen haar eigen kinderen voedt en die van anderen te vondeling legt". Pas nu beseft Kwasi welk wreed spel de Nederlandse regering me hem gespeeld heeft. De teneur van het verhaal lijkt dan ook duidelijk: hoewel Kwame revolteerde en Kwasi de vernederingen aanvaardde, leidde dat in beide gevallen tot niets. Kwame isoleerd, zichzelf, Kwasi werd geïsoleerd tot een leven zonder waarde en waardigheid. Met De zwarte met het witte hart schreef Arthur Japin een meeslepend en rijkelijk gedocumenteerd verhaal. Of de verhaalpassages zich in de kostschool van Delft, de brousse van Afrika, de plantage op Java of het hofleven in Weimar afspelen, Japin weet telkens de gepaste sfeer, de "couleur locale" weer te geven. De weelderige beschrijving van de woelige inlandse markt, de ontvangster van de Nederlanders bij de inlandse koningen en de onderhandelingen tussen de stamhoofden en de westerlingen zijn pareltjes van vertelkunst. In de bijna vierhonderd bladzijden van dit noodlotsdrama weet Japin er de spanning in te houden en dat is op zich al een verdienste. Hij gebruikt daartoe een rijke symboliek, talloze parallellen in de opbouw en een filmische stijl. Bovendien doorspekt hij zijn relaas met dagboeknotities, legenden, poëtische brieven en fragmenten uit reisverslagen. Ook de heldere, beeldrijke taal en de vlotte compositie maken deze roman tot een verrijking voor de Nederlandse literatuur.

Argumentenbespreking

  • Of de verhaalpassages zich in de kostschool van Delft, de brousse van Afrika, de plantage op Java of het hofleven in Weimar afspelen, Japin weet telkens de gepaste sfeer, de "couleur locale" weer te geven. – Ik ben het eens met deze stelling, omdat Japin de sfeer en de omgeving gedetailleerd weergaf. Het was net alsof ik er zelf bij was en ik me hen op de kostschool of juist in het paleis waar Sophie woonde.
  • In de bijna vierhonderd bladzijden van dit noodlotsdrama weet Japin er de spanning in te houden en dat is op zich al een verdienste.- Ik ben het hiermee eens en oneens. Enerzijds heeft het verhaal me geboeid en was ik benieuwd naar hoe het af liep en wat de ontknoping zou zijn. Daarbij leverde Japin me verrassende gebeurtenissen waardoor de spanning nog meer werd opgebouwd, zoals het moment waarop Kwame ineens naar Kumasi is vertrokken. Maar anderzijds vond ik sommige stukken niet zo interessant als andere stukken. In het laatste gedeelte van het boek moest ik verschillende bladzijdes opnieuw lezen, omdat ik me niet kon concentreren en ik de informatie die me werd gegeven niet meer kon verwerken. Het gaat hier vooral om het gedeelte waarin Kwasi en Adeline Renselaar op onderzoek uitgaan naar het ‘geheim’ dat blijkbaar voor Kwasi werd verborgen. Ik kon hier niet genoeg interesse voor opbrengen en er gebeurde eigenlijk vrij weinig waardoor de spanning op dat moment even weg was. Ook in het begin van het boek moest ik moeite doen om mijn gedachten bij het verhaal te houden. Er was zoveel informatie en de vele opsommingen van cadeaus die aan de koning van Ashanti werden geschonken vond ik over het algemeen onnodige informatie.
  • Hij gebruikt daartoe een rijke symboliek, talloze parallellen in de opbouw en een filmische stijl.Ook de heldere, beeldrijke taal en de vlotte compositie maken deze roman tot een verrijking voor de Nederlandse literatuur . – Ook in deze opmerking kan ik mezelf vinden. Zoals ik in mijn eindwaardering al heb genoemd, vond ik de stijl van Japin opmerkelijk door de symboliek en vergelijkingen die hij gebruikte. Ik waardeerde die woordspelingen zeer en zijn manier van schrijven bracht het verhaal voor mij tot leven en liet mij de personages goed begrijpen.
  • Bovendien doorspekt hij zijn relaas met dagboeknotities, legenden, poëtische brieven en fragmenten uit reisverslagen. – Die reisverslagen etc. vond ik in het begin niet geheel interessant, maar later snapte ik wat ze bijdroegen aan het verhaal en had ik de informatie die in die verschillende documenten werden beschreven ook echt nodig om het verhaal te snappen. Door de documenten werd ik meer meegenomen naar die tijd en kreeg ik het verhaal nog eens te horen vanuit een ander perspectief. Hierdoor gaven die documenten het verhaal meerwaarde en ik vind het daarom ook niet storend dat die steeds tussen het verhaal bleven opduiken. 

REACTIES

Log in om een reactie te plaatsen of maak een profiel aan.

Andere verslagen van "De zwarte met het witte hart door Arthur Japin"