Hoe kies jij een studie?

Daar zijn wij benieuwd naar. Vul onze vragenlijst in en bepaal zelf wat voor beloning je daarvoor wilt krijgen! Meedoen duurt ongeveer 7 minuten.

Meedoen

Christianity, A global history door David Chidester

Beoordeling 6.4
Foto van een scholier
Boekcover Christianity, A global history
Shadow
  • Boekverslag door een scholier
  • 1e klas wo | 41533 woorden
  • 21 juni 2010
  • 31 keer beoordeeld
Cijfer 6.4
31 keer beoordeeld

Boekcover Christianity, A global history
Shadow
Christianity, A global history door David Chidester
Shadow

1: Beginnings

2: Jesus

3: Christ

4: Christians

De eerste christenen werden beschreven als ‘buitengewoon bijgelovigen’ die op een vast tijdstip in de week bij elkaar kwamen waarbij ze hun eigen ritueel hadden. Dit ritueel bestond uit gezamenlijk eten, een lied zingen waarin Christus centraal stond, en voordrachten van geloftes aan God. Door ondermeer de Romeinen werd dit ritueel gezien als een onschuldige bezigheid, waarbij met een grote minachting had voor de christenen. Ondanks deze verachting groeide de groep christenen gestaag. Tot de groep christenen behoorden ook intellectuelen die gedurende de tweede eeuw na Christus begonnen met het uitleggen en verklaren van hun godsdienst. De verachting hield hiermee niet op. Één van de redenen hiervoor was dat deze intellectuelen het Christendom tussen Hebreeuwse en hellenistische tradities positioneerden. Door dit te doen stoten ze vooral de Joden tegen het hoofd. De Joden waren namelijk van mening dat de christenen zomaar even hun geschiedenis stolen.

Verachting lijkt gepaard te gaan met conflict en christenen worden van allerlei misdaden beschuldigd: incest, kannibalisme en atheïsme. Gelukkig voor de christenen blijft vervolging vooralsnog uit waardoor halverwege de tweede eeuw na Christus christelijke intellectuelen de kans kregen om hun eigen visie te geven over de basisbeginselen en voorwaarden in en rond de christelijke doctrine.

De drie belangrijkste prominente christelijke intellectuelen die dit deden zijn: Marcion, Valentinus en Justinus

Marcion

Marcion is geboren in de plaats Sinope in het jaar 85 en was een rijke scheepsman / koopman. Waarschijnlijk was hij bekend met de Joodse gemeenschap die probeerde mensen ervan te overtuigen dat claims van christenen m.b.t. joodse teksten vals waren. In deze discussie raakte Marcion ook betrokken waarbij hij niet de legitimiteit van de christelijke claims probeerde te verdedigen maar in de aanval ging door middel van het verwerpen van het Hebreeuwse Testament. Zijn leer had een aantal kenmerken.

Het eerste kenmerk is de twee godenleer, wat inhield dat er twee goden zijn in het universum. De eerste God heeft de aarde geschapen met al z’n imperfecties en heeft de wet aan de Joden gegeven. De andere God, en dat was Christus, bracht verlossing op deze imperfecties.

Het tweede kenmerk is dat christenen de eerste God geen aanbidding verschuldigd zijn. Daar stond wel tegenover dat christenen een gedisciplineerd leven moesten leiden om de verleidingen van hun lichaam te kunnen weerstaan. De geboorte van Jezus was een onthulling van de superieure God.

Het derde kenmerk is dat het geestelijke koninkrijk alleen gevonden kon worden door de geschriften van Paulus en het evangelie van Lukas. De andere geschriften zouden alleen maar van de superieure God, Jezus Christus, afleiden

Een interessant detail is dat Marcion is door de christelijke gemeenschap in Rome is verworpen.

Valentinus

Valentinus, geboren in Egypte in het jaar 100, is bekend van de stroming die bekend werd als de christelijke gnostiek die naar alle waarschijnlijkheid z’n basis had in zowel de griekse, romeinse, als joodse samenleving. Deze stroming groeide in een tijd van grote sociale veranderingen waarbij het Romeinse imperium voor godsdienstigen een bedreiging vormde op het gebied van sociale tradities.

Het godsbeeld van deze stroming was anders dan het godsbeeld van Marcion. Volgens Valentinus is God geen wezen wat net als een mens denkt, voelt of doet. Nee, God is veel verhevener dan de mens, Hij staat ver en geheel boven de wereld.

De gnostiek doorging 4 fases:

1. Goddelijke wezens op aarde verkregen van God wijsheid en macht doorgezonden.

2. De aarde was geschapen als gevolg van een onverwacht ongeluk.

3. Een sprankeltje licht was door één of meer goddelijke wezens in sommige mensen gestopt.

4. Om mensen die geestelijk sliepen wakker te maken werd een verlosser gestuurd om hen die hierop reageerden er aan te herinneren terug te keren naar God.

Deze verlosser was volgens Valentinus Jezus Christus en had 4 aspecten;

1. De verschijning van de verlosser was fysiek.

2. Hij had een menselijke ziel, door zijn moeder Maria.

3. Hij had een spiritueel zaad van wijsheid.

4. De macht om te verlossen.

Toen Valentinus in Rome kwam wonen was het niet zo dat de gnostiek nog niet bestond. Valentinus was echter wel degene die het in een systeem bracht.

Naar aanleiding van de gebrekkig geschapen mens bracht Valentinus de mens onder in 3 types:

1. Spirituele mensen = hadden iets van dat verlossende licht.

2. Ensouled humans = konden onderscheid maken tussen goed en kwaad.

3. Aardse mensen = zijn compleet geïdentificeerd met de omstandigheden op aarde.

De christelijke gnostiek beïnvloedde in tenminste drie opzichten:

1. Net als Marcion werd het binnen de gnostiek van groot belang gezien om een aantal hoogstaande christelijke geschriften te produceren.

2. Christenen die zichzelf de “centralen” noemden gingen tegen de gnostieken in met als argument dat zij hun religieuze autoriteit niet door spiritualiteit verkregen maar door een historische verbinding met een van de discipelen van Jezus zelf.

3. De gnostieken vinden het spirituele inzicht het belangrijkst en achtten de traditionele christelijke (praktische) tradities (zoals aanbidding) van veel minder belang.

Justinus Martys

De derde prominente christelijke intellectueel was Justinus, geboren in het jaar 100, in Flavia Neapolis en had een grieks-romeinse achtergrond. Justinus had een bredere kijk en was van mening dat het christendom niet één systeem van wijsheid was, maar dat diverse stromingen die daarbinnen vielen niet perse met elkaar overeenstemden in hun uitgangspunten.

Hij ging tegen Marcion en Valentinus in met het argument dat de hoogste God het goddelijke wezen was die uiteindelijk verantwoordelijk was voor de schepping. De goddelijke creativiteit kan worden afgeleid door logos, het Woord van God, wat wij tegenwoordig noemen: de Bijbel. De logos was het goddelijke medium waardoor de hoogste god opereert.

Volgens Justinus kwam het slechte in de wereld niet doordat de aarde slecht geschapen was, maar door een stel afvallige engelen die de menselijkheid in de chaos van het kwaad probeert te slepen.

Jezus Christus was voor Justinus het vleesgeworden woord van God, niet zomaar een man, nee de zoon van God die een menselijke vorm had aangenomen. De ultieme overwinning ligt in de wederkomst van Jezus Christus.

Interessante aspecten van Justinus’ leer zijn dat hij enerzijds filosofische concepten binnen het christendom schikt. Dit doet hij ondermeer door Plato van plagiaat te beschuldigen omdat hij zijn filosofie van Mozes zou hebben afgeleid. Anderzijds schaarde hij de grieks-romeinse goden tot de duivelen.

Het christelijke geloof wat onze samenleving kent is voornamelijk de stroming van Justinus.

5: Churches

De christelijke kerk ontwikkelde zich in een zeer verspreid geografisch gebied. De kerk vormde een nieuw soort sociale organisatie met georganiseerd moreel gezag en verscheidene rituelen. Het ‘Christendom’ was een gemeenschappelijke manier van leven. Deze gemeenschappelijke leefwijze samengebracht in religieuse rituelen definiëerde ‘de kerk’.

De kerk, of ecclesia, was tot de 3de eeuw voor christus niet een gebouw maar een samenkomen ter uitvoering van rituelen. De kerk was een dag van samenkomst ter viering van de christelijke God. Deze heilige dag, de zondag, definiëerde de kerk. De heilige dag van de joden was de Sabbath, de zaterdag. Zaterdag was de laatste dag van de week, de dag dat God rust nam. Voor christenen was de heilige dag de zondag, de dag van de zon in de Romeinse kalender en de eerste dag van de week. Dit was symbolisch voor het begin van god’s creatie. Zoals Justinus zei ‘toen God het donker en de materie transformeerde en de wereld creërde. Ook was de zondag de dag waarop Jezus opstond uit de dood. Deze dag was zo belangrijk dat hij voor sommige christenen buiten de normale loop van tijd viel. Het was de dag dat God ‘de nieuwe wereld’ had geïnaugureert welke door goede christenen zou worden geërfd. Zondag representeerde zodanig het begin en het einde van de wereld en de opstanding van Jezus.

Niet alleen de week maar ook het jaar werd ingedeeld naar een christelijke heilige kalender. Er waren 2 belangrijke jaarlijkse joodse vieringen die een eigen chistelijke invulling kregen. De eerste was Pesach, of Pasen, en de tweede was Pinksteren. Pesach was de joodse viering van de bevrijding van hun voorouders van de slvaernij in Egypte. De christelijke viering van Pesach was een viering ter herinnering aan het lijden, het sterven, en de wederopstand van Jezus. Pinksteren was voor de joden het Wekenfeest. Pinksteren voor christenen was een soort extensie van de heilige significantie Pasen over de daaopvolgende 50 dagen. Deze periode werd beschouwd als 50 zondagen waar de christenen de wederopstijging van Jezus en de neerdaling van de heilige geest vierden. Deze jaarlijke cyclus werd door de christenen begonnen en beïndigd met een nacht van waken. Deze nachtelijke rituelen werden door sommige gezien als de meest geschikte, en voor sommige autoriteiten zelfs als de enige gelegenheid om nieuwe leden in de gemeenschap de bekeren. Na participatie in het waken werd de bekeerde in de gemeenschap opgenomen doormiddel van een uitgebreid doop ritueel, een ritueel ter inwijding van een nieuw gemeentelid.

Rituelen met water bestaan al sinds de oudheid. Het ging dan meestal om rituelen tot zuivering, innerlijke reiniging en de viering van nieuw leven. Het water ritueel van Johannes de Doper was een ritueel ter zuiveing en morele reiniging. Voor christenen was de doop een verband tussen zuivering, berouw en spijt, en vergeving van de zonde. De dopeling werd symbolisch begraven in dood met Christus en daarna zou hij opstaan met Christus in een nieuw bekeert leven en ook straks in de eeuwigheid. De doop was niet alleen een toegang tot het christelijke geloof en de bijkomende rituelen, maar ook een ethische toewijding om een moreel en zedelijk leven te lijden verbonden aan bepaalde leefregels. De doop creërde religieuse divisies en rangschikkingen. Als eerste waren er de gedoopte, daarna de doopleerlingen, of catechumenen, en als laatste degene die nog niet klaar, of niet geschikt werden geacht om gedoopt te worden. De doop werd uitgebreid beschreven door Hippolytus (ca.170 – ca.235), een chriselijke leider in Rome. De doop was een uitgebreid ritueel process gedurende een lange periode. Het process begon met een soms wel drie jaar durende opleiding, of cathechusmus. Na de opleiding werd er enkele dagen voor de doop een exorsisme uitegevoerd. Op de donderdag voor de doop werd de doopleerling gewassen, of vrijdag moest de leerling vasten en op zaterdag kreeg de leerling nogmaals een exorsisme. Na het waken van de zaterdag nacht werd bij zonsopgang het water gezegend. Hierna werden de geïnitieerde uitgekleed en gezalfd. Als laatst werden zij drie keer onderwater gedompeld met elke keer een verklaring van geloof. De eerste een verklaring van geloof in de vader, de tweede een verklaring van geloof in de zoon en als laatste een verklaring van geloof in de heilige geest. Deze drie-verklaring werd later een twistpunt want hoe kan God drie zijn en toch één? Dit werd enigzins gedempt met de verklaringen dat het drie keer onderdompelen de drie aspecten van één God belichten.

Enkele aspecten van de doop zullen hier nader belicht worden. Ten eerste het belang van het (stromende) water. Het belang van stromend water in rituelen is een aspect dat gedeeld werd door joden en christenen. Het stromende water was een herinnering aan de beweging van God over het diepe in de begin der tijd. Dit refereert aan het begin van God’s creatie. Echter als er geen stromend water is kon volgens Hippolytus en Tertullian (ca. 160- ca. 220) elk water dat je kunt vinden worden gebruikt. Immers al het water komt uit het originele diepe dat in het begin der tijd de geest van God heeft ontvangen. Al het water is deel geweest van God’s creatie, het heeft de adem, de geest en het woord van God. Hier werd de link gelegd tussen het belang van water in de creatie en in de doop. Ten tweede het belang van de naaktheid van de geïnitiëerde bij de doop. Het uitdoen van de kleren was symbolisch voor het wegdoen van de kleren van schaamte. De geïnitiëerde deden weg met hun menselijke sterfelijkheid en ontvingen een nieuw soort onsterfelijkheid, een band met ‘de gezalfde’.

Nu dat de geïnitiëerde gedoopt waren mochten zij meedoen aan de Eucharistie. De Eucharistie was een soort wekelijks dankzeggings ritueel met brood en wijn. De Eucharistie was een liturgie, een ritueel process. Het begon met het luisteren naar lezingen van heilige geschriften. Hierna werd er gebeden en vervolgens werd er brood en wijn gebracht en gezegend met gebed. Hippolytus heeft het model voor het bidden uitgebreid beschreven. Als eerste was er de dankzegging. Deze gold als een affirmatie van de christelijke overtuigingen. Het was een rituele litanie van de grootste daden van God en het opende de communicatie tussen de congregatie en God. Ten tweede concentreerd het gebed zich op de nagedachtenis aan het laatste avondmaal in samenhang met de kruisiging. Bij het laatste avondmaal zei Jezus dat het brood ‘zijn lichaam gebroken voor jullie’ was en dat de wijn ‘zijn bloed vergoten voor jullie’ was. Dus als zij dit ritueel zouden over doen de christenen het in nagedachtenis van Jezus zouden doen. De christenen eten het brood en hierbij aten zij het lichaam van christus, dit zou hun een soort verhevenheid boven de dood geven door de spirituele voeding. Als derde was het gebed een offer aan God. Dit offer heeft twee delen. Ten eerste zegt het gebed ‘wij offeren aan U’ de christenen offeren hun maaltijd als dank aan God. Ten tweede was Jezus een offering van God aan de wereld. Jezus was geofferd voor onze zondes. Dit deel van het gebed opende de communicatie tussen de kerk en God. Als laatst was het zegenen van de kerk. Deze heilige maaltijd samen gedeelt in aanwezigheid van God is een fenomeen die al veel eerder en ook in verscheiden religies is terug te vinden. Zo was het ritueel van het delen van een heilige maatlijd in bijzijn van goden ook een Griekd-Romeinse traditie. Het zegenen van brood en wijn werd ook bij de Joodse Sabbath gedaan.

Christenen wisten dat het brood van de Eucharistie geen echte maar spirituele onsterfelijkheid bood. Hierdoor was het aan de levenden om hun relaties met de doden te onderhouden. Hierbij werd ook een rituele maaltijd gehouden maar dit keer bij het graf van de overledene. Dit heete het Refrigerium. Hierbij gooide zij wijn over het graf om zo de overledene mee te laten doen. Het delen van een maaltijd met een overledene bevestigde de relaties en vriendschappen met de gemeenschap. Tijdens het Refrigerium konden de levenden ook bidden en de overledenen om hulp vragen en met ze praten. In de 3de eeuw na christus werd de begraafplaats steeds belangrijker naar aanleiding van de zware vervolgingen van de christenen door onder andere de Romeinen. Ook de begraafplaasten van martelaars werden steeds belangrijker en hiermee steeg het belang van de begraafplaats in het christelijke geloof.

6: Martelaarschap

Doorslaggevend voor de geboorte van het Christendom en het opkomen van het fenomeen ‘martelaarschap’ is de historische en sociale context waarin het Christendom geboren is. Het gaat om een context van marginaliteit, waarin het nieuwe geloof langs één kant geconfronteerd werd met de Joodse religie van de synagoge en langs de andere kant de Romeinse imperiale heerschappij. In deze context karakteriseerde het Christendom zich door het samengaan van rituelen, die sacramentum wordt genoemd, zoals het doopsel en de eucharistie viering. Dit sacrament hield de Christenen een verband in, een soort mysterie met hun kerk. Het deelnemen aan de kerk en aan deze verband die door de geheel rituelen(sacramentum) was gestipuleerd, bepaalde een sterke exclusiviteit en het verbod om deel te nemen aan de erediensten van andere religies. Dit exclusieve karakter van verering die opgelegd werd aan de aanhanger van het Christelijke geloof en de marginaliteit die het had bij het ontstaan in de historische context van onderdrukking door de Romeinse keizerlijke heerschappij, veroorzaakte al vlug beschuldigingen van alle soort. Ze werden ervan beschuldigd atheïstisch te zijn omdat ze niet deelnamen aan de cultus van de heidenen. Niet alleen dat, maar ook door het feit dat deze opofferingen aan de heidense goden van de Grieks-Romeinse wereld, gedaan werden in het alledaagse sociale en burgerlijke leven, werden ze ervan beschuldigd tegen de Romeinse maatschappij te zijn en de vijanden van deze te zijn. Zo werden ze al vlug de zondebok van elke tegenslag, zoals ons de eerste massale vervolging van de Christenen door Nero in 64 aantoont, die hen de schuld gaf van de brand van Rome. Behalve de vervolging volgden er op de aantijgingen de oproep zich te presenteren voor de rechtbank. Daar werd hen gevraagd deel te nemen aan opofferingen aan de Griekse-Romeinse goden of aan de Romeinse keizer zelf. Er waren, voor de Christenen die voor de rechtbank werden gebracht, twee mogelijkheden: of moesten ze uitgaan tegen hun eigen geloof door deel te nemen aan de offers, of konden ze ook zichzelf opofferen door dat te weigeren en zo de doodstraf te krijgen, dus de dood van Christus navolgen. Zij die deze daad stelden en zich verzetten tegen een cultus die niet de hunne was, werden martelaars genoemd omdat ze getuigen werden (martelaar komt van de Griekse term ‘martyrein’ wat getuige betekent) van het ‘pure opoffer’.

Mettertijd ontstonden rond enkele van deze Christelijke figuren die dit martelaarschap ondergingen echte geschiedschrijvingen. Een van deze figuren is Polycarpus, een bisschop van Smyrna, die op de brandstapel stierf, na geweigerd te hebben het verzoek van een Romeinse gouverneur om zijn Christelijke geloof af te zweren ten voordele van een Romeinse geloof. Uit zijn geschiedenis, die gemengd is met legendarische verhalen over verschillende mirakels, komt het zuivere verlossende karakter van de martelaar tot uiting. Als eerste brengt de imitatie van het lijden, de folteringen en de dood van Christus, de onmiddellijke verlossing. Ten tweede, de imitatie is niet alleen de imitatie van het martelaarschap van Christus, maar de martelaars zelf geven het voorbeeld tot offer en redding voor andere martelaren in de toekomst. Kort gezegd, door Christus na te bootsen werd een fenomeen geboren dat de martelaar als belangrijkste voorbeeld stelde in het zoeken naar verlossing.

Polycarpus is dus de eerste martelaar geregistreerd in de geschiedenis die zo een dergelijke invloed had. De dag van zijn dood werd herdacht als zijn “hergeboorte”, en zo was dat voor alle volgende martelaren. Zo begon de cultus van de heiligen, wanneer elke dag van het jaar zijn te herdenken martelaar had. Daarenboven, verklaarden de volgelingen van Polycarpus het belang van het lichaam van hun martelaar, in zoverre dat het opgeofferde lichaam heilig werd. Vandaar het geloof dat de Christenen daaruit trokken dat de nabijheid van de begraven lichamen van martelaren heilzaam was. Dit voordeel gold zowel voor de christenen die levend als voor de dode. De personen werden in de necropolis (de graven die gebruikt werden voor de aanhangers van het christendom, overgenomen uit de Romeinse cultus) begraven in de nabijheid van één of meer martelaren, welke regeerden als superieure en onsterfelijke wezens over deze dodensteden. Daar de martelaren beschermden de begraven lichamen van de christelijke gelovigen tot de opstanding uit de dood van Jezus.

Een andere belangrijke figuur in de geschiedschrijving van het martelaarshap was Vibia Pepetua, een vrouw die in 203 stierf veroordeeld omdat ze weigerde een offer te brengen aan de Romeinse heersers. Van haar werden de dagboeken gepubliceerd over de dromen en visioenen die ze had tijdens haar gevangenschap. Uit deze dromen en visioenen komt een andere karakter naar voor dat daarna geloofd werd als een eigenschap van de martelaren, namelijk de rol die ze kunne vervullen als tussenpersoon tussen God en de mensen. En tenslotte, in het verhaal van de ter dood veroordeling van Perpetua, in het bijzonder moest ze in een arena tegen wilde dieren vechten tijdens de spelen die gehouden werden ter ere van de zoon van de keizer, is het verlossende karakter gesymboliseerd. Terwijl Perpetua vecht tegen deze wilde beesten, vecht ze eigenlijk tegen de duivel, tegen het kwaad zelf, tegen de folteringen en de beproevingen. De dood betrekt geen naderlaag maar wel degelijk een overwinning, een complete en oneindige overwinning. De dood van de martelaren betekent het begin van het echte leven. Martelaarschap wordt als een soort ritueel, een “bloed doopsel”, een dodencultus, waarbij de martelaar herboren wordt in vrijheid en wordt ingeleid in de totale redding. Het is belangrijk het vrijwillige karakter te begrijpen van de martelaar, als een uiting van triomf over het proberen verwoesten van het Christelijk geloof door de Romeinen.

Nochtans hadden niet alle Christenen een goed oog in deze cultus van de martelaren. Voor de gnostische Christenen werd het echte martyria (getuigenis) niet aangetoond met een doden offer, maar met intieme kennis (gnosis) van God. Dankzij deze kennis, konden de gnostici deelnemen aan heidense riten en ook niet deel uitmaken van de Christelijke kerk, zonder hu Christelijke geloof te verraden.

Andere Christelijke gnostici vonden het martelaarschap op zich geen zinloze daad, maar wilden preciseren dat niet elke martelaarshap tot een onmiddellijke redding leidde. Bijvoorbeeld er was een Christelijke filosoof in Alexandrië, Clemens (ca. 153-ca.217), die zich akkoord verklaarde met dat idee over het martelaarshap. Hij beweerde dat alleen zij die hun geloof en Gods kennis tijdens hun leven belijd hadden, konden antwoorden aan een eventuele goddelijk roeping tot een doodsoffer. Deze die niet een goddelijke roeping gekregen hadden en zich lieten gevangen nemen zonder proberen te vluchten van de vervolgingen, waren medeplichtigen aan de misdaad van hun vervolgers. De echte getuigenis moest dus in het leven getoond worden veeleer dan in de dood.

Nochtans het was juist een van de leerlingen van Clemens, Origen (ca.185-ca.254) die een andere sleutelfiguur werd in de geschiedenis van het martelaarschap. Volgens een Platonische visie onderscheidde hij de ideale wereld van de materiële wereld, en dus ook zo het lichaam van de ziel in de mens. Het lichaam was voor hem voornamelijk de gevangenis van de ziel, en de dood van het lichaam betekende eigenlijk de ultieme bevrijding van deze uit het lichaam. Er was dus geen reden om bang te zijn voor de dood en hij spoorde de Christenen dus aan om te getuigen van hun geloof door het martelaarschap wanneer deze vervolgd werden. Hij bepaalde vijf belangrijkste argumenten ter verdediging van het martelaarschap:

1) Een Christelijke dood onder vervolging in martelaarschap leidde tot onmiddellijke verlossing in het paradijs.

2) Het martelaarschap was nodig voor eenieder die het voorbeeld van Christus wou volgen. Zijn familie opofferen, zijn eigen bezittingen ook, het kruis dragen, en uiteindelijk hun eigen leven redden door de marteldood.

3) Door het leven van Jezus te imiteren, werden de martelaren zelf een voorbeeld voor de andere Christenen.

4) Origen vond dat al die levende wezens in schuld stonden bij God, in zoverre dat ze zoveel gegeven was, dat de beste manier om die schulden terug te betalen het geven van hun eigen levens was, in martelaarschap.

5) En tenslotte, argumenteerde hij hoe het martelaarschap het Christelijke sacrament systeem vervolmaakte. Volgens hem, niettegenstaande het doopsel alle zonden wegwaste, kon dit maar één keer in het leven van een mens voorkomen. Daarom kon toch een tweede doopsel, maar dan een “doopsel in bloed”, de ultieme vergiffenis van de zonden veroorzaken.

Met deze argumenten spoorde Origen alle Christenen aan, die in Caesarea vervolgd werden in 235, hun redding veilig te stellen door het martelaarschap. Velen volgden de uitnodiging van de voorafgegane martelaren en Origen; andere deze van Clemens om zich niet tijdens de vervolgingen te laten gevangen nemen. Anderen vonden ander uitwegen om aan de veroordeling te ontsnappen, zoals het vervalsen van documenten die bewezen dat ze deelnamen aan heidense offer rituelen. Uiteindelijk vond deze doden cultus zo niet een einde, toch een vermindering wanneer het Christendom de religie van het Romeinse Rijk werd met het edict van de Romeinse Keizer Theosodius I in 381.

7: Het rijk der Christenen

Tot het begin van de vierde eeuw vormden de Christenen nog een kleine minderheid van zo’n 5% van de bevolking. Toch leverden zij grote problemen op, omdat, zoals eerder behandeld, de Christenen als staatsgevaarlijk werden gezien.

Rond deze tijd offerden de ‘pagans’, die het platteland bevolkten en beter bekend staan als heidenen (de term heiden geldt overigens voor iedereen die niet in de bijbel gelooft of die niet monotheïstisch is), nog aan de diverse goden binnen het Romeinse Rijk.

De Christenen leefden in de grotere steden, zoals Rome (Italië), Carthago (bij Tunesië in Afrika), Alexandrië (in het noorden van Egypte), Efeze (Turkije) en Antiochië (nu Antakya, inTurkije).

Het probleem met de Christenen was dat ze de Romeinse goden geen eer betoonden. Hierdoor zou het Romeinse Rijk allerlei rampspoed over zich krijgen. De oplossing zou zijn; dood aan de Christenen. Dit zou voor beide partijen gunstig zijn. Voor de Romeinen zou dit een manier zijn om zich te verzoenen met hun Goden. Voor de Christenen, zoals vorige week behandeld, was dit ‘martelaarschap’ een vorm van boetedoening.

De Christenen ageerden echter niet alleen tegen het Romeinse Rijk door te weigeren te offeren aan de Romeinse goden. De Christenen stonden op dit punt in de tijd nogal dubbel tegenover de politiek. Christus had geïmpliceerd dat er een onderscheid diende te zijn tussen de samenwerking met God en de samenwerking met Caesar, waaruit je zou kunnen deduceren dat je enerzijds God aanbidt, anderzijds de vrede, de Pax Romana in dit geval, probeert te bewaren. Zo gemakkelijk werkt dit natuurlijk niet. Natuurlijk kon je als Christen redeneren dat Paulus had gezegd dat er geen autoriteit bestaat behalve God en dat eventuele andere autoriteiten dus door Hem in het leven zijn geroepen, maar aan de andere kant kon je als Christen ook, aangemoedigd door de apocalyptische visies in het boek Openbaringen, het Romeinse Rijk als de antichrist te beschouwen, wat een samenwerking niet gewenst maakte.

Nu komen we in de vierde eeuw, die een grote verschuiving laat zien in de balans tussen het heidendom en het Christendom en de politieke invloedssferen die tot dan toe heersten.

De grote naam in dit geheel is Constantijn, een voormalig officier die, alhoewel door zijn leger uitgeroepen tot keizer, een functie accepteerde als leider van Brittannië, Gallië en Spanje. Deze Constantijn overwon op 28 oktober 312 zijn Romeinse rivaal Maxentius en zetelde zichzelf in Rome als keizer van het westen.

Opvallend is dat Constantijn, beken als Apollo-aanbidder, na aan deze God offerde. Constantijn had namelijk een visioen gehad va neen kruis van licht met als ondertitel; ‘Verover hierdoor.’

’s Nachts droomde hij dat Christus tot hem kwam met datzelfde teken en zo nam Constantijn de Christelijke God als de zijne over.

De verschuiving die vanaf dit moment in gang werd gezet gaat van het door Constantijn zelf uitgeroepen credo van Milaan in 313, dat ervoor zorgde dat het Christendom een officiële vorm van verering werd, tot het credo uit 381van keizer Theodosius, dat het Christendom tot de enige legale vorm van religiositeit uitriep.

Een ander politiek en een ander religieus klimaat ontstonden, sterker nog, politiek en religie werden, alhoewel dit onder de oppervlakte altijd al gebeurde, nu openlijk gemengd. Eerst waren echter de Christenen staatsgevaarlijk, nu waren het de heidenen. Een Christelijk koninkrijk leek nu binnen handbereik.

Ene Eusebius, bisschop van Caesarea, ging zelfs zover dat hij Constantijn als de de vervulling zag van een bijbelse profetie. Hij vergeleek ‘het woord van God’ op vier punten met ‘de vriend van God’.

1. Ze vertoonden allebei de macht van heilig koningschap; de Christelijke keizer regeert op aarde als het woord Gods in de hemel.

2. Ze zorgden beiden voor de universele orde; de keizer op aarde maakt door zijn manier van regeren het volk klaar voor het hemelse rijk.

3. Beiden beschermden tegen het kwaad; Constantijn was door God aangesteld om vijanden van het geloof te overwinnen.

4. Beiden voorzagen de mens van kennisnodig voor redding.

Net als Justinus zag Eusebius het woord van God, Christus als het zaaddragende logos, de vertaler van het woord van God.

Dit betekende dat Constantijn zich ging mengen in het kerkelijk systeem. De keizer zou uniformiteit opleggen in geloof, gebruik en organisatie. Behalve het verbannen van bisschoppen bij onderlinge conflicten, ambieerde Constantijn ook eenduidigheid in geloof. Na zijn overwinning op het oosten in 324 voerde hij door dat heidense plaatsen bewaard mochten blijven en dat heidenen mochten blijven geloven, echter, zij mochten niet praktiseren. Dit onderscheid tussen geloof en praktijk onderstreepte het belang van het geloof voor de Christenen tegenover de diverse opvattingen in de heidense praktijken. Toch kwamen ook de Christenen onderling niet overeen in geloofsopvattingen. De Christenvervolging was nu wel voorbij, maar de verdeeldheid in de kerk werd er niet minder om, omdat nu de strubbelingen zich naar binnen keerden.

Vandaar dat Constantijn in 325 in Nicea, vlakbij ‘het nieuwe Rome’ (Constantinopel) dat Constantijn wilde bouwen, een kerkenraad bijeenbracht.

Eén van de onderwerpen die de kerkenraad behandelde was de rivaliteit tussen de bisschoppen, die de elite binnen de kerk waren geworden. Deze rivaliteit uitte zich soms in geweld en in het geval van de Ariaanse controverse zette deze zelfs de zo door Constantijn begeerde eenheid van het Christelijk Rijk op het spel.

Het meningsverschil hield in dat bisschop Alexander van Alexandrië, naar het evangelie van Johannes, verkondigde dat de Vader en de Zoon één zijn. Priester Arius was het hier niet mee eens, omdat; a. de voorplanting zegt dat de vader eerst komt, daarna komt de zoon;

b. de opperste God is zo hoog dat mensen Hem niet kunnen bevatten, terwijl de zoon in zijn veranderende menselijke natuur als mediator optreedt, en;

c. de Vader is onaantastbaar, Hij kan niet verbonden worden met lijden en dood.

Vooral dat laatste was belangrijk ter verdediging van het Christelijk geloof. Wel was de zoon volledig God. Deze theorie was populair. In de kerkenraad pleitte Constantijn, ten behoeve van de Christelijke eenheid, voor een consensus waarin de term ‘homoousios’ (van hetzelfde wezen/substantie) voor zou komen. Het uiteindelijke credo kon alsnog op tweeërlei manieren worden geïnterpreteerd, maar het was duidelijk dat hij niet op de Ariaanse zienswijze doelde. Dit werd onderstreept door het feit dat Ariaanse doctrines ronduit werden verworpen.

Al probeerden ze de gelijke heiligheid van Christus tot de Vader te benadrukken, toch lag dat credo tussen twee uitersten in ketterij. Enerzijds verwees de term ‘homoousios’ naar de werken van Sabellius, vroeg in de derde eeuw, die sprak over de drie verschillende vormen door welke God zich toonde. Dit was ketterij omdat deze visie de onafhankelijke heiligheid van Christus ontkende. Hiertegenover, maar evenzogoed ketterij, verwees de term ‘homoousios’ naar de leer van Paulus, de bisschop van Antiochië, in het midden van de derde eeuw, die meende dat de logos, de wijsheid van God, van hetzelfde wezen was als de Vader, maar anders dan de Zoon. Ook hier werd dus de onafhankelijke heiligheid van Chrhistus ontkend.

Hoe het ook zei, door dit credo komt hetgeen Eusebius zei over ‘de vriend van God’ als bemiddelaar en vertaler weer terug. Doordat Constantijn de functies die eerder aan Christus werden toegeschreven uitvoerde, kon de laatste gemakkelijker als transcendentaal, van dezelfde substantie als God, worden gezien; ‘homoousios’.

Zoals gezegd was naast de eenheid in het geloof ook de eenheid van kerk van belang. De raad stelde regels op aangaande de organisatie van het kerkelijk systeem, van het kiezen van bisschoppen, het bijeenbrengen van de Christenen, tot het uitsluiten van boorbeeld schismatici, zij die zich afscheidden. Als je gedwaald had kon je wel weer in de kerk worden opgenomen, tenzij je bijvoorbeeld de leer van Arius of Sabellius had aangehangen. Tolerantie beperkte zich tot katholieke Christenen.

Verdeeldheid bleef ook nu bestaan, van doctrine, zoals de Ariaanse controverse, tot de uitvoer van rituelen als de wijze van bidden. Uniformiteit in handelen, tijd, maar ook plaats werd nu belangrijker.

Constantijn sloeg in navolging op Constantinopel, met behulp van zijn moeder Helena, die heilige plaatsen hielp kiezen, aan het bouwen. Hij bouwde niet alleen, maar eiste ook heidense heiligenplaatsen op om ze te claimen als Christelijk terrein, zoals ook heidenen de heilige plaatsen van de Christenen gebruikten, oftewel schendden. Het winnen van heilige locaties was een echte strijd, hetgeen onder andere te zien is aan de reliek van de heilige eik bij Mamre, vlakbij Hebron. Deze reliek is door de jaren heen door zowel Christenen, heidenen als Joden bezocht, hoewel Constantijn de plek puur voor Christenen probeerde op te eisen. Naast Mamre werden ook Bethlehem en de Olijfberg, de eerste en de laatste plaats waar Christus op aarde werd gezien, opgeëist voor de Christenen. En ketterse locaties werden zo ingenomen.

Een bijkomstigheid van dit nieuw ervaren belang, gebaseerd op de uitvoer van Christelijke rituelen op locatie, dat vanaf dat moment is ingebed in de Christelijke religie, is de pelgrimage. Het aantal pelgrimages groeide enorm, al hoefde je er, als je in Jeruzalem woonde, niet eens voor uit te wijken naar en andere stad, daar het kerkelijk systeem rond dagen en de bijbehorende rituelen en locaties zodanig was opgezet dat je hier als het ware in processie van locatie tot locatie reisde.

Het eerbiedigen van heilige locaties is vanaf dat moment ingebed in de Christelijke traditie.

8: Heiligheid

Heiligheid is iets dat in de christelijke gemeenschap op verschillende manieren is terug te vinden. Ik zal hieronder het één en ander vertellen over heiligheid binnen het christendom in de eerste eeuwen na haar tot stand komen.

Het lichaam als Kerk

In de eerste eeuw van het christendom ontstonden er christelijke gemeenschappen, of kerken. Deze kerken werden gezien als een heilig lichaam waarbinnen alle leden als lichaamsdelen samen werkten met Jezus aan het hoofd. Als de kerk gezien kon worden als een lichaam, waarom zou men het lichaam dan niet kunnen zien als een kerk? Met dit idee van Paulus werd het lichaam een heilige plek. Het lichaam had van nature allerlei vleselijke verlangens die het lichaam ontheiligden. Om het lichaam toch een heilige plek te maken, moest men gedisciplineerd leven. Dit hield ook in dat mensen bijvoorbeeld hun haar op een bepaalde manier moesten dragen. Voor mannen betekende dit dat zij hun haren kort moesten knippen. Zij waren naar Gods evenbeeld geschapen en moesten hun hoofd dus niet bedekken, het moest juist open zijn voor de geest van God. Vrouwen daarentegen moesten hun haar juist lang laten om hun heiligheid te bewaren. Zij werden tevens gezien als portalen waardoor het kwaad de gemeente binnen kon dringen. Zoals Eva het kwaad de wereld in had gebracht, zo konden andere vrouwen het kwaad de gemeenschap binnen brengen. Door hun hoofden met lang haar en sluiers te bedekken, werd het kwaad onder controle gehouden. Het was dus zaak om de vrouwen onder controle te houden om de gemeenschap te beschermen.

Gedisciplineerd leven betekende ook dat men eigenlijk niet aan seks moest doen. Seks was toegestaan, maar alleen binnen een huwelijk, en alleen voor het verkrijgen van nageslacht. Leven zonder seks gaf zelfs een soort status. Dit zien we terug bij de latere geestelijkheid in de vorm van het celibaat.

Bruiden van Christus

Zowel mannen als vrouwen streefden een leven zonder seks na, dit gaf hen namelijk een soort heiligheid. Dit idee van maagdelijke heiligheid kwam van het idee dat zowel Jezus als Maria beiden maagd gebleven waren. Het was dus ook zaak dat zowel mannen als vrouwen maagdelijk leven.

In het geval dat een vrouw maagd bleef, werd zij gezien als een bruid van Christus, en zou dus ook nooit gemeenschap met een andere man mogen hebben. Deze bruiden, die wij tegenwoordig nonnen zouden noemen, bezaten een hoge mate van heiligheid. Met deze vrouwelijke maagdelijkheid nam ook de Maria verering toe. Zij was het grote rolmodel voor vrouwen. Weduwen die bewust kozen om niet te hertrouwen, ontvingen een nieuw soort maagdelijkheid waardoor zij net als Maria maagdelijke moeders waren. Dit maakte deze vrouwen zeer heilig, zij kregen dan ook speciale plaatsen in de kerk. Het maagd blijven als vrouw bracht ook enkele voordelen met zich mee. Behalve dat zij spiritueel “hoger” waren, verkregen zij ook een speciale plaats in de maatschappij. Door een bruid van Christus te worden ontliepen zij tevens een gearrangeerd huwelijk en daarbij de kans om te sterven tijdens de bevalling. Voor de familie was het ook gunstig om hun dochter als non aan een gemeenschap te schenken, hiermee ontliepen zij het betalen van de bruidschat.

Deze maagden werden al gezien als heiliger en specialer, maar eind 4e eeuw ging Ambrosius zelfs zo ver te zeggen dat zij nodig waren voor de gemeente. Zij vormden een soort heilige grens die het kwaad buiten de gemeente hield, bovendien straalde hun heiligheid af op de hele gemeente waardoor deze in zijn geheel ook heilig werd.

Monniken gemeenschappen

Een aantal mensen vond echter dat alleen maagdelijk leven niet genoeg was. zij vonden dat een mens zich helemaal moest terugtrekken om zijn leven aan God te wijden. Deze mensen trokken zich terug in de woestijn om daar als kluizenaar te gaan leven. Hiermee werden zij de nieuwe martelaren, ook zij gaven hun leven op om met God te kunnen leven. Zij werden dan ook gezien als speciale “vrienden”van God. Deze speciale band met God maakte volgens mensen dat zij een speciale heilige kracht konden oproepen. Door al deze verhalen vormden zich allerlei volgelingen die bij hen in de woestijn gingen wonen waardoor er gemeenschappen ontstonden. Door al deze gemeenschappen kreeg de woestijn de bijnaam “de heilige stad van de monniken”. Deze monniken waren niet alleen aan het vechten met de duivel van de seksualiteit, zoals zij het zelf beschreven, maar met alle demonen die een mens kwellen. Dit waren bijvoorbeeld de demonen van de jaloezie, haat, wraakzucht en hebzucht. Door te vasten overwonnen zij heb- en vraatzucht, deze overwinning symboliseerde de bevrijding van deze wereld. Deze monniken waren dus continue in een strijd tegen het kwaad verwikkeld. Zij realiseerden zich dat deze demonen allemaal menselijke angsten, gedachten en hersenspinsels waren, en dat zij dus met elke overwinning meer inzicht in zichzelf kregen. Behalve dat zij de Bijbelse geschriften lazen, lazen zij ook de Bijbel van het hart en bereikten hiermee een diepe staat van vrede.

Deze gemeenschappen doen al erg denken aan de kloosters die wij kennen uit de middeleeuwen. De gemeenschap die als echte voorloper van het klooster gezien wordt, is die van Pachomius. In zijn gemeenschap werd geestelijke arbeid afgewisseld met handarbeid, zoals landbouw.

Heiligende muziek

In de monniken gemeenschappen werd veel gezongen om God te prijzen, maar ook door de gemeenschappen in de steden werden deze psalmen en hymnen gezongen. Volgens Augustinus opende muziek de geest voor de waarheid van Christus. Het had bovendien een heiligende werking. Muziek heiligde de gemeenschap. Geestelijk leiders kwamen daarom met allerlei psalmen en hymnen die bestemd waren voor bijvoorbeeld landarbeiders, vissers en reizigers. Zij konden deze dan zingen tijdens hun bezigheden, waarmee deze bezigheden ook heilig werden. Zij zouden dan een soort engelachtige arbeid verrichten.

In de eerste eeuwen van het Christendom was men dus bezig om alle aspecten van het leven op aarde heilig te maken. Door gedisciplineerd te leven en God te eren werd het aardse leven ook heilig, en had men het idee dat zij dichter bij God stonden.

9: Fait hand reason

Hoofdstuk 9 uit Christianity. A global history door David Chidester gaat over de relatie tussen rede en religie binnen het vroege Christendom. Aan de hand van theorieën van de beroemde filosoof en theoloog Augustinus, doe ik een poging die relatie uit te leggen. Later ga ik ook nog iets verder in op het gedachtegoed van de donatisten.

Augustinus werd geboren in 354 na Christus, en groeide op in een gemixt gezin: zijn moeder was christelijk terwijl zijn vader niet godsdienstig was. In die tijd geloofden veel onreligieuze mensen dat christenen en joden niet meer geloofden in de rede, maar slechts in God. Augustinus probeerde dit in het begin van zijn leven tegen te spreken, door rede en religie te verenigen. Volgens Augustinus was het Christelijk geloof een zoektocht naar rationeel verstand. Maar er waren ook andere religieuze tradities waar Augustinus interesse in had, zoals het manicheïsme. Het manicheïsme is een religie uit het oude Perzië die de gedachten van de profeet Mani navolgt. Die religie gaat uit van een dualistisch wereldbeeld en het geloof in de scheiding van goed en kwaad. Augustinus kon zich hier in vinden omdat het een rationele uitleg geeft voor de aanwezigheid van kwaad in het universum. Maar later keerde hij zich af van het manicheïsme omdat de aanhangers geloofden in een innerlijk licht dat gelijk was aan het licht van God en dat vond Augustinus onaanvaardbaar. Toen hij later in Milaan aankwam voegde hij zich bij een groep intellectuelen die de ideeën van Plato wilden doen laten herleven. Dat deden zij aan de hand van Plotinus. Volgens Plotinus is er één werkelijkheid genaamd ‘het Ene’, die uitstroomt in ‘de Nous’, oftewel de levenskracht van het universum, die zich vervolgens uit in een wereldziel en waarbij de laagste vorm evan ‘de materie’ is. De mens is dus als het ware in het dunste licht van het Ene, en moet op een spiritueel pad gaan om terug te gaan tot het Ene. Dit gedachtegoed zorgde ervoor dat Augustinus het intellect zeer ging waarderen, omdat dit de verbinding zou zijn tussen God en de wereld. Hij miste bij het Platonische gedachtegoed echter nog wel de praktische manier waarop men dan inzicht zou kunnen krijgen in het woord van God. Hij kwam tot de conclusie dat Jezus de incarnatie was van het woord van God op aarde. Door dit inzicht maakte Augustinus een ommezwaai, en besloot hij zich te laten dopen. De jaren daarna legde hij zich meer vast op het geloof in Jezus. Hij besloot dat door Jezus te kennen, men de waarheid leert kennen en zo zich los kan maken van de onwetendheid van de materialistische wereld. In die tijd hechtte Augustinus zeer veel waarde aan de rede, want met de rede kon je uiteindelijk een intellectuele visie van God verkrijgen, maar dat kon niet zonder ook écht te geloven in God. In die tijd heeft Augustinus een passage uit de bijbel aangenomen (Jesaiah 7:9), die het volgende zegt: “unless you believe, you will not understand”. Dat wil zeggen, toegang tot de waarheid kun je alleen verkrijgen als je gelooft in God. In deze context noemde hij God dus een onveranderlijke substantie die boven de rationele geest staat, en die alleen toegankelijk is door rede.

In 391 ging Augustinus naar noord Afrika om daar een klooster te stichten, maar al snel werd hij omringd door allerlei lokale problemen zoals armoede en analfabetisme. Hierdoor kreeg hij langzaam maar zeker minder vertrouwen in een bevrijdende kracht van de rede. Zijn filosofie maakt nu een omkeer, omdat hij inziet dat degene die denkt inzicht te kunnen krijgen in god, de ziel en god niet begrijpt. Vanaf nu gelooft Augustinus dat de ziel ondergeschikt is aan het woord van God. Na een aantal jaar ontstond er een conflict tussen de katholieken en de donatistische christenen, waar Augustinus midden in zit. Het donatisme is ontstaan nadat een aantal mensen gepoogd hadden het christendom te hervormen, omdat het niet streng genoeg zou zijn. De kerk was namelijk mild tegenover de mensen die hun geloof verloochend hadden in de tijd van de christenvervolgingen, en liet hun vaak weer binnen. De donatisten waren het hier niet mee eens, maar de genoemde hervormingen mislukten, dus scheidden ze zich af van de heersende katholieke traditie. Ze volgden de bisschop Donatus Magus die in 313 verkozen werd in Carthago. De donatisten geloven in een sterke scheiding van heiligen en zondaars. Zodra men zondigt, is het niet mogelijk ooit nog terug te keren in de kerk. Ook zijn ze voorstanders van een streng christelijk leven, en hechten ze geen waarde aan sacramenten zoals de heilige doop. Deze strenge opvattingen zorgde ervoor dat Augustinus zich sterk tegenover het donatisme opstelde en ging vechten voor het katholicisme.

Vroeger geloofde Augustinus dat de sociale orde op aarde en reflectie van de orde in de kosmos was. Maar later werd Augustinus van mening dat de christelijke kerk een microkosmos van de wereld was, en dat het katholieke gedachtegoed het enig goede was. Door al het geweld dat hij meemaakte, en later de plundering van Rome, kreeg hij het idee dat lijden een vast symptoom is van het menselijk bestaan. Wij als mensen delen een gemeenschappelijke schuld, die al begonnen was met de zonde van Adam en Eva. Opnieuw komt hier een dualistisch wereldbeeld terug, omdat Augustinus van mening was dat er twee werelden zijn een aardse en een hemelse, waarbij de aardse vol schuld is, en de hemelse het goede.

De aard van de menselijke natuur is al vanaf het begin beschadigt en vol schuld en verlangens en zit daarom vast aan de aardse wereld. Het was nu nog alleen mogelijk om van de schuld af te komen door Gods genade, en niet langer door geloof of inzicht. Toen hij later de Britse monnik Pelagius ontmoette, werden deze ideeën alleen nog maar versterkt. Pelagius was namelijk van mening dat alle mensen een vrije wil hebben, en dat iedereen de keuze heeft om iets goeds of slechts te doen. In zijn theorie was het dus niet nodig de genade van God te krijgen om in het paradijs te komen, maar slechts een goede wil. Augustinus was het zeer met hem oneens, en benadrukte dat alleen de wil van God de mens kan redden. Het ging zelfs zo ver dat Augustinus geloofde dat God ervoor gekozen zou hebben iedereen in zonde te laten leven en slechts een paar uitverkorenen de redding zou geven, omdat de rest boete moet doen voor de collectieve schuld.

Tijdens de laatste jaren van zijn leven komt Augustinus tot de conclusie dat de mysterieuze gift van genade de basis is voor het christelijk geloof.

Al met al was Augustinus dus in zijn vroege jaren van mening dat rede de weg naar inzicht was. Vervolgens in zijn oudere jaren hechtte hij steeds meer waarde aan het geloof als weg naar de waarheid. Tenslotte besluit hij dat geen van beide goed genoeg is, en dat alles afhangt van de oppermacht en de wil van God.

10: Power

In hoofdstuk 10, macht, gaat het Chidester vooral om macht van de kerk, macht van de uniformiteit van het christendom (de dogma’s) en macht van God.

Ten eerste de macht van de kerk; deze hing af van en werd sterker doordat er verschillende concilies werden gehouden over de dogma’s van het christendom, bijvoorbeeld die van Nicaea in 351 waar men besloot dat er één goddelijke essentie in drie personen verkeerde, daarmee het probleem van de drieëenheid (polytheïsme) opgelost. Er waren vele verschillende meningen hierover, die allemaal aanhangers schaarden, en zo de uniformiteit en dus de macht van de kerk bedreigden. Een volgend conflict ontstond rond de vraag over de relatie tussen Christus’ goddelijkheid en menselijkheid. Bisschoppen van verschillende steden gingen elkaar afrekenen op uitspraken die afweken van de in de concilies bepaalde dogma’s. Het concilie van Constantinopel in 381 droeg ook bij aan deze rivaliteit tussen bisschoppen in de vijf belangrijke christelijke steden (Rome, Constantinopel, Alexandrië, Antiochië en (later) Jeruzalem), omdat hierin werd besloten dat de bisschop van Constantinopel een speciale en hogere functie kreeg, naast de paus van Rome. Constantinopel was immers het nieuwe Rome geworden. De bisschop van Rome negeerde deze beslissing en de opeenvolgende bisschoppen van Alexandrië voelden zich ondergewaardeerd en probeerden (met succes) de bisschoppen van Constantinopel te verbannen. Deze conflicten zijn nog steeds ook op basis van de vraag rond Christus’ menselijheid en goddelijkheid, ook wel christologie genoemd.

Er onstonden twee extremen die antwoord gaven op deze vraag.

- Ten eerste de kerk van het oosten, oftewel de kerk van Nestorius, die als bisschop van Constantinopel verbannen werd op grond van zijn ideëen. De kern van zijn ideëen was dat Christus twee van elkaar gescheiden karakters bezat; ten eerste was hij menselijk, en ten tweede had God gekozen om juist in hém te verschijnen en zo was Christus dus ook goddelijk. Belangrijk is hier dat de twee naturen van Christus dus gescheiden zijn, waardoor Nestorius werd aangevallen voor zijn ‘niet-orthodox-zijn’ en het te veel bendrukken van Christus’ menselijkheid.

- Het andere antwoord kwam ook van verbannen christenen, genaamd de Monofysieten. Zij gingen uit van 1 natuur van Christus; hij was godmenselijk. De twee karakters van Nestorius waren nu onlosmakelijk en onveranderlijk in en aan elkaar verbonden. Hierbij benadrukten zij volgens de orthodoxie van de kerk teveel de goddelijkheid van Christus als compleet geïntegreerd met zijn menselijkheid.

Uiteindelijk zocht de kerk de middelste weg, door Paus Leo I in zijn Tome vastgelegd en geaccepteerd bij het concilie van Chalcedon. Dit hield in dat Christus werd gezien als compleet menselijk en compleet goddelijk in 1 persoon. Hoewel dit lijkt op Nestorius’ idee, werd benadrukt dat deze naturen ongescheiden en onveranderlijk samenkwamen.

De macht van de kerk werd dus bepaald door uniformiteit van dogma’s en identiteit. Maar ook door zich het verbannen van ketters en het onderdrukken van de Grieks-Romeinse heidenen, oftewel exclusiviteit creëeren, was van belang voor de macht van de kerk. Dit deden zij mede door met behulp van de ideëen hemel en hel gezag af te dwingen bij christenen. De kerk benadrukte de macht van God in het straffen en belonen.

De hel was de ultieme verbanning van het koninkrijk van God, het verste weg dat men kon komen. Over de aard van de hel bestonden, net als bij de aard van Christus, verschillende visies.

- Volgens Tertullian, bijvoorbeeld, verbleef men voor eeuwig in de hel als men eenmaal gezondigd had. Gods macht werd bevestigd door zijn twee manieren van straffen. Ten eerste gold een algemene straf van vuur, hitte, giftige walmen en een extreem lijden. Ten tweede bestonden er verschillende bijkomende straffen per specifieke zonde; als men gelogen had werd men aan de tong opgehangen, bijvoorbeeld. Voor goede christenen die echter niet meteen in de hemel werden ontvangen, bestond er een soort ‘tussenstop’. Dit gebied, ook wel Abraham’s schoot genoemd, werd soms voorgesteld als een gevangenis en soms als een plek van rust ter afwachting van het Laatste Oordeel.

- Volgens Origenes verkeerde men echter niet eeuwig in de hel, maar was deze straf meer een reinigende, onderwijzende fase (dit idee kwam overeen met Origenes geloof in reïncarnatie). Voor anderen droeg Abraham’s schoot deze (reinigende) functie, in de vorm van een soort vagevuur.

De belofte van de hemel op aarde (Gods koninkrijk) was een manifestatie van de macht van God. De hemel waar God verbleef was de bovenste van zeven hemels. De hemel die uiteindelijk zou neerdalen op aarde als Gods koninkrijk was ver weg (hoog) maar tegelijkertijd in de nabije toekomst (Christus’ terugkeer bij het Laatste Oordeel). Gods rijk werd als een stad voorgesteld, omdat de politieke macht in die tijd vooral werd geassocieerd met de stad, vanaf waar de leiders het rijk bestuurden. In deze stad heerste een nieuwe collectiviteit van mensen, heiligen, engelen en martelaren. De mensen werden verschillende dingen beloofd. Ten eerste zou men een visie van god krijgen, daarnaast zou men oude geliefden terugzien en ten slotte werd de mens zelf vergoddelijkt (onsterfelijk).

Het straffen en belonen van God stuurde de levenswijze van de christen en bevestigde de macht van God en de kerk.

11: Christendom

De term ‘christenheid’ kan op verschillende manieren worden ingevuld; als synoniem voor christendom, alle christenen te samen, het ervaren van een gevoel om christen te zijn en tot een gemeenschap te behoren, een term die aanduidt in welke mate je christen bent , misschien wel een term voor een gebied waar het christendom als staatsreligie is ingesteld, het gebied van christenheid. Als uitleg van het woord christenheid zie ik de eenheid binnen het geloof. Eenheid is een breed begrip en ik versta in dit essay vele vormen van eenheid.

Chidester beschrijft in zijn boek Christianity. A Global History zijn idee van christenheid, waarin hij zich in navolging van een bestudering van het christendom met de geschiedenis, een eigen beeld kan vormen. In de beschrijving van het boek maakt hij gebruik van een driedeling binnen het hoofdstuk. Ik zal deze indeling overnemen en gebruiken in dit verslag. Het is belangrijk te realiseren dat er vanuit de geschiedenis naar de ontwikkeling van het fenomeen christenheid gekeken wordt.

Eenheid als eerste deel van de driedeling is de ontwikkeling naar geografisch beeld. Na de val van het Romeinse rijk in 476 n.Chr. wordt het opgedeeld in twee gebieden. Het oost heilig Romeinse rijk en het west heilig Romeinse rijk. Jeruzalem wordt beschouwd als het heilige middelpunt van het christendom, de hoofdstad van de gehele wereld. Beide rijken zien het belang van een erfgename stad als heilige stad van het rijk. In het oosten is de stadserfgenaam van Jeruzalem de stad Constantinopel en in het westen Rome. Het erfgenaamschap veroorzaakt een conflict tussen de twee gebieden, beide claimen de ware erfgenaam te zijn. Dit zorgt ervoor dat de eenheid binnen het heilig Romeinse rijk wordt verscheurd en dus ook de eenheid binnen het christendom.

In de tijd dat het conflict eenheid in de weg staat, wordt in zowel oost als west een eigen idee van eenheid ontwikkeld. In het oosten wordt eenheid gezien als verbinding tussen de mens en het goddelijke: de mens dient God. Toetreden tot God wordt zo mogelijk gemaakt en er ontstaat eenheid. In het westen wordt een ander idee aangedragen. Dit idee is geïnspireerd door Paus Gregorius I: de mens wordt door het woord geïnstrueerd tot handelen. In handelen valt onderscheid te maken tussen het handelen in het beschouwelijke leven en het actieve leven. Handelen tot zorgen voor jezelf met je hart gericht tot God is handelen in het beschouwelijke leven. Handelen in het actieve leven wordt gezien als het zorgen voor de mensen om je heen, zorgen voor de hulpbehoevende. Door juist te handelen ontstaat er eenheid, zowel tussen de christenen onder elkaar als eenheid met God.

Verschil in ideeën over eenheid en het geografische conflict tussen oost en west dragen in deze tijd, rond de 7de eeuw n.Chr., bij aan het ontbreken van christenheid. Christenheid als term voor alle christenen te samen, tot een gemeenschap van christenen te behoren maar ook niet tot een geografische eenheid binnen het christendom. Een gevoel van eenheid binnen het geloof is in alle verschillende opzichten niet of nauwelijks aanwezig.

De tweede deling bij Chidester is het thema verspreiding. Tot aan het ontstaan van de verscheidenheid tussen oost en west in het begin van de 7de eeuw n.Chr. is de verspreiding van het christelijk geloof geleidelijk verlopen. Maar daar komt al snel een einde aan. Het begrip caeseropapisme begint vorm te krijgen. De paus als geestelijk leider en de keizer als staatsleider vermengen in elkaars discipline. De keizer bemoeit zich met de kerkelijke bestudering en de paus doet politieke uitspraken. Een scheiding tussen kerk en staat is duidelijk niet aanwezig. Vanuit dit begrip is de zending van missionarissen als een soort ridders van het geloof vanuit de kerk te begrijpen. Missies naar het oosten waren tevergeefs, de verspreiding van het christendom werd afgesneden. De Arabieren bezetten het gehele oosterse deel van het Romeinse rijk tot aan Constantinopel, zodat de toevoer vanuit deze christelijke stad werd afgesneden en er dus ook geen verspreiding plaats kon vinden. In tegenstelling tot het oosten konden richting het westen wel missionarissen worden gezonden. Paus Gregorius I stuurde monniken op missie naar delen in Europa om het christelijk geloof uit te dragen en de inheemse geloven af te breken. Dit bleek geen gemakkelijk opdracht te zijn. Veel verschillende vormen van geloof en heidendom kwamen in grote delen voor. Bestrijding was door de grote diversiteit een probleem. Gregorius I gaf eerst opdracht al deze geloven met geweld te bestrijden, maar ging al snel over naar een herformulering van de opdracht. Zo sprak hij de missie uit om alle heiligdommen van de inheemse religies te vervangen door christelijke objecten. Alles te vervangen door het christendom, dan zou men zich vanzelf tot het geloof bekeren. Maar dit bleek niet het geval, al werd er beweerd dat het christelijk geloof geheel was aangenomen in Europa. Het tegenovergestelde bleek waar te zijn, het inheemse geloof was overal nog aanwezig. Zo werden de feestdagen nog steeds gevierd en rituelen uitgevoerd.

De verspreiding van het christendom door missies over heel Europa had voor het gevoel van eenheid binnen het christelijk geloof geen positief effect. Doordat er te veel verschillende inheemse geloven waren, was het een moeilijk missie alle mensen tot één en hetzelfde geloof te richten. Daarvoor was er te veel variatie aanwezig. De diversiteit van het inheemse geloof overwon de bekeringsijver van de christenen.

Bekeringsijver is in de derde en laatste deling duidelijk aanwezig, oppositie. De islam als tegenstander van het christendom. Binnen het islamitische geloof is de bekeringsdrang erg hoog. Iedereen moet worden bekeerd tot het juiste, zuivere geloof; de islam. Kijkend naar het christendom is vanuit islamitisch perspectief het christelijk geloof onjuist en onzuiver. Christenen worden gezien als mensen van het boek en ontvangen na belasting betaling wel religieuze tolerantie van de moslims. Het christendom wordt beoordeeld als onjuist en onzuiver omdat de moslims beweren dat er gerommeld is met het door God gezonden woord. Moslims zien christenen als aanhangers van een polytheïstisch geloof. Geloven in de drie-eenheid is voor moslims onacceptabel. Ook zien zij Jezus niet als zoon van God. Dat hij uit de maagd Maria is geboren wil nog niet zeggen dat God de vader is. Maar het grootste conflict tussen de moslims en de christenen is voornamelijk gebaseerd op overeenkomsten in de heilige geschiedenis. Net als door de christenen wordt de geschiedenis van Israël geclaimd door de moslims.Ook zij zeggen af te stammen van Abraham.

De christenen ontkennen dit. Zij beweren juist dat islam een vorm van ketterij is. Johannes van Damascus die eind 7de eeuw begin 8ste eeuw leefde, was een belangrijke schakel in de vorming van het islamitisch beeld van de christenen. Hij schetste de islam als een verdraaiing van het christelijk geloof. Hij presenteerde de islam als ketterij van het christendom, als een herleving van het Arabische paganisme en als het product van een valse profeet.

Ondanks de negatieve beeldvorming van de christenen tegenover de moslims worden in grote delen van het rijk christenen onder de macht van moslims gesteld. Vanaf het begin van de 7de eeuw n.Chr. wordt Constantinopel constant aangevallen vanuit het oosten. Via Spanje komen de islamieten ook het westelijke deel binnen. Cordoba wordt de belangrijkste stad van het westers islamitische regime. De christenen kunnen wel het christelijke geloof belijden na betaling van godsdienstige belasting en door zich te houden aan regels met betrekking tot bekering. Er wordt op een tolerante manier samengeleefd maar niet op basis van eerlijkheid. Zo’n 150 jaar lang hebben de Moren in Spanje geregeerd waarnaar ze door de christenen vanuit het noorden terug zijn gedrongen richting Afrika, deze christelijke opstand word de Reconquista genoemd.

Voor de christenen is het Spaanse gebied niet het belangrijkste waar de islamieten vanaf moeten worden verjaagd. De heiligste grond, Jeruzalem was ook in handen van de moslims. In 1095 n.Chr. predikt paus Urbanus II de eerste kruistocht. Een pelgrimagestrijd met als bestemming het centrale spirituele middelpunt van de wereld; Jeruzalem. Ieder individu kan via de pelgrimages persoonlijke bevrijding nastreven en behalen. De eerste pelgrimages richting Jeruzalem waren gericht op het bevrijden van de heilige stad van de moslims. Dit lukt in 1099 n.Chr. De kruistochten gingen ook na de overname van Jeruzalem verder maar met geheel andere doeleinden.

Naar mijn mening is de eenheid binnen het christendom door de aanval van de moslims gegroeid. Christenen voelen zich verbonden met elkaar, omdat ze allen met dezelfde feiten worden geconfronteerd. Een pelgrimagetocht naar de heilige stad is een verbindende reis tussen alle christenen. Ook al worden de kruistochten naar verloop van tijd misbruikt voor andere doelen. De eenheid in de stad Jeruzalem als centraal middelpunt, vind ik opmerkelijk. Voor iedere christen is deze stad een belangrijk onderdeel binnen het geloof. Ik denk ook dat dit gezien kan worden als een van de eenheden binnen het christelijk geloof; de stad Jeruzalem.

12: Hierarchy

Rond de zesde eeuw na christus schreef een anonieme auteur teksten in het Grieks over God, hemelen, kerk en spiritualiteit. Hij ondertekende deze tekst met Dionysus de Areopagiet, een naam van een Atheense bekeerling van Apostel Paulus in de eerste eeuw na Christus, wat de tekst op slag een autoritaire, antieke indruk gaf. Onder de naam Corpus Areopagiticum werden de teksten eerst toegeschreven aan de echte eerste eeuwse Dionysus door een Franse monnik die de Griekse geschriften naar het latijn vertaalde. Behalve deze fout maakte hij ook nog een tweede vergissing door de identiteit van Dionysus te verbinden aan Saint Denis, een geestelijke uit de eerste eeuw die de eerste katholieke bisschop van Parijs was en later de beschermheilige van Frankrijk werd.

Ondanks de ontmaskering van de geschriften als zesde-eeuws en dus geschreven door een zogenoemde en tevens zo bekend staande ‘pseudo-dionysus’, genieten de teksten nog steeds veel aanzien.

Een belangrijke passage van onze Pseudo-dionysus gaat over de hiërarchie van hemelse wezens: De caelesti hierarchia.Volgens hem bestaan er drie lagen van engelachtige wezens. Op de eerste tree, direct onder God, plaatst hij de Serafijnen, cherubijnen en Tronen. Deze drie wezens, op volgorde van belangrijkheid, stonden het dichtste bij God en gaven perfectie en goddelijke eenheid het beste weer. Over de serafijnen word gesproken in de openbaring van Johannes passage 4:8 als wezens met zes vleugels met overal ogen langs de randen en aan de binnenkant.. Dag en nacht herhalen ze: ‘Heilig, heilig, heilig is God, de Heer, de Almachtige, die was, die is en die komt.’

Cherubijnen komen voor in allerlei heilige Christelijke geschriften. Zij worden beschreven met vier gezichten: een menselijke, een van een os, een van een leeuw en een van een adelaar. Het ossengezicht wordt beschreven als hun ‘echte gezicht’ en zij hebben vier vleugels omlijst met ogen en als benen hebben zij ossenpoten. Omdat zij geen spreuk hoeven te herhalen zoals de serafijnen worden de cherubijnen gezien als de daadwerkelijke, fysieke beschermers van de troon van God.

De tronen hebben een nog vreemdere verschijning. Zij worden voorgesteld een wiel-in-wiel constructie van het mineraal beril, met zowel aan de binnen als de buitenkant een draaiend wiel waarvan de randen overladen zijn met ogen.

De tweede tree is gereserveerd voor de bestuurders van de Hemel. Hier bevinden zich de heersers, deugden en krachten.

De heersers besturen de lagere rangen van Engelen en bepalen hun taken. De Deugden houden een oogje op de planeten zodat de cosmos in juiste staat blijft. De Krachten zijn op twee manieren uit te leggen: Paulus beschreef ze als Kolossen maar het kan ook zijn dat hij de kracht van natie, collaboratie en het individu bedoelde in plaats van Engelachtige wezens.

Op de derde en laagste tree bevinden zich de prinsdommen, aardsengelen en de beschermengelen van het aardse rijk en alles wat zich daarin bevindt. Deze laatste krachten staan vooral in dienst van het menselijke in contact brengen met het goddelijke, en het beschermen van mensen tegen duistere krachten.

Door het bestaan van deze hierarchie met iedere tree als een aspect van God: de eerste tree van perfectie, de tweede tree van verlichting en de derde tree van zuiverheid, kon de mens als het ware opklimmen via een ladder om dichter bij God te komen, met het einddoel om opgenomen te worden in zijn eenheid.

Niet alleen in de hemel bevond zich een hiërarchie. Volgens de angelsaxische monnik Aelfric die leefde rond 990 na Christus bestond een zelfde soort drie-klassensysteem op onze eigen aarde bestaande uit oratores, bellatores en laboratores. Simpel gezegd de bidders, vechters en de werkers. De werkers verzorgen met hun producten en materialen de bovenste twee klassen, zorgen voor brood op de plank, huizen om in te wonen en zwaarden om mee te vechten. De vechters beschermen het land en daarmee alle inwonenden tegen vijanden, en de bidders zorgen voor een interactie met en een goed woordje bij God. Deze indeling zorgde al met al dat het religie niet alleen een kerk was waar men naar toe trok, maar een compleet maatschappelijk systeem doordat iedere laag doordrenkt was van christelijke moraal en regelgeving.

Het leven van de oratores voltrok zich grofweg als monnik of non, of als priester binnen een kerk. Twee verschillende contexten wat betreft bestaan, zij deelden wel dezelfde idealen als het om het gebed ging. Twee regels waren onontkoombaar: ten eerste werd het gebed gedaan in sociale context, niet individueel. Hoewel beide partijen in staat waren tot individueel bidden, was er een code van sint benedictus die gebood dat als men dan toch alleen bad, men het kort moest houden tenzij geïnspireerd door God zelf. Het groepsgebeuren stond voorop en dit maakte het gebed tot iets wat mensen van een kerkelijke commune en een klooster dichter bij elkaar bracht.

Ten tweede bestond het principe van de heiliging van tijd. Ook al richtte men zich vooral op de uiteindelijke heiligheid en verlossing van een christen, het was ook belangrijk een manier te vinden om normalen uren, dagen, weken en maanden een heilige noot mee te geven. Door een strikt rooster van opstaan, eten en bidden werd het leven in de kloosters enigszins ‘verheiligd’, en creëerde hiermee een hemel op aarde: iedere dag in een klooster was een heilige dag.

Het kloosterleven was ook belangrijk om het christendom zelf te verspreiden. Veel naar buiten gekeerde christelijke invloed was niet afkomstig van priesters of bisschoppen, maar van monniken die functioneerden als missionarissen. Deze missionarissen op hun beurt verzorgden een opkomst van nieuwe ideeën over christelijk kloosterleven, en de nieuwe kloosters oefenden macht uit op de plaatselijke kerken. Een opleving van het Christendom vond plaats en veel mensen uit verschillende klassen hervonden religie en namen deel aan missen en vieringen als bijvoorbeeld Pasen.

Voorbeelden van nieuwe visionairs waren Franciscus van Asissi en Domenicus van Guzman. Franciscus verkondigde de boodschap dat men zich lost moest maken van het verderfelijke materialistische van deze wereld, en met zijn Franciscanen legde hij een gelofte van armoede af. Domenicus stichtte in het jaar voor zijn dood de domenicanen die lesgaven in het Christendom en ketterij bestrijdden. Een belangrijke manier om de ‘gewone mens’ bij God te betrekken waren de offergaven: Het lichaam en het bloed van Christus. Gesymboliseerd door wijn en brood ervaarde men een deel van het heilige.

De klasse van bellatores omvatte vaak een mengeling van nobele leenheren en hun ondergeschikten die hun meester dienden met hun krijgskunst. Het leven van zo’n leenheer ging vaak gepaard met geweld en overheersing van de lagere klasse, en het was niet vreemd dat zij hiermee in strijd kwamen met de Oratores, die stonden voor vrede en naastenliefde.

Desondanks voltrok zich een synoniem tussen de oude Germaanse religie, waarin oorlog en strijders een grote rol speelde en het Christendom. Wodan, of odin, was de oppergod en werd afgebeeld als een eenogige krijgsheer gezeten op het achtbenige paard Sleipnir, vergezeld door zijn twee raven Huginn en Muninn en zijn wolven Geri and Freki. Hij was degene die moed gaf in gevechten en overwinning toekende aan krijgers. Hij bepaalde wie door de poorten van Walhalla mocht treden en plaats mocht nemen aan zijn zijde om te vechten tijdens de Ragnarok, het einde der tijden. De Frankische Koning Clovis zag aartsengel Michael als een christelijke vorm van Wodan, en de apostel Petrus als een helpende hand in de strijd. Hij stichtte een kerk in de naam van Petrus en overwon in veel slagen in Europa. Dit gaf het Christendom ook een voet in de aarde wat betreft spirituele moed in oorlog.

De Oratores hadden ondertussen veel last in het geweld van de feodale leenheren die maar gewoon deden waar zij zin in hadden en voelden zich zelfs persoonlijk bedreigd. Een beweging genaamd ‘de vrede van god’ moest de wrede vazallen aan banden van de kerk leggen. De nobelen werden beschuldigd van allerlei dingen, van het beroven van handelaren tot het gijzelen van boeren. Alle ridders moesten een eed afleggen aan de kerk dat zij zich inzetten om de vrede te behouden, als zij dit niet deden zouden zij zonder pardon uit de commune gegooid worden.

Toch bestaat er geen samenleving zonder enig soort geweld en het Christendom werd dan ook geconfronteerd met de vraag wanneer het gelegitimeerd was geweld te gebruiken en wanneer niet.Het antwoord was tamelijk simpel: strijd mocht alleen geleverd worden als er een autoriteit achter stond die streed voor het goede. Als de oorlog zich voltrok moest de vraag gesteld worden of de voordelen groter waren dan de nadelen, en of de ridders vochten voor een nobel doeleinde.

Later werd dit principe gebruikt door Paus Urbanus de tweede als excuus voor kruistochten in Jerusalem. Hij stelde dat ethische kwesties vergankelijk waren en dat de kruisridders zich letterlijk een weg naar god vochten door vijanden van God neer te slaan.

Ook volgde de opkomst van de tempeliers van Bernard van Clairvaux. Zij waren een groep monniken die leefden volgens de regels van het klooster maar pasten geweld toe om God te eren, in plaats van gebeden.

Dat laat ons achter met enkel nog de laboratores. Deze harde werkers verkeerden altijd op de laagste tree van de samenleving, maar waren de fundamenten van de samenleving aangezien zij zorgden voor alle levensbehoeften. Toch was er niet voor alle werklui een plekje in de hemel gereserveerd: acrobaten, mimespelers, minstrelen en andere lieden uit de entertainment-industrie waren gedoemd te branden in de hel aangezien zij Satan zouden dienen.Ook niet alle boeren hadden een kans op verlossing: alleen zij die echt hard werkten hadden een kansje om de poorten van de hemel te passeren.Door een reeks van ontwikkelingen zoals het gebruik van het paard in plaats van ossen, het gebruik van agrarische bezigheden in kloosters door monniken die de geest zouden sterken maar hierdoor ook competitie aanvoerde met boeren en de herintroductie van handelaren bij het ontstaan van markten en het stijgende gebruik van geld als ruilmiddel onderging de werkende klasse grote veranderingen. Geld lenen voor eigen gebruik evalueerde van een grote zonde naar iets dat door de beugel kon, en in de twaalfde eeuw werden er genootschappen opgericht voor de ondertussen sterk gespecialiseerde beroepen. Deze genootschappen hadden ook christelijke rituelen zoals geld inzamelen voor begrafenissen en gezamelijke gebeden. De rooms katholieke kerk besloot toen het systeem van bidders, vechters en werkers te verwerpen en de maatschappij op te delen in simpelweg ‘de bidders en de rest’. Wat voorheen de laboratores en de bellatores waren werd nu de ordo laicalis: zij die hun leven van dag tot dag leiden in de normale wereld, omringd door goederen en beroepen. Enkel de oratores gingen over het Christendom op Goddelijke niveau.

13: Objects

Relikwieën

Relikwieën zijn lichaamsdelen van een dode heilige, of kledingstukken of voorwerpen waarmee de heilige in aanraking is gekomen tijdens zijn leven. Aan relikwieën werd spirituele kracht toegeschreven: de aanwezigheid van een relikwie kon zieken genezen, het zorgde voor bescherming, en relikwieën konden zelfs wonderen verrichten. Een relikwie was als het ware stoffelijke Christelijke spiritualiteit, die men kon zien, aanraken en aanbidden.

In het begin van de negende eeuw besloot een kerkvergadering in Carthago dat alle kerkelijke altaren waarin zich geen relikwie bevond, vernietigd moesten worden en opnieuw moesten worden ingezegend met een relikwie. Dit idee vond navolging in heel Europa en dus gingen kerken en kloosters die nog geen relikwieën bezaten hard op zoek. Behalve voor het heiligen van de kerkelijke altaren vervulden relikwieën ook nog de functie van bedevaartsobject en werden ze gebruikt bij het zweren van eden en bij genezingsrituelen. Vaak waren er echter plaatselijk niet genoeg heiligen aanwezig om aan de grote vraag naar relikwieën te voldoen; de relikwieën moesten dus ergens anders vandaan worden gehaald. Er ontstond een beweging van professionele relikwiehandelaren die vooral relikwieën vanuit Rome verkochten aan de rest van Europa. Het was moeilijk om vast te stellen dat een handelaar de aankoper een authentiek relikwie verkocht had: dit kon alleen worden nagegaan door de effecten van het relikwie af te wachten. Als het relikwie zorgde voor wonderen, pelgrims aantrok en de gemeenschap waarin het zich bevond prestige bezorgde dan kon men ervan uitgaan dat het een echt relikwie was.

Behalve het aanschaffen via handelaren was er nog een andere populaire manier om aan relikwieën te komen: stelen. Dit was zelfs een betere manier; ten eerste stond het relikwie in kwestie al bekend als relikwie en werd de echtheid ervan dus niet in twijfel getrokken. Ten tweede was degene die het relikwie stal ervan verzekerd dat de gestolen heilige hem goedgezind was – een heilige liet zijn toebehoren immers alleen maar stelen als hij zelf verplaatst wilde worden. Het feit dat een relikwie was gestolen werd volgens deze redenering zelfs de beste garantie dat het relikwie echt was.

Het bezit van een relikwie had allerlei voordelen voor een klooster of kerk: het leverde de plaats waar het zich bevond aanzien op en vaak ook meer geld, bijvoorbeeld doordat pelgrims het relikwie kwamen bezoeken. Verder kregen relikwieën een belangrijke rol in de verhalen over de oprichting van de kerken en kloosters waarin ze zich bevonden, werden ze gebruikt in rituelen en werd de heilige aan wie de relikwieën toebehoorden met jaarlijkse feestdagen geëerd.

Iconen

Het woord ‘icoon’ komt van het Griekse εικων, wat ‘beeld’ of ‘afbeelding’ betekent. Zoals de naam al zegt, zijn het afbeeldingen van Jezus, Maria en andere heiligen. Voor het maken van deze afbeeldingen van heiligen werd meestal vertrouwd op mondelinge overlevering. Van Jezus en Maria waren echter ook afbeeldingen beschikbaar die bij het leven zouden zijn geschilderd, of op wonderbaarlijke wijze zouden zijn ontstaan. De afbeeldingen werden geacht zeer betrouwbaar te zijn: en dacht bijvoorbeeld dat als Jezus terug zou komen op aarde, hij er precies zo uit zou zien als op zijn afbeeldingen.

In de zesde eeuw na Christus namen iconen bij de Oosters-orthodoxe gelovigen een belangrijke plaats in hun religie in. Ze vervulden de functie van ‘Bijbel voor de ongeletterden’, dat wil zeggen dat ze dezelfde onderwijzende functie hadden voor de mensen die niet konden lezen als de Bijbel had voor degenen die wel konden lezen. Verder waren iconen een vertegenwoordiging van de afgebeelde heilige op aarde, een middel om hen te eren en spirituele gunsten als bescherming en genezing van ze te ontvangen.

In de achtste eeuw na Christus kwam er een beweging op die zich verzette tegen het vereren van iconen. Deze mensen werden iconoclasten (‘clast’ komt van Grieks κλαζω, wat ‘schreeuwen’ of ‘herrie maken’ betekent). Volgens hen werd met het vereren van iconen het tweede Gebod van de Tien Geboden overtreden, namelijk “Gij zult u geen gesneden beeld maken noch enige gestalte van wat boven in de hemel, noch van wat beneden op de aarde, noch van wat in de wateren onder de aarde is; Gij zult u voor die niet buigen, noch hen dienen”. Ze meenden dat alleen van de Bijbel, het kruis, de hostie en de wijn bij de mis kon worden gezegd dat ze de spirituele kracht van Christus in zich hadden, en de levenloze iconen dus niet.

Keizer Leo de Derde was de eerste keizer die optrad tegen iconen en opdracht gaf tot de vernietiging ervan. Zijn zoon Constantijn de Vijfde zette dit voort, en door een kerkvergadering in 754 onder zijn leiding werd besloten dat het brood en wijn als het lichaam en bloed van Christus de enige ware afbeelding van Christus waren. In de dertig jaar die hierop volgden werden veel iconen vernietigd of weggehaald en vervangen door eenvoudige kruisbeelden.

In 787 maakte een nieuwe kerkvergadering een einde aan deze vernietiging en herstelde de iconenverering. Nog geen 30 jaar later, in 815, kwam het iconoclasme weer op, nu naar aanleiding van een nieuwe militaire crisis. Volgens Keizer Leo de Vijfde had het aanbidden van iconen de Christenen kwetsbaar gemaakt. Toen Constantinopel in 843 succesvol werd verdedigd tegen de Arabieren werd dit gevierd als een triomf van de orthodoxie, en iconenverering was weer legaal.

De Hostie

De hostie is het ongedesemde brood dat tijdens de Christelijke mis wordt gebroken en gedeeld als zijnde het lichaam van Christus. In dat opzicht kan het worden gezien als zowel een relikwie als een icoon.

In hoeverre het brood letterlijk verandert in het lichaam van Christus zijn de meningen verdeeld; in de negende eeuw beweerde de theoloog Paschasius Radbertus dat het brood letterlijk datzelfde vlees werd waarin Jezus was geboren in Bethlehem. De theoloog Berengarius van Tours zei in de 11e eeuw dat dit onmogelijk was tenzij het lichaam van Jezus in de hemel daar aan stukken werd gesneden en uitgedeeld. Jezus zou alleen spiritueel gezien aanwezig zijn in de hostie. Nadat hij dit gezegd had werd Berengarius beschuldigd van ketterij en kwam later ook op zijn uitspraak terug: hij gaf toe dat de Christenen inderdaad letterlijk Jezus’ lichaam opaten.

Het Vierde Lateraans Concilie in 1215 bevestigde dit en introduceerde de term ‘transsubstantiatie’ om de verandering van brood naar lichaam aan te duiden. Met transsubstantiatie werd het volgende bedoeld: het uiterlijk, de smaak en textuur van brood en wijn veranderde weliswaar niet, maar de substantie en essentie wel degelijk. Dit werd het officiële standpunt van de Rooms-katholieke kerk.

In de dertiende eeuw werd de hostie gezien als het ultieme relikwie en icoon. Er werd een nieuwe jaarlijkse feestdag ter ere van de hostie ingesteld, het feest van het Corpus Christi, Sacramentsdag in het Nederlands, dat op de tweede donderdag na Pinksteren wordt gevierd. Met de viering van het lichaam van Jezus werd de eenheid van het lichaam van de christelijke gemeenschap benadrukt. Joden hoorden hier nadrukkelijk niet bij. Als gevolg van het feit dat Christenen er steeds aan werden herinnerd dat Jezus was gedood door joden, beschuldigden Christenen alle joden er tegen de twaalfde eeuw van dat ze bewust Jezus Christus, de Verlosser, bewust hadden vermoord. Er gingen verhalen dat joden de hostie zouden stelen en deze daarna martelden. Er ontstonden Christelijke legertjes die zich richtten op het uitroeien van honderden joodse gemeenschapjes in Duitsland. Ze zetten op de plaats waar het gebeurde heiligdommen op voor de zogenaamde Bloedende Hostie, en dit werden populaire bedevaartsplaatsen.

Conclusie

De verering van relikwieën, iconen en de hostie laat goed zien dat het christendom behalve aan het spirituele ook veel aandacht schonk aan het stoffelijke. Relikwieën en iconen golden als de aardse vertegenwoordigers van de heiligen aan wie ze toebehoorden, en de hostie als het lichaam van Christus zelf dat de gelovigen tot zich konden nemen: genade die men kon voelen, zien, ruiken en proeven.

14: Scholars

Net als relieken en iconen werd de Bijbel, binnen het Christelijke ritueel, beschouwd als een heilig object. Uniek aan de Bijbel was het feit dat men deze kon lezen en interpreteren. Dit werd voornamelijk gedaan door geestelijken, monniken en nonnen, die de Latijnse, en in sommige gevallen ook Griekse, taal beheersten. Het gros van de Christelijke bevolking in de middeleeuwen was echter analfabeet en hoorde de teksten van de Bijbel enkel tijdens de liturgie. Hoewel geletterdheid geen eis was voor een Christen -Jezus en zijn discipelen waren immers ook analfabeet – ontwikkelde de cultuur zich in de twaalfde eeuw zich meer en meer in de richting van het geschreven woord.

Met name in de kloosters speelde het lezen een grote rol. Door de Bijbel gezamenlijk, herhaaldelijk en hardop te lezen namen de monniken de teksten en hun betekenis op in het geheugen. Er was sprake van een meditatieve vorm van lezen. Een geheel andere trend, die zich in deze periode ontwikkelde, was het stil lezen, wat voornamelijk door geleerden werd gedaan. Hierdoor werd lezen een individuele bezigheid, die in stilte gebeurde. De focus lag minder op het memoriseren van teksten, belangrijker was het interpreteren van de tekst, het reflecteren erop en het vormen van een, al dan niet kritische, mening. Hierbij werd een beroep gedaan op vaardigheden, die men kende uit de klassieke oudheid; grammatica, logica en retoriek. Dit klassieke trivium, zoals het werd genoemd, pasten de geleerden toe om een alfabetisme te ontwikkelen dat was toegespitst op het woord van God.

Bij het lezen van de Bijbel maakten de Christelijke geleerden, net als de apostel Paulus in de eerste eeuw had gedaan, een duidelijk onderscheid tussen letterlijke en spirituele niveaus in de teksten. Dit onderscheid in betekenis leidde in de elfde eeuw tot de ontwikkeling van een viervoudige methode voor Bijbelinterpretatie. De volgende vier methodes werden onderscheiden:

• Historie: hierbij richtte men zich op de gebeurtenissen, zoals deze werkelijk hadden plaats gevonden.

• Allegorie: deze methode werd gekenmerkt door metaforen en symboliek, dingen moesten niet letterlijk worden genomen, maar stonden symbool voor andere zaken.

• Morele instructie: middels deze methode, haalde men uit de tekst boodschappen, die konden helpen bij het inrichten en ordenen van het leven.

• Spirituele verlichting: deze methode richtte zich op het vinden van een weg naar een hogere levenswijze.

De viervoudige methode, zoals hierboven omschreven, leverde een zeer effectieve bijdrage aan het ontrafelen van de mysteries van de Christelijke symboliek. Op soortgelijke wijze werden grammatica,logica en retoriek door de geleerden ingezet om de waarheid van het Christendom nader te bepalen.

Anselmus van Canterbury

Anselmus van Canterbury behoorde tot de orde der Benedictijnen en speelde als aartsbisschop van Canterbury een actieve rol in de kerkpolitiek. Daarnaast was hij een zeer productief schrijver op het gebied van Christelijk geloof. In lijn met de traditie van Augustinus, schreef Anselmus in het kader van fides quarens intellectum, het geloof zoekende om te begrijpen. Aan de hand van logische redeneringen zocht hij naar een verklaring voor het Christelijke geloof en de daarbij behorende doctrines. Typerend voor het denken van Anselmus was dat hij bij zijn redeneringen steeds uitging van ‘een situatie waarin niets bekend is over Christus’.

In zijn Monologion poogde Anselmus om aan de hand van logische argumenten het bestaan van God te bewijzen. Om te beginnen onderscheidde hij diverse niveaus van goedheid in de wereld, gezien het feit dat sommige dingen beter zijn dan anderen. Hieruit concludeerde Anselmus dat er iets moest zijn dat het ultieme niveau van goed aangaf. Een tweede argument gaf Anselmus in het kader van causaliteit. Ervan uitgaand dat alles in de wereld ontstaat als gevolg van iets anders, concludeerde hij dat er een hoofdoorzaak moest zijn, die aan het begin stond van deze keten van ontstaan. Tenslotte beweerde Anselmus, dat alle eindige wezens in de wereld in meer of mindere mate perfect zijn. Hieruit kon hij de conclusie trekken, dat er een oneindig perfect wezen moest zijn, dat boven al deze eindige imperfectie stond. Kort samengevat, kwam Anselmus aan de hand van deze argumentatie tot de conclusie dat God het hoogste goed, de oorspronkelijke oorzaak en de oneindige perfectie is. Aan de hand van deze definities ontwikkelde hij een geloofsgrammatica, die als leidraad kon dienen bij het redeneren over het bestaan, de natuur en de activiteiten van God in deze wereld.

In het vervolg op Monologion, Proslogion, presenteerde Anselmus een nieuw argument voor het bestaan van God, gebaseerd op een analyse van de woordbetekenissen. Deze argumentatie zou later bekend worden als het ontologisch argument en botste op veel kritiek van andere Christelijke geleerden.

Van groter invloed was Cur Deus Homo, waarin Anselmus, wederom op basis van logica, probeerde te verklaren waarom God de menselijke gedaante heeft aangenomen in de vorm van Jezus Christus. Ook in deze argumentatie ging hij uit van ‘een situatie waarin niets bekend is over Christus’. In veel gevallen werd de dood van Jezus Christus gezien als betaling aan de Duivel, losgeld om de mensen te bevrijden van de vervloeking, die ze eigenlijk verdienden als straf voor hun zonden. Anselmus liet de Duivel echter buiten beschouwing en stelde voor de dood van Jezus te beschouwen als een betaling aan God. De mens als eindig wezen, had dankzij de zonde van Adam en Eva, een oneindige schuld aan God, die zij tijdens haar eindige leven nooit zou kunnen inlossen. Daarom was het nodig dat er een oneindig wezen zou komen, met dezelfde goddelijke aard als God, om de schuld van de mens te voldoen aan God.

Deze redenering van Anselmus, waarin hij de noodzakelijkheid van Jezus Christus aantoonde, was voor veel Christelijke geleerden aantrekkelijk, omdat hij de Duivel buiten de kwestie liet en de nadruk legde op de relatie tussen, God, de mens en het goddelijke Mens, Jezus Christus.

Door de autoriteit van de Bijbel aan de kant te schuiven en uit te gaan van ‘een situatie waarin niets bekend is over Christus, liet Anselmus van Canterbury voldoende ruimte voor nieuwe redeneringen op basis van logica en andere wetenschappen.

Petrus Abelaerdus

Petrus Abelaerdus, die wel wordt gezien als de meest controversiële geleerde van de twaalfde eeuw, maakte, anders dan Anselmus van Canterbury, gebruik van filosofische analyse om de logica van het geloof te onderzoeken.

Abelaerdus richtte zich met zijn analyses voornamelijk op de autoriteit van de patristische geschriften.

In Sic et Non verzamelde hij stellingen van vroege Kerkvaders, die elkaar tegenspraken op het gebied van doctrine. Door zoveel nadruk te leggen op de tegenstellingen, deed Abelaerdus sterk afbreuk aan het idee dat er sprake was van consensus onder de vroege Kerkvaders.

Hoewel zijn onderzoek zich erop richtte nieuwe methodes van interpretatie en logische analyse te ontwikkelen, teneinde de tegenstrijdigheden met elkaar in overeenstemming te brengen, werd het werk van Abelaerdus door de Kerk beschouwd als een gevaarlijke innovatie. Aangevallen als ketter door Bernardus van Clairvaux en officieel verworpen door de Kerk, vond hij zijn toevlucht bij de kloosterorde van Cluny, waar hij nog een boek schreef voordat hij stierf.

Ondanks zijn onfortuinlijke lot, had het werk van Abelaerdus een grote invloed op het universitaire onderwijs in het westen. Met de sterke opkomst van universiteiten in de dertiende eeuw, werd de vraag naar een tekstboek, dat de Christelijke doctrines duidelijk zou samenvatten steeds groter. In antwoord hierop ontwikkelde Petrus Lombardus zijn Libri Quattor Sententarium, ook wel Sententies genoemd, waarin hij ook werk opnam van Petrus Abelaerdus. Hoewel de Sententies golden als een basiswerk voor theologische studies, riep het bij veel studenten ook vragen op, en gaf het aanleiding tot nieuwe onderzoeken en discussies. Dit leidde uiteindelijk tot de ontwikkeling van de scholastiek. Scholastiek wordt wel gedefinieerd als het geheel van filosofie en theologie in de middeleeuwen. Typerend voor de scholastiek is het bewijzen van de waarheid van een stelling of mening aan de hand tegenstellingen. Met de opkomst van de scholastiek groeide ook de interesse voor de filosofie van Aristoteles. Opvallend hierbij is de interreligieuze ontwikkeling die plaatsvond. Islamitische en joodse geleerden waren al veel langer bezig met het vertalen en interpreteren van het werk van Aristoteles. Als gevolg daarvan gingen de Christelijke geleerden aan de slag met het gedachtegoed van Aristoteles, dat al was vertaald en bewerkt door joden en moslims.

Thomas van Aquino

Een grote meester op het gebied van scholastiek was de Italiaanse schrijver, onderwijzer en Dominicaan Thomas van Aquino. In zijn meest invloedrijke werk, Summa Theologiae, ontwikkelde hij de scholastische methode. Beïnvloed door de Bijbel, de Kerkvaders -in het bijzonder Augustinus en Dionysius- en de filosofie van Aristoteles, werd Summa Thelogiae al snel het standaardwerk van de Christelijke scholastiek.

Net als Anselmus van Canterbury, wilde Thomas van Aquino op een rationele manier het bestaan van God bewijzen. Op een typische scholastische manier, argumenten voor ‘Ja, God bestaat’ en argumenten voor ‘Nee, God bestaat niet’, probeerde van Aquino het bewijs voor Gods bestaan te vinden. In van Aquino’s zoektocht naar het Godsbewijs was een grote rol weggelegd voor de filosofie van Aristoteles. Met name Aristoteles’ theorie, waarin hij beweert dat alles vier oorzaken heeft (een efficiënte, een materiële een formele en een eindoorzaak), speelde bij Thomas van Aquino een grote rol. Ook Augustinus werken over de oneindige goedheid van God en de opvattingen van de Neoplatoonse pseudo-Dionysius over enerzijds de openlijke kant van het Christendom en anderzijds de meer mystieke kant, zien we bij van Aquino duidelijk terug.

La Divina Commedia

Zoals hierboven genoemd liet Thomas van Aquino zich inspireren door Dionysius. Deze Neoplatonist maakte een duidelijk onderscheid tussen een duidelijke, openlijke kant van het Christendom en een mystieke kant, waar de boodschappen verhuld waren in poëzie en metaforen, zodat deze alleen zichtbaar zouden zijn voor ware gelovigen.

Een goed voorbeeld van deze poëtische theologie zien we in La Divina Commedia van Dante Alighieri, waarin de dichter een reis maakt door de Hel, het Vagevuur en de Hemel.

Dante Alighieri schreef dit werk, naar eigen zeggen, om ‘hen die in dit leven leven uit hun ellendige staat, in een gelukkige staat te brengen’. Hierin komt duidelijk naar voren dat het stuk niet alleen dient voor esthetisch plezier, maar ook neigt naar verlossing, zoals dat binnen het Christendom een belangrijk begrip is.

In het eerste en tweede deel is de Latijnse dichter Vergilius de gids van Dante, Hij leidt hem door de Hel, die bestaat uit het voorgeborchte, gevolgd door negen niveaus, waar zondaars op passende wijze worden gestraft. Helemaal op de bodem van de Hel bevindt Satan, de ultieme verrader, zich. Hieruit komt duidelijk naar voren, dat in de hel de zonden worden beschouwd als een verraad aan God.

Vervolgens leidt Vergilius Dante door het Vagevuur, waar zondaars worden gestraft en gezuiverd. Het Vagevuur is ingedeeld naar de zeven hoofdzonden, die volgens Dante vormen van misleide liefde zijn, in plaats van naar God is deze liefde naar de wereld gericht. In Dante’s visie dient het Vagevuur ervoor deze liefde weer in de juiste banen te leiden.

In het laatste deel, Paradiso, wordt Dante begeleid door Beatrice, een vrouw, die voor hem altijd een grote bron van inspiratie is geweest. We zien hier een groot verschil met Aristoteles, die vrouwen ook wel omschrijft als defecte mannen. Dante daarentegen beschrijft de vrouw als een goddelijke aanwezigheid, een poëtische metafoor voor verlossing, de Kerk, Christus en de geloofsgemeenschap.

In de hemel, zoals Dante deze omschrijft verschijnt God als een goddelijk licht en de ultieme vorm van liefde,

Met zijn ‘goddelijke komedie’ maakte Dante Alighieri de weg vrij voor Christelijke retoriek, waarin schoonheid wordt gecombineerd met de heilige waarheid.

15: Mystics

Hoofdstuk 15 gaat over de Christelijke Mystiek.

Het hoofdstuk begint met de Ierse Monnik (543-615) Columbanus, die in de zesde eeuw leiding gaf aan de Rooms-Katholieke missies in continentaal Europa. Volgens Columbanus verloopt het menselijk leven langs een pad dat leid van de aarde naar de hemel of de hel. Mensen zijn volgens Columbanus aardbewoners. In tegenstelling tot de Griek Dionysius uit de zesde eeuw die een andere visie had op het verloop van het menselijk leven. Volgens Dionysius volgt het leven een traject van drie fases: zuivering, verlichting en perfectie waardoor de mens dichterbij de eenwording met God kan komen. Volgens Dionysius zijn mensen niet alleen aardwezens, maar zijn zij wezens van de hemel.

Een van de inspiratie bronnen van de mystiek was de Griek Dionysius de Areopagite. Christelijke mystiek bracht de brede christelijke tradities en gebruiken samen naar een directe, persoonlijke en vaak ook intense beleving van God. Dionysius testte in zijn boek Mystical Theology de grenzen van taal door een goddelijke werkelijkheid op te roepen die verder gaat dan perceptie en mentale concepten. Terwijl hij bevestigde dat God de hoogste oorzaak van alles is, volgde hij ook een pad van onderhandeling, een via negativa, die de capaciteit van woorden om God te representeren ontkende.

De theologie van Dionysius werd verder ontwikkeld in het Griekse oosten, maar het had ook zijn invloed op de opkomst van het mysticisme in het Latijnse Westen. De Ierse theoloog uit de 9e eeuw maakte gebruik van de teksten van Dionysius. John Scotus Eriugena vond dat eigenlijk niets gezegd kon worden over God, omdat goddelijke onwetendheid en donkerte wijzen naar de hoogste wijsheid. De teksten werden in de twaalfde eeuw bestudeerd in Europa tijdens de herleving van de interesse naar de ziel zijn opstijging naar eenwording met God. Daarnaast werd er ook nadrukt gelegd op de krachten van eenwording van de liefde en de aandoenlijke krachten van de ziel. Deze nieuwe mystieke spiritualiteit riep een intieme ervaring met liefhebbende eenwording met Jezus Christus op.

In de ontwikkeling van het Christelijke Mysticisme speelde twee thema’s een rol: de opstijging van de ziel naar God en de intimiteit van de ziel met Christus.

Liefde

Bernard de Clairvaux selecteerde voor zijn preken de bijbelse tekst van het lied der liederen, ook wel het Hooglied genoemd, voor een serie van diensten over spiritualiteit. Volgens Clairvaux waren er drie fases in het spirituele pad naar God: belijdenis, toewijding en bespiegeling/overdenking. Spiritualiteit was de wetenschap en de passie van goddelijke liefde.

Hugh van sint Victor schetst de fases van de opstijging van de ziel naar God uit in drie types van intellectuele visie: denken (cogitatio), meditatie (meditatio) en bespiegeling (contemplatio).

De mystieke theologie van goddelijke overdenking, liefde en eenwording met God werd verder ontwikkeld gedurende de twaalfde eeuw door ander meesters, zoals William of St. Thierry en Richard van St. Victor. Al deze meesters in de mystieke theorie waren bezig met hetzelfde project. Als eerste schetste zei een mystiek programma die gebaseerd was op het identificeren van series van stappen in de opstijging van de ziel naar God. De drie stappen zijn zuivering, verlichting en perfectie. Deze drie stappen zijn gebaseerd op Dionysius. Ten tweede lieten de theologen de drie fases opgaan in de erotische poëzie van het lied der liederen om zo de hoogste fase van de eenwording te identificeren. De hoogste fase is goddelijke liefde. Ten derde was hun spiritualiteit gebaseerd op bijbelteksten. Hun mysticisme was een wetenschap die de bijbel interpreteerde om zo de reis van de ziel naar God in kaart te brengen. Als laatste moet vermeld worden dat deze theologen eigenlijk theoretici zijn die zelden uit eigen ervaring spraken. Zij probeerde de mystieke logica van de goddelijke liefde te begrijpen.

De mystieke theoloog Hildegard van Bingen uit de twaalfde eeuw bevestigde dat zij wel persoonlijke ervaringen had met spirituele stemmen en visioenen. Hildegard heeft drie boeken/volumes geschreven over haar spirituele openbaringen. Hildegard introduceerde de nadruk op de nabijheid van spiritueel zicht en gehoor. Ze legde niet alleen de nadruk op het goddelijke licht of het visioen van God, maar ook op het spirituele horen.

Licht

In de spiritualiteit van de Oost Orthodoxe Kerk had het werk van Dionysius veel invloed. Drie griekse theologen waren van mening dat het voor mensen mogelijk was om de directe aanwezigheid van God te ervaren. Symeon, bekend als de nieuwe theoloog, bouwde hierop voort. Hij legde de nadruk op de directe ervaring van God door middel van het goddelijke licht. De directe persoonlijke ervaring van het goddelijke licht zorgde voor een startpunt voor het ontwikkelen van een mystieke theologie. In de kloostergemeenschappen van ‘Mount Athos’ werden er specifieke technieken van bidden, ademen en lichaamshouding ontwikkeld om ook een ervaring van het goddelijke licht te bereiken. Deze techniek heet hesychasme. Hesyschasme gaf de monniken een praktische methode om een persoonlijke ervaring van goddelijkheid te bereiken. Het christelijke gebed van hesychasme lijkt veel op de technieken die zijn ontwikkelt in andere religies.

Tijdens de 14e eeuw was de Orthodoxe kerk kort verdeeld over de techniek van hesychasm. Een tegenstander van de techniek was de geleerde Barlaam uit Zuid Italië. Hij was van mening dat de monniken met niks anders bezig waren dan met bijgeloof. Het was volgens hem niet mogelijk om de aanwezigheid van God in een mensenleven direct te ervaren. Een voorstander van de techniek was Gregory Palamas. Palamas maakt het onderscheid tussen de essentie van God en de energie van God. Palamas is het eens met het feit dat de essentie van God niet te kennen is. De energie van God kan wel direct ervaren worden door mensen. Goddelijke energie verschijnt als spiritueel licht. Door de directe ervaring van de goddelijke energie het goddelijke licht verandert hun in licht. Door het zien en het zijn van goddelijk licht door hesychasme , volgens palamas, de hesychasten bereikte een goddelijkheid waarin God alles in alles is. In de ontwikkeling van de Orthodoxe traditie wordt de spirituele discipline van het hesychasme nog steeds gebruikt als een techniek voor de eenwording van lichaam en geest met de energie van het goddelijke licht van God.

Het Niets

Tijdens de tweede helft van de twaalfde eeuw ontstond er en religieuze vrouwenbeweging, de Begijnen. Zij vormde een gedecentraliseerde stedelijke beweging. Zij boden een alternatieve weg voor de ontwikkeling van de vrouwelijke spiritualiteit. De beweging spreidde zich van België en Nederland uit tot Noord Frankrijk en het Rijnland.

Een begijn was Hadewijch van Antwerpen. Zij gebruikte erotische inbeelding van passie en intimiteit om de opstijging van haar ziel naar God weer te geven. Meerdere vrouwen hadden intieme spirituele eenwording met God ervaren.

Het oude Christelijke ideaal was dat het lichaam van de vrouw gesloten diende te zijn. In de Middeleeuwen bleven de mannelijke autoriteiten de vrouw als een netwerk van gevaarlijke openingen voorstellen en zij diende gecontroleerd en gesloten te blijven.

De vrouwelijke mystiek zorgde ervoor dat het lichaam van de vrouw zich opende voor een gepassioneerd samenzijn met Jezus Christus. De vrouwen openden wat de kerk dicht had willen houden.

De begijnen legden net als eerdere mystieke theoretici de nadruk op de opstijging van de ziel naar God.

Volgens Hadewijch zorgde haar ervaring (die in haar fysieke en spirituele verlangens had voorzien) voor haar verdwijning. Door te versmelten met Jezus Christus bleef niets van haarzelf over.

Hadewijch had een mystieke theologie van tegenstelling ontwikkelt om de fases van de reis van de ziel richting God te beschrijven.

De drie christelijke deugden van geloof, hoop en liefde representeren de stappen in de reis van de ziel naar God. Zij werden volgens Hadewijch ervaren door hun tegenpolen. De mystieke theologie volgt volgens haar de logica van de tegenstelling.

Deze mystieke theologie betekende voor de vrouw iets anders dan voor de man. De verdwijning van henzelf betekende voor vrouwen een bevrijding van sociale restricties.

Een andere begijn is Marguerite Porete. In haar tekst, the mirror of simple soules, vind er een denkbeeldige dialoog plaats tussen de ziel, de rede en de goddelijke liefde. Zij beredeneerde wanneer men niets anders is dan God, men niet langer de rede, de deugden, de sacramenten en de autoriteiten van georganiseerde instituties nodig heeft. Marguerite Porete werd als ketter bestempeld en op 1 juni 1310 veroordeeld tot de brandstapel.

De denkbeelden van Porete zorgde voor achterdocht bij de kerk. Ondanks de achterdocht bleef de beweging groeien in Nederland en Duitsland.

16: Heretics

17: Mary

Zoals in hoofdstuk 16 beschreven werd, waren de dominicanen in de 15e eeuw niet enkel bezig met ketters; ook Maria kreeg van hen veel aandacht. Onder andere door hun toedoen werd de rozenkrans in de 15e eeuw bij grote delen van de Christelijke bevolking een geliefd hulpmiddel bij de religieuze praktijk. Bij het bidden van de rozenkrans werden verschillende gebeden in bepaalde volgordes een bepaald aantal keer uitgevoerd. Bij die gebeden dienden de 15 mysteriën overdacht te worden waarin Maria enerzijds naar voren kwam als de vreugdevolle moeder van de zoon van God en anderzijds als treurende, gebroken moeder van de gemartelde en gekruisigde; bovenal bleek Maria Koningin van Hemel en Aarde te zijn. Daarnaast benadrukte bijvoorbeeld Fransiscus van Assissi haar hoedanigheid als nederige dienares van God. Fransiscus was overigens ook degene die begon met de kerststallen.

Maria werd al vroeg als maagd beschouwd; en dan niet alleen vóór het baren van Jezus, maar ook, na wat volgens Bernard du Clairvaux een moeiteloze bevalling was, voor de rest van haar leven. Deze voorstelling riep echter wel twee problemen op. Ten eerste het probleem van de broers. In de evangeliën wordt namelijk over de broers van Jezus gesproken. En ten tweede het probleem van Maria’s eigen zuiverheid.

Ten eerste de broers. In het Nieuwe Testament wordt verscheidene keren gesproken over de broers van Jezus. Petrus Lombardus, die we in het hoofdstuk over geleerden ook al tegenkwamen, had twee voorstellen: het zou ofwel gaan om halfbroers van Jezus, kinderen van Jozef uit een vorig huwelijk, ofwel om neven van Jezus, ‘’broer’’ zou dan in ruimere zin gebruikt worden. Deze laatste optie werd de meest populaire en er ontstond een vrij ingewikkelde stamboom waarin de grootmoeder van Jezus, Sint Anna, die dus ook grootmoeder was van Jezus’ neven, zijn ‘’broers’’. De andere optie zou in te passen zijn geweest in het apocriefe Proto-Evangelie van Jacobus, een van de eerste geschriften waarin Mariaverering expliciet aanwezig is. Sint Anna werd in de loop van de tijd steeds belangrijker. Zo werd haar hoofd volgens de verhalen in de 13e eeuw als reliek naar de Kathedraal van Chatres gebracht. Tot het midden van de 16e eeuw werd Sint Anna veelvuldig afgebeeld en veel aanbeden. Hierdoor kwam er een sterke matriarchale nadruk binnen de devotie, die opvallend is wegens het contrast met het Nieuw Testament en de patriarchale hiërarchie in de kerk. Haar populariteit nam af vanaf het midden van de 16e eeuw en Chidester merkt op dat dit samenhing met veranderingen binnen Europese familieverhoudingen. Gelijktijdig werd Jozef juist steeds meer gewaardeerd.

Maria’s eigen zuiverhuid, het tweede probleem, was een probleem omdat de vraag zich aandiende hoe een door erfzonde ‘’besmet’’ persoon op dergelijke zuivere wijze, als maagd immers, Jezus had kunnen baren, en dat ook nog eens zonder de erfzonde mee te geven. Dit probleem werd opgelost door aan het verhaal over Maria’s geboorte uit Sint Anna toe te voegen dat dat ook smetteloos, en dus zonder erfzonde, was gebeurd: de onbevlekte ontvangenis (Engels: immaculate conception). Dit dogma bleef uiteraard ook niet zonder controverse: onder anderen geleerden als Anselmus van Canterbury en Thomas van Aquino hadden er kritiek op. De dominicanen en franciscanen maakten echter dat het in de 15e eeuw door de meesten aanvaard werd. Toch bleef de zuiverheid van Maria zo’n controversieel onderwerp dat er aan het eind van de 15e eeuw een verbod kwam op verdere discussie omtrent de zaak.

Opvallend is ook de ontwikkeling in de kunst waar Chidester over spreekt: tussen 1400 en 1600 was er in de beeldende kunst meer en meer aandacht voor Jezus’ lichamelijkheid. Zo houdt Sint Anna op veel afbeeldingen de penis van Jezus vast. Men is het er echter niet over eens of dit kwam door een nadruk op de incarnatieleer, of dat het verwees naar de besnijdenis.

Het beeld van Maria als lijdende moeder riep ook bewegingen op die daadwerkelijk fysiek op dit lichamelijke lijden mediteerden om zo boete te doen. Dergelijke bewegingen ontstonden in de kloosters, maar in de 13e eeuw bereikte het daarvandaan ook het gewone volk. Deze bewegingen hadden vaak een apocalyptische boodschap waarin Maria als redster, die bij God voor de mensheid pleitte, en werden geëxcommuniceerd, maar bleven, bijvoorbeeld bij pestepidemieën, de kop op steken, waarbij ze dan Joden als oorzaak van de epidemie aanwezen en hen massaal vermoordden.

In de loop van de tijd heeft Maria in veel steden in het Oosten de rol van Hellenistische beschermgodinnen over genomen. Tegen dergelijke vergoddelijking van Maria werd dan ook weer door sommigen bezwaar gemaakt, maar dit mocht niet baten: Maria werd uiterst populair. In het Oosten werd ze vooral populair als Theotokos, Moeder Gods; in het westen meer en meer als genadige en liefdevolle tegenhanger van een kille en oordelende Jezus.

18: Renaissance

De renaissance is de algemene herleving van de kunsten aan het eind van de 15e eeuw, een ander woord voor renaissance is eeuw van de culturele wedergeboorte. In de vroege middeleeuwen herinterpreteerden allerlei mensen over de heidense goden uit de oudheid. Zo ook Marsilio Ficino, één van de eerste humanistische filosofen, hij stelde voor dat de christenen ook de symbolische, morele en spirituele betekenis van mythologische beelden van heidense goden kunnen erkennen.

Het christelijke humanisme uit de Italiaanse renaissance werd gezien als een gemoderniseerde beweging en was gebaseerd op herstel, interpretatie en toepassing van teksten uit de oudheid. Volgens de humanistische geleerde en dichter Petrarch konden de relevante bronnen gevonden worden in de klassiek Latijnse teksten van de oude Romeinse beschaving. Hij concludeerde uit Augustines werk dat niets in de wereld vergeleken kan worden met de onschatbare waarde van de mens zelf. Augustines toonde aan dat een zelfbeschouwend onderzoek die van God moest evenaren of zelfs overtreffen. Petrarch toonde een christelijk humanisme aan dat klassieke Latijnse teksten van christenen en van heidense oudheid gebruikte als dienst van een zelfbeschouwend onderzoek.

Tijdens de 15e eeuw ontstond er een andere vorm van christelijk humanisme die geïnspireerd was door Griekse leerlingen uit het oosten. Het byzantijnse rijk stond onder steeds grotere druk van binnenvallende Turkse legers daardoor wilden vertegenwoordigers van de orthodoxe kerken onderhandelen over het verenigen van vervreemde kerken in het oosten en westen. In de hoop dat de christelijke eenheid zou leiden tot een militaire ondersteuning tegen de turken. Op een concilie in noord Italië tussen 1438-1439 bespraken de orthodoxe en katholieke afgevaardigden de kwestie rondom de leer, uitoefening en de kerkelijke autoriteit waardoor het oosten en westen van elkaar scheidden. De orthodoxe kerk stemde toe de betwistbare leer van de filioque te accepteren. Dit hield in dat de katholieke kerk geloofde dat de heilige geest uit de vader en de zoon komt, echter de orthodoxe kerk accepteerde dit maar was niet bereid dit stuk toe te voegen aan de eigen geloofsbelijdenis. De katholieke kerk erkende de verschillen in verering, liturgie en priesterschap maar dit belemmerden de hereniging niet. In het belang van eenheid mochten de orthodoxe grondleggers hun traditionele rechten behouden, mits ze toestemden in de primaatschap van de paus. Na deze onderhandelingen werd de vereniging van oost en west bekend gemaakt. De hereniging werd niet echt verwezenlijkt en er was niet echt een uitwisseling tussen het oosten en het westen. Wel ontstond er een interesse in de Griekse filosofie vanuit het westen, vooral in de leer van Plato wat lange tijd niet toegestaan was. Met de steun van het byzantijnse rijk ontstond er een nieuwe generatie humanisten tijdens de 15e eeuw. Ze ontwikkelden een christelijk humanisme dat niet alleen bestond uit klassieke dichtkunst, retoriek en deugd ,maar ook uit de tekstuele bronnen van wat beschouwd moet worden als oude wijsheid. Ficino kreeg de opdracht Griekse teksten van Plato te vertalen naar het Latijns. Later werd hij de leider van een platonisch genootschap, hij was ervan overtuigd dat het christendom en platonisme goed samen konden omdat ze allebei tot hetzelfde eind zouden leiden namelijk het goede, de waarheid en het mooie. Uit het zelfonderzoek van het humanisme beweerde Ficino dat de hoogste platonische idealen gevonden kunnen worden in de menselijke ziel. Het uiteindelijke doel van het christelijke platonisme was volgens Ficino dat zelfs bij de hoogste God van het christelijke geloof de ziel ontdekt kan worden. Pico was een van de leden van Ficino’s groep en was van plan de theologie van Florence naar het centrum van theologische educatie in Europa (universiteit van Parijs) te brengen. Pico’s bijdrage aan de theologie van de oudheid groeide tijdens zijn studie hebreeuws onder begeleiding van joodse leraren van de mystieke wijsheid van Kabbalah.

Door het omarmen van de wijsheid van de joodse mystiek was Pico ervan overtuigd dat hij het christendom daarmee steunde, omdat de christelijke religie een oprichting was uit de hebreeuwse wijsheid. Daar was de paus het niet mee eens en vond dit bewijs voor ketterij. Hij werd veroordeeld en gedwongen tot ballingschap in Frankrijk. Een aantal jaren later keerde hij terug naar Florence en bracht de rest van zijn leven door in conflict met de kerk. Net als Ficino pleitte Pico voor een christelijk humanisme dat gebaseerd was op de interreligieuze middelen van de oude wijsheid. Hij ging verder in het erkennen van de wijsheid van de moslims en van de joden, waarvan vastgesteld is dat het vijanden zijn van Christus. Pico werd hierdoor veroordeeld als een ketter door de Rooms Katholieke kerk.

Pico wees naar de uiteindelijke hereniging van de ziel met God. Volgens hem was de menselijke geest een verbinding tussen de hogere verstandelijke hemel en de lagere materieel aarde. Deze geest is een dynamische beweging dat naar boven of naar beneden geleid kan worden. Het begrip van de betekenis om een mens te zijn was gebaseerd op een platonisch dualisme dat een hoger koninkrijk van idealen vormt en een lager koninkrijk van lichamelijke verschijningen. Rond de renaissance was een algemeen begrip van de basisstructuren en functies van de menselijke psychologie gemeenschappelijk geworden. In de 11e eeuw formuleerde de Arabische Ibn Sina, in het westen bekend onder de naam Avicenna, een basisstructuur van de menselijke psychologie die bepaald was door drie zielen: de vegetatieve ziel, de gevoelige ziel en de verstandelijke ziel. Ieder mens bestaat uit alle drie de zielen. De vegetatieve ziel is de laagste en bezielt het lichaam. Die zorgen voor de basisfuncties als voeding, groei en reproductie, dit gaat net zo lang door als dat er leven in het lichaam is. De vegetatieve ziel werkt ook bij dieren, maar de aanwezigheid van de andere twee zielen zijn alleen kenmerkend voor mensen. De verstandelijke ziel is de hoogste structuur en daar zit ook het bewustzijn, rede en wil. Volgens Ibn Sina en andere aristotelici bestaat de verstandelijke ziel uit twee verstanden, namelijk de passieve en de actieve verstand. Het passieve verstand krijgt informatie via de zintuigen en het actieve verstand zet de zintuiglijke informatie om in een verstandelijk denkbeeld. Het actieve verstand was van groot belang voor het vormen van ideeën. Sinds deze ideeën worden beschouwd als eeuwig en algemeen, moet het actieve verstand van de hoogste ziel ook wel eeuwig zijn. Binnen de aristotelische traditie waren er veel geschillen over de vraag of het actieve verstand wel universeel was. Ibn Rushd, wiens westerse naam Averroës was, concludeerde dat de aristotelische psychologie het bestaan van de persoonlijke verstandelijke ziel ontkent die de dood kan overleven en ervaart beloning of straf in het leven na de dood. Tussen de vegetatieve en verstandelijk ziel dus in het midden staat de gevoelige ziel. Deze is het meeste complex, want deze heeft raakvlakken met beide zielen. De gevoelige ziel bestaat uit 3 delen, het vrijwillig bewegen van ledematen, het niet vrijwillig bewegen denk dan aan de bloedomloop en het emotioneel verlangen. Het emotioneel verlangen is verdeeld in seks en agressie.

Ficino beweert dat er drie dingen in ons zitten, de ziel, geest en het lichaam. De ziel en het lichaam zijn erg verschillend van aard, ze zijn bij elkaar gebracht door de geest. De geest werd gezien als een dynamisch medium van communicatie tussen het lichaam en ziel. Ficino was van mening dat de geest gevormd kan worden in een hogere vorm en verplaatst kan worden naar het hemelse rijk van de hoogste ziel. Het spelen en zingen voor planeten is een praktische techniek om de geest naar een hogere hemel te brengen. Ficino was ervan overtuigd dat hij met deze praktische psychologie van de geest met zijn astrologische beelden en hemelse muziek een methode had ontdekt om de gezondheid van het lichaam te handhaven en de verwezenlijking van de goddelijkheid in de ziel. Ficino gebruikt de term magie als een algemene verwijzing voor spirituele methoden.

Daar zijn 2 soorten tussen, er is kwade magie die is gebaseerd op de verering van demonen. En de natuurlijke vorm van magie die via de hemellichamen terecht komt bij natuurlijke dingen om iemands gezondheid kan helpen. Deze natuurlijke magie was volgens Ficino voornamelijk christelijk.

Tijdens Pico´s ballingschap had een predikant,de dominicaanse monnik Savonarola indruk op hem gemaakt. Op aanbeveling van Pico nodigde Lorenzo de Medici de predikant uit naar Florence, waar hij als prior van een dominicaans klooster werd benoemd. Hij beschuldigde de geestelijken van corruptie van de kerk en dit toonde aan dat het einde er snel aan zou komen. Door deze apocalyptische boodschap deed hij zich niet alleen voor als profeet, maar voor een korte periode ook als een politiek leider in Florence. Zijn preken van geselecteerde stukken uit de Bijbel trokken veel enthousiast publiek. Daarnaast preekte hij over het gezag van zijn eigen spirituele visies. Vanaf de 12e eeuw werd de duizendjarige voorspelling van Latijns christendom beïnvloed door het werk van de Italiaanse monnik Joachim van Fiore. Hij werd erkend als een profeet gedurende zijn levensduur en hij beweerde dat hij een spiritueel inzicht heeft gekregen dat hem in staat stelde de geheimen van de bijbel te ontsluieren en de betekenis ervan te interpreteren voor de loop van de menselijke geschiedenis. Joachims profetische visie was bestond uit een vernieuwende interpretatie van de drie tijdperken in de wereld, namelijk het tijdperk van de Vader, de Zoon en de Heilige Geest. Het tijdperk van de Vader handhaafde de wet van het oude Israel en eindigde met de komst van Jezus Christus, dit was het begin van het tijdperk van de Zoon. Joachim verwachtte dat het tijdperk van de Zoon zou eindigen met de ontplooiing van de apocalyptische gebeurtenissen die beschreven zijn in het boek openbaring. Deze gebeurtenissen zouden de laatste fase van de geest inleiden. Het tijdperk van de geest word gekenmerkt door goddelijke liefde, geestelijke contemplatie en politieke vrijheid. Het tijdperk van de Geest zal doorgaan tot de tweede komst van Jezus Christus om zijn koninkrijk van de hemel op aarde te vestigen. Door de invloed van Joachim keken de christelijke millennialisten niet meer voor tekenen voor het einde maar naar gebeurtenissen die de komst van het nieuwe tijdperk van de Geest zullen aantonen.

In de Gouden Eeuw viel de franse koning Karel VIII het noorden van Italië binnen, eenmaal bij Florence aangekomen verbanden ze de Medicifamilie. Vlak hierna vestigde Savonarola een theocratische regering. Hij stimuleerde de productie van christelijke beelden voor religieuze toewijding, hij probeerde zo religieuze controle uit te oefenen over productie en receptie van beelden. Helaas was deze theocratische regering maar van korte duur. Zijn positie werd verzwakt door het falen van franse steun, daarnaast ging hij ook in tegen paus Alexander VI. Later werden Savonarola en twee andere monniken gevangen genomen en uiteindelijk opgehangen en verbrand. Ook al was de profeet dood de stad Florence was nog steeds een Savonarolaanse republiek totdat in 1512 de Medicifamilie weer op de plaats werd teruggezet door Spaanse troepen.

19: Reformation

Voordat Martin Luther in 1517 zijn 95 stellingen aan de kerkdeur in Wittenberg spijkerde was er al een heleboel in zijn leven gebeurd. Aan het begin van de 16e eeuw ronde Luther zijn priesteropleiding af. Hij was ervan overtuigd dat hij zondig was en hij wijde zich dan ook toe aan bidden, vasten en biechten voor zijn zonden. Toch bleef hij zich niet waardig voelen voor goddelijke genade. Luther realiseerde zich dat goddelijke gerechtigheid niet de rechtvaardiging is waarin een Boze God zondaars strafte, maar een rechtvaardiging die zondaars ontvangen van God door geloof in Hem. Luther ontdekte dat verlossing een geschenk is van goddelijke genade door geloof in God. Het sacrament van de boetedoening was volgens Luther dus niet meer nodig. Het principe van sola scriptura, sola gratia, sola fides – alleen volgens de Bijbel, bij gratie, door geloof - was volgens Luther en zijn volgelingen het verschil tussen protestanten en katholieken in Europa. Terwijl Luther zijn ‘theologie van het kruis’ ontwikkelde, welke alleen vergeving beloofde door goddelijke genade ontvangen door geloof in God, keurde hij de meeste van de sacramenten af waarmee in die tijd goddelijke genade werd gezocht door de christenen. Luther had daarnaast ook kritiek op aflaten. Hij vond dat het kopen aflaten een manier was om genade te krijgen van God dat niet te vergelijken was met de (echte) genade van God. Hij schreef een brief over dit onderwerp naar de aartsbisschop Albert en voegde daar zijn ’95 stellingen over de geldigheid der aflaten’ toe. Later zou Luther deze stellingen ook aan de kerkdeur van Wittenberg hebben gespijkerd. Na deze gebeurtenis begonnen Luther zijn ideeën en hervormingsbewegingen langzaam over Europa te verspreiden. Als reactie hierop nam de katholieke kerk actie tegen Luther. Een pauselijk decreet in juni 1520 kondigde een lijst af met Luthers standpunten die in tegenspraak waren met de katholieke leer. Luther kreeg 60 dagen om zijn woord terug te nemen. Hij verbrande echter publiekelijk het decreet waarna hij in januari 1521 werd geëxcommuniceerd uit de kerk.

Vrijheid van een christen

Volgens Luther, in zijn boek Freedom of a Christian, was christelijke vrijheid de goddelijke genade door geloof in God, dat christenen bevrijdde van wet, ritueel en werk. Dit betekende echter niet dat christenen konden doen en laten wat ze wilden. Al bevrijde geloof hen, liefde verbond hen om goed te doen voor anderen. Volgens christelijke humanisten waren mensen vrij om morele keuzes te maken tussen goed en kwaad. Volgens Luther was dit niet zo, vrijheid kon alleen worden verkregen door gedreven te worden door God.

In de stad en op het platteland zocht dit idee van christelijke vrijheid zijn eigen weg. Frederik de Wijze, Luthers beschermheer, was in een positie die vele Duitse prinsen zouden willen hebben: politieke vrijheid van de Rooms-katholieke kerk en het Heilige Roomse Rijk. In de stad konden rechterlijke ambtenaren verwachten dat Lutherse ministers betere burgers waren omdat ze geen verantwoordelijkheid aan Rome hadden, maar aan het locale stadsbestuur.

Op het platteland ontwikkelden de boeren een ander inzicht op christelijke vrijheid. Zij zagen christelijke vrijheid als een bevrijding van feodale onderdrukking. In 1524-1525 kwamen veel boeren in opstand, de zogeheten Duitse Boerenoorlog. De eis van de boeren voor vrijheid viel een cruciaal verschil aan tussen het Koninkrijk Gods en het koninkrijk van de wereld. Door vrijheid te eisen zouden de boeren alle mensen gelijk maken. Dit zou het spirituele koninkrijk van Christus veranderen in een wereldlijke, en dat is onmogelijk. Volgens Luther kon men de christelijke vrijheid van het evangelie vinden in een spiritueel koninkrijk dat buiten wereldlijke zorgen stond.

Oorlog tegen afgodsbeelden

Het oorspronkelijke christelijke geloof kon volgens Luther alleen worden verkregen door het woord van God te horen in een mis of te lezen in de Bijbel. Daarom had het geloof geen materiële hulp nodig van voorwerpen, zoals afgodsbeelden. De protestantse reformatie ontwikkelde zich steeds meer als een oorlog tegen deze afgodsbeelden. Andreas Karlstadt verklaarde dat het gebruik van afgodsbeelden verboden was door de Tien Geboden. Hij beargumenteerde ook dat afgodsbeelden verantwoordelijk waren voor het antichristelijke materialisme, morele corruptie en dergelijke die christenen in de zonde van afgoderij hadden gedreven. Karlstadt riep het volk op om de beelden te vernietigen. Hierdoor geïnspireerd bestormden in Wittenberg mensen kerken en vernietigden ze altaren, beelden enzovoorts. Luther stelde zich neutraal op tegen afgodsbeelden, hij vond dat er alleen gepredikt moest worden dat de beelden niets betekenen. De meeste Protestanten waren het niet met Luther eens, zij vroegen juist om de vernietiging van de beelden. Ook in andere delen van Europa inspireerden gereformeerde leiders, door hun gepredikt tegen afgodbeelden, het volk om massale actie tegen katholieke kerken te nemen.

Zwingli

De stad Zurich, in het huidige Zwitserland, bekeerde zich tot het protestantisme onder leiding van de priester Ulrich Zwingli. Zwingli kreeg in 1522 steun van de stadsraad en lanceerde een campagne om alle religieuze beelden in kerken in Zurich te verwijderen. Zwingli vond dat alleen het Kruis in de kerk moest blijven omdat het alleen het lijden van Christus verbeeld en niet een hogere macht. Terwijl Zwingli zijn ‘theologie van de afgodsbeelden’ ontwikkelde, definieerde het gebruik van religieuze beelden de essentie van de ‘foute religie’ tegenover de ‘ware religie’ van Christus. Zwingli hoopte dat door het verwijderen van de afgodsbeelden hij de ‘vreemde goden’ kon wissen in de veronderstelling dat dit mensen afkeerde van de ware religie van de spirituele God.

Zwingli interpreteerde het sacrament van de eucharistie als het symbolische lichaam van Christus en als symbool van zijn spiritualiteit. Luther zag de eucharistie echter wel als het echte lichaam van Jezus. De verschillende interpretaties van Luther en Zwingli over de eucharistie zorgde voor een scheur tussen Zwitserse en Duitse hervormers. Op dit punt scheidde de Lutherse beweging in Duitsland van de Protestantse initiatieven in Zwitserland en Frankrijk.

Calvijn

De Franse advocaat, humanist en hervormer Johannes Calvijn werd door de stad Genève, in het huidige Zwitserland, gevraagd om te helpen bij het proces van het hervormen van de stad tot een protestantse stad. Het resultaat hiervan was dat Calvijn’s stad een modelstad voor de hervormingsbeweging werd.

Calvijns ideeën over het christendom verwoorde hij in zijn Institutie waarvan de eerste versie in 1536 werd gepubliceerd en de laatste in 1559. Zijn idee is dat mensen niet iets kunnen doen om verlossing te ontvangen. God heeft aan het begin der tijden besloten wie zou worden verlost en wie verdoemd is. Dit is de predestinatieleer. Calvijn vond niet dat de predestinatie moest leiden tot een passieve levenshouding van de calvinisten, hij spoorde hen juist aan om hard te werken en goed te doen voor anderen

Calvijn vond dat een God die geheel spiritueel is alleen verheerlijkt kan worden door spirituele aanbidding. Daden van aanbidding die materiële objecten nodig hadden brachten meer schade aan, aan God dan verering van hem. Calvijn vond dat, veronderstellend dat alle mensen een gevoel voor goddelijkheid hadden geërfd, de menselijke capaciteit voor spirituele aanbidding bijna universeel vernietigd was door zijn vereniging met materiële objecten. Om hun spirituele puurheid te bewaren moeten christenen elk contact met afgodsbeelden ontlopen om vrij te blijven van bevlekking van niet pure verering.

Katholieken

Onder andere als een reactie op de reformatie besloot de Rooms-katholieke kerk in de jaren 1530’ om een concilie te houden voor interne hervormingen van de kerk. Het Concilie van Trente begon in 1545. Dit was het begin van een achttien jaar durend proces van het herzien van katholieke doctrine, rituelen en organisatie. Het concilie boekte succes met het introduceren van hervormingen met betrekking tot reorganisatie van priesterschap, het parochie systeem en de kloosterorders in katholieke gebieden.

Volgens het concilie was geloof alleen niet voldoende voor redding, omdat geloof zichtbaar moest worden in goede daden en aan participatie van geloofsdaden in de gemeenschap van gelovigen. Het concilie zag hiervoor het sacramenten systeem van de Rooms-katholieke kerk als uitstekend middel. Aan het einde van het concilie formuleerde het concilie een geloofsbelijdenis die de mis in het midden van het religieuze geloof zette. Door het concilie van Trente was de macht van de sacramenten voor christelijk geloof opnieuw bevestigd.

Tegen het eind van het concilie van Trente, was een van de voornaamste groepen die nieuwe kracht gaven aan de macht van de kerk de nieuwe religieuze orde van de Jezuïeten, gesticht door Ignatius van Loyola. Als ‘soldaten van God’ deden de Jezuïeten een gelofte van gehoorzaamheid aan de paus. De Jezuïeten gingen het ‘gevecht’ aan tegen de Protestanten in Europa, Moslims in het Midden-Oosten en de heidenen in de nieuwe gebieden die door de Europeanen ontdekt werden.

Ignatius ontdekte dat je visualiserende meditatie kon gebruiken om Christus of Maria aanwezig te laten zijn in de macht van de ziel. Hierdoor was het niet meer nodig om te reizen naar reliekschrijnen om in de aanwezigheid van de heiligen te zijn. Andere Spaanse hervormers, zoals Theresia van Avila en Johannes van het Kruis, vochten ook tegen ketterij door het ontwikkelen van mystieke spiritualiteit.

Conflict tussen protestanten en katholieken

Terwijl de Reformatie over Europa verspreidde werd het Calvinisme de belangrijkste tegenstander van de Rooms-katholieke kerk. Tegen het midden van de 16e eeuw was de Protestantse oorlog tegen afgodsbeelden overgegaan naar een gewelddadig conflict tussen de twee religies. Deze conflicten speelden voornamelijk in het openbare leven af. Zo vond er tussen 1550 en 1580 in Lyon religieuze wrijving plaats tussen de Katholieken en Protestanten van de stad. In de rest van Europa werd het conflict tussen Protestanten en Katholieken een constant kenmerk van de Europese politiek. Een poging tot een internationaal compromis drukte zich uit in de regel cuius regio, eius religo, wat betekende dat de vorst van een gebied besloot wat zijn religie was en dat de inwoners van die regio waren onderworpen aan de religie van hun vorst.

Door de reformatie en de gevolgen die hieruit voortvloeiden was vroegmoderne Christelijk Europa een regio van religieuze conflicten geworden.

20: Europe

Inleiding

In hoofdstuk 20 van Chidester uit “Christianity a global history” staat Europa centaal. Of nog specifieker, Europa aan het eind van de middeleeuwen. Verder behandelt Chidester in dit hoofdstuk de wijze waarop Europese christen aankeken tegen de staten en samenlevingen van omliggende continenten en de religies daar. Hoofdstuk 20 gaat dan ook over religieuze diversiteit binnen en buiten Europa vlak voor en tijdens de reformatie.

Het christelijke Europa

David Chidester begint dit hoofdstuk met het beschrijven van een brief die Paus Pius 11 aan de Turkse Sultan Mohammed 11 verzond na de Turkse verovering van Constantinopel in 1453. Met de val van het Byzantijnse rijk kwamen met uitzondering van de kerk in het Russische rijk en Ethiopië alle oosterse kerken waaronder de Grieks-orthodoxe kerk volledig onder islamitische heerschappij. In zijn brief waarschuwde de Paus de Sultan tegen wat hij omschreef als een verenigd rooms katholiek Europa. De paus benadrukte daarmee meteen ook dat katholieke landen de werkelijke volgelingen van het ware christendom waren in tegenstelling tot de verschillende oosterse kerken. De termen christelijk en Europa waren in de ogen van de Paus verwisselbaar geworden. De Paus kon toen nog niet vermoeden dat de religieuze eenheid in Europa minder dan een eeuw later ernstig bedreigd zou worden door de reformatie.

Buiten Europa

In de tweede alinea beschrijft Chidester een fictief reisverslag uit het midden van de veertiende eeuw. Het reisverslag wordt gepresenteerd als een authentiek verhaal van de Engelse ridder Mandeville. Het reisverslag beschrijft diverse landen en religies buiten het voor de Latijnse christenen bekende Europa. Hoewel fictief was dit werk van grote invloed op het beeld dat de Europeanen hadden van de wereld buiten Europa. Het beschrijft de christelijke pelgrimsplaatsen in het heilige land en is opvallend positief over de Islamitische heersers van het heilige land. De schrijver noemt verschillende overeenkomsten tussen het christelijke geloof en de islam. Verder laat het boek zich ook kritisch uit over de misstanden in de Rooms Katholieke kerk en de hebzucht van de geestelijkheid. Het boek beschrijft ook het mythologische rijk van de Priester Johannes. Het gaat hier om een middeleeuwse legende over een welvarend christelijk rijk buiten Europa waar het christendom nog in zijn oorspronkelijke vorm werd beleden. Daarnaast beschrijft het boek ook de religieuze gebruiken en gewoontes van India waarbij de auteur een onderscheid maakt tussen de Indiase gewoonten om in zijn ogen bizarre beelden met bijvoorbeeld vier hoofden of half mens half dier, te vereren wat volgens de auteur afgoderij is en het vereren van simulacra, waarbij simulacra een Latijns woord is waarmee de auteur doelt op zaken die een beeltenis zijn van dingen uit de natuurlijke wereld. Dit laatste vindt de auteur een gelegitimeerde vorm van verering omdat God immers de schepper is van de natuurlijke wereld.

De auteur laat zich ook nog lovend uit over de religieuze tolerantie in Cathay, het huidige China dat in die tijd bestuurd werd door de mongolen. De auteur van het boek roept op tot het erkennen en respecteren van religieuze diversiteit in de wereld. Tegelijkertijd spreekt de auteur zichzelf tegen omdat hij zich zeer negatief uitlaat over de enige religieuze minderheid in het christelijke Europa. De schrijver maakt zich schuldig aan antisemitisme door de Joden te beschuldigen van een samenzwering die tot doel heeft alle christenen om te brengen.

De Wereldkaart

Op wereldkaarten uit de middeleeuwen was het middeleeuwse wereldbeeld terug te zien met Jeruzalem de heilige stad als middelpunt van de wereld, met de drie bekende continenten, Europa. Azië en Afrika er omheen gegroepeerd. Uiteraard waren met uitzondering van Europa zelf de twee andere continenten voor christelijke Europeanen grotendeels onbekend terrein. Diverse mythologische plekken bevonden zich op deze kaarten zoals het Bijbelse paradijs. Op middeleeuwse kaarten werden de drie zonen van de Bijbelse figuur Noach vaak in verband gebracht met de drie continenten. Europa was aan de nakomelingen van Jafet gegeven, Azië aan de nakomelingen van de Sem, de semitieten en Afrika aan de nakomelingen van Cham. Daarnaast hadden de Europese kaartenmakers ook gehoord dat er op de andere continenten rassen leefden die niet zonder meer terug te leiden waren tot de nakomelingen van Noach. Volgens oude encyclopedieën was er sprake een enorme diversiteit van bizarre mensen waaronder mensen met hondenkoppen, een mensenras van eenogige mensen, mensen zonder monden, een ras met lange oren en een ras dat ondersteboven liep. Onder christelijke theologen ontstond een discussie of deze rassen wel als menselijk gezien konden worden. Het was onduidelijk of het hier ook om afstammelingen van Noach ging en of het hier ging om individuen die een ziel hadden die gered kon worden. De Dominicaanse theoloog Albert de Grote (1200-1280) stelde bijvoorbeeld dat het ras van de pygmeeën niet menselijk kon zijn. Gedurende de 15e eeuw slaagde Europese reizigers in Afrika en Azië er niet in deze legendarische rassen te vinden. Omdat de handelsroutes over land naar Azië door de Turkse verovering van Constantinopel deels waren afgesloten begonnen Europese zeelieden zich meer te richten op de Atlantische kust aan de westkant van Europa. De Portugese ontdekkingsreiziger Vasco da Gama probeerde door om Afrika heen te zeilen een route over zee naar India te vinden. Tot de verbazing van de Portugese ontdekkingsreizigers kwam ze zowel in Afrika als in Azië terecht in gebieden die al eerder in aanraking waren gekomen met het christendom. Aan de kust van Mozambique kwamen ze Ethiopische christenen tegen, en aan de kust van India stuiten ze op een groep christen die banden hadden met de Syrische kerk en de stichting van hun kerk herleiden tot de apostel Thomas. In 1436 autoriseerde de Paus het koninkrijk Portugal om de ongelovigen van de Canarische eilanden te onderwerpen en te bekeren. De eilandbewoners en andere nieuwe volkeren werden in eerste instantie niet als volledig menselijk en gelijkwaardig aan de Europeanen beschouwd, maar als een nieuwe categorie: “de Wilden.”

Religieuze diversiteit

In deze alinea beschrijft Chidester dat er tijdens de middeleeuwen voor het woord religie geen meervoudsvorm was. Daarentegen bestond er voor het woord religie wel een woord dat een tegenovergestelde betekenis had, namelijk bijgeloof. En bijgeloof werd, zoals al in eerder hoofdstuk beschreven, onderverdeel in ketterij, hekserij en afgoderij. In 1590 wordt er voor het eerst in Engeland over religie in de meervoudsvorm geschreven door een protestantse theoloog.

Deze theoloog met de naam Richard Hooker stelde dat er twee religies waren, protestantisme en katholicisme. Deze benadering was tegengesteld aan die van de hervormer Maarten Luther die stelde dat er maar één ware religie was, het Bijbelse geloof van redding door goddelijke genade alleen. In Luthers beleving waren joden, moslims en rooms katholieken uiteindelijk allemaal bezig om met eigen middelen en daden Gods volk te worden. In tegenstelling tot het geloof in genade baseerden deze gelovigen zich volgens Luther op menselijke rede waardoor zij geen deel hadden aan Gods genade. Een andere hervormer Johannes Calvijn, de grondlegger van het calvinisme, had een soortgelijke benadering. Hoewel hij erkende dat alle mensen een religieus besef hadden schaarde hij net als Luther rooms katholieken, joden en moslims onder de heidenen.

Ondertussen werden de bewoners van de recent ontdekte nieuwe wereld door ontdekkingsreizigers zoals Christoffel Columbus en Americo Vespucci gezien als wilden en barbaren die nog geen kennis hadden kunnen nemen van de ware christelijke religie maar ook niet tot afgodendienders gerekend konden worden. Omdat de menselijkheid van deze wilden in twijfel werd getrokken werd aangenomen dat zij niet het vermogen hadden religieus te zijn. De Franse humanist Michel de Montaigne was een van de weinigen die deze racistische ideeën bestreed en stelde dat ieder mens geneigd is datgene barbaars te noemen wat voor zichzelf onbekend is. Een voor die tijd zeer moderne opvatting. De Montaigne ging nog verder door te suggereren dat Europeanen als het om barbaars gedrag ging de meerdere waren van de wilden. De Montaigne beschreef ook de diversiteit en de interne conflicten van het beginnend protestantisme in Zwitserland waar de ene groep gelovigen zich identificeerden met de hervormer Calvijn en andere groepen met Zwingeli. Daarnaast schreef hij ook over de religieuze diversiteit in Italië waar men naast joden en christenen nu ook te maken kreeg met Turkse moslims en Italianen die vrijwillig of gedwongen overgingen tot het islamitische geloof. In de beleving van Montaigne was religieuze diversiteit een positief fenomeen. Montaigne zag al deze religieuze diversiteit als een mogelijkheid tot zelfreflectie. Montaigne kwam tot de conclusie dat monsterlijke rassen niet zozeer gelokaliseerd zijn in exotische plekken buiten Europa, maar in juist in ons zelf. Montaigne doet dus een oproep tot introspectie. Zijn eigen introspectie leidde hem ertoe om zich sceptisch op te stellen ten opzichte van de claims van de diverse christelijke groepen. Montaigne kwam tot de conclusie dat we in werkelijkheid niets met zekerheid kunnen weten over God. Hoewel we allerlei termen gebruiken om God of attributen van God te omschrijven zijn deze volgens Montaigne gekleurd door onze eigen imperfectie. Tot slot vond Montaigne het niet nodig van religie te veranderen. Omdat hij de diverse religieuze claims allemaal in twijfel trok was het volgens hem niet zinvol om aanhanger van een andere religie te worden. Het was simpeler om gewoon binnen de religieuze traditie van je voorouders te blijven.

Chidester besluit deze laatste alinea met de beschrijving van een Italiaanse tijdgenoot van Montaigne met de naam Domenico Scandella. Domenico Scandella was beter bekend onder de naam Menocchio en was een molenaar, maar ook bedreven in timmerwerk, metselwerk en daarnaast kon hij ook lezen en schrijven. Hij was geen geestelijke, maar iemand van de burgerij die politiek en sociaal betrokken was in zijn woonplaats en een brede interesse had. Menocchio werd tot tweemaal toe beschuldigd van ketterij door de inquisitie, de laatste keer met een dodelijke afloop. Beïnvloed door het eerder genoemde reisverslag van de Mandeville was Menocchio tot de conclusie gekomen dat de diverse religies wisselwaar verschillende wegen tot verlossing boden, maar dat al deze wegen gelijkwaardig waren. Toch besloot hijzelf christen te blijven omdat zijn voorouders dat ook geweest waren, maar wel met de wetenschap dat wanneer hij uit Turkse ouders geboren hij een moslim was geweest en dat hij dan net zo goed een kind van God was geweest.

Daarnaast ontkende Menocchio de maagdelijke geboorte, het voortbestaan van de ziel na de dood en de goddelijkheid van Jezus, die hij zag als een van de vele profeten. Menocchio werd ter dood gebracht in 1599. Net als de theoloog Montaigne had hij gesuggereerd dat het mogelijk was een christen te zijn volgens de traditie van je voorouders en tegelijkertijd te erkennen dat er meerdere religieuze tradities waren die een gelijkwaardige weg naar verlossing wezen. Deze opvatting was voor de maatstaven van Menocchio’s tijd te tolerant en leidde uiteindelijk tot zijn executie.

21: New world

Voor de Katholieke Vorsten van Spanje was 1492 een belangrijk jaar. Door machten gebundeld te hebben middels huwelijken lukt het hun om in januari 1492 de laatste overgebleven Moslims in Granada te verslaan en Spanje onder Christelijke heerschappij te brengen. In maart van datzelfde jaar werd er een ‘Edict of Expulsion’ (Bevelschrift van Verdrijving) uitgevoerd, wat de Joden en Moslims verplichtte om hun territorium te verlaten, met dit beleid slaagden de Katholieke Vorsten erin om Spanje een zuiver Christelijke domein te maken.

Tevens wordt datzelfde jaar ook gemarkeerd als een jaar van ontdekkingen van nieuwe werelden door de uit Amerika afkomstige ontdekkingsreiziger, Christopher Columbus (1451-1506). Columbus beweerde dat God hem gekozen had als boodschapper van ‘de Nieuwe Hemel en Nieuwe Aarde’ zoals staat beschreven in de openbaringen van Johannes. Acht jaar later schreef hij: ‘En HIJ wees mij de weg, waar het te vinden.’ Columbus zag zijn reizen als cruciale gebeurtenissen die ‘het einde der tijden’ zou ontvouwen. Zijn naam vertaald vanuit het Latijn betekent ook drager/kruier van Christus, dus met deze speciale status als dienaar en boodschapper van Christus begon hij met het propageren van de boodschap van Christus binnen deze nieuwe ontdekte landen. Met het verkrijgen van rijkdommen van eveneens dezelfde landen, financierde Columbus zijn kruistochten in de hoop om Jeruzalem van de Moslims terug te winnen. Hij was hier zo van overtuigd dat hij dacht dat hij de deur van ‘openbaring’ had geopend.

Volgens Chidester kunnen wij hier twee religieuze begrippen uithalen: ‘bekering’ (het bekeren van de mensen van die nieuwe landen) en ‘kruistocht’, wat ons meer inzicht geeft om zijn missie te begrijpen. Eveneens speelt het idee van ‘het einde van de wereld’ een prominente rol in het veroveren van zoveel mogelijk land en verspreiden van de boodschap van Christus, met de passage van Matt. 24:14 in z’n achterhoofd. In zijn dagboek kunnen wij de procedure volgen waaraan hij zich vastklampte om het Christendom te verkondigen. 1st : zijn verkondiging van het Christendom ging gepaard met het plaatsen van kruisen (ritueel). 2de : Columbus identificeerde de kern van de inhoud van Christelijke leer als rituele formules die ontworpen zijn voor repetitie. Zoals de Pater Noster , Ave Maria en het kruisteken. 3de : sinds deze externe tekenen niet als concluderende bewijzen geacht werden, lag de nadruk op de vertaling van de Evangeliën.

Spaanse Veroveringen

Tijdens het tijdperk van de uitbreiding van Spaanse veroveringen in het Amerikaanse continent tussen 1512-1573, werden de veroveraars geïnstrueerd om zich als boodschappers van het Christendom voor te doen. Een formele speech werd bedacht door Katholieke theologen die bedoeld was om voor te lezen tijdens een bijeenkomst van inheemse mensen, het heette the Requirement, het bepaalde de richtlijnen en voorwaarden van de Christelijke boodschap in de Nieuwe Wereld. The Requirement was opgebouwd vanuit een bepaald stramien waarbij de veroveraar zijn autoriteit vast stelde vanuit Christelijke inzichten. In plaats van zichzelf voor te stellen als de boodschapper van de terugkomst van Jezus, welke het einde v/d wereld zou signaleren, verklaarde de veroveraar zichzelf als de boodschapper en dienaar van de God die verantwoordelijk was voor het scheppen van de hemel en aarde. Opmerkelijk genoeg melde de The Requirement helemaal niets over Jezus Christus, maar claimde de veroveraar wél zijn autoriteit als Christelijke. The Requirement nodigde vervolgens de inheemse bevolking uit om zich te bekeren tot het Christendom. Als de desbetreffende bevolking zich bekeerde tot het Christendom en zich overgaf aan de Christelijke vorsten van Spanje, dan zouden ze in ruil daarvoor vrijheid en bescherming van de overheersende machten genieten. Allerlaatste bestond de The Requirement uit een bedreiging naar de inheemse bevolking, dat als zij zich niet zouden bekeren, zij verwoest zouden worden met de hulp van God. De veroveraars oorlogen zouden verklaren, vrouwen en kinderen slaven zouden worden, oftewel complete vernietiging.

Met Christelijke rechtvaardigingen als deze zijn Spaanse veroveraars erin geslaagd om de Azteken, Inca, Maya en andere volkeren in het Amerikaanse continent te vernietigen en de inheemse mensen te onderwerpen aan de Spaanse heerschappij. De Spaanse Christenen worstelden ook met het vertalen van intercultureel contact in religieuze termen. In aanvulling op de kruis van Christus, deden de Spanjaarden beroep op de steun van twee goddelijke patronen, namelijk: Maagd Maria en St. James, bekend als Santiago (de Doder van Moren). De Spaanse Christenen waaronder ook Herman Cortes, een Spaanse veroveraar, maakte vergelijkingen (met die volkeren; de Azteken) die herkenbaar waren in zijn eigen religieuze leven bv: tempels, hoge altaren, standbeelden, offers, en zelfs symbolen zoals ‘kruisen’. Maar de Spaanse Christenen concludeerden dat de religieuze rituelen van de Azteken een vervorming was van Christelijke rituelen en i.p.v. God te aanbidden, waren de Christelijke Spanjaarden van mening, dat de Azteken de Duivel aanbaden.

In Europa werd nauwelijks getwijfeld aan de legitimiteit v/d Spaanse veroveringen in het Amerikaanse continent. Toch in de debatten die in Valladolid (Spanje) werden gehouden in 1550, werd de Christelijke wettiging, over het onderwerpen v/d inheemse mensen in het Amerikaanse continent, aangevochten door Bartolome de las Casas (1484-1566). Hij argumenteerde dat de bewoners van het Amerikaanse continent menselijke wezens waren en derhalve dus ook op menselijke wijze behandeld moesten worden. Alhoewel zijn tegenstander Juan Gines de Sepulveda, daar heel anders over dacht. Hij was van mening dat de inheemse bevolking van Amerika niet volwaardig mens waren. Zij waren zoals de Griekse filosoof Aristoteles zei ‘geboren slaven’ die gedwongen moesten worden om zich te onderwerpen aan het gezag van de superieure mens. Voorzeker hebben vele inheemse gemeenschappen in Nieuw Spanje de Christelijke religie aangenomen door aanvaarding van de doop en participatie in de parochiesystemen van de kerken die tegen het jaar 1540 over heel Meso-Amerika verspreid waren. Toch zijn er veel van de vroegere sociale gezindheden en religieuze ritmes bewaard gebleven. Christendom in het Amerikaanse continent ontwikkelde zich door lokale initiatieven als een inheemse Christendom.

Het Pratende Boek

Net zoals de Azteken, werden de Inca’s die over de Andes regio (Zuid-Amerika) regeerden veroverd en gekoloniseerd door Spanje. Beginnend in 1532 met de invasie die geleid werd door Francisco Pizarro.

Onder de indianen die zich bekeerden tot het Christendom, probeerden vele nog een betekenis te geven aan de ramp die de Andes mensen was getroffen, namelijk de kolonisatie. Ongeveer vijftig jaar na de val v/d Inca imperium, was er een afstammeling vanuit een nobele Andes familie, Guaman Poma die begon te werken aan een geïllustreerde boek, welke een monumentaal geschiedenis v/d Andes wereld presenteerde. Hij schreef in het Spaans en ondersteunde zijn boek met schitterende tekeningen welke de eeuwenoude geschiedenis van Peru beschreef en de toen huidige samenleving. Hij noemde het “Het Pratende Boek”. Dat boek was compleet in 1613 onder de titel “Nieuwe Geschiedenis en Goed Bestuur”. Het boek was gewijd en geadresseerd aan Koning Philip de Tweede van Spanje (regeerde tussen 1598-1621). Het samensmelten van Christelijke en inheemse tradities, “het Pratende Boek” van Guaman Poma presenteerde een treffend religieuze onderzoek van koloniale situaties in Peru.

De Inca’s waren zeer kritisch op zowel koloniaal bestuur, Inca vorstenhuizen die de verovering makkelijk hadden gemaakt, als op de lokale Spaanse priesters. Volgens Guaman Poma hadden de verovering en kolonisatie een wereld geproduceerd die omgekeerd was. Hierbij kwamen vragen naar boven als wat veroorzaakte deze situatie? Hoe is de wereld omgekeerd terecht gekomen? Guaman Poma suggereerde dat dat het resultaat was van menselijke zondigheid. Maar volgens de Katholieke missionarissen was de verovering van Peru een daad van goddelijke gerechtigheid die de inheemse straften vanwege afgoderij. Het “Pratende Boek” deed beroep op Koning Philip de Tweede om het land terug te geven aan de rechtmatige eigenaars, met behoud van het Christendom.

Soldaten v/d Maagd

Lokale verering v/d heilige Maagd Maria vond onder andere plaats in Chiapas, ze werden geleid door een lokale kluizenaar met een lichtgevende afbeelding v/d Maagd. Ze werden bestrijd door de bisschop en de parochiepriester , die de kluizenaar veroordeelden, als door de duivel bezeten; hij stierf uiteindelijk in ballingschap. Een ander vergelijkbaar verhaal was dat van Dominica Lopez die een verschijning v/d Maagd zag, ook hier, na grote aanhang te hebben verworven, werd zij gevangen genomen en ter dood veroordeeld. Er zijn tal van voorbeelden uit de geschiedenis van de kerstening (ook wel christianisatie genoemd ) vermeld door Chidester, zoals die van de Maya’s Yucatan, Chiapas,Guatemala etc. (voornamelijk) uit de 18de eeuw. Net zoals bij de Inca’s is niet het Christendom op zich de vraag, maar het Spaanse “beheer” daarvan.

Er was één beweging die een duidelijke uitdaging provoceerde tegen zowel de Spaanse burgerlijke en kerkelijke overheid. De Maagd beweging van Cancuc, welke begon in 1712 tijdens de rechtszaak van Dominica Lopez en haar geassocieerden, ze waren gemobiliseerd voor militaire oppositie tegen de Spaanse koloniale machtsverheffing. De volgelingen werden de “Soldaten v/d Maagd” genoemd. Deze beweging begon ook met een lokale verschijning die afgewezen werd door de hiërarchie. Onder de leiderschap van Sebastian Gomez hernoemde de beweging hun kleine stad als ‘Ciudad Real’. Zij identificeerden Cancuc als de echte Koninklijke Stad van de Maagd terwijl zij de Spaanse administratieve hoofdstad als ‘Jeruzalem’ hernoemden, suggererend dat de stad gevangen gehouden werd door ongelovigen (de Spanjaarden) en dat het daarom bevrijd en heroverd moest worden door een nieuwe kruistocht die geleid werd door de indiaanse “Soldaten v/d Maagd”.

Tijdens het jaar 1712 riepen de leiders van de beweging alle indianen op om mee te participeren in deze kruistocht. Na enige succes op het slagveld, werden de “Soldaten v/d Maagd” verslagen toen de Spaanse troepen door hun defensielijnen trokken in Cancuc in november 1712. Overal in Midden- en Zuid-Amerika vond het Christendom haar intrede, maar werd populair in een sterk lokale vorm, waar Maria en Santiago de gedaante kregen van lokale beschermgoden.

22: Holy Russia

Inleiding

Tot 1492 ging men er in de Grieks-orthodoxe kerk van uit dat de wereld in dat jaar zou vergaan. Dit baseerde men op het feit dat de wereld volgens de byzantijnse kalender in dat jaar zevenduizend jaar oud zou zijn. Deze apocalyptische verwachting werd versterkt door het gegeven dat in 1453 Constantinopel in handen van de Turken viel. De kritiek hier op was, dat men dit te danken had aan het feit dat Constantinopel, teneinde de Turken juist af te weren, een verbond had gesloten met de rooms-katholieke kerk om zo militaire steun te verkrijgen. Ten gevolge van de inname van Constantinopel verhuisde het kerkelijk centrum gaandeweg naar Moskou, via Kiev, waar een nauwe relatie tussen kerk en staat tot stand komt, omdat de monarch Vasilli zich opwerpt als verdediger van de kerk. Zijn opvolger, “Tsaar” Ivan III, trouwt met een Griekse vrouw, en dit rechtvaardigt de Russische opvolging weer sterker. Hierin ligt het ontstaan van de Russisch-orthodoxe kerk. Moskou is eigenlijk het nieuwe Constantinopel, of het ‘derde Rome’, met Ivan III als de nieuwe Constantijn. De wereld vergaat uiteraard niet in 1492, waardoor de nieuwe bisschop van Moskou zegt dat, hoewel de wereld zál vergaan, wij niet kunnen berekenen wanneer dit zal gebeuren.

I. Oudritualisten

Moskou was niet het officiële centrum van de Russisch-orthodoxe kerk, maar effectief fungeerde het wel als zodanig. De tsaar sponsort binnen de Russisch-orthodoxe kerk bepaalde liturgische hervormingen. Deze hervormingen houden in dat de kerk zich aanpast hoe het er aan toe ging in de Grieks-orthodoxe kerk zoals deze op dat moment bestond, waar wat verschillen zitten in de liturgie en de manier waarop de gelovigen een kruisje slaan bijvoorbeeld. Deze hervorming is geïnitieerd door aartsbisschop Nikon, maar zoals te verwachten was kwam dit hem te staan op flinke tegenstand. Sommige priesters en gelovigen beweerden namelijk dat de methode zoals de Russisch-orthodoxen toepasten, nu juist de oorspronkelijkste was. De Grieken waren juist degenen die veranderd waren. Het gevolg was dat de zogenaamde ‘starovery’, of oudritualisten, vervolgd werden door zowel staat als kerk, soms met de dood tot gevolg. De oudritualisten waren van mening dat de tsaar de antichrist was, en hierdoor zagen ze zich genoodzaakt om, teneinde te voorkomen in de handen van deze antichrist te vallen, soms over te gaan tot collectieve zelfmoord waardoor ze meenden tenminste behouden te zijn door het martelaarschap. Hieruit blijkt dat het een zaak van gewicht was voor deze mensen. Onder de opvolger van Ivan III, Peter de Grote, kwam de vervolging van de oudritualisten tot een climax. Peter de Grote ging extra belasting heffen voor oudritualisten, bovendien besloot hij de kerk te laten werken als een soort verklikker voor de staat, namelijk door priesters te sommeren het bijvoorbeeld te vertellen als iemand verdachte dingen zei in de biecht. Deze ontwikkeling zorgde wederom voor weerstand onder de oudritualisten, waardoor Peter de Grote besloot oudritualistische sympathieën gelijk te stellen aan een misdaad tegen de staat.

II. Dwang en onderwijs

Rusland veroverde gebieden, en deze gebieden moesten uiteraard gekerstend worden. Dit was bijvoorbeeld het geval tijdens de verovering van Kazan in 1708, waarbij Rusland geconfronteerd werd met diens islamitische en heidense inwoners. Rusland heeft diverse methoden toegepast om enerzijds de oude geloven uit te bannen, en anderzijds deze mensen te bekeren tot het christendom, maar dit had over het algemeen weinig resultaat. Hooguit sommige edelen bekeerden zich, maar dit deden ze doorgaans om politieke of economische redenen. Ze kregen dan namelijk ook automatisch een Russische adellijke titel. Niet goedschiks, dan kwaadschiks, en Rusland koos er voor een koers te varen van dwang en onderdrukking: andere religies werden beperkt, onder andere door het vernielen van moskees. Ook mochten deze andere religies hun geloof niet verspreiden, hier op stonden zware straffen. Rusland was met name anti-Islam: soms was de reden mensen te bekeren niet, dat ze dan vervolgens dus christen, maar dat ze dan indirect ook geen moslim meer zouden kunnen worden. Na verloop van tijd veranderde het beleid in een situatie waarin meer de nadruk lag op onderricht, maar ook dit haalde weinig uit, waardoor Rusland gaandeweg weer overging op de harde aanpak. In 1720 werd het ‘Bureau voor bekeringszaken’(?) opgericht, dat vooral was gericht op moslims. Tegen de verwoesting van moskeeën werd natuurlijk geprotesteerd, al beweerde men dat er juist veel bekeerlingen waren. De bekeerlingen die er waren, hadden hier vaak minder vrome redenen voor. Zo gebeurde het dat mensen zich meer dan één keer bekeerden, om zo een financiële beloning op te strijken. In 1764 sloot het Bureau zijn deuren. In 1762 was Catharina II aan de macht gekomen, die een heel andere kijk op godsdienst had. Zij was een verlichte geest, en onder haar bewind ontstond er godsdienstvrijheid in Rusland; zij vond al die diversiteit juist goed en interessant. Prins Mikhail Sjerbatov merkte later op dat de bekeringspogingen niet alleen niet-christenen hebben aangetast, maar ook de integriteit van het christendom zelf. Het kwam zo tot een uitgehold christendom, waarin het naleven van regels en het slaan van een kruisje belangrijker werden dan een levend geloof. Men ging na deze periode kijken naar missionaire mogelijkheden elders, bijvoorbeeld in Amerika.

III. Russisch Amerika

Peter de Grote zei op zijn sterfbed dat de Russen zich moesten vestigen in Alaska, en zo geschiedde. Niet zozeer uit zuiver missionaire, maar eerder uit economische en wetenschappelijke overwegingen, dus om de handel te bevorderen en het land beter te bestuderen. Maar de pioniers namen natuurlijk wel hun geloof mee, dus passief was er sprake van introductie van het christendom onder de plaatselijke bevolking.

De priester Veniaminov was de eerste die actief missie ging bedrijven in Alaska, in 1826. Hij was geboren als Ivan Popov in Irkutsk, en behoorde tot de zogenaamde witte priesters, dat zijn priesters die mogen trouwen. Witte priesters konden, in tegenstelling tot de zwarte priester die celibatair waren, slechts tot een bepaald niveau carrière maken. Hij vestigde zich met zijn familie op het eiland Unalaska, een onderdeel van de Aleuten (een eilandengroep), en sticht daar een kerk, school en weeshuis, waarop de helft van de bevolking christen wordt. Veniaminov vindt de prediking belangrijk en legt zich er daarom op toe de taal (het Eskimo-Aleut en meer specifiek het dialect Fox-Aleut) te leren. Hij vertaalt gebeden, de Catechismus en het evangelie van Matteüs in de lokale taal. Zijn uiteindelijke doel was deze mensen via kennis tot oprecht geloof en gebed te brengen, in plaats van ze lege rituelen aan te leren zoals in het verleden in Kazan bijvoorbeeld was gebeurd. Het is interessant dat door de Russische invloeden die ontstonden door de missie, het Eskimo-Aleut een dode taal dreigde te worden, die steeds minder gebruikt werd. De priester zag er daarom weinig heil in ook de grammatica van de taal minutieus vast te leggen, omdat dat alleen maar interessant zou zijn voor westerse taalwetenschappers. Een vooruitziende blik.

Er is sprake geweest van een doorwerking van het oorspronkelijke, plaatselijke natuurgeloof van de Aleut-indianen in het christendom. Van oorsprong kende men daar sjamanen, die in contact stonden met het hogere en zo de toekomst konden voorspellen, konden genezen en wonderen verrichten. Veniaminov legde de interessante geschiedenis vast van de sjamaan Smirrenikov, die bekeerd was tot het christendom en zei regelmatig contact te hebben met twee geesten die afkomstig zouden zijn van de christelijke God. Hij wist hierdoor bijvoorbeeld dingen uit de Bijbel die hij redelijkerwijs niet kón weten. Veniaminov was geïntrigeerd door deze man en zocht contact, hoewel hij aanvankelijk sceptisch was. De geesten zouden tenslotte ook demonen kunnen zijn, maar later raakte hij overtuigd van de oprechtheid van zijn geloof. Hij adviseerde Smirrenikov wel, zijn bevindingen te toetsen aan de prediking, en mensen altijd te wijzen op het feit dat het niet zijn verdienste is, maar die van God.

In 1834 vertrok Veniaminov naar Sitka, elders in Alaska. Ook daar deed hij zijn best te evangeliseren door middel van de lokale taal, het Tlingit, maar zonder veel resultaat. Overigens zou het Tlingit eenzelfde lot ondergaan als het Eskimo-Aleut.

In 1836 vertrok hij naar Californië, waar hij een tijd contact had met rooms-katholieke Franciscanen uit Spanje. Uniek voor die tijd, waarin er weinig uitwisseling was tussen beide kerken. Misschien geïnspireerd door de succesvolle rooms-katholieke missie in Californië, keerde hij terug naar Sint Petersburg om de tsaar om financiële steun te vragen voor een hernieuwde poging tot evangelisatie onder de eskimo’s. Maar ondertussen overleed zijn vrouw, en werd Veniaminov een zwarte priester, waardoor ook de hogere posities binnen de clerus voor hem toegankelijk werden. Prompt werd hij gewijd tot bisschop van enige gebieden in Alaska, waardoor hij als bisschop Innocentus terugkeerde in Sitka. In 1851 werd hij aartsbisschop van Yakutsk, en in 1867 metropoliet van Moskou. In deze tijd werd Alaska verkocht aan de Verenigde Staten, maar hier zat Innocentus niet mee. Hij wees er op dat de Russisch-orthodoxe kerk en haar clerus, teneinde te overleven in het steeds Engelser wordende Noord-Amerika, zich de Engelse taal machtig moesten maken op de seminaries, en ook de Mis in het Engels moesten kunnen vieren.

23: American Zion

Koningin Elizabeth gaf in 1578 het bevel om bezit te nemen van het heidense Amerika. Het christendom was volgens haar gerechtigd om het land in bezit te nemen. De Engelse protestanten, waaronder dominee John Cotton, baseerden zich op de Bijbel en de wetten van de natuur voor hun claim op het land. Cotton zei, dat diegene die een braak liggend land cultiveert er recht op heeft. Hij baseerde zich op Gen. 1:28: “Weest vruchtbaar en wordt talrijk; vervult de aarde en onderwerpt haar,”. De kolonisten bouwden huizen en legden tuinen aan, wat volgens Chidester rituelen waren om de christelijke claim op het land te benadrukken. John Cotton wees er op dat de kolonisten vriendelijk met de inheemsen moesten omgaan en hen deelgenoot moesten maken van het Christelijk geloof. Hoewel er werd opgeroepen om de indianen het Christelijk geloof te brengen, gebeurde dit niet veel. John Elliot (1604-1690) was hierop een uitzondering. Hij richtte gebedssteden in waar indianen het Christelijk geloof verkondigd werd. Tegelijkertijd werden hen ook de protestantse principes van het bouwen van vaste huizen, het cultiveren van land en het dragen van Engelse kleren geleerd. Hierdoor zouden de indianen volgens Elliot verlost worden van bijgeloof en zouden ze onder de tirannie van de traditionele chefs uit kunnen komen. Deze ‘gebedssteden’ waren geen lang leven beschoren, omdat ze werden vernietigd in de King Philips War, waarin Christen Indianen zich verenigden met andere indianengroepen tegen de Puriteinen. Na deze oorlog was er onder de Puriteinen weinig animo om de indianen te bekeren. De Puriteinen kwamen voort uit de Church of Engeland en wilden de kerk reinigen van de ketterse geestelijkheid, ongewilde ceremonies en van de kerkelijke hiërarchie. De Puriteinen introduceerden een gemeenschappelijk kerkmodel, waar het lidmaatschap bestond uit individuen die hun persoonlijke beleving van genade uitten en waarin de leiders gekozen werden uit het midden van de congregatie. Hierdoor kwam men in conflict met de Church of England en onder Stuarts (1603-1649) vertrokken verschillende groepen naar Nederland of Amerika. Men ervoer dit als de bevrijding uit het Egypte van Farao. Edward Johnson zei in 1654: “De puriteinen zijn ontsnapt aan de gevangenschap in de oude wereld om het meest glorieuze bouwwerk van de berg Sion te herbouwen in de wildernis, wetende dat God hier een nieuwe hemel en een nieuwe aarde zal maken.”

City upon a hill

De Puriteinen die vanuit Engeland naar Amerika trokken zagen zichzelf als een verbondsgemeenschap, een uitverkoren volk. Zij stichtten in New England de Massachusetts Bay Colony, met als eerste gouverneur John Withrop (1588-1649). De relatie met God uitte zich in Goddelijke zegen als de gemeenschap het goed deed en Goddelijke straf als men tegen God inging. Men ging er vanuit dat de gemeenschap door de buitenwereld in de gaten werd gehouden, een “City upon a hill”, die altijd zichtbaar was en als voorbeeld diende voor andere nederzettingen. Om deelgenoot te zijn van de verbondsgemeenschap moest men:

1. Een persoonlijke bekeringservaring hebben gehad. Een innerlijke ervaring van de transformerende kracht van Gods genade. Zij bevestigden het Calvinistische geloof in de predestinatieleer. Door de erfzonde verdiende iedereen het om te worden veroordeeld, maar God verkoos een paar mensen om de onverdiende gave van genade te ontvangen. Niemand kon zeker weten dat hij uitverkoren was. Om lid te worden moest de persoon voor de hele gemeenschap een getuigenis afleggen van zijn of haar ervaring met de Goddelijke genade. Als dit legitiem werd geacht werd de persoon tot de gemeenschap toegelaten en mocht men deelnemen aan het avondmaal.

2. Publieke toewijding aan een roeping in de vorm van gedisciplineerd en productief werk. Puriteinen werden geacht hard te werken in de wereld. Werken is Bidden, werd er gezegd. Puriteinen werden opgeroepen om een puur, gedisciplineerd en productief leven te leiden. Werk werd een test van geloof. Het geloof werd uitgedrukt in een roeping welke dienstbaar was aan anderen. John Winthrop zei: “In alle tijden is het zo geweest dat sommigen rijk moeten zijn en anderen arm zijn. Dit is zo door God ingesteld”. De armen leren hierdoor de deugden van geloof, geduld en gehoorzaamheid en de rijken leren zo de deugden van gematigdheid en liefdadigheid. Als al deze deugden werden nageleefd volgens Winthrop, zou de gemeenschap in harmonie zijn, omdat iedereen afhankelijk zou zijn van elkaar. Theocratie was volgens John Cotton de beste regeringsmethode.

Hier tegenover stonden de diverse rituelen van uitsluiting, zoals publieke vernedering, opsluiting, verbanning en executie, die de spirituele puurheid van de gemeenschap moesten waarborgen. Alle andere groeperingen, zoals de Quakers, moesten zover mogelijk bij de Colony vandaan gehouden worden. Ook vanuit de eigen geledingen werden mensen uitgesloten. Twee voorbeelden hiervan zijn de verbanningen van Roger Williams (1603-83) en Anne Hutchinson (1591-1643). Zij werden door Winthrop verbannen omdat zij de gemeenschap niet puur genoeg vonden. Volgens Williams had de Puriteinse theocratie God, Christus en de Geest uit de hemel getrokken en onderworpen aan de zondige natuur van de mens. Ook kon het nieuwe Israel, Jeruzalem en Sion niet door mensen worden gerealiseerd, omdat het geestelijke entiteiten zijn. Volgens Hutchinson woonde de Heilige Geest in een gerechtvaardigd mens. Dit principe paste zij toe op de leiders van de Puriteinen en volgens haar waren er maar twee mensen die deel uitmaakten van het verbond van de genade dat naar verlossing leidde. Alle anderen waren verdoemd, omdat ze meer op goede werken vertrouwden in plaats van op de Heilige Geest.

De Quakers werden opgericht onder de naam Gemeenschap van Vrienden door Georg Fox in 1652. Hij was een schoenmaker, die God niet kon vinden in de bestaande kerken. Hij kreeg religieuze ervaringen, die hem er van overtuigden dat iedereen toegang tot God kon krijgen door de Heilige Geest. Hij verkondigde dit, maar werd in Engeland voor gek verklaard en gevangen gezet. Fox zei, dat iedereen die het innerlijke licht ontdekte de inwonende kracht van Christus zou vinden. Volgens de Puriteinen was dit ketterij en zij namen anti-Quaker wetten aan. Hierin werd het lidmaatschap van de Quakers als een misdaad gezien, omdat ze zowel de kerkelijke als de wereldlijke autoriteiten niet respecteerden. Uiteindelijk trokken de Quakers weg uit New England en vestigden ze zich in Pennsylvania onder leiding van William Penn.

De Puriteinen waren constant bezig om de reinheid van de gemeenschap te waarborgen. Rond 1650 werd de tweede generatie puriteinen steeds groter. Deze waren wel gedoopt maar hadden geen innerlijke ervaring van bekering gehad die nodig was voor het lidmaatschap van de kerk. In een compromis voorstel, bekend onder de naam “half-way Covenant” mochten kinderen van leden gedeeltelijk lid worden van de kerk. Dit compromis leidde, volgens Chidester, tot de ondergang van het puriteinse project in Amerika, omdat er een onderscheid ontstond tussen bekeerden en niet bekeerden binnen de gemeenschap.

Slaaf en vrije

Tegenover de puriteinse theocratie stonden de christelijke bewegingen die voortkwamen uit de Amerikaanse onafhankelijkheid. Mensen als Thomas Jefferson, John Adams e.a. waren voorstander van een rationeel christendom. John Adams zei: “God is een Wezen waren we niets van weten, in wie alle energie, kracht, activiteit, wijsheid en goedheid woont. De onkenbare God had het universum geordend volgens de natuurwetten die konden worden onderscheiden door de rede.” Thomas Jefferson kwam met een Nieuw Testament waarin hij alleen de woorden van Jezus had opgenomen waarvoor hij een rationele verklaring kon vinden. De rationalisten moesten niets hebben van goddelijke openbaring. Amerikaanse rationalisten zagen een belangrijke rol voor religie in het veiligstellen van de openbare orde. Thomas Jefferson dacht dat het rationele christendom de dominante religie in de nieuwe politieke orde zou worden. Niets was echter minder waar: Methodisten en Baptisten die de nadruk legden op de ervaring in plaats van op de rede groeiden door de zogenaamde “Great Awakenings”. In de veertiger jaren van de 18de eeuw waren er religieuze opwekkingen, die persoonlijke bekering centraal stelden. De grondlegger van de Methodisten, John Wesley (1703-1791), legde sterk de nadruk op het persoonlijke. Zijn meest bekende uitspraak is: “the heart strangly warmed”, om aan te geven dat het om een persoonlijke ervaring ging. Na de Amerikaanse onafhankelijk werd de religie van het hart belangrijker dan het rationele christendom van Thomas Jefferson. Overal in het land werden opwekkingsbijeenkomsten georganiseerd, waarin iedereen deze persoonlijke bekering kon ervaren. Deze opwekkingsbijeenkomsten zorgden voor een ommezwaai in de christelijke doctrine. De calvinistische predestinatieleer werd afgewezen en maakte plaats voor vergeving op basis van een persoonlijke beslissing.

Afro-Amerikanen voelden zich sterk aangetrokken tot deze kerken. In het midden van de slavernij vonden ze daar spirituele vrijheid. De relatie tussen slaven en christendom was ambivalent. De calvinistische synode van Dordrecht had gezegd dat christelijke slaven dezelfde vrijheidsrechten hadden als andere christenen. Dit werd door de Amerikaanse slaven bezitters anders gezien. Ieder mens moest dragen waartoe hij was geroepen. D.m.v. wetten mochten christelijke slaven wel deelnemen aan kerkdiensten maar kregen ze geen burgerlijke vrijheid. Door slaven betere christenen te maken, zouden ze ook betere slaven zijn, zo was de gedachte van bijvoorbeeld Charles Colcock Jones. Deze gaf het boek, “Catechism for Colored Persons”, uit. Hoewel het zeldzaam was, kwamen sommige slaven gewelddadig in opstand tegen hun eigenaren op basis van de Bijbel, waarbij vele doden vielen. De bevrijding uit de slavernij in Egypte maakte vaak deel uit van de preken, liederen en aanbidding in het Afro-Amerikaanse christendom. Jezus was de rechtvaardige, die zwijgzaam lijdde onder de onrechtvaardigheid. Maar hij was ook Koning, die in aan het eind der tijden de bevrijder uit de slavernij zou zijn. Het Afro-Amerikaanse christendom nam elementen van de oorspronkelijke Afrikaanse religie over, zoals zingen, dansen, bezetenheid en magie. Hierdoor kreeg het een speciaal karakter met een eigen vocabulaire. De eerste zwarte denominatie, “The African Methodist Episcopal Church”, werd opgericht in 1816, gevolgd door de African Methodist Epicopal Zion Church in 1824. Deze denominaties groeiden sterk in het noorden en zonden zendelingen naar het zuiden waar ze streden om de gunsten van de slaven met de Methodisten en Baptisten.

Heiligen van de laatste dagen

De evangelische opwekkingen aan het begin van de 19de eeuw zorgden voor vernieuwd christelijk enthousiasme en gaven de aanstoot tot sociale hervormingen. De Methodisten en Baptisten waar zeer actief op deze gebieden. Deze gebeurtenissen markeerden ook het begin van utopische gemeenschappen zoals de “United Society of Believers in Christ’s Second Appearing”, (The Shakers), die verschillende communes in het hele land stichtten. Zij zochten naar het oorspronkelijke christendom en verwachtten de directe terugkomst van Christus. Zij waren niet de enigen die terug wilden naar het oorspronkelijke christendom. Verschillende hervormers trachten hetzelfde te doen. Zij noemden zichzelf, Christenen of Discipelen van Christus om zich te onderscheiden van de verschillende denominaties. Onderleiding van Barton Stone en Alexander Campbell ontwikkelden ze zich tot een zelfstandige denominatie, de discipelen van Christus. Verschillende berekeningen werden gehanteerd om Christus komst te voorspellen. Een van hen was de baptisten dominee Miller die berekende dat Christus terug zou komen in 1843. Hij kreeg bij de nadering van 1843 een steeds grotere aanhang. Deze beweging werd de Millerites genoemd. Nadat de tweede voorspelling voor 1844 ook niet was uitgekomen verdween de beweging. Maar het principe van de Tweede Komst bleef een belangrijk deel van het Amerikaanse christendom. De meest succesvolle beweging die hier uit voortkwam was de Kerk van de heiligen van de laatste dagen ofwel de Mormonen.

De Mormonen belichaamden de terugkeer naar het originele christendom en het besef van de snelle terugkeer van Christus (de laatste dagen). Joseph Smith jr. (1905-1844) presenteerde zichzelf als een Amerikaanse profeet. Op 15 jarige leeftijd had hij een religieuze ervaring waarin Christus hem vertelde dat alle andere kerken het bij het verkeerde eind hadden. In het daarop volgende decennium vond hij de waarheid over het christendom terug door de ontdekking en vertaling van oude geschriften, geschreven op gouden platen, het boek van Mormon (gepubliceerd in 1830). Het was een toevoeging op de Bijbel, waarin de heilige historie van Amerika werd verteld. Hierin wordt verteld dat een groep Israëlieten in 600 BCE door God naar Amerika gestuurd werden, de familie van Lehi. Deze familie splitste zich in tweeën, de Lamanieten en de Nefrieten (volgens sommige bronnen waren er nog twee afsplitsingen). De Lamanieten werden vervloekt voor hun rebellie en kregen een donkere huid. De Nefrieten werden uiteindelijk uitgeroeid door de Lamanieten in 400 CE. De Lamanieten werden als de voorvaders van de indianen gezien. De heilige geschiedenis van Israël werd ononderbroken voortgezet met de heilige geschiedenis van Amerika. Jezus zou vlak na zijn opstanding in Judea zijn verschenen in Amerika. Sprekend tegen de Nefrieten stichtte hij de kerk in Amerika die 200 jaar zou bestaan en beloofde hij terug te komen om het duizend jarig rijk in Amerika te vestigen. Het nieuwe Jeruzalem zou in Amerika komen. In 1840 bouwde de kerk een tempel in Illinois. Smith kreeg nieuwe openbaringen waarin hij verklaarde dat God ooit mens was geweest en dat daardoor ieder mens God kon worden. Een belangrijk ritueel werd de doop van doden, zodat ook de doden deel konden krijgen aan de verlossing. Mormonen mochten meerdere vrouwen trouwen die voor eeuwig aan hun man zouden zijn verbonden. Dit was nodig om de al bestaande zielen geboren te laten worden in de gemeenschap van verlossing. In 1844 stelde Joseph Smith zich kandidaat voor het presidentschap, maar hij werd in dat jaar vermoord in Illinois, door mensen die zich tegen de beweging keerden. De beweging verliet vervolgens Illinois en splitste zich op in verschillende groepen die allemaal claimden de rechtvaardige opvolgers te zijn van Joseph Smith. Een groep onderleiding van Brigham Young vestigde zich in Utah, wat het heilige centrum van de Mormonen werd. Zoals de Puriteinen in New England, zagen de Mormonen Sion, de heilige stad van God, in Amerika.

24: African Prophets

Inleiding

De Portugezen kenden het gebruik tijdens hun ontdekkingstochten in de vijftiende eeuw om zogenaamde pilaren, in het Portugees padraos, te plaatsen. Deze hadden zowel als functie dat zij dienden als navigatiepunt en als Portugeze landsclaim.

De Afrikanen zagen een hele andere functie van de padraos. Zij beschouwden ze als heilige voorwerpen, zogenaamde fetish een object met spirituele kracht. Het woord fetish is afgeleid van het Portugese woord feitico wat verwijst naar een object dat wordt gebruikt in de magie en hekserij.

Voor de Europeanen was het duidelijk dat het de Afrikanen ontbrak aan een religie die als organisatie dient tussen de materiële en spirituele objecten. Hiermee werd verklaard dat Afrikanen niet in staat waren de waarde van voorwerpen goed in te schatten. Een simpel vogelveertje kreeg de status van een fetish terwijl handelswaar als niet waardevol werd gezien.

Buitenlands missiewerk

De 19e eeuwse Europese missiewerkers ondervonden verschillende problemen

1) door de afrikanen werd tegen het christendom oorspronkelijk aangekeken als een relatie tussen zee en land. De Europeanen werden gezien als mensen van de zee, zij waren gestraft door een godheid en opgedragen in de zee te wonen, daar hoorden zij ook te blijven

2) Europese en Noord-Amerikaanse missiewerkers waren betrokken bij materiële zaken. De Afrikaanse tradities moesten weggeworpen worden om mee te doen met het christendom

3) de christelijke missie werd onmiddellijk en consistent vertaald naar locale Afrikaanse idiomen. Bij vertalingen ontstonden makkelijk misverstanden waardoor de Afrikanen zaken op een ander manier begrepen als de missionarissen.

Afrikaans missiewerk

Buitenlandse missionarissen waren niet in staat om het probleem van interreligieuze relaties en interculturele vertalingen tussen de Afrikanen en het christendom op de lossen. Afrikaanse profeten bleken wel in staat te zijn om dit te doen

William Wade Harris

Harris groeide van jongs af aan op met het christendom. Tijdens zijn gevangenschap, wegens betrokkenheid bij een opstand tegen de koloniale regering van Liberia, had hij een visie van de profeet Gabriel. Deze vertelde hem dat hij God’s laatste profeet was en dat het zijn missie was christendom naar Afrika te brengen. Toen hij zijn straf had uitgezeten begon Harris met het bekeren van mensen. Hierin was hij verschrikkelijk succesvol, zeker in vergelijk met de buitenlandse missionarissen.

De religieuze campagne van Harris kende twee kenmerken. Aan de ene kant wilde hij breken met de traditionele Afrikaanse religie en aan de andere kant was hij tegen de autoriteit van de christelijke missionarissen.

Centraal Afrika: Simon Kimbangu

In centraal Afrika was Simon Kimbangu een belangrijk figuur. Hij meende dat Jezus aan hem was verschenen en hem had opgeroepen de mensen te bekeren en te leiden.

Ook Kimbangu wees zowel de Afrikaanse traditionele religie als de buitenlandse christelijke missie af. In 1921 werd hij gearresteerd door Belgische koloniale officieren, de rest van zijn leven zou hij in de gevangenis verblijven. De kerk die hij had opgericht echter groeide in populariteit tot op de dag van vandaag, onder leidingschap van zijn zoon.

Zuidelijk Afrika: John Maranke en Isaiah Shembe

Ook John Maranke kreeg een profetische roeping, dit gebeurde in de jaren dertig in het zuidelijk deel van Afrika. Zijn kerk had de naam: ‘the New Revelation of the Apostels’. Hij stond bekend als iemand die met god sprak. In Zuid Afrika leefde de profeet Isaiah Shembe Hij ontwikkelde een op het christelijk geloof geïnspireerde gezondheidspost die tegengesteld was aan zowel de traditionele als de westerse geneeskunde.

De Afrikaanse missionarissen hebben een zeer belangrijke rol gespeeld bij de bekering van vele afrikanen tot het christendom. Volgens de Europese en Noord – Amerikaanse missionarissen was er echter sprake van syncretisme, ketterij door het christendom met heidense godsdienst te mixen.

Watchtower

In het begin van de 20e eeuw kwamen de millennialische en charismatische kerken uit Amerika steeds meer opzetten in Afrika. Rond 1870 werd in de Verenigde staten the Watchtower Bible and Tract Society opgericht door Charles Taze Russel. Vanaf 1930 staan zij bekend als de Jehova getuigen. Russel werd geïnspireerd door de profetie van William Miller rond 1840 over de wederkomst van Christus en besloot the Watchtower gemeenschap op te richten. De kerk was toegewijd aan de verering van Jehova en de voorbereiding voor Christus’ wederkomst. Het enige authentiek christelijke aspect waar de Watchtower gebruik van maakte was de bijbel, deze werd gezien als 100% waar. Rituelen en tradities zoals de feestdagen werden niet gevierd en er was geen officiële geestelijkheid.

Volgens Russel zou het einde van de wereld plaatsvinden in 1914, er ontstond veel ophef toen dit niet gebeurde maar het lukte Joseph Franklin Rutherford, de nieuwe leider vanaf 1916 de gemeenschap bij elkaar te houden door de gelovigen erop te wijzen dat de gevechten van de eerste wereldoorlog erop wezen dat het einde van de wereld was begonnen.

De Watchtower aanhangers namen niet deel aan het publieke leven, zij meenden dat alle instellingen van Satan waren. Dit zorgde voor verschillende conflicten met de regering.

Watchtower’s missie in Afrika

Malawi

In centraal en zuidelijk Afrika was men enthousiast over dit alternatief voor de missiekerken en de koloniale overheersing. In Malawi werd de relatie tussen de misskerken en de koloniale regering onder spanning gezet door Joseph Booth (1851-1932). Hij was in Britse zakenman die in Australie zich had bekeerd tot het evangelische christendom. In Afrika was hij actief met het stichten van kerken, scholen en christelijke organisaties. Later, in 1902, raakte hij in Zuid Afrika geïnteresseerd in de millenialistische leerstellingen van de Watchtower gemeenschap. Hij overtuigde Russel om een Afrikaanse missie te starten en samen met onder andere Eliot Kenon Kamwana, die de belangrijkste figuur werd voor de bekering in Afrika, bekeerde hij vele mensen.

Voor Afrikanen duurde het erg lang om zich te laten dopen door de missiekerk. Men moest aan allerlei sociale en financiële voorwaarden voldoen. De Watchtower kerk doopte iedereen echter die bereid was de millenialistische boodschap te ontvangen. Doordat het dopingsritueel werd losgekoppeld van de controle van de missionarissen werd de deur geopend voor een theocratische samenleving los van de koloniale overheersing. Je laten dopen bij de Watchtower werd gezien als verzet tegen de kolonialisten. Gewapend verzet was volgens de beweging niet nodig, alles zou vanzelf goedkomen.

Zambia

Ook in Zambia inspireerde de Watchtower de mensen om in opstand te komen. De meest prominente leider was Hanoc Sidano , hij voorspelde dat allen die waren gedoopt door de Watchtower het goed zouden krijgen en alle anderen zouden sterven tijdens het einde van de wereld.

Het spreken in tongen

Tijdens de bijeenkomsten van de Zambiaanse Watchtower werd er gezongen en muziek gemaakt. Ook was er sprake van chongo, het spreken in tongen. Tijdens deze gebeurtenis bevindt men zich in een trance. Het is een sociaal ritueel dat de gehele samenleving met elkaar verbindt.

Men zei dat er twee soorten geesten waren: goede en slechte, de slechte geesten moesten worden bestreden. Tomo Nyirenda noemden alle mensen die niet door Watchtower waren gedoopt heksen, heksen moeten worden geloof. Hij heeft er voor gezorgd dat het dopen niet alleen een rituele techniek was om bekeerlingen op te nemen in de samenleving van verlossing, maar dat het ook bedoeld was om de heksen op te sporen en te elimineren uit de samenleving.

In de Verenigde Staten wezen de leiders van Watchtower dit gedrag af. Maar ook in de Verenigde Staten werd het spreken in tongen steeds populairder, vooral onder leiding van Charles Fox Parham en later Reverend William J. Seymour.

Ethiopische Kerk

Andere christelijke groeperingen in Afrika produceerden nieuwe heilige plekken. Zo werd Ethiopië door de Ethiopische kerk als heilig gezien, en wel om drie redenen:

1) In een psalm staat geschreven: Ethiopie zal haar handen strekken naar God”. Europese missionarissen hebben deze passage gebruikt om de verwijzing naar de christelijke bekering in Afrika, de Ethiopische kerk zag deze passage echter als bijbelse belofte van onafhankelijkheid.

2) Het refereerde naar de natie van Ethiopië, de christelijke monarchie van Abyssinia, die onafhankelijk was gebleven tijdens de Europese kolonialisatie van Afrika. Ethiopië werd tot een symbool van Afrikaanse onafhankelijkheid.

3) Ethiopië was een symbool voor Afrikaanse eenheid voor alle Afrikaanse Amerikanen.

Zion in Amerika

Tegelijkertijd doken nieuwe kerken in Zuid Afrika op uit een “Zionist” connectie met Amerika. De term zion refereert naar een spiritueel leven van morele discipline naar model van een Amerikaans religieuze gemeenschap bij Chicago: Zion City. Deze gemeenschap is in 1893 door John Alexander Dowie opgericht. Geloof was de oplossing voor alles, de buitenwereld werd verafschuwd. Ook medicijnen wilde men niet nemen omdat dat duivelse producten zouden zijn.

Veel Amerikanen zochten naar alternatieven voor de moderne medicijnen. Genezing door middel van positief denken en/of vertrouwen en geloof in de godsdienst werd onderdeel van het religieuze programma van vele groeperingen.

Zion Christian Church

J.U. Buchler was verantwoordelijk gesteld door Bowie voor het Afrikaanse werk. Oorspronkelijk is er een nauwe samenwerking met Amerika maar later gaat het steeds meer in een Afrikaanse richting totdat de kerk uiteindelijk versplintert.

De Zion Christian Church, gesticht door Ignatius Lekganyane met een sterke hiërarchische structuur blijft bestaan, Deze kerk focust zich op de gebruikelijk zaken (morale discipline, geen alcoholgebruik etc) en niet specifiek op de Afrikaanse identiteit, desondanks zijn ze toch gebonden aan Afrika omdat ze aandacht besteden aan de heilige plekken in Afrika, waarvan de belangrijkste Moria was, iets wat de andere Zion kerken niet deden.

Daarnaast ontstond er een bureaucratische organisatie met aan het hoofd een bisschop, op deze manier zetten ze zich af tegen de traditionele vormen van Afrikaans leiderschap.

Naast Moria creëerden de zionisten elke zondag een heilige plek in hun eigen kerk door de umoya, spirituele energie, op te bouwen. Ook al wordt er soms gerefereerd naar de Zion Church als zijnde een pure vorm van het christendom, toch is ook zij een versmelting van de traditionele oorspronkelijke religie met het christendom, vooral die met een pinkstergemeente achtergrond.

Deze achtergrond wordt door Afrikaanse theologen echter geïnterpreteerd als zijnde een voorbode tot het christendom. De Afrikaanse religies vereerden de juiste god en waren al christelijk alleen hadden dit zelf niet door. Met de komst van de missionarissen werd Christus hieraan toegevoegd en ontstond de juiste vorm van christendom ook in Afrika.

25: Asian Heavens

Hoofdstuk 25: Asian heavens

Chidester bespreekt drie vormen van christendom in Azië: de eerste missionarissen die aankwamen in Azië, de Taipingopstand in China en de mukyōkaibeweging in Japan.

De eerste missionarissen van de Jezuïeten kwamen aan in China in 1583 onder leiding van de Italiaan Matteo Ricci (1552-1610). Ricci ontdekte snel dat geestelijken een lage status hadden in China, dus richtte hij een filosofische school op van waaruit hij evangeliseerde. Ricci hoopte de keizer te bekeren; het volk zou dan vanzelf volgen. In die tijd waren er in China drie filosofisch-religieuze stromingen: het confucianisme, het taoïsme en het boeddhisme. In tegenstelling tot het christendom hadden de Chinese religies geen exclusiviteitclaim; de Chinezen zagen de verschillende stromingen als filosofische en praktische hulpmiddelen voor het dagelijks leven en vermengden ze naar eigen inzicht. Ricci zag het taoïsme en boeddhisme als heidense godsdiensten die uitgeroeid moesten worden, maar het confucianisme sloot redelijk aan op het christendom. Hij wilde het confucianisme dan ook proberen te gebruiken als vehikel voor evangelisatie en schreef daartoe het boek De werkelijke betekenis van de Heer van de Hemel.

In zijn boek legde Ricci de drie basisdoctrines van het christendom uit: God, schepper van hemel en aarde; de onsterfelijke ziel; en zonde en genade. De confucianistische filosofen konden nog wel meekomen met het idee van een almachtige godheid, maar ze verzetten zich hevig tegen het idee dat deze god mens was geworden, ergens ver weg in het westen geboren was, terechtgesteld was als een misdadiger en vervolgens weer was teruggekeerd naar de hemel. Ricci probeerde het uit te leggen in confucianistische en boeddhistische termen, maar daardoor leek het alsof het christendom een variant was op het boeddhisme. Dat was niet zijn bedoeling en het hielp ook niet. De confucianisten vonden Jezus geen goede confucianist: enerzijds deed hij wat onbelangrijke goocheltrucjes in plaats van mensen te onderwijzen in de confucianistische leer; anderzijds hield hij zich alleen maar met het hiernamaals bezig, waardoor hij minachting toonde voor het hier-en-nu, wat de confucianisten dan weer heel belangrijk vonden.

Ricci kreeg ook veel kritiek op het concept van hemel en hel. Hij stelde dat je onsterfelijke ziel in het hiernamaals beloning en straf zou krijgen voor je daden op aarde. Voor de Chinezen was een handeling moreel goed als je hem verricht omdat het moreel goed is; handelen uit eigenbelang is altijd fout. Goede werken doen om daarmee de hemel te verdienen is dus ook fout. Voor de Chinezen was het hele idee van hemel en hel overbodig en zelfs contraproductief. Ricci probeerde dat te bestrijden met de stelling dat het niet geloven in hemel en hel al een immorele daad op zich is. Maar dat versterkte bij de confucianisten alleen maar het idee dat het geloof in een hiernamaals ertoe leidt dat mensen zich moreel berekenend gaan gedragen. Ze hadden nog meer moeite met het concept van genade. In hun ogen werd de toegang tot het paradijs niet bepaald door je daden, maar door de mate waarin je de gunsten van een arbitraire god hebt kunnen verkrijgen. Je kan je hele leven slechte daden doen, maar als je je op het eind bekeert, word alles vergeven en mag je de hemel in, maar als je je hele leven goede daden doet, maar nooit een wit voetje haalt bij God, is alles voor niets geweest en ga je alsnog naar de hel. Beloning en straf in het hiernamaals hebben niets van doen met moraliteit. De confucianisten vonden overigens dat de christenen het idee van een hiernamaals hadden gekopieerd van de boeddhisten. Maar die gebruikten het alleen in allegorische zin om het volk te kunnen onderwijzen, dus de christenen waren niet alleen slechte confucianisten, maar ook slechte boeddhisten. Door deze kritiek verloren de Chinezen na 1620 steeds meer hun interesse in het christendom. Ze gingen het christendom zien als een verdraaiing van de Chinese religies die een negatieve invloed had op de volksmoraal. Bovendien was de logica van Aristoteles, waar het christendom op gestoeld is, totaal vreemd voor de Chinezen. Die hanteerden geheel andere denkpatronen en filosofische methoden.

Tegelijkertijd begon men in Japan ook te twijfelen aan de logica en de wenselijkheid van het christendom. In Japan bestonden het confucianisme en boeddhisme (die waren overgekomen uit China) en het inheemse Shinto naast elkaar op een vergelijkbare manier als in China. Japan had een moeizame relatie met het christendom. Een voorbeeld daarvan is Fabian Fucan (1565–1621), een christen die was bekeerd tot het boeddhisme. Hij schreef in 1620 dat het christendom het wereldlijk gezag ondermijnde door te stellen dat een gelovige God boven alles moest plaatsen, dus ook boven vorst en ouders. Bovendien wees hij op de veroveringszucht van christelijke staten als Spanje. Het christendom stond dus zowel voor interne onrust en immoraliteit als voor buitenlandse veroveraars. Het is dan ook niet verwonderlijk dat China, Japan en andere Aziatische staten er alles aan deden om de groei van het christendom te onderdrukken.

Aan het begin van de negentiende eeuw was het christendom een verboden religie in China. Desondanks waren er zo'n 250.000 katholieken in het land. Protestanten waren er daarentegen vrijwel niet. Er was zelfs een apart verbod op het protestantisme. Desondanks stuurde de London Missionary Society een protestantse missionaris naar China, Robert Morrison (1782-1834), die daar in 1807 aankwam. Hij kon de havenstad Kanton niet verlaten, maar zijn Chinese vertalingen van de Bijbel en andere protestantse geschriften bereikten wel het binnenland. Een Chinese bekeerling, Liang Afa (1789-1855), die ook voor de London Missionary Society werkte, schreef in 1832 zelf een boek waarin hij een aantal Bijbelverhalen navertelde. Liang verspreidde duizenden exemplaren van zijn boek in China, waarvan er één terecht kwam bij Hong Xiuquan (1814-1864). Hong was bezig de ambtelijke tentamens te halen. Nadat hij in 1836 voor de derde keer gezakt was, werd hij ernstig ziek. In een koortsdroom kreeg Hong een visioen, waarin hem werd verteld dat hij de tweede zoon van God was. Hij kreeg de opdracht om de kwade demonen die de aarde overheersten te bestrijden en zijn heerschappij te vestigen als de Zoon van de Hemel in de Periode van Grote Vrede (‘Taiping’ is Chinees voor Grote Vrede). Aanvankelijk deed Hong daar niets mee, tot hij in 1843 weer zakte voor het tentamen. Hij ging het boek van Liang Afa lezen en vond daarin de oplossing van zijn visioen: hij was de jongere broer van Jezus Christus en moest het heidense confucianisme, taoïsme en boeddhisme bestrijden in naam van het christendom. Hij begon een evangelisatiecampagne en stichtte een sekte, die in 1848 zo'n tienduizend volgelingen had. Hong leidde zijn leer voor het grootste deel af uit de Bijbel en pamfletten die hij had. Hij stelde een boek van voorschriften op, dat zijn interpretatie van de Bijbel bevatte. De doop werd gebruikt als initiatieritueel voor de sekte en ze vierden erediensten op de sabbat. De sekte werd ook gekenmerkt door sociale gelijkheid en gemeenschap van goederen.

Na 1848 vonden er twee veranderingen plaats. Ten eerste gingen twee prominente volgelingen van Hong optreden als orakels: Xiao Chaogui (dood 1852) claimde te spreken voor Jezus en Yang Xiuqing (dood 1856) voor God. Hun manier van werken was afgeleid van het Chinese volksgeloof. Hierdoor nam de sekte dus meer afstand van het protestantisme en kreeg het een specifieker Chinees karakter. Ten tweede werd de sekte militant. In 1850 stuurde de Manchu-keizer troepen om de sekte uit te roeien, maar die wist het keizerlijke leger te verslaan. In 1853 werd de stad Nanking veroverd, die Hong benoemde tot de hoofdstad van het Taiping Hemelse Koninkrijk, met zichzelf als Hemelse Koning. Nanking werd omgevormd tot een theocratie en alle andere religies (inclusief het katholicisme) werden met geweld uitgebannen. De gemeenschap werd strikt georganiseerd rondom de Taipingreligie en goederen werden deels gemeenschappelijk bezit.

Hong had af en toe contact met protestantse missionarissen, zoals Isaachar Roberts (1802-1871), die een tijdje in Nanking verbleef. Ze keurden zijn ideeën sterk af, omdat ze teveel verschilden van het protestantisme. Roberts stelde bovendien dat Hong gestoord was, zeker wat religieuze zaken betrof. Hong stelde daarentegen dat zijn uitleg van de Bijbel de beste was, omdat hij een visioen had gehad en de missionarissen niet. Bovendien paste hij de Bijbel aan om zijn denkbeelden te ondersteunen. Overigens wees Hong bij de ontwikkeling van het Taipingchristendom de confucianistische teksten en ideeën sterk af. Hij had in zijn visioenen gezien dat Confucius tegenover God stond en aan hem ondergeschikt was. Het idee van Taiping, Grote Vrede, kwam echter voort uit het confucianisme, dat stelde dat je met bepaalde morele en sociale codes een harmonieuze samenleving kon vormen.

Uiteindelijk kon het Hemels Koninkrijk geen stand houden. In 1864 viel Nanking in handen van de keizerlijke troepen. Hong was zes weken daarvoor al gestorven aan een ziekte en veel van zijn volgelingen werden geëxecuteerd. Tijdens het bestaan van het Taipingrijk (1851-1864) zijn er zo'n 40 miljoen mensen omgekomen in Centraal- en Zuid-China door oorlog, hongersnood en executies. Hongs mix van christendom, confucianisme en socialisme leek veelbelovend, maar liep op niets uit.

In Japan was het christendom verboden sinds 1638. De Meiji-regering, die in 1868 aan de macht kwam, versterkte dat verbod. Desondanks stuurden allerlei katholieke en protestantse groepen missionarissen naar Japan. Onder diplomatieke druk van westerse landen, maar ook omdat het leek alsof er niets aan te doen was, besloot de Meiji-regering in 1873 het christendom toe te staan. In 1889 werd dat bevestigd in de grondwet: iedereen had vrijheid van godsdienst zolang die niet in strijd was met het wereldlijk gezag. Een jaar later echter vaardigde de keizer het Rescript op het Onderwijs uit, dat stelde dat de keizer moest worden vereerd als de heerser van hemel en aarde. Dit leidde tot ontstaan van een keizercultus die prominent aanwezig was in de scholen.

In 1891 weigerde de docent Uchimura Kanzō deel te nemen aan de ceremonieën van de keizercultus. Hij werd ontslagen en de antichristelijke sentimenten in Japan namen toe. Een professor aan de universiteit van Tokio schreef bijvoorbeeld dat het christendom de sociale en politieke orde in Japan ondermijnde. Uchimura Kanzō was zich bewust van het conflict tussen het christendom en de Japanse tradities. Hij was tijdens zijn studie geïnteresseerd geraakt in het christendom, maar had zich pas na jaren twijfelen bekeerd. Tijdens een verblijf in de Verenigde Staten werd zijn geloof versterkt. Maar toen Uchimura Kanzō terugkeerde in Japan, merkte hij dat zijn overtuiging het lastig maakte om normaal te functioneren in de maatschappij. Na zijn ontslag als leraar werkte hij een tijd als journalist bij een grote krant, maar ook daar werd hij ontslagen. Daarop ging hij een maandelijkse serie van Bijbelcommentaren publiceren, die de basis zouden vormen van het nieuwe Japanse christendom.

Deze beweging ging uit van het principe van mukyōkai, dat 'geen kerk' betekend. Uchimura Kanzō doelde daarmee niet op anarchisme of nihilisme. Hij had in Openbaringen gelezen dat er in het Nieuwe Jeruzalem geen kerkelijke organisatie was en stelde dat het daarom ook niet nodig was om er op aarde één te hebben. Iedere gelovige moest een persoonlijke relatie met God opbouwen op basis van de Bijbel, zonder tussenkomst van een kerkelijk instituut. Uchimura Kanzō zag de hele natuurlijke aarde als een kerkgebouw, met God als predikant. Door het universele karakter van de mukyōkaibeweging rees de vraag welke plaats deze religie in Japan innam. Veel Japanners zagen het als een buitenlandse religie, maar Uchimura Kanzō stelde dat het mukyōkai-christendom goed te combineren was met loyaliteit aan de Japanse staat, juist omdat het geen organisatiestructuur had. Daarop stelden christelijke missionarissen weer dat Uchimura Kanzō een staatskerk probeerde te stichten. Maar hij beargumenteerde dat kerkgemeenschappen altijd een lokaal karakter hebben en dat het dus niet raar is om een Japans-christelijke beweging te willen stichten.

Uchimura Kanzō zou de rest van zijn leven in dit conflict met de Japanse nationalisten en buitenlandse missionarissen verwikkeld blijven. Bovendien probeerden op het eind van zijn leven zijn volgelingen een officiële kerk te stichten, terwijl dat juist niet de bedoeling van zijn leer was. Desondanks is de mukyōkaibeweging één van de meest geslaagde pogingen in het stichten van een Aziatisch christendom: tegenwoordig heeft het zo’n 35.000 volgelingen.

26: Hindu Christians

Hindoe Christians

Roberto Nobili kwam in 1606 naar India voor een Christelijke missie en wilde de mensen bekeren tot het Christendom. Door de gewoontes van India over te nemen en zijn status werd hij opgenomen in de hoogste klasse (Brahmanen, de priesterlijke en geleerde klasse) van het Hindoeïstische kastenstelsel.

Nobili’s missie was niet de eerste introductie van het Christendom in India. Een groep Romaans -Katholieke hervormers, bekend als de Paravas, onder leiding van Francis Xavier brachten hun missie in 1540 al naar India via een lagere klasse in het stelsel.

In de tijd dat Nobili in India was, was het Gonçalo Fernandes die aan het hoofd stond van de Paravas. Hij uitte veel kritiek op de wijze waarop Nobili de gewoontes van het Hindoeïsme overnam. Nobili zou de Christelijke missie in India hebben verraden. Nobili vond dat het overnemen van gewoontes, manieren en ideeën van het land nodig was om meerdere zielen te redden dan alleen zijn eigen.

Deze discussie tussen Nobili en Fernandes ging over religie en over de sociale klasse, aangezien ze zich beide in het Hindoeïstische kastenstelsel bevonden. Toch was er voor deze missies nog een Christelijke gemeenschap die zich vestigden in Zuid- India , de Thomas- of Syrische Christenen.

Thomas christenen

De Thomas christenen zouden terug gaan naar de missie van de apostel Thomas in de eerste eeuw. Hij zou in India minstens 7 kerken hebben gesticht. Ze zouden connecties hebben met de Oost - Syrische kerk, die geloofden in een scheiding tussen het goddelijke en menselijke persoon van Christus. In het midden van de 17e eeuw werd er gedacht dat de Thomas christenen connecties hadden met de West Syrische kerk, zij geloofden erin dat de goddelijke en de menselijke Christus zich in één individueel persoon bevond. De spirituele macht en autoriteit van de bisschoppen van West Azië waren nog belangrijker. Die energie werd overgebracht d.m.v. wijdingsrituelen en ordening.

Om de Syrische connecties te behouden, vormden de Thomas christenen een locale verbinding met de Hindoe priesters en de regerende klasse in Zuid- India. Van de Hindoe strijders, de Nayars, leerden de leerlingen de spirituele discipline en het gebruik van wapens. Christelijke meester strijders , de Panikkars, behoorden tot een elite strijdgroep in Zuid- India.

Op het gebied van religie was de uitwisseling tussen Hindoes en Christenen gebruikelijk. De rajas, beschermheren van de Hindoe tempels, financierde Christelijke kerken, lieten hun heiligdommen beschermen en namen deel aan hun festivals. De Christenen doneerden financiële steun aan de Hindoe heiligdommen en festivals.

De Thomas christenen ontwikkelde een christelijke manier van leven gebaseerd op niet alleen een apostolisch successie van heilige macht en autoriteit, maar ook op de locale patronen van religieus gedrag in Zuid India.

De invloed van de Portugezen, die in 1498 zich voor het eerst vestigden in Zuid- India, was zeer groot. De Portugezen kregen alle rechten over alle kerken in hun veroverde gebieden overzee, dat stond in de Padroado Real van de Paus. Ook probeerde ze de controle over te nemen van het Christendom in Zuid India. Zo ontstonden er conflicten en de Portugezen namen de Mylapore af en zetten het onder Romaans Katholieke controle. De Mylapore was een heilige plaats dat werd gerespecteerd door de Hindoes, de Moslims en de Christenen. Er bevind zich de schrijn van Thomas. De Portugezen groeven de botten op en plaatsten die in kerken om zo nieuwe pelgrimages te kunnen starten. Zo hoopten ze ook dat de Thomas christenen zich aanhankelijk maakten van Rome, i.p.v. West Azië.

In 1599 lukte het de Portugezen, door de nieuwe eisen ontstaan uit de Council of Trent, de Thomas christenen te overtuigen zich te keren tegen de West Aziatische traditie en de religieuze autoriteit van de Romaanse Katholieke kerk te accepteren. Een minderheid van de Thomas christenen braken met Rome en uiteindelijk maakte ze een verbinding met de West Syrische kerk van Antioch, de Jacobieten.

De Thomas christenen behielden hun hogere status in het kastenstelsel. Ook bleef de uitwisseling tussen de Christenen en de Hindoes ontstaan. De integratie van de Thomas christenen in de Hindoe gemeenschap veranderde dramatisch onder de invloed van de British East Company. De Hindoe rajas en de Britten sloten een bondgenootschap, waardoor de Nayars, de Thomas christelijke priesters en de panikkars een mindere hogere status kregen.

Tussen 1810 en 1819 begon de Britse Kolonel John Monro een missie om alle Thomas christenen te laten bekeren tot het Protestantisme. De Jacobieten tak van de Thomas christenen werden het hardst geraakt door de missie. Door een tekort aan een leider onder de Jacobieten eindigde het in een grote chaos. Ook de regionale verbinding tussen de Christenen en de Hindoes werd verstoort en de Thomas christenen werden gezien als ritueel onzuiver door de Hindoes.

Door middel van een campagne probeerde de Christenen hun status weer op te krikken, maar het effect was averechts. De Christenen werden buitengesloten van de Hindoetempels, waar ze voorheen wel naar binnen mochten. Rond 1880 ontstonden er veel opstanden tussen de Hindoes en de Christenen.

Hindoe Renaissance

Tijdens de 19de eeuw waren er verschillende hervormers die de verschillen tussen het Hindoeïsme en het Christendom opnieuw wilde bespreken. Een centraal figuur in dat proces was Ram Mohan Roy (1772-1833), stichter van de Brahmo Samaj, ‘vader van het moderne India’. In zijn leven kwam hij in aanraking met het Islamitische, Hindoeïstische en Christelijke geloof. In 1820 publiceerde hij het boek ‘The Precepts of Jesus’, waarin de Christelijke religie werd gezien als een zedenwet, het ging om het moraal. Zijn nieuwe beweging de Brahmo Samaj was opgedragen aan het hervormde Hindoeïsme waarin er een monotheïstische wijze van verering werd uitgevoerd voor de Brahman, de enige ware God.

In zijn boek representeert Ram Mohan Roy Christus als een leraar van de moraliteit en het geloof in Een Hoger Wezen. Hij werd daarbij beïnvloed door de ‘natuurlijke theologie’ van het Deïsme, wat voortkwam uit de Europese Verlichting van de 18de eeuw.

Daarnaast was er ook nog Joshua Marshman (1768-1837), die de termen van de ‘evangelie theologie’ verspreidt om zo een ander beeld van Christus te vormen. Hij zag Christus als een verlosser, omdat hij stierf voor de mensheid, deze gedachte kon niet door reden worden bereikt. De gehele Bijbel speelde daarbij een grote rol, want dat liet de goddelijkheid en de verlossingskracht van Christus zien.

Door deze verschillende gedachtes werd het begrip van de Hindoe hervormer uitgebreid op het gebied van Christus als leraar van de moraliteit. Roy liet zien dat de simpele eenheid van God was in te delen in drie goddelijke personen, de drie eenheid. Ook wilde hij het Hindoeïsme hervormen door de devotie aan persoonlijke goden, de avatars, als bijgeloof te ervaren. Jezus was voor hem een boodschapper van God die alle moraliteiten aan de mens leerde. Voor hem kon de Christelijke verlossing worden bereikt door het volgen van die moraliteiten.

Marshman en Roy stonden dus tegenover elkaar op dit vlak. De Brahmo Samaj ging door als een beweging waarbij religie was gebaseerd op reden. In 1860 kreeg de beweging een nieuwe leider, Keshab Chandra Sen (1838-84) die religieuze devotie en goddelijke openbaringen ook belangrijk vond. Hij was een sociale hervormer en liet dat merken door het publiceren van tijdschriften. Hij omarmde de Britse verovering van India en zag dat als een teken om de mensen te laten kennismaken met het moraal, de sociale en politieke hervorming. In 1881 hield Keshab Chandra Sen een toespraak over een fusie tussen het Hindoeïsme en het Christendom dat hij de New Dispensation noemde.

Sen zag Christus als het middelpunt van de New Dispensation, in hem waren menselijkheid en goddelijkheid één, een christelijk pantheïsme, God’s aanwezigheid vult de gehele wereld, iets wat ook de essentie was van het Hindoeïsme. Sen omarmde de Christelijke doctrine van de heilige Drie-eenheid als de sleutel tot verlossing. De heilige drie-eenheid bestaande uit God de vader, Christus de zoon en de Heilige Geest. Sen zag de New Dispensation kerk als een Christelijke kerk, maar het was ook een Hindoeïstische kerk. De New Dispensation was een universele religie dat was gebaseerd op de harmonie van alle religies.

De Hindoe die de ideeën van de waarheid van alle religies in de praktijk bracht was Ramakrishna (1836-1886). Hij had toewijding voor Hindoe, Buddha, Allah en Jezus Christus. Goden, Godinnen, avatars en profeten, Boeddha’s en Christenen, representeren allen de verschillende wijzen voor het meemaken van dezelfde verbintenis tussen de mens en het goddelijke. Ramakrishna zocht directe religieuze ervaring d.m.v. spirituele disciplines zoals mediteren en devotie. Sommige richten zich daarbij tot een vorm andere tot een vormloos Absoluut, het geeft als inzicht dat het hoogste van de mens, de atman, één is met de brahman.

Een leerling van Ramakrishna, Narendranath Datta (1863-1902), beter bekend als Vivekananda, zei dat het vormloze Absoluut, de ultieme waarheid was van alle religies. God werd Christus om zijn ware natuur aan de mens te laten zien, dat wij (de mens) ook God zijn.

Onder de impact van Britse kolonisatie en Christelijke missies werd het Hindoeïsme een moderne religie. Het ‘Protestant Hindoeïsme’ zocht naar de puurheid van de traditie door het herontdekken en herinterpreteren van primaire heilige teksten. Ook Christus werd op verschillende manieren betrokken bij het Hindoeïsme.

Experimenten met de waarheid

Mohandas Karamchand Gandhi (1869-1948), genaamd Mahatma, de ‘Great Soul’, gebruikte religieuze bronnen uit de Hindoe Renaissance voor zijn campagne voor de bevrijding van India van de Britse overheersing. Gandhi was een Hindoe, maar voegde zich ook bij Hindoestaanse hervormers om een gemeenschappelijk grond te vinden op het gebied van religie. De waarheid die de verschillende religies bevat representeren wegen naar God.

Gandhi identificeerde de waarheid als God, er is geen andere God dan waarheid. Zijn begrip van God zette hij om in een systeem, dat hij satyagraha (kracht van de waarheid) noemde, voor geweldloze politieke actie tegen onrecht, onderdrukking en koloniale dominantie. De praktische realisatie van de goddelijke waarheid werd door alle religies ondersteunt. In het Christendom kwam dat terug in de waarheid van de leerwijzen. Dat bevond zich in de ‘Sermon on the Mount’, preek van Jezus, een vorm van passieve weerstand tegen het kwaad. De ‘Law of love’, universele liefde omzetten tot actie tegen de onrechtvaardigheid. Die waarheid behoord niet exclusief tot het georganiseerde Christendom.

Het leven van de historische figuur Jezus, die liefde in actie omzette, was voor Gandhi een model voor de mensheid. Jezus was het voorbeeld van een mens die zijn leven gaf aan de waarheid van geofferde liefde. Ghandhi wees het idee van Jezus Christus als een unieke goddelijkheid af. Hij geloofde in het idee van de avatars en zag Jezus als een mens dat een gestalte gegeven had aan de goddelijkheid. Alleen God of de waarheid konden als prefect worden ervaren.

Gandhi was niet een Christen, maar gebruikte de ideeën in een wijdverspreid Hindoe religieus begrip en manier van leven. Gandhi werd gezien als een Hindoe Christen.

Raimundo Panikkar ( 1918-) probeerde zo goed mogelijk weer te geven wat een Hindoe Christen is, d.m.v. de integriteit van de twee religies en het bepleiten van een wederzijds verrijkend interreligieus dialoog tussen Hindoestanen en Christenen. Hij ontwikkelde een globale theologie dat uiteindelijk werd gebaseerd op het model van de Christelijke Drie-eenheid. Waarbij hij het Hindoeïsme, Boeddhisme en Christendom met elkaar vergeleek.

Het verschil tussen de Christenen en de Hindoestanen was een product van Europese kolonisatie en missies in het religieuze leven van India, maar het is niet onmogelijk.

27: Christian cargo

Door de reisverslagen van James Cook, die onder ander Australië ontdekte, werd de interesse van missionarissen in het Pacifische gebied gewekt. Verschillende Christelijke denominaties vestigden zich op de eilanden. Protestantisme op Tahiti, Samoa en de Cook eilanden. Methodisme op Tonga en Fiji. En Katholicisme op Nieuw-Caledonië. Bekering van de eilandbewoners vond meestal plaats door Koninklijke steun te winnen, waardoor het Christendom de officiële religie werd.

De inheemse religie en het Christendom hadden raakvlakken. Ze deelden de opvatting dat de kosmos bewoond wordt door goede en kwade geesten en het geloof in demonen en bovennatuurlijke wezens. Ook het begrip van morele ontering en rituele reinheid was aanwezig bij de eilandbewoners. Zo reinigden ze bijvoorbeeld het land door mensenoffers. De missionarissen boden hiervoor het offer van Jezus als substitutie.

Er rees echter conflict over de waarde en betekenis van materiële goederen. De eilandbewoners bepaalden de waarde van goederen op een systeem van reciprociteit, terwijl de missionarissen en kolonisten uitgingen van een kapitalistisch marktsysteem.

Volgens mij is het punt dat de materiële wereld door de nieuwe goederen niet meer overeenkwam met de geestelijke wereld en dat de eilandbewoners de oorspronkelijke balans probeerden te herstellen door hun denkwereld aan te passen, welke echter ook onder invloed stond van nieuwe lading: het Christelijke gedachtegoed.

Dit conflict veroorzaakte ingrijpende innovaties in de religie, bekend als de Cargo Movements. De Cargo Movements ontwikkelden verschillende strategieën om om te gaan met de cargo, de zowel geestelijke als materiële lading van het Christendom.

Als voorbeeld neemt Chidester het zuidelijke deel van de Madang provincie, aan de oostkust van Papua Nieuw Guinea. In 1871 kwam hier de Russische wetenschapper Nikolai Mikloucho Maclay aan. Hij wist het vertrouwen van de bewoners te winnen en introduceerde nieuwe symbolen van welvaart (de cargo). Hij respecteerde de reciprociteit en werd door veel eilandbewoners gezien als de inheemse God Kilobob.

De mening over de cargo veranderde met de komst van Duitse kolonisten die de eilandbewoners onderdrukten en dwongen tot arbeid. De cargo zou per vergissing aan de blanken zijn gegeven door de God Kilobob. De inwoners van Madang ontwikkelden een millenaristische verwachting (omschreven in Openbaring van Johannes, Hoofdstuk 20: 1-6) van Kilobob die hen de cargo zou brengen, inclusief wapens waarmee ze de Duitse kolonisten zouden kunnen overwinnen.

Toen in 1914 de Australiërs de macht overnamen van de Duitse bestuurders toonden de bewoners nieuwe interesse in het Christendom. In de Bijbel vonden ze uitleg voor hun nieuwe situatie. Vergelijkbaar met de middeleeuwse visie van Europa op Afrika zagen de bewoners van Madang Cham, de zoon van Noach als hun voorvader (Genesis, Hoofdstuk 9: 20-27). Door het verraden van zijn vader toonde Cham geen respect voor God. God nam hem de cargo af en stuurde hem naar Papua Nieuw Guinea. Dit verklaarde voor de eilanders hun inferieure materiële situatie.

In het begin van de jaren 30 kreeg de Christelijke Cargo Movement een reusachtige aanhang. De komst van de cargo hing af van de aanbidding van en de gehoorzaamheid aan God. De oude inheemse Goden werden gezien als een obstakel voor de komst van de cargo. Rond de Tweede Wereldoorlog werd de inheemse God Kilobob door de bewoners gezien als de Christelijke God. Deze zou de Tien Geboden verkondigd hebben en de missionarissen hebben gestuurd naar Papua Nieuw Guinea. Hij zou arriveren met de cargo en de kolonisten verdrijven.

Alle verwachtingen bleven uit en de mensen in Madang vielen terug op hun oude inheemse Goden en namen de traditionele rituelen weer in gebruik.

De komst van het Christendom nam economische veranderingen met zich mee. Niet alleen in het Pacifische gebied beïnvloedde het Christendom de economie, ook in Europa werd het Christendom in verband gebracht met de economische veranderingen. Het was Max Weber die de relatie aantoonde tussen economisch handelen en religieuze ethiek. En in dit geval tussen kapitalisme en het Protestantisme.

Martin Luther gaf nieuwe betekenis aan het middeleeuwse kloosterideaal “Werken is bidden”. Maar in plaats van een kloosterleven werden Christenen aangespoord om een religieus leven van toewijding en zelfdiscipline in de samenleving te volgen.

Calvijn had met de herleving van de predestinatieleer een cruciale invloed. In theorie zou het vastliggen van het lot van de wereld en van het individu leiden tot verlamming van de economie. Maar in de praktijk zochten Calvinisten tekenen in goed gedrag en goed geweten om bij de uitverkorenen te horen.

Volgens Weber droegen twee disposities van de Protestanten bij aan de opkomst van de kapitalistische economie. De zelfdiscipline en de zelfverloochening. De zelfdiscipline leidde tot een sterke arbeidsethos. En de zelfverloochening maakte dat het verdiende geld niet uitgegeven werd aan luxe, maar dat het geïnvesteerd werd in de economie.

Naast de ondernemingsdrang van de Protestanten droeg ook de uitbuiting van arbeidskrachten van over de hele wereld bij aan het kapitalistische systeem. Hen werd het “evangelie van werk” opgelegd. De Christelijke beschaving van de niet Christelijke wereld droeg bij aan de welvaart van de mensen, maar maakte van hen vooral ook goede arbeidskrachten.

Andersom hadden de veranderingen die het kapitalistische systeem mee zich meebracht ook invloed op het Christendom. Bij de Methodisten, waar een pessimistisch mensbeeld heerste, moest de mens zichzelf ook beheersen en verloochenen. Hier werd de zondagsdienst een emotionele aangelegenheid om onderdrukte frustraties en opgelopen emoties, ontstaan gedurende het werk, uiting te geven.

De socioloog Herbert Spencer zag in Engeland in de omgang van het Christenen met het kapitalisme twee religies. De religie van enmity, vijandigheid. En de religie van amity, vriendschappelijkheid.

De religie van vijandigheid heerste op de werkvloer en was gebaseerd op zelfbelang en concurrentie. Op Zondag werd de religie van vriendschappelijkheid bekrachtigd, uitgaande van zelfopoffering en reciprociteit. Deze twee religies zouden de tegenstrijdigheden van het Christendom en het kapitalistische systeem draaglijk maken. Spencer stelt dat hooghartigheid, jaloezie en hebzucht door de religie van vijandelijk Christelijke deugden werden, maar dat vind ik zelf iets te ver gaan.

Handel, industrie en arbeid waren het terrein van mannen. Het huishouden was het terrein van de vrouw. Hierdoor ontstond een structurele tegenstelling tussen mannen in de economie en vrouwen thuis. Zoals handel en arbeid van de mannen discipline en zelfontkenning eiste, vroeg het huishouden deze ook van de vrouw. In deze zogenaamde cult van de domicilie werd van vrouwen verwacht Christelijke deugden als gehoorzaamheid, dienst en reinheid te tonen. Chidester haalt hier Mary Douglas aan om te wijzen op het schoonhouden en inrichten van het huis als Christelijke rituelen.

Het kapitalisme veroorzaakte armoede en uitbuiting, hiervoor werden vanuit het Christelijk socialisme geprobeerd oplossingen te geven. Claude Hendry de Rauvroy stelde een nieuw Christendom voor, gebaseerd op een rationele reorganisatie van de samenleving, waar de arbeiders baat van zouden hebben. Vergelijkbaar was het beeld van Charles Fourier dat de socialistische gemeenschappen een expressie waren van het ware Christendom van Jezus. Wilhelm Weitling ging hierin verder en zag Jezus als de eerste socialist. Weitling hoopte het in zijn ogen originele Christendom, het socialisme van de liefde, te herstellen door een revolutie van de armen op de rijken. De Christelijk socialist Maurice was wat gematigder en wilde de slechte omstandigheden van de arbeiders verbeteren.

Karl Marx en Friedrich Engels vonden de benadering van deze Christelijke sociologen noch wetenschappelijk gegrond, noch revolutionair genoeg om wezenlijke verandering te brengen. Marx en Engels vonden dat mensen door uitbuiting van hun menselijkheid beroofd werden. Chidester vergelijkt het beroven van de arbeiders van hun vruchten van arbeid met de zondeval. Volgens mij gaat dat hier niet op, omdat de arbeiders zelf de vruchten niet plukken, terwijl het wel leidt tot hun verdorvenheid. De arbeiders zaten vast in een systeem van loonarbeid wat te vergelijken was met slavenarbeid. Alleen een revolutionaire strijd zou de economische relaties kunnen veranderen. Deze verlossing van de arbeiders in een communistisch systeem was een eschatologische belofte. Het Marxisme had een opvallende overeenkomst met de Cargo Movements in de belofte van een era van vrede en vervulling door het herstel van de betekenis en waarde van materiële goederen. Marx en Engels zagen het Christendom meer als een obstakel dan als de goede weg. Religie versterkte de onderdrukking en werkte als opium van het volk. Marx haalt Feuerbach aan, die geloofde dat de kerk zich nog kon herstellen, maar volgens Marx was de kerk niet meer te redden.

Engels richtte zijn Marxistische kritiek specifiek op de Christelijke traditie. Volgens hem waren er twee typen Christendom. Het eerste type vond hij in Judea, waar de armen in de eerste eeuw in opstand kwamen tegen de Romeinse onderdrukking.

Dit originele socialistische Christendom kon, als opstand tegen onderdrukking, inclusief de dominante religie, gezien worden als een blauwdruk voor alle protesten en opstanden tegen onderdrukking. Dit eerste type Christendom werd echter ondergesneeuwd door een tweede type Christendom. Dit is het (nu nog steeds) dominante Christendom. Deze stelde de doctrine van de Drie-eenheid vast en standaardiseerde de uitvoering van de sacramenten om de volgzaamheid te versterken en daarmee protest en opstand tegen de heersende orde te onderdrukken.

Dit dominante Christendom vestigde ook een andere kijk op zonde en verlossing. Het eiste gehoorzaamheid en dus een kijk van de individuele Christen naar zichzelf. Het sociale Christendom maakte plaats voor individuele verlossing.

De Marxistische aanval op het Christendom was dus tweevoudig. Het bood een alternatief voor het verhaal van verlossing: het sociale versus het individuele. En het kondigde een gewelddadige revolutie aan. De Christelijke reacties waren divers. Het ene uiterste was de reactie van Paus Leo de 13e , die het socialisme veroordeelde, hoewel hij later de onderdrukking van de armen erkende. Het andere uiterste was van Karl Kautsky, die Jezus zag als een vroege socialist en het dominante Christendom als versterking van onderdrukking.

Het Marxisme heeft ook vooraanstaande Christelijke denkers van de moderne tijd beïnvloed. In de VS bijvoorbeeld Walter Rauschenbusch, die de Marxistische analyse gebruikte om het moreel verwerpelijke en het onrechtvaardige van het kapitalisme aan te tonen. Ook Reinhold Niebuhr zag industrieel kapitalisme als een immorele samenleving en benadrukte het klassenonderscheid.

In Rusland zorgde het Marxisme voor de grootste sociale transformatie. Lenin was een Atheïst en zag het Christendom en ieder idee van God, hoe geraffineerd en goed bedoeld ook, als een rechtvaardiging van menselijke reactie. De Russisch Orthodoxe Kerk had, als staatskerk, belangen bij het behouden van de oude orde. Het nieuwe religieuze beleid van de Sovjet Unie in 1918, onder communistisch bewind, scheidde de kerk van de staat. Religie werd een privé aangelegenheid en geweerd uit de openbare ruimte. De kerk werd ook het recht ontkent bezit te hebben. De rijkdom van de kerk zou, volgens het communistische ideaal, verdeeld worden onder de mensen. Als gevolg van een formele veroordeling van de Bolsjewieken door patriarch Tikkon, ondernam de Sovjet Unie een gewelddadige campagne tegen de Russisch Orthodoxe Kerk. Duizenden bisschoppen, priesters en monniken werden voor verzet hiertegen vermoord. De Marxistische theoreticus Trotsky zag deze campagne als een strategie om de sociale en ideologische macht van de kerk te ondermijnen. De hoop van Trotsky was om de kerk in de ogen van de massa in diskrediet te brengen en de mensen zo te bekeren tot het Atheïsme. Toen Tikkon zijn verzet tegen het communisme herzag, verloor de Communistische Partij interesse in de nieuwe Renovationistische Kerk. Door de opvolger van Tikkon, patriarch Sergii werd een verklaring van loyaliteit uitgegeven, die de Russisch Orthodoxe Kerk en de Sovjet Unie dichter bij elkaar bracht. De kerk bleef in de ogen van de Communisten echter een obstakel voor de progressieve transformatie van de Sovjet Unie.

28: Holocaust

Global transformations

Door de filosofie van Immanuel Kant was religiekritiek opeens niet meer zo ongewoon. Voortbordurend op de verdiensten van de Verlichting schreef hij zijn boek Religion within the limits of reason alone. Volgens Kant had God geen uiterlijk vertoon nodig in de vorm van gebeden, rituelen, erediensten en andere zaken. Dit uiterlijk vertoon vond hij helemaal niets met religie te maken hebben, maar met bijgeloof. Als mensen hun rede gebruikten, zouden ze beseffen dat religie moraal is en moraal religie.

Kant verklaarde dat het christendom de enige morele religie was. Hij maakte een onderscheid tussen het christendom en het jodendom: Jezus had de oude religieuze wetten van het jodendom (compleet met uiterlijk vertoon en rituelen) omgevormd naar een nieuwe wet, die zich richtte op een morele geloofsbeleving van binnenuit. Hoewel Kant besefte dat het christendom zijn wortels had in het oude Israël, vond hij dat jodendom en christendom niets met elkaar gemeen hadden.

Ondanks dat was het jodendom toch door de eeuwen heen blijven bestaan, zelfs al had het te kampen gekregen met vele vervolgingen. Aan het begin van de 19e eeuw woonde 90% van alle joden in Europa, waarvan 200.000 in Duitsland. Een rijke cultuur van religieuze gebruiken, filosofie, ethiek en spiritualiteit had zich ontwikkeld.

Voor diverse christenen was dit een doorn in het oog. Het jodendom was ‘vervangen’ door het christendom en had daarom aan het eind van de 1e eeuw moeten zijn vergaan. Ook Kant was die mening toegedaan. Het uiterlijk vertoon van de joodse gebruiken en rituelen had niets met moraal te maken: de tijd was gekomen voor het jodendom om, zo betoogde hij, te verdwijnen.

Friedrich Schleiermacher meende dat religie om gevoel ging, maar vond daarentegen ook dat het jodendom al eeuwenlang een dode godsdienst was. Joden waren immers niet in staat dat diepe gevoel te ervaren waar het bij religie nu juist om ging. Hij was echter wel een tegenstander van het feit dat joden zich zouden gaan bekeren tot het christendom: een ‘judeïsatie’ van de kerken was nu niet bepaald iets waar men blij mee zou moeten zijn.

German Christians

Adolf Hitler propageerde een Duits nationalisme gebaseerd op ras en territorium en vanaf het prille begin had hij de oorlog verklaard aan de joden. Zij bedreigden de zuiverheid van het Arische ras en hij rekende hen daarom tot zijn grootste vijand.

De relatie tussen het nazisme en het christendom was complex. Hitler was niet tegen godsdienstvrijheid, zolang dit de nazi-staat niet zou bedreigen. Het jodendom was vanzelfsprekend niet meegerekend in deze godsdienstvrijheid: de joden waren immers vijanden van de staat.

Hitler zelf had het christendom verlaten. Hij zag geen overeenkomsten tussen het nazisme en het christendom en verklaarde: “Je bent óf Duitser, óf christen. Allebei kan niet.”

Desondanks vond hij wel dat er continuïteit was tussen het nazisme en het christendom, al was het alleen maar vanwege hun antisemitische opvattingen. De christelijke kerk had hier immers een rijke geschiedenis van. Mede hierom zocht Hitler de hulp van de kerken bij zijn campagne om het volk enthousiast te maken voor zijn Duitse nationalisme.

De nazi’s waren eigenlijk een soort op zichzelf staande religieuze beweging. Hitler verhief zichzelf bijna tot een godheid en verklaarde zich tot redder van het Duitse volk. Symbolen, disciplines en rituelen waren in het nazisme ruimschoots aanwezig. Film, een relatief nieuw medium in die tijd, werd gebruikt om de boodschap grootschalig uit te dragen. Ondanks het overnemen van christelijke thema’s en motieven, voelde Hitler wel dat christendom en nazisme ‘twee verschillende religies’ bleven. Hij hoopte dit probleem na de oorlog op te kunnen lossen.

Toch waren er vele Duitse christenen die het nazisme en het christendom als één beschouwden. De Glaubensbeweging Deutsche Christen stond bijvoorbeeld aan de kant van de nazi’s en door hun grote invloed konden zij actief bijdragen aan het verspreiden van de nazistische ideologie.

Zij hadden racistische ideeën, die zich het meest tegen de joden richtten. Joden bedreigden de zuiverheid van het Duitse ras. Zelfs voor de machtsovername van de nazi’s in 1933 hadden zij al geprobeerd hun eigen mini-versie van de Neurenberger Wetten te laten gelden. Hitler zou dit later de officiële staatswet maken in 1935.

De Duitse christenen pleitten voor een nazi-christendom, niet alleen gebaseerd op bloed en ras, maar ook op mannelijkheid – een idee dat grondig aftrek vond in het gemitilariseerde Duitsland. Zij organiseerden patriottische marsen en maakten veelvuldig gebruik van de nazi-vlag: zo ontstond een agressief christendom, dat zich opmaakte voor oorlog.

Hoewel de meeste protestanten en katholieken geen lid waren van de Glaubensbeweging, werden ook hun kerken beïnvloed door de pogingen het christendom op één lijn te brengen met het nazisme. Christelijke symbolen werden zelfs genazificeerd: Maria was een symbool voor het moederschap als de bron van de Duitse natie, het kruis van Jezus stond symbool voor de gesneuvelde soldaten op het slagveld.

Uiteraard voelden niet alle christenen zich aangetrokken tot deze opvattingen. Één van de grootste critici was Dietrich Bonhoeffer, een Lutherse pastoor die christenen aanspoorde in opstand te komen tegen de nazi’s. Hij noemde Hitler de anti-Christ en zei dat hij moest worden geëlimineerd.

Bonhoeffer werd in 1943 gearresteerd na betrokkenheid bij het moordcomplot op Hitler en in april 1945 geëxecuteerd, samen met 5000 andere verzetsstrijders.

Church struggles

In 1928 ondertekende een groep kerkleiders een declaratie tegen het antisemitisme van Hitler. Eén van de ondertekenaars was de theoloog Karl Barth, van oorsprong een Zwitser die in de jaren ’20 naar Duitsland was gekomen. In 1935 werd hij uit Duitsland verbannen, maar hij bleef invloed houden op de ontwikkeling van de protestantse theologie in Duitsland.

Barth vond dat de Duitsers ‘een valse god’ (waarmee hij Hitler bedoelde) aanbaden. Hij vond dat het nazisme uiteindelijk het christendom zou vernietigen. Hij startte een beweging, de Confessing Church, die zich verzette tegen de inmenging van de nazi’s in kerkelijke aangelegenheden. De Confessing Church ontstond uit een andere groepering, de Pastors Emergency League, opgericht in 1933 door een Berlijnse pastoor, Martin Niemöller, die de christenen had opgeroepen te protesteren toen joden uit overheidsdienst werden ontslagen en de kerken de opdracht kregen gedoopte joden uit de clerus te ontslaan. Hoewel Niemöller zelf een antisemiet was, protesteerde hij toch, omdat hij vond dat deze maatregel de effectiviteit van de christelijke doop in twijfel trok.

In 1934 vond een conferentie plaats in Barmen. Karl Barth had een geloofsbelijdenis opgesteld voor de Confessing Church beweging: de Barmen-declaratie. Hierin verklaarde de beweging:

- tegen de nazi-ideologie te zijn;

- geen bemoeienis van de nazi’s met de kerken te willen, aangezien Jezus de enige autoriteit was.

De declaratie deelde een klap uit aan de ‘natuurlijke theologie’ van de nazi’s: een mix van God en vaderland was vals en moest worden verworpen.

De Barmen-declaratie repte echter met geen woord over de behandeling van de joden. Barth kreeg daar later spijt van, maar besefte ook dat zijn declaratie geen schijn van kans zou hebben gemaakt als hij het joodse probleem daarin zou hebben opgenomen, gezien de sfeer van die tijd. Sommige leden van de Confessing Church waren antisemitisch, anderen keerden zich op theologische gronden tegen het jodendom, weer anderen vonden dat de joden en de nazi’s één waren, omdat ze beiden de autoriteit van Jezus niet erkenden.

Desondanks keerde Barth zich toch regelmatig tegen de jodenvervolging, op christelijke gronden. Jezus was immers geboren als jood, voerde hij aan, en iedereen die een volgeling van Jezus was, mocht de jodenvervolging niet goedkeuren.

Karl Ludwig Schmidt, een protestantse theoloog, had in 1933 een interreligieuze dialoog met de joodse filosoof Martin Buber gehad. Schmidt, fervent tegenstander van nazi-bemoeienis met de kerken, wees het raciale, politieke antisemitisme af. Evenals Karl Barth was hij in 1935 gedwongen Duitsland te verlaten.

Hoewel hij geen jodenhater was, was Schmidt wel van mening dat de fundamentele verschillen tussen het jodendom en het christendom serieus genomen dienden te worden. Joden wezen immers Jezus als de Messias af, en alleen de christelijke kerk kon hen uiteindelijk weer een thuis bieden en die dwaling herstellen. Anti-joodse tendensen waren dus essentieel voor een christelijk geloof.

Martin Buber had decennia lang gewerkt voor meer begrip tussen joden en christenen. Hij probeerde de joodse filosofie, ethiek en spiritualiteit bekender te maken voor het christelijk publiek. Aangezien beide religies gebaseerd waren op de Openbaring konden hun verschillen niet rationeel worden opgelost, vond hij. Hij erkende dus wel dat er verschillen waren, maar vond eveneens dat het jodendom en het christendom spirituele overeenkomsten hadden.

After Auschwitz

Ruim 15 miljoen mensen vonden de dood in de Tweede Wereldoorlog. Onder hen waren 6 miljoen joden. 90% van het Poolse jodendom werd weggevaagd. In het concentratiekamp Auschwitz, gelegen bij het Poolse stadje Oswiecim, vermoordden de nazi’s 1.5 miljoen mannen, vrouwen en kinderen – waarvan 90% joods was.

Historici hebben de relatie tussen het christelijke anti-jodendom en het nazistische antisemitisme ruimschoots onderzocht. Volgens vele christelijke theologen speelde het christendom absoluut een rol in de Holocaust.

Desalniettemin baseerden de nazi’s hun genocide zeker niet enkel op christelijke principes: veel nazi-leiders hadden zich zelfs afgekeerd van het christendom. Inplaats van voort te borduren op de lange christelijke geschiedenis van antisemitisme, baseerden de nazi’s hun antisemitisme op ras, om zo een romantisch nationalisme te creëeren, gericht op de zuiverheid en kracht van de Ariërs.

Toch is het veelzeggend dat het antisemitisme van de nazi’s op kon bloeien in het hart van het Europese christendom. De Glaubensbeweging omarmde het antisemitisme enthousiast, omdat het overeenkwam met het christelijk geloof. Joden wezen immers Jezus af: vele christenen hadden dit al jarenlang te horen gekregen, en dit maakte het makkelijker om onverschillig te blijven jegens hun lot. Hoewel het christelijke antisemitisme dus niet de oorzaak is geweest van de Holocaust, creëerde het zeker wel de voedingsbodem waarop later de grootschalige genocide van de nazi’s kon plaatsvinden.

Jules Isaac, een Franse katholieke geleerde, stelde voor de joods-christelijke relaties te verbeteren. Jezus en zijn familie waren joden en Isaac moedigde christenen aan het idee dat joden de vijanden van Christus waren te laten varen. Zijn voorstellen werden echter tot in de jaren ’60 genegeerd.

Tussen 1962 en 1965 besloot het Vaticaan de kerkelijke doctrines, praktijken en organisatie te herzien. Een comité dat voorstander was van goede relaties met joden kwam met de verklaring Nostra Aetate, waarin de katholieke kerk openlijk afstand nam van het antisemitisme. Joden werden vrijgesproken van alle schuld aan de dood van Jezus en de kerk zei open te staan voor een religieuze dialoog tussen joden en katholieken.

Onder protestanten viel eenzelfde beweging waar te nemen – het aantal christenen dat begon te zoeken naar overeenkomsten tussen joden en christenen nam toe.

Eén overeenkomst tussen joden en christenen is de poging om een God te begrijpen die alleen in het verleden handelt. God was er tijdens de uittocht uit Egypte, tijdens het verbond op de berg Sinaï, enzovoorts. Hij maakt dus de indruk actief betrokken te zijn bij het wel en wee van de mensen. Maar waar was hij dan tijdens de Holocaust?

De Holocaust heeft diverse theologen ertoe gedwongen het probleem van het kwaad opnieuw te gaan bekijken. De Holocaust bracht het idee dat God goed en almachtig was namelijk flink aan het wankelen.

Rabbi Ignaz Maybaum meende bijvoorbeeld dat de joden waren opgeofferd door God, omdat hun dood de wereld zou veranderen. Verrassend genoeg vertoont deze mening overeenkomsten met het christelijke idee waarom Jezus geofferd werd aan het kruis. Volgens Maybaum was Auschwitz het moderne Golgotha.

Ook de Duitse protestantse kerkleider Heinrich Grüber probeerde een theologische verklaring te geven voor de Holocaust. Hij had 3 jaar in een concentratiekamp gezeten wegens verzet tegen de jodenvervolging. Hij verklaarde dat de dood van 6 miljoen joden onderdeel was van Gods plan voor zijn uitverkoren volk. Hitler was dus eigenlijk een soort werktuig van God geweest.

Voor de joodse theoloog Richard Rubinstein was deze verklaring onacceptabel. De Holocaust liet juist zien dat God niet aanwezig was in de wereld: God was dood. In de jaren ’60 was een groep radicale christelijke theologen het met hem eens.

Emil Fackenheim, een joodse filosoof, vond dat de joden moesten overleven als joden. Als zij niet meer als joden zouden leven, zou Hitler alsnog hebben gewonnen.

Volgens Paul van Buren, een christelijke theoloog, was God juist wél aanwezig geweest in Auschwitz, en had hij met zijn volk meegeleden. God’s solidariteit met de joden was, zo vond hij, ook een boodschap naar christenen toe: misschien probeerde God, door samen met zijn volk te lijden, de christelijke kerk wakker te schudden om begrip, liefde en respect voor hen te hebben. Hij was een voorstander van interreligieuze dialoog om liefde en respect te creëeren. Desondanks was hij wel van mening dat de dood van 6 miljoen joden een extreem hoge prijs voor God was geweest om de kerken wakker te schudden.

29: Cold war

Moon

Moon ging na de Koreaanse Oorlog bij de 'Holy Spirit Association Church' in Korea, of ook wel de 'Unification Church' (UC) genoemd.. Moon's onderwijzingen werden verzameld in de Goddelijke Stelregel ('Divine Principle') waarin de menselijke geschiedenis werd beschreven als een strijd tussen Goed en Kwaad, die had geresulteerd in de strijd tussen de ‘God-centraal-stellende democratie’ en het ‘Satan-centraal-stellende’ communisme. De V.S. was in de ogen van Moon God's laatste bolwerk op aarde. Voor Moon was het conflict van de Koude Oorlog, een strubbeling tussen twee superkrachten van de moderne wereld, dan ook de einstrijd tussen God en Satan. De V.S. moest echter wel de messias van het nieuwe tijdperk accepteren. Volgens de 'Goddelijke Stelregel' was Jezus van Nazareth de eerste messias die naar de aarde was gestuurd. Omdat Hij was gekruisigd voordat Hij zijn taak had vervuld, moest er een tweede messias komen. Dit was de Heer van de Tweede Komst en de geboorteplaats van hem moest uit de frontlinie van het gevecht tussen God en Satan komen, nl. Korea.

Jim Jones

Jim Jones (1931-1978) viel in de jaren '50 de in zijn ogen valse noties aan van God als een transcendente persoon. Hij proclameerde een zuivere God, die hij identificeerde als liefde. Deze liefde was een sociaal systeem waarin een ieder naar zijn vermogen gaf aan andere naar hun behoeftes. God was socialisme. De Sovjet-Unie, China en Cuba waren utopieën van Goddelijke Socialisme, terwijl de V.S. het domein van het kwaad was, het Amerikaanse Kapitalisme, de Anti-Christ. Het einde der tijden zag hij in een nucleaire ondergang van de Derde Wereldoorlog waarbij de Anti-Christ vernietigd zou worden.

- Hoewel Moon en Jones een totaal andere kijk op de werkelijkheid hadden, opereerden beiden in dezelfde symbolische arena. Jones proclameerde zichzelf als Christus, een God in een lichaam, net zoals Moon dat deed. God zijn en Christus zijn betekende bij Jones een perfecte socialist zijn.

De hoofdstroom van Amerikaanse christenen worstelden met de religieuze betekenis van de sociaal-economische realiteit, de geografische en politieke conflicten en nucleaire bedreigingen van de Koude Oorlog.

Hal Lindsey

Hal Lindsey schreef in de jaren '70 een boek dat de bijbelse profetieën gebruikte om te laten zien dat de grote strijd van Armageddon begonnen was met de kwade krachten van de Sovjet-Unie. Zij zag de tekenen van de laatste dagen in de stichting van de staat Israël en de herovering van Jeruzalem in de Zesdaagse Oorlog. Teksten uit Ezechiël wezen volgens haar de USSR aan en onder dit leiderschap zouden Iran, Arabië, Azië, Afrika en Oost-Europa Israël aanvallen; het begin van de Derde Wereld Oorlog. De beste voorbereiding hierop was Jezus uit te nodigen om in je hart te komen wonen.

- Net zoals Moon en Jones bewerkte Lindsey het Christendom naar de omstandigheden van de Koude Oorlog en incorporeerde het in een evangelisch christendom dat was voorbereid op het einde van de wereld. Het boek van Lindsey kon echter ook voorzien in een versterking van het militante anti-communisme.

Kruistochten

- Na WO II viel een protestantse heropleving in de V.S. samen met de nieuwe Koude Oorlog kruistocht tegen het communisme. Onderzoekingen naar communisten werden voorgedaan als een slagveld in een grotere religieuze oorlog.

Sovjet-Unie

Na WO II echter verslapte het offensief tegen religie van de Sovjet-Unie enigszins. De Russische Orthodoxe Kerk mocht weer haar werkzaamheden hervatten en de Russische Orthodoxie leefde op. Andere kerkelijke groeperingen in het door de Sovjet-Unie beheerste Oost-Europa werden erkend door de overheid, hoewel ze wel werden gereguleerd en de anti-religie propaganda en het publieke onderwijs in marxisme gewoon doorging.

China

Chinese communisten identificeerden religieus geloof als een sociaal kwaad. De Chinese Communistische Partij riep in 1949 op tot het formeren van Patriotistische Samenwerkingen en zo ontstonden naast de ‘China Buddhist Association’, de 'China Catholic Association' en de 'Protestant Three Self Patriotic Movement'. Zij speelden een belangrijke rol in het ondersteunen van religie in China. China vond in het marxisme de basis voor een politieke religie die een nationaal karakter gaf door middel van nieuwe mythen van heroische zelfopoffering, nieuwe rituelen, feesten en vieringen van revolutie, nieuwe tradities van een gemeenschappelijk verleden, een gemeenschappelijk heden en een gedeelde toekomst in de beweging van het socialisme. In de apocalyptische verwachting dat de wereld uiteindelijk zou verdwijnen probeerden communistische regimes religieuze impulsen naar de staat de verhuizen.

Billy Graham

Met zijn eigen traditie van burgerlijke religie beantwoordden de V.S. de Koude Oorlog uitdaging van religieus nationalisme door het symbolische gebaar van “under God” toe te voegen aan haar pand van trouw aan haar vlag. Een ander antwoord was het Protestantse evangelicalisme.

Billy Graham was in de jaren '50 de leidende figuur, met veel volgelingen, in een nieuwe Protestantse campagne om zielen te winnen voor Christus. Graham was beinvloed door de 20e eeuwse traditie van het Amerikaanse Protestantse fundamentalisme. Deze fundamentalisten onderscheidden een vijftal doctrines:

1. De letterlijk absolute waarheid van de Bijbel

2. De maagdelijke geboorte van Christus

3. Het verlossende en zelfopofferende sterven van Christus

4. De opstanding van Christus

5. De immanente wederkomst van Christus en het einde van de wereld

In plaats van bekommeringen om doctrinaire zuiverheid legde Graham de nadruk op het wedergeboren zijn en wat het betekent een christen te zijn. De 'Billy Graham Evangelistic Association' ontwikkelde nieuwe technieken voor massa-evangelisatie, waarbij ze gebruik maakten van massa media, publiciteit en reclame. Door zijn kruistochten werden verschillende denominaties gemobiliseerd. De Protestantse geestelijken zagen Graham’s kruistocht als een manier om hun kerk met een afnemend aantal leden meer kracht te geven.

Campus Crusade

Onder leiding van Bill Bright, werd in de jaren '50 ‘Campus Crusade’ opgericht om de wereld voor Christus te winnen, in het bijzonder studenten op Amerikaanse colleges en universiteiten. Men hield potentiële bekeerlingen Vier Spirituele Wetten voor:

1. God houdt van je en heeft een heel mooi plan voor je leven.

2. De mens is zondig en afgescheiden van God; dus hij kan God's liefde en plan voor zijn leven niet kennen.

3. Jezus Christus is God's enige voorwaarde voor de zonde van de mens. Door hem kun je God's liefde en plan voor je leven kennen en ervaren.

4. Wij moeten individueel Jezus Christus ontvangen als Verlosser en Heer; dan kunnen wij God's liefde en plan voor ons leven kennen en ervaren.

De keuze voor God hield bij hem ook in dat je dan tegen het internationale communisme koos.

Kritiek

Reinhold Niebuhr

De theoloog Reinhold Niebuhr vond echter dat deze simpele en directe manier van Bijbels preken dan wel de man op de straat aansprak, maar hij was bezorgd dat de oproep om een spontane beslissing te nemen voor Christus zou resulteren in een oppervlakkig christendom. Hij riep de Amerikanen op hun morele verantwoordelijkheid te nemen met betrekking tot de sociale en economische problemen van de wereld, in plaats van alleen het communisme af te weren.

Christelijk existentialisme

In aansluiting op Graham's christelijke evangelisme en Niebuhr's christelijke realisme ontstond er bij christelijke intellectuelen een aanhang van de filosofie van het existentialisme. Deze filosofie positioneerde een radicale menselijke vrijheid. Dit idee, ontwikkeld door de Russische filosoof Nicolas Berdyaev, beloofde een spirituele onafhankelijkheid van zowel de wereld als de staat.

Volgens een van de meest invloedrijke christelijke existentialisten, de Duitse theoloog Paul Tillich (1886-1965), werden religieuze vragen niet opgelost door het Woord van de transcendente God van het Christelijke theïsme. De vragen op zichzelf onthullen een “ultieme interesse”, een “zijnsgrond”, dat de kracht is die het menselijk bestaan draagt en bevestigd en mensen de moed geeft te zijn. Geloof is gegrepen te zijn door de kracht van zichzelf te zijn. Hierdoor daagde hij het geloof in een persoonlijke God uit. Tillich dirigeerde naar een herontdekking van de middeleeuwse tradities van mystiek en spiritualiteit. Deze hernieuwde belangstelling voor de mystiek liet een Christelijk tegenstelling zien binnen de religieuze, politieke en sociale conflicten van de tijd rond de Koude Oorlog.

- Toen de belangrijkste geestelijken van de christelijke kerken, waaronder Billy Graham, betrokken raakten met het sociale activisme van de 'civil rights movement' in de V.S. nam de kritiek van de sociale irrelevantie van het “wedergeboren zijn”steeds meer toe. Graham's verdedigers benadrukten echter dat positieve verandering alleen kan beginnen met de individu die Christus accepteerd. Door deze focus op persoonlijke verlossing werden veel evangelischen ontmoedigd betrokken te raken bij de 'civil right movement'.

Bevrijding

Martin Luther King Jr.

Onder leiding van Martin Luther King Jr. (1929-1968) werd de 'Southern Christian Leadership Conference' opgericht in 1957 om christenen te mobiliseren tegen rassendiscriminatie en rassenscheiding. Volgens King is er een connectie tussen Christelijk geloof en sociale activisme. King zag geweldloosheid als een uiting van Christelijke liefde. Hij hoopte dat een woedend publiek minimale sociale veranderingen zou eisen en dat dat zou resulteren in burgerlijke rechten voor Afro-Amerikanen. King zag de potentie voor het creëeren van wat hij de beloofde gemeenschap noemde, gebaseerd op Christelijke liefde. In 1968 werd hij gedood door een sniper.

Toch was er eenn groeiende groep die meer militante middelen van zwarte theologie voorstond. Men zei dat God een speciale overeenkomst had gesloten met de zwarte gemeenschap om te werken voor de vrijheid van alle mensen van onderdrukkende sociale structuren. Deze God moest wel zwart zijn, want anders was hij een racist, aldus James Crone. God werd geïdentificeerd met de worstelingen van onderdrukte mensen.

Als een meer militante strategie voor het verkrijgen van vrijheid in plaats van onderdrukking, was de zwarte theologie in de V.S. internationaal in gesprek, met name met het Latijns-Amerikaanse Katholicisme, om een politieke theologie uit te werken van vrijheid tegen de specifieke omstandigheden van de sociale en economische druk onder het kapitalisme. Met het idee dat het Christendom een voorkeur had voor de armen, gebruikten bevrijdingstheologen de Marxistische klassen-analyse om het Christelijke evangelie van zonde en verlossing opnieuw te definiëren in termen van sociale structeren.

Fidel Castro

Na een revolutie in Cuba had Castro de dictator Batista afgezet. Castro was succesvol geweest in het mobiliseren van Katholieke steun. Door snelle implementatie van radicale hervormingen in de economie, gezondheidszorg en de agrarische sector ondervond Castro al snel tegenstand van de elite en middenklasse. De Katholieke steun aan de door de CIA gecoördineerde inval in de Varkensbaai dreef een scheiding tussen de Katholieke kerk en de Cubaanse overheid. In plaats van de sociale en economische activiteiten te steunen van Castro, waren ze een tegenstander van de revolutie. Castro zou de door hem betitelde “onchristelijke” christelijke kerken blijven bekritiseren.

Op een Conferentie in Medellin in 1968 leverden door het Vaticaan II geinitieerde veranderingen een nieuw sociaal evangelie op voor de kerk. Door de sociale definitie van zonde en verlossing kwam er een sociale praktijk op. Volgens bevrijdingstheologen waren christenen niet alleen geroepen om het op te nemen voor de armen, maar om met de armen te handelen in sociale solidariteit. Geïnspireerd door deze bevrijdingstheologie werden er lokale christelijke gemeenschappen opgericht.

Kairos

Jerry Falwell

De fundamentalistische prediker en christelijke politicus Jerry Falwell voerde een kruistocht tegen de morele, sociale en politieke kwalen die de Amerikaanse maatschappij bedreigden. Hij stichtte een nationale organisatie, de 'Moral Majority', die het conservatieve gedachtegoed tot stand moest brengen en had vier doelen: pro-life, pro-family, pro-moral, pro-American. Deze doelen waren gelieerd aan de Bijbel. Hij poseerde een radicale keuze tussen nationale bekering en verwoesting. Kapitalisme was een onderdeel van God's plan en daarom moest het communisme op elke manier worden bestreden. Jezus Christus was geen pacifist en geen mietje, daarom moest de V.S. sterk militair aanwezig zijn over heel de wereld. Jerry Falwell's conservatieve kruistocht legde de basis voor de 'New Religious Right' of de 'New Christian Right'. Door dit politieke beleid steunde men ook de moderne staten zoals Israël en Taiwan en het apartheidsregime in Zuid-Afrika. Doordat de 'Dutch Reformed Church' niet langer het apartheidsregime onvoorwaardelijk steunde, was de National Party gebaat bij deze steun.

De 'Dutch Reformed Church'

Eerder had de 'Dutch Reformed Church' een theologie van apartheid ontwikkeld, gebaseerd op de Bijbel. God was de Maker van Scheidingen. In den beginne had God het licht van het duister gescheiden, het land van de zee. Men had vijf redenen:

1. Spirituele scheiding was beloofd in de scheiding van de geredden van de verdoemden, de schapen van de bokken, de tarme van het onkruid en het licht van de duisternis (Matth. 15:25).

2. Sociale apartheid was gerechtvaardigd bij de Bijbelse instructie dat het volk Israel zich niet mocht vermengen met de omliggende volken (Deut. 7).

3. Politieke apartheid was opgedragen door God in de schepping van gescheiden naties, die gescheiden moesten blijven volgens de goddelijke wil (Gen.11 en Hand. 2).

Binnen de 'Dutch Reformed Church' kwam er kritiek van theologen. Beyers Naudé viel de apartheid aan door de nadruk te leggen op de eenheid van de mensheid in zowel kerk als maatschappij. Internationaal werd de apartheidstheologie gezien als schadelijk voor de Christelijke traditie. In 1982 vond de World Alliance of Reformed Churches apartheid een zonde vanwege drie redenen:

1. Apartheid was gebaseerd op een anti-Christelijke vooronderstelling dat mensen niet verzoend konden worden met elkaar.

2. Apartheid creëerde raciale structuren die vaststelden dat er exclusieve rechten toekwamen aan blanken ten koste van zwarten.

3. Apartheid schepte onrechtvaardigheid, onderdrukking, deportaties en lijden voor miljoenen mensen in Zuid-Afrika.

In verzet tegen het apartheidsregime kwamen vormen van zwarte theologie en bevrijdingstheologie op. Onder leiding van Steve Biko (1946-1977) ontwikkelde de 'Black Consciousness Movement' een Christelijke theologische analyse van de klassenonderdrukking en worsteling voor bevrijding ten tijde van apartheid. Door de term 'black' eerder te zien als een klassenaanduiding dan als een raciale classificatie, trachtte men een psychologische bevrijding te bewerkstelligen van de “slavenmentaliteit”. De zwarte theologie beloofde ook tevens voor de blanken een losmaking van hun banden met het mensonterende systeem.

Het Kairos-Document

In 1985 kwam er een kritische reflectie, een verhandeling over de verhouding tussen Chrstendom en geweld, uit. De huidige crisis, of kairos, werd gezien als een goddelijke beproeving. De Kairos-theologen trachtten God af te bakenen in deze strijd en ze scheiden drie typen van theologie:staat, kerk en profetie.Een staattheologie was ontwikkeld om het huidige regime te louteren, een kerktheologie moest dit steunen door middel van persoonlijke vroomheid, neutraliteit en geweldloosheid. De profetische theologie daagde direct de onrechtvaardige regel(s) van de staat uit. Hoewel ze verwezen naar geweldloosheid van Ghandi en Martin Luther King jr. hielden ze toch de optie open van gewapend verzet gefundeerd op Christelijke gronden. De Kairostheologen beriepen zich op wat zij zagen als de Bijbelsche scheiding tussen het ongelimiteerde geweld van de onderdrukkers en het gelegitimeerde noodzakelijke geweld ter zelfverdediging tegen agressie of onrechtvaardigheid.

Einde Koude Oorlog

Als de Koude Oorlog in 1989 ten einde komt met de val van de Berlijnse Muur eindigt de oorlog in Zuid-Afrika ook, maar begint er tevens een lang proces van politieke onderhandeling dat resulteerde in de vrijlating van onder andere Nationaal Congresleider Nelson Mandela in 1990 en verkiezingen in 1994.

- Christendom was in de politieke projecten binnen gesleept van zowel het kapitalisme als het communisme, racisten en 'civil rights' organisaties, Latijns-Amerikaanse dictators, apartheidsideologiën en veel anderen die Christelijke symbolen geschikt vonden binnen de gewelddadige tegenstellingen van de Koude Oorlog.

30: New world order

In 1492 was minder dan twintig procent van de wereldbevolking christelijk. Negentig procent hiervan kwam destijds uit Europa en drukte een belangrijke stempel op de Europese cultuur. Door wereldreizen, overheersing, kapitalisme, kolonialisme en imperialisme is de demografie van het christendom erg veranderd. Inmiddels, ruim vijf eeuwen later, is het zwaartepunt van het christendom verschoven naar Latijns-Amerika en is Afrika christelijk gezien het snelstgroeiende continent. Daartegenover staat de secularisatie in Europa die tot gevolg heeft dat het huidige Europa als een nieuw missiegebied wordt gezien (door christenen uit Latijns-Amerika en Afrika). In 1992 was 33 procent van de wereldbevolking christelijk en ongeveer 77 procent kwam in direct contact met een vorm van christendom.

Om de huidige tijd te beschouwen is het belangrijk een historische context te creëren. In de jaren negentig kwam de Koude Oorlog tot een einde en het kapitalisme van het Westen - met bijgaand het individualisme, de democratie en de markteconomie- werd uitgeroepen tot winnaar. In augustus 1990 begon de Golfoorlog [VS viel Irak binnen, nadat Irak Koeweit was binnengevallen] onder leiding van George Bush sr. Deze “nieuwe wereldorde” beloofde vrede en voorspoed voor de wereld onder de voorwaarde van politiek en economisch leiderschap van de Verenigde Staten. De normen en waarden van de Verenigde Staten hebben wereldwijd invloed gehad. Maar ook andere ontwikkelingen zijn in dit hoofdstuk besproken waar ik verder over zal uitwijden.

Communicatie en informatievoorziening

Sinds de tijd waarin Jezus leefde is er veel veranderd. In die tijd ging men van dorp naar dorp om de verlossende boodschap te verkondigen (p.540). In de loop van de tijd verschoof de mondelinge overlevering via een schriftelijke cultuur naar de digitale wereld. De bijbel ontwikkelde zich van een monastische codex naar een op grote schaal gedrukt boek.

In 1896 vond Marconi de draadloze communicatie uit en hielp daarmee bij het ontstaan van het eerste wereldwijde radionetwerk. In februari 1931 resulteerde dit in een simultane communicatie tussen rooms-katholieken over de hele wereld. Aan het einde van dit jaar hadden ook de protestanten een internationaal radiostation. De evangelisten begonnen in Zuid-Amerika met spaanstalige uitzendingen en breidden dit netwerk na de Tweede Wereldoorlog uit. Deze nieuwe vorm van communicatie was een enorme mogelijkheid om de gehele wereld te bereiken (voor het einde der tijden) (p.541).

Vanaf de jaren vijftig kwam de televisie in opmars en dit medium kon mensen nog beter bereiken. De rooms-katholieke bisschop Fulton Sheen werd de eerste religieuze bekendheid door de verkondiging van simpele, inspirerende en vermakende religieuze boodschappen. In de jaren zeventig werden de protestanten, evangelisten en pinkstergemeenschappen dominant op televisie met boodschappen als ‘Jezus houdt van u’.

Rond de jaren negentig ontwikkelde de wereldwijde communicatie zich verder door nieuwe technologie van computers, elektronische communicatie en het internet. In 1990 kreeg de Rooms Katholieke Kerk een eigen homepage op het internet. Paus Johannes Paulus II zei over de nieuwe ontwikkelingen: ‘De kerk moet leren omgaan met de computercultuur’. Hoewel de katholieken en orthodoxen op het internet zitten, zijn de protestanten het meest actief (p.542). Met de nieuwe technologie is het namelijk niet meer nodig om het huis te verlaten om de verlossende boodschap te vervullen.

De opkomst van het internet heeft op verschillende manieren de gangbare overtuigingen van het christendom uitgedaagd. In Chidester zijn vier van deze uitdagingen beschreven.:

- Geografische ruimte

Door de komst van het internet werden conventionele ideeën over geografische ruimte uitgedaagd. Aanvankelijk was de ekklesia het bijeenkomen van mensen, later werd het een fysiek gebouw dat met rituelen als een gewijde plek een bijzondere status kreeg tot de gemeenschap van gelovigen. Op het internet kreeg de ‘kerk’ echter een utopisch karakter. Het was stil, onzichtbaar en onbegrensd. Het ondersteunde de kerk in haar universele missie, maar gaf ook ruimte aan alternatieve initiatieven. Een voorbeeld hiervan is de vrijzinnige katholieke bisschop Gaillot die in conflict kwam met het Vaticaan. Hij werd overgeplaatst van Frankrijk naar een lokatie in de Sahara. Van daaruit begon hij op het internet een virtueel bisdom op het internet en gaf op die manier alsnog uiting aan zijn opvattingen.

- Sociale formatie

De komst van het internet heeft ook vormen van sociale constructies uitgedaagd. Oorspronkelijk gingen mensen samen naar de kerk. Het internet bood echter anoniem een plaats aan en gemeenschap voor mensen die zich niet wilden binden aan een kerk. Online worden diensten, liederen, gebeden en forums aangeboden waar men interactief contact maakt en discussieert.

- Rituele praktijken

Internet heeft invloed gehad op de uitvoering van rituele praktijken. Rituelen als doop en communie zijn onmogelijk om via het internet uit te voeren, daarvoor zijn immers gewijd water en ‘wijn’ en ‘brood’ nodig. Maar andere rituelen, zoals wijding en preken, hymnes en bekentenissen en erediensten zijn wel mogelijk op het internet. Er zijn gelegenheden gecreëerd om gebeden en dankbaarheidsverklaringen te plaatsen op bijvoorbeeld forums en online biechtsites.

- Dreiging

De komst van het internet heeft ook veel christenen bang gemaakt. Men was bang om zielen te verliezen in deze nieuwe elektronische, digitale wereld met het gebrek aan persoonlijk contact. Het verwijt is dat men in deze anonieme wereld meer contact met onbekenden heeft dan met echtgenoten/s, familie, buren. De angst leeft dat men de relaties in de realiteit dreigt te verliezen.

Daarnaast kan ik me voorstellen dat men bang is voor het onbekende, de ander (andere religies), misschien zelfs de duivel die via dit medium stiekem zijn intrede kon doen.

Van productie naar consumptie

In het boek van Chidester wordt een korte introductie gegeven aan de hand van het merk Coca-Cola. Eind 19e eeuw en de 20e eeuw is dit drankje gepresenteerd met een bijna heilig aura. Coca-Cola was “De grootste zegen voor de familie”en “Heilig water”. In 1931 introduceerde Coca-Cola de Kerstman dat het icoon werd van de consumerende “Amerikaanse manier van leven”. Op deze manier werd Coca-Cola een concurrent op de markt van het heilige.

Maar ook muziek heeft de consumptiemaatschappij gevonden. Met de komst van rock ’n roll, popmuziek, televisie en film is een hele nieuwe branche ontstaan. Voor christenen werd de snelle opkomst van popmuziek ervaren als een bedreiging. Muziek werd geclassificeerd als heidens en soms zelfs godslasterlijk. Anderzijds heeft de christelijke wereld ook gebruik gemaakt van deze nieuwe mogelijkheden. De musical Jesus Christ Superstar waarin het christelijke evangelie in een rock’n roll-jasje werd gehesen.

Sport heeft ook heilige trekjes. Boswell (p. 548) heeft parallellen getrokken tussen baseball en de kerk: institutionalisatie, klappen bij het zingen van liederen, onderscheidende kleding en iedereen is gelijk voor God.

Het laatste gebied dat besproken is in Chidester, is toerisme. In dit hoofdstuk wordt een link gelegd tussen toerisme en pelgrimage. Aan de ene kant heeft het reizen het ‘op pelgrimage gaan’ opgevolgd en aan de andere kant ontstond een branche om de pelgrims op de vangen. In steden als Lourdes en Medugorje is een hele industrie gericht op pelgrims en om toeristen/pelgrims in contact te brengen ‘het heilige’. Op deze manier ondersteunt de toeristische industrie het internationale en interreligieuze gesprek. Daarnaast is er natuurlijk op populaire pelgrimslocaties een levendige handel in al dan niet authentieke souvenirs gekomen.

Graag zou ik hier nog aan toe willen voegen dat kerken ook gebruik maken van technieken als marketing en klantgerichtheid, om hun plek op de religieuze markt te vergroten. Zeker in de Verenigde Staten is er een grotere variëteit aan kerken en is het cruciaal om de gelovigen naar jouw kerk te krijgen. Dit kan bereikt worden door te prediken wat mensen willen geloven (dit bedoel ik niet denigrerend, maar de uiting van marktwerking heeft wel degelijk een effect op de boodschap en expressie van kerken). Ook de toename van de verkoop van christelijke muziek, christelijke boeken en cursussen is een uiting van de consumptiemaatschappij in de religieuze wereld.

Transnationalisme en Globalisatie

De toename van de mogelijkheden van communicatie- en transportmiddelen hebben tot gevolg gehad dat de wereld relatief veel bereikbaarder is geworden. Dit heeft de verspreiding van het christendom vergemakkelijkt, maar zorgde ook voor de zichtbaarheid van andere overtuigingen. Deze zichtbaarheid van andere religies zorgde onder andere voor angst onder de christenen. Men is bijvoorbeeld dat de duivel in de vorm van een andere religie probeerde te overwinnen.

In Noord-Ierland, Jeruzalem en voormalig Joegoslavië zijn religieuze conflicten zichtbaarder geworden. Dit heeft geleid tot drie verschillende reacties. (In Chidester worden verschillende mensen geciteerd; ik heb er echter voor gekozen om vooral de begrippen uit te leggen)

- Exclusivisme:

Exclusivisme is afgeleid van het woord exclusief en betreft het idee ‘exclusief’ en uniek te zijn. De mentaliteit is vooral gekenmerkt door de overtuiging dat de eigen religie de enige ware is en alle andere religies verkeerd zitten. In het christendom betekent dit dat men het christendom ziet als de enige waarheid; men kan alleen via Christus tot verlossing komen. Degenen die niet in contact komen met het evangelie zijn eeuwig verdoemd. Dit is ook de motivatie voor zending; door zending komt iedereen in contact met het geloof en heeft iedereen de kans op verlossing.

- Inclusivisme:

Het inclusivisme is wat milder van karakter in vergelijking tot het exclusivisme. Hoewel men ervan is overtuigd dat de eigen religie nog steeds de ware overtuiging is, overweegt men dat er eventueel ook waarheden zitten in andere religies. Verlossing is alleen mogelijk via Christus, maar het zou kunnen dat er in andere religieuze overtuigingen sporen zijn van christelijlke overtuigingen als onbaatzuchtige liefde. Rahner noemt dit anonieme Christenen.

- Pluralisme:

Pluralisme komt van het latijnse woord plura(plus) wat ‘veel’ of ‘meer’ betekent. Het pluralisme gaat uit van de idee dat het bestaan van verschillende religies/overtuigingen naast elkaar mogelijk is. Het pluralisme is een creatieve reactie op de religieuze diversiteit. Christelijke pluralisten wilden mensen van andere religies benaderen via dialoog, in plaats van polemiek of missie, en wilden komen tot een interreligieuze conversatie en wederzijdse (h)erkenning (Chicago World’s Fair in 1893). Het christendom heeft verschillende overtuigingen, heilige verhalen, onderscheidende dogma’s en rituelen die niet overeenkomen met die van andere religies, toch worden persoonlijke ervaringen, religieuze ethiek en maatschappelijke zorgen gedeeld door mensen van andere religies (p.540). In 1993 heeft de Stichting Global Ethic zich ingezet voor het opstellen van een “verklaring tot wereldwijde ethiek”. Vier ethische uitkomsten die men bereikt heeft in overeenstemming met leden van verschillende overtuigingen/religies zijn:

- Toewijding aan een cultuur van geweldloosheid en respect voor het leven

- Toewijding aan een cultuur van solidariteit en een eerlijke economische handel

- Toewijding aan een cultuur van tolerantie en waarheidlievendheid (truthfullness)

- Toewijding aan een cultuur met gelijke rechten en partnerschap tussen mannen en vrouwen.

Zo hebben interreligieuze organisaties zich ingezet voor vrede, mensenrechten, gelijkheid tussen man en vrouw, verdediging van het milieu, sociale rechtvaardigheid, economische ondersteuning en politieke bevrijding van de onderdrukten(p.540).

Het moge duidelijk zijn dat de wereld de afgelopen decennia met een rap tempo veranderd is. Moderne communicatiemiddelen, met als gevolg een groeiende bereikbaarheid van de wereld, hebben ervoor gezorgd dat de wereld relatief kleiner geworden is. De christelijke boodschap kon makkelijker verspreid worden, maar andere overtuigingen konden ook christenen bereiken. Kortom andere religies en overtuigingen werden meer zichtbaar en hebben christenen gevraagd een stelling in te nemen tegenover deze ander. Daarnaast is de nadruk veranderd van productie naar consumptie met als gevolg een verschuiving van het aanbieden van een religie naar het inspringen op gaten in de religieuze markt. Al met al een turbulente periode die wat “belooft” voor de toekomst.

REACTIES

B.

B.

Je hebt serieus echt geen leven. Als je tijd hebt om zo'n groot, lang en uitgebreid verslag te maken over zo'n nutteloos en uiterst overbodig onderwerp.

13 jaar geleden

V.

V.

Ik ben het eens met tha baaaaassss...

12 jaar geleden

K.

K.

Zeker 1 gekregen voor dit verslag vanwege het boek overtypen.

12 jaar geleden

J.

J.

indrukwekkend.

ik zit je verslag met interesse te lezen. Hartstikke goed dat je dit boek grondig doorneemt, mijn complimenten!!

12 jaar geleden

M.

M.

wow, goed werk! Dit zal zeker van pas komen!

12 jaar geleden

J.

J.

Volgens mij is een boekverslag een soort samenvatting, je kan terugvallen op het woord maar dit zijn 80 pagina's. Alsof je het boek overtikt, echt tijdverspilling eerlijk gezegd.

12 jaar geleden

P.

P.

Hej allemaal,
Ik zou graag een beetje hulp hebben bij een paar vragen voor een opdracht over de film.;Jesus Christ Superstar.
De vragen zijn;

Wat is het doel van de film?

Welke middelen heeft de regisseur gebruikt om het publiek te boeien? Noem minstens 2 voorbeelden. Welke was/waren het meest effectief?

Alvast bedankt voor jullie hulp

12 jaar geleden

Log in om een reactie te plaatsen of maak een profiel aan.