Hoe kies jij een studie?

Daar zijn wij benieuwd naar. Vul onze vragenlijst in en bepaal zelf wat voor beloning je daarvoor wilt krijgen! Meedoen duurt ongeveer 7 minuten.

Meedoen

De zwarte met het witte hart door Arthur Japin

Beoordeling 6.7
Foto van een scholier
Boekcover De zwarte met het witte hart
Shadow
  • Boekverslag door een scholier
  • 6e klas vwo | 4667 woorden
  • 18 oktober 2010
  • 23 keer beoordeeld
Cijfer 6.7
23 keer beoordeeld

Boekcover De zwarte met het witte hart
Shadow

In 1837 worden Kwasi en Kwame, twee Afrikaanse prinsjes, aan koning Willem I geschonken als onderpand voor de illegale slavenhandel van de Nederlandse regering. In Delft worden de zwarte jongens als Hollanders opgevoed. Terwijl Kwasi zich uit alle macht aanpast en een echte Nederlander wil worden, vecht Kwame om zijn Afrikaanse identiteit te behouwen en op een dag te …

In 1837 worden Kwasi en Kwame, twee Afrikaanse prinsjes, aan koning Willem I geschonken als onderpand voor de illegale slavenhandel van de Nederlandse regering. In Delft worden de …

In 1837 worden Kwasi en Kwame, twee Afrikaanse prinsjes, aan koning Willem I geschonken als onderpand voor de illegale slavenhandel van de Nederlandse regering. In Delft worden de zwarte jongens als Hollanders opgevoed. Terwijl Kwasi zich uit alle macht aanpast en een echte Nederlander wil worden, vecht Kwame om zijn Afrikaanse identiteit te behouwen en op een dag te kunnen terugkeren naar zijn volk.

Jaren later, aan het begin van de twintigste eeuw, kijkt de bejaarde prins Kwasi Boachi vanaf zijn Javaanse theeplantage terug op hun buitengewone levens. Pas dan ontdekt hij het complot waarmee de Nederlandse regering zijn Indische carrière heeft gedwarsboomd.

De zwarte met het witte hart door Arthur Japin
Shadow

Oefenen voor je mondelingen?

Komen je mondelingen er aan en wil je oefenen? Probeer onze Boekenquiz. We stellen je open vragen over de gelezen boeken.

Titelbeschrijving
A. Japin, De zwarte met het witte hart. Groningen 2002 z.d. [1997]

VOORWERK

Motto
Er is geen motto aanwezig.

Opdracht
Er is geen sprake van een opdracht

Genre
Historische roman.

Stroming
Moderne Nederlandse literatuur.

Titelverklaring
De titel slaat op Kwasi. Hij heeft een zwarte huidskleur, iets wat van hemzelf is natuurlijk, maar gaat zich –nadat hij zijn vaderland heeft verlaten en in Europa, tussen de blanke mensen, is – aanpassen aan de blanke cultuur. Kwasi ziet zichzelf als Aquasi (zijn naam, zoals ze hem in Ashanti noemen), maar ook als Kwasi (zijn ‘Europese’ naam).

“Op een dag zat ik, als jongeman, op mijn vaste bank in het park bij Weimar, dat naar mij Ashanti´s Höhe wordt genoemd. Ik liet twee van de kinderen, een jongen en een meisje, die daar altijd aan het spelen waren, paardjerijden op mijn knie. Het meisje streelde mijn wang en zei: ‘Jij, zwarte met je witte hart.’ Ik wist niet wat te antwoorden van ontroering. Toen keek ze in de palm van haar hand of ik niet had afgegeven.”

Uit dit citaat (pagina 92) wordt duidelijk dat de blanke mensen hem (onverwachts) toch erg mogen, ondanks hij duidelijk zwart is. Vanwege zijn vriendelijke en ‘aangepaste’ gedrag, vinden de blanke mensen dat hij een ‘wit hart’ heeft.

AUTEUR
De schrijver van dit boek is de Arthur Japin. Hij is geboren in 1956 en leeft nog. In zijn jeugd is hij erg gepest, waardoor hij voor zichzelf een fantasiewereld schepte om in te kunnen wegvluchten van de werkelijkheid. Hij is geestelijk en lichamelijk mishandeld in zijn jeugd, onder andere door zijn vader.

Japin heeft, na zijn gymnasiumopleiding afgerond te hebben, twee jaar Nederlandse taal- en letterkunde gestudeerd in Amsterdam. Daarna heeft hij ook nog de toneelschool in Londen gedaan. Hij heeft diverse rollen gespeeld bij het toneel, voor radio en televisie. Zo speelde hij in Flodder, Onderweg naar Morgen, en trad hij op in een kleine rol bij de Nederlandse Opera.

In 1987 stopte Japin met acteren en begon hij zijn schrijverscarrière. Hij hield zich bezig met het schrijven van diverse korte verhalen, hoorspelen, toneelstukken en televisiefilms. Hij debuteerde met de verhalenbundel Magische Verhalen in 1996. Dit debuut werd veel geprezen in de literaire kritiek.

In 1997 verscheen zijn boek De zwarte met het witte hart. Voor dit boek heeft Japin tien jaar onderzoek gedaan in Afrika, Weimar en Indonesië. Dit zorgde voor de echte doorbraak van Japin, en de roman werd dan ook wereldwijd vertaald.

In 1998 publiceerde Japin zijn tweede verhalenbundel; De vierde wand. Twee jaar later, in 2000, werden enkele van zijn verhalen uit de Magische Verhalen verfilmd.

In het voorjaar van 2002 verscheen Japins tweede roman: De droom van de leeuw. Het is een literaire verbeelding van de jaren die Japin zelf doorbracht in Rome.

Anderhalf jaar later heeft Japin ook zijn derde roman voltooid, namelijk Een schitterend gebrek. Dit boek is in Nederland alleen al door honderdduizenden mensen gelezen. Het boek is bekroond met de Libris Literatuurprijs in 2004.

In 2006 had Japin de eer om het Boekenweekgeschenk te schrijven. Hij schreef het boek De grote wereld, over de liefde tussen twee kleine mensen. Dit boek werd hiermee het Boekenweekgeschenk dat in grootste oplage over de toonbank ging.

September 2007 verscheen De overgave, opnieuw een (historische) roman. In acht maanden tijd werden er van dit boek al 175.000 exemplaren verkocht. De overgave won ook de NS publieksprijs in 2008.

Een klein jaar later, in augustus 2008, werd Japins boek Zoals dat gaat met wonderen uitgegeven. Dit boek bevat zelfgeschreven dagboekfragmenten over Japins leven.

Even hierna is Japin ook voor de VARA gaan presenteren op de televisie.

In september 2010 is, tot noch toe, Japins laatste boek verschenen: Vaslav.

Japin woont in de binnenstad van Utrecht, met zijn mannelijke partner en een Amerikaanse schrijver.

INHOUD

Samenvatting

Deel 1
In het jaar 1900 woont de bijna 73-jarige Afrikaanse prins Aquasi (Kwasi) Boachi al een halve eeuw op het eiland Java. Hij slijt zijn dagen, in steeds minder wordende gezondheid, in het district Buitenzorg. Adeline Renselaar wil -tegen zijn zin- een jubileumviering voor hem organiseren, en komt hiervoor overleggen bij Kwasi. Door haar gaat Aquasi weer bewust over zijn verleden nadenken. ’s Nachts vindt hij de dozen met brieven en geschriften terug die hij diep weggestopt had. Ter voorbereiding op zijn jubileum schrijft hij een korte speech, waarin hij vertelt dat hij geboren prins van het rijk van de Ashanti (aan de Goudkust van Afrika) is, dat hij werd opgevoed in Delft, en nu op Java woont. Hij vertelt dat hij leeft voor de liefde van zijn drie kinderen… Geboren uit vrouwen die bij hem op de plantage werkten. Op 21 februari is het vijftig jaar geleden dat zijn neef Kwame stierf.

Doordat Renselaar het woord ‘kwestie’ heeft laten vallen, doelend op het leven van Kwasi, wordt hij aan het denken gezet. Daarom haalt Kwasi al zijn oude documenten en papieren uit de dozen en spreidt ze uit op de tafel. De volgende morgen plant hij twee takken van de kuma-boom in de tuin. Volgens een volksverhaal brak de over-overgrootvader van Kwasi twee takken van de kuma-boom en plantte deze in de aarde: een groot eind uit elkaar. De ene tak paste zich goed aan, en hij schoot wortel in zijn nieuwe grond. De andere tak kwijnde weg, verdorde en brak. Zijn over-overgrootvader bouwde zijn hoofdstad op de plek waar de kuma opbloeide. Kuma-Asi, de grond onder de kuma-boom, is Kwasi’s geboortestad en Kumasi is de zetel van de machtige Asantehene (heerser) der Ashanti.

In 1836 weten de twee tienjarige prinsen Kwasi en Kwame dat er de komende tijd een enorme handelsdelegatie naar de stad komt. De stad probeert de Ashanti cultuur zo toonbaar mogelijk te maken. De stad is druk bezig zich voor te bereiden voor de komst van de delegatie.

Enkele jaren terug was Kwasi zijn twee broers kwijtgeraakt, toen zijn vader hen had meegegeven aan een Engelse gezant. Toen hij daarom huilde had zijn neef Kwame, de beoogde troonopvolger, hem getroost en vanaf die dag waren zij onafscheidelijk.

De adjunct-commissaris van de Nederlandse zending naar Ashanti, Van Drunen, houdt een reisverslag bij van zijn tocht naar Kumasi. Het doel van de missie is om in het Nederlandse Fort Elmina een depot op te zetten voor het rekruteren van West-Afrikanen voor het Oost-Indische leger. Met veel moeite lukt het generaal-majoor Verveer en Van Drunen om Kwaku Dua (Kwasi’s vader) aan de onderhandelingstafel te krijgen. Er wordt een contract opgesteld dat inhoudt dat in ruil voor vuurwapens de Asantehene zich aan de Hollandse agent Huydecoper elk jaar duizend mannelijke slaven/rekruten te leveren (in principe spreken de Nederlanders over rekruten omdat slavenhandel verboden is). De jonge prinsen staan op goede voet met de Hollanders: Ze worden vermaakt met spelletjes.

De avond voor vertrek van de Nederlanders worden de neefjes bij Kwasi’s vader geroepen, die hun vertelt dat ze ‘witte kennis mogen gaan vergaren’. Voor hun tocht naar Fort Elmina hebben ze alles achter moeten laten: alleen hun kleding getuigt nog van hun ‘eerdere’ leven. Op 24 april 1837 vertrekken de zwarte prinsen per schip uit West-Afrika, hun Europese opvoeding tegemoet gaande.

Kwasi is al bijna een maand bezig met het dwingen van zichzelf om alles uit zijn jeugd boven water te krijgen. Hij schrijft zijn herinneringen op. 18 maart krijgt hij weer bezoek van Adeline Renselaar, en hij is nog steeds niet blij met de plannen voor zijn jubileumviering. De mensen die hem zo naar hebben bejegend de afgelopen vijftig jaar, moeten die nu zijn jubileum komen vieren? Uiteindelijk stemt hij in. Paar dagen later laat hij haar het verhaal over zijn eerste levensjaren lezen. Ze vertelt hem dan dat haar man Richard, die bij het gouvernement in Batavia werkt, Kwasi’s geheime dossier heeft gevonden over zijn Indische tijd.

Deel 2
In Nederland aangekomen leven Kwasi en Kwame eerst in een kazerne in Hellevoetsluis. Daarna worden ze in het najaar van 1937 ondergebracht op de kostschool van Simon van Moock in Delft. Hier maken ze intensief kennis met het Nederlandse leven en cultuur. Kwasi wil nergens voor onderdoen in vergelijking met zijn Nederlandse leeftijdsgenootjes. Kwame ergert zich nog ongelofelijk aan de veranderingen ten opzichte van zijn thuis. Meneer Van Moock geeft de neefjes dagelijks bijles, zodat ze gauw hun taalachterstand wegwerken.

Maar dat blijkt niet voldoende te zijn om aansluiting te kunnen vinden bij hun klasgenoten. De Nederlandse jongens vormen een front tegen de twee buitenlanders. Ook op straat worden ze nagekeken. Kwasi en Kwame maken een vriend, Cornelius de Groot. Hij is de oudste van hun klasgenoten en geeft aan dat hij Kwasi wil helpen om zich te verdedigen tegen de pesterijen van klasgenoot Verheeck. Deze jongen, die al vanaf het begin af aan een hekel had aan de prinsjes, dwingt Kwasi namelijk op de vraag ‘Wat ben je?’ te antwoorden ‘Ik ben een domme, vieze, vuile zwartjakker’. Als Kwasi in het voorjaar ontdekt dat Kwame net als hij wordt getreiterd en mishandeld, besluit hij terug te gaan vechten. Hij krijgt les van Cornelius. In opdracht van het Ministerie van Koloniën maakt een Javaanse schilder een groot portret van de prinsjes met Verveer tussen hen in. Dit schilderij is bestemd voor Kwasi’s vader. Tijdens een van hun bijeenkomsten komt grootvorstin Anna Paulowna langs, samen met haar dochter Sophie. Ze worden door het Koninklijk Huis uitgenodigd om op 5 december voor de viering van Sinterklaas en de verjaardag van de kroonprins in Scheveningen. Het sinterklaasfeest is niet echt een succes, en leidt er ook nog eens toe dat de jongetjes in de klas jaloers worden. De neefjes trekken zich daarom meer terug. Kwasi voelt zich slecht en wordt zieker en zieker. Er wordt bronchitis geconstateerd, en prinses Sophie zorgt ervoor dat haar lijfarts Kwasi behandelt. Op 24 april wonen de prinsen de onthulling van hun schilderij bij. Verveer neemt het diezelfde middag mij op een nieuwe expeditie naar Afrika.

Deel 3
Kwasi en Kwame groeien langzaam uit elkaar. Kwame leeft alleen nog op als er gepraat wordt over hun vaderland. Ze praten hier vooral met Sophie over, die enorm nieuwsgierig naar hun verhalen. Als Sophie’s broer Willem III gaat trouwen, en haar moeder daar niet bij wilt zijn, houdt zij haar moeder thuis gezelschap. Ze nodigt de neefjes uit, ook omdat ze dan (voor het eerst) Kwame’s verjaardag kunnen vieren. Kwame is heel nors op zijn eigen verjaardag en Kwasi schaamt zich voor hem. In de zomermaanden is de kostschool gesloten, en ontwikkelt de vriendschap tussen Kwasi en Sophie zich goed. Met zijn tweeën sluiten ze een ze een ‘bloedverbond’.Dit is volgens Kwasi het eerste wat ze echt van elkaar apart doen. Sophie, Kwasi en Kwame gaan stiekem naar het circus op het Malieveld. Daar schrikken de neefjes enorm als ze zien dat er wilde zwarte mensen worden geshowd ‘in hun natuurlijke toestand’. Vanaf dan doet Kwame meer afstand van Kwasi en Sophie. De prinsen krijgen ook onenigheid als Kwasi ervoor kiest om op het sinterklaasfeest van Willem Alexander zwarte piet te spelen. Snel daarna slapen ze niet meer samen omdat Kwame in de dienstbodekamer zijn intrek neemt. Kwame geeft zijn gevoelens treffend weer als: Voor jou ben ik een wilde, die ze beschaving bij moeten brengen; jij bent voor mij een beschaafde, die wild geworden is. Kwasi bekent zijn liefde voor haar aan Sophie, wanneer hij zijn schedel heeft laten opmeten. Ze reageert er nogal vreemd op. Op de thé dansant half maart 1842 wordt aan de prinsjes duidelijk dat Sophie gaat trouwen met Carl Alexander (erfgroothertog van Saksen-Weimar). Na het huwelijk op 8 oktober waren de prinsen bij het afscheid van Sophie aanwezig.

In september wordt Kwasi samen met medestudenten overvallen en ‘gegijzeld’. Hun belagers laten ze vernederende handelingen uitvoeren. In plaats van Cornelius dat te laten doen, doet Kwasi het voor hem. Hun band verbetert hierdoor echter niet.

In augustus 1844 wordt Kwame, net als Kwasi een jaar eerder, toegelaten tot de Koninklijke Akademie in Delft. Met vrienden gaan ze naar een ‘Heerenuitspatting’: een bordeel dus. De zwarte prinsen voelen zich niet op hun gemak . Als ze weer op weg naar huis zijn, zijn ze getuige van een ruzie tussen een prostituee en haar klant Cornelius. Kwasi haalt ze uit elkaar. Paar dagen later wordt Kwasi door een smoes op een ruwe manier beroofd en mishandeld door Cornelius en zijn vrienden.

Kwame verlaat de Koninklijke Akademie en treedt toe tot de Militaire Akademie, tot ieders verbazing. Eind 1846 kiezen de leden van het dispuut De Vijf Kolommen Kwasi tot hun nieuwe erelid. Hij houdt een vreemde speech, waardoor Kwame van streek raakt. Kwasi schetst namelijk een negatief beeld van zijn eigen volk. Die avond krijgt Kwasi ook zijn portret. Hij komt erachter dat er, afhankelijk van de lichtinval, twee jongemannen te zien zijn: een blanke met een zwarte schaduw en een donkere met een witte zielenschim.

Deel 4
Kwame keerde terug naar West Afrika om terug te gaan naar zijn vaderland. Hij schrijft brieven van 31 oktober 1847 tot 21 februari 1850 brieven aan Kwasi. Zijn neef was namelijk in Freiberg in Weimar, om verder te studeren in de buurt van Sophie.

Kwame is ontzettend blij om weg te zijn uit Nederland. Hij geniet van de Afrikaanse gebruiken die hij herkent. Hij wil het liefste dat Kwasi ook weer terugkomt naar Afrika. Hij slaapt in fort Elmina in hetzelfde kamertje als zij samen sliepen voor hun vertrek naar Nederland. Van de Nederlandse regering heeft hij voor vertrek een jachtgeweer gekregen. Het portret van de prinsjes hangt beschimmeld in de eetzaal omdat Kwasi’s vader het had teruggestuurd. Kwame schrijft in november 1847 een brief naar de Asantehene om zijn komst aan te kondigen. De brief is geschreven in het Nederlands, omdat hij het Twi niet meer beheerst. Kwasi’s vader reageert op de brief met het nieuws dat hij hem niet wilt ontvangen. Dat wil hij pas zodra hij de taal weer goed spreekt.

Maar er is niemand in de buurt van fort Elmina die hem de taal kan leren. Terwijl Kwame zijn (hof)leven beschrijft, houdt Kwamet zich bezig met allemaal klusjes als weven, schilderen, schrijven en batikdoeken maken. Dan bereikt Kwame het bericht dat in Kumasi de christenen gruwelijk vervolgd werden: een offensief tegen de westerse wereld. Aangezien Kwame en Kwasi in Nederland gedoopt zijn, en dus christen zijn, wordt Kwames situatie uitzichtlozer. Hij leeft wel weer op als hij een ontmoeting met zijn moeder heeft, waarvan niet helemaal duidelijk is of dit nou echt zo was of niet. Dan krijgt hij bericht krijgt dat Kwasi’s vader een van zijn jongere broers als troonopvolger heeft aangewezen. Hoewel zijn Twi erop vooruit gaat, is zijn hoop vervlogen: hij pleegt op 22 februari 1850 in zijn slaapkamer zelfmoord met het jachtgeweer.

Deel 5
Op 3 augustus 1900 gaan mevrouw Renselaar en Kwasi naar het kantoor van haar man in Batavia, die op dat moment ‘toevallig’ niet aanwezig is. Ze bekijken oude documenten waaruit onder andere blijkt dat Van Drunen ontslag heeft genomen en dat de regering hem in zijn carriere belemmerd heeft. Een verzoek van zijn vader om naar Kumasi terug te keren hebben ze nooit doorgegeven aan Kwasi.

Begin 1850 voeren Kwasi en zijn vrienden Linse en Lebret als aspirant-mijnbouwingenieur in dienst van het ministerie van Koloniën naar Batavia. Na de afronding van zijn studie in 1849 was Kwasi teruggegaan naar Delft, met toestemming van koning Willem III. De dood van Kwame had hem echter doen besluiten om een aanstelling in Indië te vragen.Op 9 september 1850 stapte Kwasi in Batavia aan wal. Hertog Bernard van Saksen, commandant in het Oost-Indische Leger, had logies voor hem geregeld, maar de plotseling opgedoken Cornelius de Groot gooide roet in het eten: de grillige Cornelius bleek Kwasi's baas te zijn en wilde dat hij als zijn secretaris op zijn erf kwam wonen. Hij kreeg een eenvoudige kamer en moest bij de bedienden eten.Later ging Kwasi bij een Duitse familie in pension en vroeg hij overplaatsing, maar zonder resultaat. Met Cornelius maakte hij tal van inspectiereizen door mijndistricten. Op een van die reizen, in juni 1852 naar Amboina, nam hij het op voor Ahim, de brutale inlandse bediende van de assistent-resident, waarbij hij zijn hand verwondde. Anders dan Cornelius, behandelden assistent-resident Douwes Dekker en zijn vrouw hem zeer hoffelijk.Ondanks de vernederingen ontstond er toch een haast vriendschappelijke band met Cornelius. Aan Kwasi's positie veranderde echter niets en op zijn verzoeken om zelfstandigheid kwam geen antwoord. Op 24 mei 1856 vertrok hij daarom naar Holland om zijn zaak bij Willem III te bepleiten.Onder de passagiers bevond zich de afgetreden gouverneur-generaal Duymaer van Twist, met wie Kwasi al eerder enkele keren had gepraat over Cornelius' brute optreden. Duymaer van Twist had ervoor gezorgd dat Kwasi vanaf april 1854 zeven maanden van het jaar werd vrijgesteld om zelfstandig onderzoek te doen. In die maanden schreef hij wetenschappelijke artikelen, maakte hij dagboeknotities en blies hij zijn correspondentie met Sophie nieuw leven in.

In augustus 1856 nam Kwasi zijn intrek bij mevrouw Van Moock (haar man was inmiddels overleden). Zijn talloze brieven aan koning Willem III werden niet beantwoord en hij kreeg geen toegang tot de vorst. Na een jaar vechten tegen de bierkaai gaf hij het op.

In september 1857 woonde hij, op uitnodiging van Sophie, in Weimar de onthulling bij van een standbeeld van Goethe en Schiller. Onder de gasten bevond zich ook Hans Christian Andersen. 's Avonds voerde hij in het park een gesprek met Sophie, die hem onder andere vertelde dat Raden Saleh al jaren informant was voor de Nederlandse regering en negatief over Kwasi gerapporteerd had.Hij schreef een brief aan de minister van Koloniën (P. Meijer), waarin hij huur van landerijen op Java eiste als schadeloosstelling voor het onrecht dat hem was aangedaan, en keerde begin 1858 in Batavia terug. Cornelius ontmoette hij nog slechts eenmaal.Pas in 1862 kreeg hij een woest stuk land op Zuidoost-Java (Madioen) in erfpacht om koffie te verbouwen. Na maanden hard werken kon er eindelijk worden geplant op Soeka Radja (= `het plezier van de prins'). De eisen die de inlandse arbeiders gingen stellen, leidden echter tot een hevig conflict. Ahim bood toen zijn diensten aan.

Op 9 september 1900, de grote dag van Aquasi's jubileum, krijgt Kwasi - na een visite aan Lasmi en Quamina in de kampong - bezoek van de oude, zieke Van Drunen, die hem zijn wederwaardigheden vertelt. Van Drunen was zich altijd verantwoordelijk blijven voelen voor Kwasi en Kwame en had zich ingespannen om hun lot te verbeteren. Uit het document dat hij Aquasi overhandigt, bleek echter dat de Nederlandse staat Aquasi tegengewerkt had omdat hij tot het zwarte, inferieure ras behoorde.Aquasi besluit 's avonds op het feest eens te vertellen `hoe van de kuma-boom twee takken werden afgebroken.' (p. 385).

'Nawoord'
Prins Kwasi Boachi overleed na een langdurige ziekte op 9 juli 1904 in Buitenzorg. Op zijn bezittingen werd nog voor zijn begrafenis beslag gelegd door de weeskamer. Zijn oudste zoon, Quamin, studeerde op de kostschool in Delft en werd daarna opziener op een theeplantage op Java. Aquasi jr. en Quamina leefden eenvoudig; hun kinderen kwamen na de onafhankelijkheid van Indonesië naar Nederland.De meeste persoonlijke bezittingen van Kwasi bevinden zich in het gemeentearchief van Delft.

Hoofdpersonen
Kwasi (Aquasi Boachi)
Hij is de zoon van de huidige heerser in zijn land. De band met zijn vader is, sinds hij het land bestuurt, niet zo goed meer. Hij is erg gewillig om zich aan te passen aan de Nederlandse cultuur en dat geeft hem de kracht om door te zetten en lastige periodes te doorstaan

Kwame (Quame Poku)
Kwame is de zoon van een bekende Ashanti strijder en de zus van de heerser. Hij is de beoogde troonopvolger. Kwame wil zich niet aanpassen aan de vreemde Nederlandse cultuur. Daardoor zit hij niet lekker in zijn vel.

Opbouw
Het boek bestaat uit vijf delen, waarin over bepaalde periodes van het leven van de prins(en) wordt verteld.

Deel één: Java 1900
West-Afrika 1836-1837
Java 1900

Deel twee: Delft 1837-1839

Deel drie: Delft 1839-1847

Deel vier: West-Afrika 1847-1859

Deel vijf: Java 1900
Nederlands-Indië 1850-1855
Java, Delft, Weimar, Java 1856-1862
Java 1900

In de delen ‘Java’ zijn geen hoofdstukken: Hier wordt van dag op dag beschreven. In de rest van de delen wordt numeriek met hoofdstukken gewerkt.

Het boek is in de eerste drie delen en deel vijf geschreven vanuit het perspectief van Kwasi. Hij schrijft zijn levensverhaal op, gebruikmakend van zijn oude papieren.

In deel een staan fragmenten uit het reisdagboek van Van Drunen. In deel twee is een deel van Van Drunens ‘Rapport aangaande de vordering der Ashantijnse prinsen, 1838’ opgenomen.

In deel vier, bestaande uit een groot aantal brieven, is Kwame de verteller. Aan het einde van deel vier staat een logboekaantekening van het gouvernement van Fort Elmina.

Taalgebruik
De gebruikte woorden en zinsconstructies zijn in dit boek zorgvuldig uitgekozen door Japin. Hij maakt geen extreem lange zinnen, wat voor mij prettig las. Hij schrijft helder, en met zeer gevarieerde woorden. Zo gebruikt hij bijvoorbeeld de ene keer het woord ‘woordenboek’ en dan weer ‘dictionaire’. Soms begreep ik niet alle woorden direct, maar uit de context kon ik ze vaak wel opmaken.

Hij maakt gebruik van beeldspraak, waarschijnlijk om ook een deel van de prinsen hun Afrikaanse afgrond duidelijk te maken. Zo praten de prinsen over ‘boos water’, als ze voor het eerst de zee zien.

Zeer regelmatig gebruikt Japin Afrikaanse woorden, uit de taal van de Ashanti.

Soms vond ik het wel erg ‘abstract’ geschreven, het was mij dan niet direct duidelijk wat hij trachtte over te brengen. Als ik het dan later nog eens teruglas, kon ik het vaak –met de inmiddels opgedane kennis over het leven van de prinsen- wel in een context plaatsen.

Thematiek en belangrijke motieven
Een belangrijk thema is het(zichtbare) verschil tussen mensen onderling. Dit komt vooral tot uiting in de huidskleur: Kwasi en Kwame zijn zwart, de mensen in Europa zijn blank. Discriminatie is dan ook direct gerelateerd aan genoemd thema. Als Kwasi moet herhalen dat hij een ‘domme, vieze, vuile zwartjakker’ is, is hij vanbinnen niet direct beledigd maar vooral verbaasd: “Zwart, dat kon ik, sinds ik de witten gezien had, plaatsen, maar vies en dom…?”

Maar Kwasi en Kwame zelf gaan in de loop van het boek ook meer verschillen. Dit wordt vooral duidelijk door wat er in onderstaande alinea staat.

Wat ook een als een rode lijn door het boek zichtbaar wordt, is dat het onmogelijk is om je volledig aan een andere cultuur en een ander volk aan te passen. Sommigen doen daar echt moeite voor, zoals Kwasi, anderen geven daar niks om (Kwame, en de Nederlandse delegatie in Ashanti).

Eindoordeel
Ik vond dit een bijzonder boek om te lezen. Vanaf het begin af aan voelde ik mij betrokken bij de jonge prinsen, die weggerukt worden uit hun vertrouwde omgeving. Dit komt denk ik doordat Japin vrijwel al Kwasi’s gedachten vertelt, al zijn beweegredenen uitlegt, en al zijn acties beschrijft. Daardoor zat ik ‘dicht op’ de neefjes. Ik vind de psychologische inslag die Japin hanteert in dit boek ook erg prettig. Het verschil tussen Kwasi en Kwame wordt geleidelijk aan steeds duidelijker. Elke keer als ik weer het verschil wel/niet aanpassen aan de Nederlandse cultuur waarnam, vond ik dit interessant.

Één van de eerste verschillen die ik opmerkte, was de volgende (pagina 98): Die avond werd ons een kamertje gewezen op de tweede verdieping(…). Daarna schoof men onze lichamen in een lijflang hemd dat met veters rond hals en mouwen werd dichtgehouden. (…) De omslag drukte op mijn keel. Ik vreesde dat ik zou stikken, maar hield mezelf voor dat alle mensen in dit huis de nacht zo doorbrachten en toch elke ochtend weer levend wakker werden. Ik wilde nergens voor onderdoen. Dat gaf me kracht. (…) ‘Verdomde doeken overal!’bromde Kwame na een tijdje. Ik hoorde hem vechten met zijn lakens. Hij ontsnapte uit zijn bed, liep op het mijn toe, sjorde aan de stof en bevrijdde mij. (…) ‘Dat hou jij aan?’ ‘Ja.’ Hij haalde zijn schouders op en zwweeg tot hij niet meer kon. ‘De hele nacht?’ ‘Ja.’ ‘En als je plassen moet?’ ’Geen idee’.

Wat ik wel in het boek vind horen, maar wat ik minder leuk vond om te lezen, waren de passages waarin de prinsen gediscrimineerd werden. Daar kreeg ik een heel naar gevoel van. Het is toch vreselijk dat klasgenoten iemand brandmerken, omdat hij een andere huidskleur heeft? Toch ben ik van mening dat deze passages erin hóren. Zonder zou het boek minder sterk geweest zijn.

SECUNDAIRE LITERATUUR

Literaire recensie
Bron: Leesideeën Off Line
Publicatiedatum: 01-01-2005
Recensent: Staf Schoeters

De zwarte met het witte hart: roman

In 1837 worden Kwasi en Kwame, twee Afrikaanse prinsjes, aan koning Willem I van Nederland geschonken. De kinderen dienen als onderpand voor een illegale slavenhandel van de Nederlandse regering. In Delft worden de zwarte jongens als Hollanders opgevoed. Ver van hun ouders en hun volk verleren ze hun taal en gebruiken. Ze worden als bezienswaardigheid geïntroduceerd aan het Haagse hof, waar ze bevriend raken met prinses Sophie. De jongens blijken twee verschillende naturen, want terwijl de ene een echte Nederlander wil worden, vecht de ander om zijn Afrikaanse identiteit te behouden. Toch wordt de ontworteling en de cultuurschok hun uiteindelijk allebei noodlottig. Deze historische feiten vormen de achtergrond van wat een geslaagde kruising tussen een historische en psychologische roman kan worden genoemd. Indringend beschrijft Arthur Japin de levensloop van de twee jongens tegen de achtergrond van de 19e eeuw. Met een rijk palet van impressionistische toetsen schetst hij het reilen en zeilen aan de Europese hoven, de handel in slaven en het leven op de plantages. Ook aan onderhuidse spanning ontbreekt het niet, want de verhaallijn is opgevat als een doorlopende flashback, bekeken vanuit het standpunt van Kwasi. Hij ontdekt gaandeweg het complot waarmee de Nederlandse regering zijn Indische carrière heeft gedwarsboomd. Stijl en taalgebruik moeten voor Couperus niet onderdoen. De dialogen zijn direct en getuigen vaak van een sprankele ironie. Na een knap debuut met de verhalenbundel "Magonische verhalen" (1996) beantwoordt Arthur Japin met zijn eerste roman ruimschoots aan de hooggestemde verwachtingen.

Mening
De recensent geeft een redelijk compacte inhoud weer van het boek. Dit leidt ertoe dat veel van de verfijnde achtergrond van het verhaal is weggelaten. Ik vind dat Schoeters het boek hiermee tekort doet omdat het boek uit zoveel meer bestaat dan enkel een aaneenschakeling van gebeurtenissen. Zo vind ik zelf de metafoor met de kuma-boom erg mooi. Ook wordt bij mij, als lezer van de recensie, geen gevoel van medeleven en gevoel van betrokkenheid bij de jonge prinsjes opgeroepen. Deze twee gevoelens zorgden er bij mij namelijk voor dat het boek me veel meer aansprak.

Wel vind ik het mooi dat Schoeters spreekt over ‘ontworteling’. Dit woord was, bij het maken van dit verslag, nog niet bij mij zelf opgekomen, maar ik vind het erg mooi passen… En al helemaal als ik aan de kuma-boom denk natuurlijk.

De recensent geeft aan dat Japin qua stijl werkt met ‘een palet van impressionistische toetsen’. Nu ik opgezocht heb wat ook al weer het impressionisme precies inhield, kan ik me deels aansluiten bij zijn mening. Japin gebruikt namelijk wel redelijk wat bijvoeglijk naamwoorden. Ook merkte ik heel soms een synesthesie op, zoals op pagina 99: “Bonbon,’ proefde ik de klanken,’bon bon’’. Maar ik heb zelf geen neologismen opgemerkt, en ook van klanknabootsingen heb ik geen notie genomen.

Verder merkt de recensent op dat het schrijven als een doorlopende flashback spanningopwekkend werkt. Ik voelde bij dit boek wel een drang om door te lezen, maar ik denk niet zo zeer dat dat komt omdat het vanuit een flashback geschreven is. Vaak dacht ik niet eens meer aan de ‘oude Kwasi’ als ik over de prinsjes in Nederland las. Tevens is niet alles vanuit Kwasi’s standpunt geschreven: de brieven uit het vierde deel zijn door Kwame geschreven.

Wat Schoeters zegt over de personages is niet erg uitgebreid, maar wel treffend. De jongens worden per persoon namelijk in het begin niet echt per persoon beschreven, maar als tweetal. En dat blijft zo totdat Japin in Nederland de verschillen in aanpassing duidelijk gaat maken.

De recensent wijdt nog kort uit over ander werk van de auteur. Hij haalt Japins (literair goed bekritiseerde) debuutroman aan, namelijk Magonische verhalen. Ik kan er niet over kan oordelen of dit boek aan de verwachtingen voldoet die er waren ontstaan naar aanleiding van zijn eerste boek.

Het boekverslag gaat verder na deze boodschap.

Verder lezen
Gids Eindexamens

Alles wat je moet weten over de eindexamens

Titelverklaring
De titel slaat op Kwasi. Hij heeft een zwarte huidskleur, iets wat van hemzelf is natuurlijk, maar gaat zich –nadat hij zijn vaderland heeft verlaten en in Europa, tussen de blanke mensen, is – aanpassen aan de blanke cultuur. Kwasi ziet zichzelf als Aquasi (zijn naam, zoals ze hem in Ashanti noemen), maar ook als Kwasi (zijn ‘Europese’ naam).

“Op een dag zat ik, als jongeman, op mijn vaste bank in het park bij Weimar, dat naar mij Ashanti´s Höhe wordt genoemd. Ik liet twee van de kinderen, een jongen en een meisje, die daar altijd aan het spelen waren, paardjerijden op mijn knie. Het meisje streelde mijn wang en zei: ‘Jij, zwarte met je witte hart.’ Ik wist niet wat te antwoorden van ontroering. Toen keek ze in de palm van haar hand of ik niet had afgegeven.”

Uit dit citaat (pagina 92) wordt duidelijk dat de blanke mensen hem (onverwachts) toch erg mogen, ondanks hij duidelijk zwart is. Vanwege zijn vriendelijke en ‘aangepaste’ gedrag, vinden de blanke mensen dat hij een ‘wit hart’ heeft.

AUTEUR
De schrijver van dit boek is de Arthur Japin. Hij is geboren in 1956 en leeft nog. In zijn jeugd is hij erg gepest, waardoor hij voor zichzelf een fantasiewereld schepte om in te kunnen wegvluchten van de werkelijkheid. Hij is geestelijk en lichamelijk mishandeld in zijn jeugd, onder andere door zijn vader.

Japin heeft, na zijn gymnasiumopleiding afgerond te hebben, twee jaar Nederlandse taal- en letterkunde gestudeerd in Amsterdam. Daarna heeft hij ook nog de toneelschool in Londen gedaan. Hij heeft diverse rollen gespeeld bij het toneel, voor radio en televisie. Zo speelde hij in Flodder, Onderweg naar Morgen, en trad hij op in een kleine rol bij de Nederlandse Opera.

In 1987 stopte Japin met acteren en begon hij zijn schrijverscarrière. Hij hield zich bezig met het schrijven van diverse korte verhalen, hoorspelen, toneelstukken en televisiefilms. Hij debuteerde met de verhalenbundel Magische Verhalen in 1996. Dit debuut werd veel geprezen in de literaire kritiek.

In 1997 verscheen zijn boek De zwarte met het witte hart. Voor dit boek heeft Japin tien jaar onderzoek gedaan in Afrika, Weimar en Indonesië. Dit zorgde voor de echte doorbraak van Japin, en de roman werd dan ook wereldwijd vertaald.

In 1998 publiceerde Japin zijn tweede verhalenbundel; De vierde wand. Twee jaar later, in 2000, werden enkele van zijn verhalen uit de Magische Verhalen verfilmd.

In het voorjaar van 2002 verscheen Japins tweede roman: De droom van de leeuw. Het is een literaire verbeelding van de jaren die Japin zelf doorbracht in Rome.

Anderhalf jaar later heeft Japin ook zijn derde roman voltooid, namelijk Een schitterend gebrek. Dit boek is in Nederland alleen al door honderdduizenden mensen gelezen. Het boek is bekroond met de Libris Literatuurprijs in 2004.

In 2006 had Japin de eer om het Boekenweekgeschenk te schrijven. Hij schreef het boek De grote wereld, over de liefde tussen twee kleine mensen. Dit boek werd hiermee het Boekenweekgeschenk dat in grootste oplage over de toonbank ging.

September 2007 verscheen De overgave, opnieuw een (historische) roman. In acht maanden tijd werden er van dit boek al 175.000 exemplaren verkocht. De overgave won ook de NS publieksprijs in 2008.

Een klein jaar later, in augustus 2008, werd Japins boek Zoals dat gaat met wonderen uitgegeven. Dit boek bevat zelfgeschreven dagboekfragmenten over Japins leven.

Even hierna is Japin ook voor de VARA gaan presenteren op de televisie.

In september 2010 is, tot noch toe, Japins laatste boek verschenen: Vaslav.

Japin woont in de binnenstad van Utrecht, met zijn mannelijke partner en een Amerikaanse schrijver.

INHOUD

Samenvatting

Deel 1
In het jaar 1900 woont de bijna 73-jarige Afrikaanse prins Aquasi (Kwasi) Boachi al een halve eeuw op het eiland Java. Hij slijt zijn dagen, in steeds minder wordende gezondheid, in het district Buitenzorg. Adeline Renselaar wil -tegen zijn zin- een jubileumviering voor hem organiseren, en komt hiervoor overleggen bij Kwasi. Door haar gaat Aquasi weer bewust over zijn verleden nadenken. ’s Nachts vindt hij de dozen met brieven en geschriften terug die hij diep weggestopt had. Ter voorbereiding op zijn jubileum schrijft hij een korte speech, waarin hij vertelt dat hij geboren prins van het rijk van de Ashanti (aan de Goudkust van Afrika) is, dat hij werd opgevoed in Delft, en nu op Java woont. Hij vertelt dat hij leeft voor de liefde van zijn drie kinderen… Geboren uit vrouwen die bij hem op de plantage werkten. Op 21 februari is het vijftig jaar geleden dat zijn neef Kwame stierf.

Doordat Renselaar het woord ‘kwestie’ heeft laten vallen, doelend op het leven van Kwasi, wordt hij aan het denken gezet. Daarom haalt Kwasi al zijn oude documenten en papieren uit de dozen en spreidt ze uit op de tafel. De volgende morgen plant hij twee takken van de kuma-boom in de tuin. Volgens een volksverhaal brak de over-overgrootvader van Kwasi twee takken van de kuma-boom en plantte deze in de aarde: een groot eind uit elkaar. De ene tak paste zich goed aan, en hij schoot wortel in zijn nieuwe grond. De andere tak kwijnde weg, verdorde en brak. Zijn over-overgrootvader bouwde zijn hoofdstad op de plek waar de kuma opbloeide. Kuma-Asi, de grond onder de kuma-boom, is Kwasi’s geboortestad en Kumasi is de zetel van de machtige Asantehene (heerser) der Ashanti.

In 1836 weten de twee tienjarige prinsen Kwasi en Kwame dat er de komende tijd een enorme handelsdelegatie naar de stad komt. De stad probeert de Ashanti cultuur zo toonbaar mogelijk te maken. De stad is druk bezig zich voor te bereiden voor de komst van de delegatie.

Enkele jaren terug was Kwasi zijn twee broers kwijtgeraakt, toen zijn vader hen had meegegeven aan een Engelse gezant. Toen hij daarom huilde had zijn neef Kwame, de beoogde troonopvolger, hem getroost en vanaf die dag waren zij onafscheidelijk.

De adjunct-commissaris van de Nederlandse zending naar Ashanti, Van Drunen, houdt een reisverslag bij van zijn tocht naar Kumasi. Het doel van de missie is om in het Nederlandse Fort Elmina een depot op te zetten voor het rekruteren van West-Afrikanen voor het Oost-Indische leger. Met veel moeite lukt het generaal-majoor Verveer en Van Drunen om Kwaku Dua (Kwasi’s vader) aan de onderhandelingstafel te krijgen. Er wordt een contract opgesteld dat inhoudt dat in ruil voor vuurwapens de Asantehene zich aan de Hollandse agent Huydecoper elk jaar duizend mannelijke slaven/rekruten te leveren (in principe spreken de Nederlanders over rekruten omdat slavenhandel verboden is). De jonge prinsen staan op goede voet met de Hollanders: Ze worden vermaakt met spelletjes.

De avond voor vertrek van de Nederlanders worden de neefjes bij Kwasi’s vader geroepen, die hun vertelt dat ze ‘witte kennis mogen gaan vergaren’. Voor hun tocht naar Fort Elmina hebben ze alles achter moeten laten: alleen hun kleding getuigt nog van hun ‘eerdere’ leven. Op 24 april 1837 vertrekken de zwarte prinsen per schip uit West-Afrika, hun Europese opvoeding tegemoet gaande.

Kwasi is al bijna een maand bezig met het dwingen van zichzelf om alles uit zijn jeugd boven water te krijgen. Hij schrijft zijn herinneringen op. 18 maart krijgt hij weer bezoek van Adeline Renselaar, en hij is nog steeds niet blij met de plannen voor zijn jubileumviering. De mensen die hem zo naar hebben bejegend de afgelopen vijftig jaar, moeten die nu zijn jubileum komen vieren? Uiteindelijk stemt hij in. Paar dagen later laat hij haar het verhaal over zijn eerste levensjaren lezen. Ze vertelt hem dan dat haar man Richard, die bij het gouvernement in Batavia werkt, Kwasi’s geheime dossier heeft gevonden over zijn Indische tijd.

Deel 2
In Nederland aangekomen leven Kwasi en Kwame eerst in een kazerne in Hellevoetsluis. Daarna worden ze in het najaar van 1937 ondergebracht op de kostschool van Simon van Moock in Delft. Hier maken ze intensief kennis met het Nederlandse leven en cultuur. Kwasi wil nergens voor onderdoen in vergelijking met zijn Nederlandse leeftijdsgenootjes. Kwame ergert zich nog ongelofelijk aan de veranderingen ten opzichte van zijn thuis. Meneer Van Moock geeft de neefjes dagelijks bijles, zodat ze gauw hun taalachterstand wegwerken.

Maar dat blijkt niet voldoende te zijn om aansluiting te kunnen vinden bij hun klasgenoten. De Nederlandse jongens vormen een front tegen de twee buitenlanders. Ook op straat worden ze nagekeken. Kwasi en Kwame maken een vriend, Cornelius de Groot. Hij is de oudste van hun klasgenoten en geeft aan dat hij Kwasi wil helpen om zich te verdedigen tegen de pesterijen van klasgenoot Verheeck. Deze jongen, die al vanaf het begin af aan een hekel had aan de prinsjes, dwingt Kwasi namelijk op de vraag ‘Wat ben je?’ te antwoorden ‘Ik ben een domme, vieze, vuile zwartjakker’. Als Kwasi in het voorjaar ontdekt dat Kwame net als hij wordt getreiterd en mishandeld, besluit hij terug te gaan vechten. Hij krijgt les van Cornelius. In opdracht van het Ministerie van Koloniën maakt een Javaanse schilder een groot portret van de prinsjes met Verveer tussen hen in. Dit schilderij is bestemd voor Kwasi’s vader. Tijdens een van hun bijeenkomsten komt grootvorstin Anna Paulowna langs, samen met haar dochter Sophie. Ze worden door het Koninklijk Huis uitgenodigd om op 5 december voor de viering van Sinterklaas en de verjaardag van de kroonprins in Scheveningen. Het sinterklaasfeest is niet echt een succes, en leidt er ook nog eens toe dat de jongetjes in de klas jaloers worden. De neefjes trekken zich daarom meer terug. Kwasi voelt zich slecht en wordt zieker en zieker. Er wordt bronchitis geconstateerd, en prinses Sophie zorgt ervoor dat haar lijfarts Kwasi behandelt. Op 24 april wonen de prinsen de onthulling van hun schilderij bij. Verveer neemt het diezelfde middag mij op een nieuwe expeditie naar Afrika.

Deel 3
Kwasi en Kwame groeien langzaam uit elkaar. Kwame leeft alleen nog op als er gepraat wordt over hun vaderland. Ze praten hier vooral met Sophie over, die enorm nieuwsgierig naar hun verhalen. Als Sophie’s broer Willem III gaat trouwen, en haar moeder daar niet bij wilt zijn, houdt zij haar moeder thuis gezelschap. Ze nodigt de neefjes uit, ook omdat ze dan (voor het eerst) Kwame’s verjaardag kunnen vieren. Kwame is heel nors op zijn eigen verjaardag en Kwasi schaamt zich voor hem. In de zomermaanden is de kostschool gesloten, en ontwikkelt de vriendschap tussen Kwasi en Sophie zich goed. Met zijn tweeën sluiten ze een ze een ‘bloedverbond’.Dit is volgens Kwasi het eerste wat ze echt van elkaar apart doen. Sophie, Kwasi en Kwame gaan stiekem naar het circus op het Malieveld. Daar schrikken de neefjes enorm als ze zien dat er wilde zwarte mensen worden geshowd ‘in hun natuurlijke toestand’. Vanaf dan doet Kwame meer afstand van Kwasi en Sophie. De prinsen krijgen ook onenigheid als Kwasi ervoor kiest om op het sinterklaasfeest van Willem Alexander zwarte piet te spelen. Snel daarna slapen ze niet meer samen omdat Kwame in de dienstbodekamer zijn intrek neemt. Kwame geeft zijn gevoelens treffend weer als: Voor jou ben ik een wilde, die ze beschaving bij moeten brengen; jij bent voor mij een beschaafde, die wild geworden is. Kwasi bekent zijn liefde voor haar aan Sophie, wanneer hij zijn schedel heeft laten opmeten. Ze reageert er nogal vreemd op. Op de thé dansant half maart 1842 wordt aan de prinsjes duidelijk dat Sophie gaat trouwen met Carl Alexander (erfgroothertog van Saksen-Weimar). Na het huwelijk op 8 oktober waren de prinsen bij het afscheid van Sophie aanwezig.

In september wordt Kwasi samen met medestudenten overvallen en ‘gegijzeld’. Hun belagers laten ze vernederende handelingen uitvoeren. In plaats van Cornelius dat te laten doen, doet Kwasi het voor hem. Hun band verbetert hierdoor echter niet.

In augustus 1844 wordt Kwame, net als Kwasi een jaar eerder, toegelaten tot de Koninklijke Akademie in Delft. Met vrienden gaan ze naar een ‘Heerenuitspatting’: een bordeel dus. De zwarte prinsen voelen zich niet op hun gemak . Als ze weer op weg naar huis zijn, zijn ze getuige van een ruzie tussen een prostituee en haar klant Cornelius. Kwasi haalt ze uit elkaar. Paar dagen later wordt Kwasi door een smoes op een ruwe manier beroofd en mishandeld door Cornelius en zijn vrienden.

Kwame verlaat de Koninklijke Akademie en treedt toe tot de Militaire Akademie, tot ieders verbazing. Eind 1846 kiezen de leden van het dispuut De Vijf Kolommen Kwasi tot hun nieuwe erelid. Hij houdt een vreemde speech, waardoor Kwame van streek raakt. Kwasi schetst namelijk een negatief beeld van zijn eigen volk. Die avond krijgt Kwasi ook zijn portret. Hij komt erachter dat er, afhankelijk van de lichtinval, twee jongemannen te zien zijn: een blanke met een zwarte schaduw en een donkere met een witte zielenschim.

Deel 4
Kwame keerde terug naar West Afrika om terug te gaan naar zijn vaderland. Hij schrijft brieven van 31 oktober 1847 tot 21 februari 1850 brieven aan Kwasi. Zijn neef was namelijk in Freiberg in Weimar, om verder te studeren in de buurt van Sophie.

Kwame is ontzettend blij om weg te zijn uit Nederland. Hij geniet van de Afrikaanse gebruiken die hij herkent. Hij wil het liefste dat Kwasi ook weer terugkomt naar Afrika. Hij slaapt in fort Elmina in hetzelfde kamertje als zij samen sliepen voor hun vertrek naar Nederland. Van de Nederlandse regering heeft hij voor vertrek een jachtgeweer gekregen. Het portret van de prinsjes hangt beschimmeld in de eetzaal omdat Kwasi’s vader het had teruggestuurd. Kwame schrijft in november 1847 een brief naar de Asantehene om zijn komst aan te kondigen. De brief is geschreven in het Nederlands, omdat hij het Twi niet meer beheerst. Kwasi’s vader reageert op de brief met het nieuws dat hij hem niet wilt ontvangen. Dat wil hij pas zodra hij de taal weer goed spreekt.

Maar er is niemand in de buurt van fort Elmina die hem de taal kan leren. Terwijl Kwame zijn (hof)leven beschrijft, houdt Kwamet zich bezig met allemaal klusjes als weven, schilderen, schrijven en batikdoeken maken. Dan bereikt Kwame het bericht dat in Kumasi de christenen gruwelijk vervolgd werden: een offensief tegen de westerse wereld. Aangezien Kwame en Kwasi in Nederland gedoopt zijn, en dus christen zijn, wordt Kwames situatie uitzichtlozer. Hij leeft wel weer op als hij een ontmoeting met zijn moeder heeft, waarvan niet helemaal duidelijk is of dit nou echt zo was of niet. Dan krijgt hij bericht krijgt dat Kwasi’s vader een van zijn jongere broers als troonopvolger heeft aangewezen. Hoewel zijn Twi erop vooruit gaat, is zijn hoop vervlogen: hij pleegt op 22 februari 1850 in zijn slaapkamer zelfmoord met het jachtgeweer.

Deel 5
Op 3 augustus 1900 gaan mevrouw Renselaar en Kwasi naar het kantoor van haar man in Batavia, die op dat moment ‘toevallig’ niet aanwezig is. Ze bekijken oude documenten waaruit onder andere blijkt dat Van Drunen ontslag heeft genomen en dat de regering hem in zijn carriere belemmerd heeft. Een verzoek van zijn vader om naar Kumasi terug te keren hebben ze nooit doorgegeven aan Kwasi.

Begin 1850 voeren Kwasi en zijn vrienden Linse en Lebret als aspirant-mijnbouwingenieur in dienst van het ministerie van Koloniën naar Batavia. Na de afronding van zijn studie in 1849 was Kwasi teruggegaan naar Delft, met toestemming van koning Willem III. De dood van Kwame had hem echter doen besluiten om een aanstelling in Indië te vragen.Op 9 september 1850 stapte Kwasi in Batavia aan wal. Hertog Bernard van Saksen, commandant in het Oost-Indische Leger, had logies voor hem geregeld, maar de plotseling opgedoken Cornelius de Groot gooide roet in het eten: de grillige Cornelius bleek Kwasi's baas te zijn en wilde dat hij als zijn secretaris op zijn erf kwam wonen. Hij kreeg een eenvoudige kamer en moest bij de bedienden eten.Later ging Kwasi bij een Duitse familie in pension en vroeg hij overplaatsing, maar zonder resultaat. Met Cornelius maakte hij tal van inspectiereizen door mijndistricten. Op een van die reizen, in juni 1852 naar Amboina, nam hij het op voor Ahim, de brutale inlandse bediende van de assistent-resident, waarbij hij zijn hand verwondde. Anders dan Cornelius, behandelden assistent-resident Douwes Dekker en zijn vrouw hem zeer hoffelijk.Ondanks de vernederingen ontstond er toch een haast vriendschappelijke band met Cornelius. Aan Kwasi's positie veranderde echter niets en op zijn verzoeken om zelfstandigheid kwam geen antwoord. Op 24 mei 1856 vertrok hij daarom naar Holland om zijn zaak bij Willem III te bepleiten.Onder de passagiers bevond zich de afgetreden gouverneur-generaal Duymaer van Twist, met wie Kwasi al eerder enkele keren had gepraat over Cornelius' brute optreden. Duymaer van Twist had ervoor gezorgd dat Kwasi vanaf april 1854 zeven maanden van het jaar werd vrijgesteld om zelfstandig onderzoek te doen. In die maanden schreef hij wetenschappelijke artikelen, maakte hij dagboeknotities en blies hij zijn correspondentie met Sophie nieuw leven in.

In augustus 1856 nam Kwasi zijn intrek bij mevrouw Van Moock (haar man was inmiddels overleden). Zijn talloze brieven aan koning Willem III werden niet beantwoord en hij kreeg geen toegang tot de vorst. Na een jaar vechten tegen de bierkaai gaf hij het op.

In september 1857 woonde hij, op uitnodiging van Sophie, in Weimar de onthulling bij van een standbeeld van Goethe en Schiller. Onder de gasten bevond zich ook Hans Christian Andersen. 's Avonds voerde hij in het park een gesprek met Sophie, die hem onder andere vertelde dat Raden Saleh al jaren informant was voor de Nederlandse regering en negatief over Kwasi gerapporteerd had.Hij schreef een brief aan de minister van Koloniën (P. Meijer), waarin hij huur van landerijen op Java eiste als schadeloosstelling voor het onrecht dat hem was aangedaan, en keerde begin 1858 in Batavia terug. Cornelius ontmoette hij nog slechts eenmaal.Pas in 1862 kreeg hij een woest stuk land op Zuidoost-Java (Madioen) in erfpacht om koffie te verbouwen. Na maanden hard werken kon er eindelijk worden geplant op Soeka Radja (= `het plezier van de prins'). De eisen die de inlandse arbeiders gingen stellen, leidden echter tot een hevig conflict. Ahim bood toen zijn diensten aan.

Op 9 september 1900, de grote dag van Aquasi's jubileum, krijgt Kwasi - na een visite aan Lasmi en Quamina in de kampong - bezoek van de oude, zieke Van Drunen, die hem zijn wederwaardigheden vertelt. Van Drunen was zich altijd verantwoordelijk blijven voelen voor Kwasi en Kwame en had zich ingespannen om hun lot te verbeteren. Uit het document dat hij Aquasi overhandigt, bleek echter dat de Nederlandse staat Aquasi tegengewerkt had omdat hij tot het zwarte, inferieure ras behoorde.Aquasi besluit 's avonds op het feest eens te vertellen `hoe van de kuma-boom twee takken werden afgebroken.' (p. 385).

'Nawoord'
Prins Kwasi Boachi overleed na een langdurige ziekte op 9 juli 1904 in Buitenzorg. Op zijn bezittingen werd nog voor zijn begrafenis beslag gelegd door de weeskamer. Zijn oudste zoon, Quamin, studeerde op de kostschool in Delft en werd daarna opziener op een theeplantage op Java. Aquasi jr. en Quamina leefden eenvoudig; hun kinderen kwamen na de onafhankelijkheid van Indonesië naar Nederland.De meeste persoonlijke bezittingen van Kwasi bevinden zich in het gemeentearchief van Delft.

Hoofdpersonen
Kwasi (Aquasi Boachi)
Hij is de zoon van de huidige heerser in zijn land. De band met zijn vader is, sinds hij het land bestuurt, niet zo goed meer. Hij is erg gewillig om zich aan te passen aan de Nederlandse cultuur en dat geeft hem de kracht om door te zetten en lastige periodes te doorstaan

Kwame (Quame Poku)
Kwame is de zoon van een bekende Ashanti strijder en de zus van de heerser. Hij is de beoogde troonopvolger. Kwame wil zich niet aanpassen aan de vreemde Nederlandse cultuur. Daardoor zit hij niet lekker in zijn vel.

Opbouw
Het boek bestaat uit vijf delen, waarin over bepaalde periodes van het leven van de prins(en) wordt verteld.

Deel één: Java 1900
West-Afrika 1836-1837
Java 1900

Deel twee: Delft 1837-1839

Deel drie: Delft 1839-1847

Deel vier: West-Afrika 1847-1859

Deel vijf: Java 1900
Nederlands-Indië 1850-1855
Java, Delft, Weimar, Java 1856-1862
Java 1900

In de delen ‘Java’ zijn geen hoofdstukken: Hier wordt van dag op dag beschreven. In de rest van de delen wordt numeriek met hoofdstukken gewerkt.

Het boek is in de eerste drie delen en deel vijf geschreven vanuit het perspectief van Kwasi. Hij schrijft zijn levensverhaal op, gebruikmakend van zijn oude papieren.

In deel een staan fragmenten uit het reisdagboek van Van Drunen. In deel twee is een deel van Van Drunens ‘Rapport aangaande de vordering der Ashantijnse prinsen, 1838’ opgenomen.

In deel vier, bestaande uit een groot aantal brieven, is Kwame de verteller. Aan het einde van deel vier staat een logboekaantekening van het gouvernement van Fort Elmina.

Taalgebruik
De gebruikte woorden en zinsconstructies zijn in dit boek zorgvuldig uitgekozen door Japin. Hij maakt geen extreem lange zinnen, wat voor mij prettig las. Hij schrijft helder, en met zeer gevarieerde woorden. Zo gebruikt hij bijvoorbeeld de ene keer het woord ‘woordenboek’ en dan weer ‘dictionaire’. Soms begreep ik niet alle woorden direct, maar uit de context kon ik ze vaak wel opmaken.

Hij maakt gebruik van beeldspraak, waarschijnlijk om ook een deel van de prinsen hun Afrikaanse afgrond duidelijk te maken. Zo praten de prinsen over ‘boos water’, als ze voor het eerst de zee zien.

Zeer regelmatig gebruikt Japin Afrikaanse woorden, uit de taal van de Ashanti.

Soms vond ik het wel erg ‘abstract’ geschreven, het was mij dan niet direct duidelijk wat hij trachtte over te brengen. Als ik het dan later nog eens teruglas, kon ik het vaak –met de inmiddels opgedane kennis over het leven van de prinsen- wel in een context plaatsen.

Thematiek en belangrijke motieven
Een belangrijk thema is het(zichtbare) verschil tussen mensen onderling. Dit komt vooral tot uiting in de huidskleur: Kwasi en Kwame zijn zwart, de mensen in Europa zijn blank. Discriminatie is dan ook direct gerelateerd aan genoemd thema. Als Kwasi moet herhalen dat hij een ‘domme, vieze, vuile zwartjakker’ is, is hij vanbinnen niet direct beledigd maar vooral verbaasd: “Zwart, dat kon ik, sinds ik de witten gezien had, plaatsen, maar vies en dom…?”

Maar Kwasi en Kwame zelf gaan in de loop van het boek ook meer verschillen. Dit wordt vooral duidelijk door wat er in onderstaande alinea staat.

Wat ook een als een rode lijn door het boek zichtbaar wordt, is dat het onmogelijk is om je volledig aan een andere cultuur en een ander volk aan te passen. Sommigen doen daar echt moeite voor, zoals Kwasi, anderen geven daar niks om (Kwame, en de Nederlandse delegatie in Ashanti).

Eindoordeel
Ik vond dit een bijzonder boek om te lezen. Vanaf het begin af aan voelde ik mij betrokken bij de jonge prinsen, die weggerukt worden uit hun vertrouwde omgeving. Dit komt denk ik doordat Japin vrijwel al Kwasi’s gedachten vertelt, al zijn beweegredenen uitlegt, en al zijn acties beschrijft. Daardoor zat ik ‘dicht op’ de neefjes. Ik vind de psychologische inslag die Japin hanteert in dit boek ook erg prettig. Het verschil tussen Kwasi en Kwame wordt geleidelijk aan steeds duidelijker. Elke keer als ik weer het verschil wel/niet aanpassen aan de Nederlandse cultuur waarnam, vond ik dit interessant.

Één van de eerste verschillen die ik opmerkte, was de volgende (pagina 98): Die avond werd ons een kamertje gewezen op de tweede verdieping(…). Daarna schoof men onze lichamen in een lijflang hemd dat met veters rond hals en mouwen werd dichtgehouden. (…) De omslag drukte op mijn keel. Ik vreesde dat ik zou stikken, maar hield mezelf voor dat alle mensen in dit huis de nacht zo doorbrachten en toch elke ochtend weer levend wakker werden. Ik wilde nergens voor onderdoen. Dat gaf me kracht. (…) ‘Verdomde doeken overal!’bromde Kwame na een tijdje. Ik hoorde hem vechten met zijn lakens. Hij ontsnapte uit zijn bed, liep op het mijn toe, sjorde aan de stof en bevrijdde mij. (…) ‘Dat hou jij aan?’ ‘Ja.’ Hij haalde zijn schouders op en zwweeg tot hij niet meer kon. ‘De hele nacht?’ ‘Ja.’ ‘En als je plassen moet?’ ’Geen idee’.

Wat ik wel in het boek vind horen, maar wat ik minder leuk vond om te lezen, waren de passages waarin de prinsen gediscrimineerd werden. Daar kreeg ik een heel naar gevoel van. Het is toch vreselijk dat klasgenoten iemand brandmerken, omdat hij een andere huidskleur heeft? Toch ben ik van mening dat deze passages erin hóren. Zonder zou het boek minder sterk geweest zijn.

SECUNDAIRE LITERATUUR

Literaire recensie
Bron: Leesideeën Off Line
Publicatiedatum: 01-01-2005
Recensent: Staf Schoeters

De zwarte met het witte hart: roman

In 1837 worden Kwasi en Kwame, twee Afrikaanse prinsjes, aan koning Willem I van Nederland geschonken. De kinderen dienen als onderpand voor een illegale slavenhandel van de Nederlandse regering. In Delft worden de zwarte jongens als Hollanders opgevoed. Ver van hun ouders en hun volk verleren ze hun taal en gebruiken. Ze worden als bezienswaardigheid geïntroduceerd aan het Haagse hof, waar ze bevriend raken met prinses Sophie. De jongens blijken twee verschillende naturen, want terwijl de ene een echte Nederlander wil worden, vecht de ander om zijn Afrikaanse identiteit te behouden. Toch wordt de ontworteling en de cultuurschok hun uiteindelijk allebei noodlottig. Deze historische feiten vormen de achtergrond van wat een geslaagde kruising tussen een historische en psychologische roman kan worden genoemd. Indringend beschrijft Arthur Japin de levensloop van de twee jongens tegen de achtergrond van de 19e eeuw. Met een rijk palet van impressionistische toetsen schetst hij het reilen en zeilen aan de Europese hoven, de handel in slaven en het leven op de plantages. Ook aan onderhuidse spanning ontbreekt het niet, want de verhaallijn is opgevat als een doorlopende flashback, bekeken vanuit het standpunt van Kwasi. Hij ontdekt gaandeweg het complot waarmee de Nederlandse regering zijn Indische carrière heeft gedwarsboomd. Stijl en taalgebruik moeten voor Couperus niet onderdoen. De dialogen zijn direct en getuigen vaak van een sprankele ironie. Na een knap debuut met de verhalenbundel "Magonische verhalen" (1996) beantwoordt Arthur Japin met zijn eerste roman ruimschoots aan de hooggestemde verwachtingen.

Mening
De recensent geeft een redelijk compacte inhoud weer van het boek. Dit leidt ertoe dat veel van de verfijnde achtergrond van het verhaal is weggelaten. Ik vind dat Schoeters het boek hiermee tekort doet omdat het boek uit zoveel meer bestaat dan enkel een aaneenschakeling van gebeurtenissen. Zo vind ik zelf de metafoor met de kuma-boom erg mooi. Ook wordt bij mij, als lezer van de recensie, geen gevoel van medeleven en gevoel van betrokkenheid bij de jonge prinsjes opgeroepen. Deze twee gevoelens zorgden er bij mij namelijk voor dat het boek me veel meer aansprak.

Wel vind ik het mooi dat Schoeters spreekt over ‘ontworteling’. Dit woord was, bij het maken van dit verslag, nog niet bij mij zelf opgekomen, maar ik vind het erg mooi passen… En al helemaal als ik aan de kuma-boom denk natuurlijk.

De recensent geeft aan dat Japin qua stijl werkt met ‘een palet van impressionistische toetsen’. Nu ik opgezocht heb wat ook al weer het impressionisme precies inhield, kan ik me deels aansluiten bij zijn mening. Japin gebruikt namelijk wel redelijk wat bijvoeglijk naamwoorden. Ook merkte ik heel soms een synesthesie op, zoals op pagina 99: “Bonbon,’ proefde ik de klanken,’bon bon’’. Maar ik heb zelf geen neologismen opgemerkt, en ook van klanknabootsingen heb ik geen notie genomen.

Verder merkt de recensent op dat het schrijven als een doorlopende flashback spanningopwekkend werkt. Ik voelde bij dit boek wel een drang om door te lezen, maar ik denk niet zo zeer dat dat komt omdat het vanuit een flashback geschreven is. Vaak dacht ik niet eens meer aan de ‘oude Kwasi’ als ik over de prinsjes in Nederland las. Tevens is niet alles vanuit Kwasi’s standpunt geschreven: de brieven uit het vierde deel zijn door Kwame geschreven.

Wat Schoeters zegt over de personages is niet erg uitgebreid, maar wel treffend. De jongens worden per persoon namelijk in het begin niet echt per persoon beschreven, maar als tweetal. En dat blijft zo totdat Japin in Nederland de verschillen in aanpassing duidelijk gaat maken.

De recensent wijdt nog kort uit over ander werk van de auteur. Hij haalt Japins (literair goed bekritiseerde) debuutroman aan, namelijk Magonische verhalen. Ik kan er niet over kan oordelen of dit boek aan de verwachtingen voldoet die er waren ontstaan naar aanleiding van zijn eerste boek.

REACTIES

C.

C.

Er is wel een motto hoor. "De beste camouflage is je eigen persoonlijkheid omdat niemand zal willen geloven dat die echt is". ;)

3 jaar geleden

Log in om een reactie te plaatsen of maak een profiel aan.

Andere verslagen van "De zwarte met het witte hart door Arthur Japin"