Hoe kies jij een studie?

Daar zijn wij benieuwd naar. Vul onze vragenlijst in en bepaal zelf wat voor beloning je daarvoor wilt krijgen! Meedoen duurt ongeveer 7 minuten.

Meedoen

Schimmen uit het verleden door Theo Engelen

Beoordeling 6.7
Foto van een scholier
Boekcover Schimmen uit het verleden
Shadow
  • Boekverslag door een scholier
  • 3e klas havo | 31738 woorden
  • 26 mei 2008
  • 28 keer beoordeeld
Cijfer 6.7
28 keer beoordeeld

Boekcover Schimmen uit het verleden
Shadow
Schimmen uit het verleden door Theo Engelen
Shadow
Hoofdstuk 1
Opeens had Sander de Vries het onbehaaglijke gevoel dat iemand naar hem keek. Maar er was niemand. Zijn ouders en Inge, zijn zus, waren al een kwartier geleden naar de buren gegaan. Hij was dus alleen thuis. En toch voelde hij ogen in zijn rug prikken. Doodstil bleef hij aan zijn bureau zitten en spitste de oren, maar er was geen geluid te horen. Met een ruk draaide hij zich om. Door de openstaande deur van zijn kamer keek hij in een lege gang. Niemand te zien. Hij haalde zijn schouders op. Blijkbaar speelde op de eerste dag in het nieuwe huis zijn verbeelding hem parten.
Sanders blik dwaalde door de kamer. Het was om wanhopig van te worden. Er kwam maar geen einde aan de stapels verhuisdozen. Hij moest al die spullen nog uitpakken en ze ergens een plaats geven. Met een zucht stond hij op. Nu eerst maar naar de buren. Die hadden hen ter kennismaking uitgenodigd voor een barbecue. Hij slalomde tussen de dozen door naar de deur, maar bleef plotseling weer staan. Nu had hij een geluid gehoord. Net of de treden van de zoldertrap kraakten. Hij wachtte even, maar het bleef bij die ene keer.

Voorzichtig stak hij zijn hoofd buiten de deur en keek naar de trap. Niets te zien. Verdomme, dacht hij, wat een spookhuis. Snel liep hij tot bij de trap en keek naar boven. De zolderdeur stond open en bewoog langzaam heen en weer. Hij hoorde het zachte gepiep van de scharnieren. Als er iemand was dan deed die zijn best om niet gezien te worden! Merkwaardig. Met zijn rug tegen de muur gedrukt, klom hij trede voor trede naar boven. Hij zorgde ervoor dat hij zelf geen geluid maakte.
Bovenaan de trap was een portaal waar wat rommel stond.Voetje voor voetje schuifelde Sander verder. Zijn hart bonsde. Een straaltje zweet liep over zijn rug. Zou hij te¬uggaan en zijn vader roepen? Even aarzelde hij, maar hij vermande zich. Stel je voor dat hij zijn vader voor niets liet opdraven, dan zouden ze hem nog weken uitlachen.
Hij pakte een stok uit de rommel op het trapportaal. Je wist maar nooit. Met het stuk hout stevig in de handen geklemd, voelde hij zich veel sterker. Een plotselinge trap met zijn voet en de deur vloog wagenwijd open. De chaos op zolder was onbeschrijflijk. In vergelijking daarmee was zijn kamer al netjes. Tussen alle spullen die er stonden, was niemand te zien. Sander haalde opgelucht adem. Hij liet de stok zakken. Zijn oog viel op het openstaande dakraam. Natuurlijk, tocht. Daardoor had de deur bewogen. Waarschijnlijk had die ook voor het geluid gezorgd.
Boos trok hij het raam dicht en liep terug naar de deur. De zon stond al laag en scheen door het raam, recht op zijn rug. Hij zag zijn eigen schaduw op de muur voor hem. Op dat moment stokte de adem in zijn keel. Hij zag een tweede schaduw op de muur verschijnen. Zijn vingers knepen het hout haast fijn van spanning. In een beweging draaide hij zich om en hief de stok boven zijn hoofd, klaar om de onbekende een klap te verkopen.
Midden in de draai hoorde hij het spottende lachje van zijn zus. Zij was het die plotseling tevoorschijn was gekomen. Naast haar stond Juul, de dochter van de buren, gierend van de lach.
'Ben je op spokenjacht, grote broer?'
Sander ontplofte bijna van woede.
'Stelletje etters.'
Alle spanning ontlaadde zich. Hij moest zich beheersen om de twee meisjes niet te slaan. Maar die voelden de bui al hangen. Ze schoten langs hem heen en holden de trap af.
Sander stond in zichzelf te mopperen. Dat kon nog leuk worden. Inge alleen kon hij wel de baas, maar als die Juul ook zo'n pestkop was, stond hem nog wat te wachten. Twee van die wichten van negen jaar!
Met een boog slingerde hij het stuk hout tussen de andere rommel en liep de trap af. Je wordt bedankt pa, gromde hij. Door die onverwachte verhuizing had vader hun leven mooi overhoop gehaald.
Nog maar twee maanden geleden, op 5 mei, was vader thuis gekomen met de mededeling dat hij een ander huis had gevonden. Eerst hadden ze nog gedacht dat het een grap was, maar al snel zagen ze dat hij daarvoor te serieus keek. Enthousiast had hij verteld over het schitterende huis in Belst, tussen Arnhem en Nijmegen. Het lag landelijk en er was een grote tuin bij.

Vaders boodschap kwam als een donderslag bij heldere hemel. Er was tot die dag geen sprake geweest van verhuizen. En nu dit. Moeder had fronsend gekeken en allerlei bezwaren opgesomd. Hoe het dan met de school van de kinderen moest, had ze gevraagd. En of ze er niet erg ver van de bewoonde wereld zouden zitten. Bovendien zou zij haar baan moeten opzeggen. Maar vader had alle bezwaren weggewuifd. Sander had hem nog nooit zo enthousiast gezien. Ze zouden het volgende weekend samen gaan kijken en als het aan vader lag meteen de knoop doorhakken.
Die zaterdag was het schitterend voorjaarsweer. Om een uur of tien waren ze al op weg. Na de afslag Arnhem was vader van de snelweg afgereden. Via rustige binnenwegen bereikten ze Belst. In het centrum van het dorp was niet veel te doen, vonden de kinderen: een paar winkels en een cafe. Saaier kon het niet.
Maar toen ze de dijkweg opreden die naar het nieuwe huis voerde, werd het leuker. Langs de weg stonden knotwilgen, aan de rechterkant waren uitgestrekte weilanden en in de verte zagen ze schepen op de Waal. De koeien keken lui naar de auto die hun ochtendrust verstoorde.
Aan de linkerkant van de weg lagen, zo'n driehonderd meter van elkaar, twee huizen, elk met een eigen oprit. Huizen zoals Sander alleen op de tv had gezien: ouderwets
en groot, met een dubbele voordeur. Het ene zag er goed verzorgd uit, maar het huis waar vader bij stopte kon wel een likje verf gebruiken. De verveloze luiken waren dicht.
Sander had aan het gezicht van moeder gezien dat ze al enthousiast werd.
'Het is hier schitterend,' zei ze toen ze waren uitgestapt en naar het huis toeliepen.
De oprit liep langs een grote voortuin, minstens vijfmaal zo groot als de tuin in Utrecht. Bovendien was er aan weerszijden van het huis ook veel groen. Tussen de struiken liep een smal pad naar de achtertuin.
'En daar is nog een terras, een boomgaard en een grote wei.'Vader stond enthousiast te wijzen.
Met de sleutel die hij van de makelaar had gekregen, opende hij de voordeur. Een donkere, hoge gang met plavuizen. Aan weerskanten deuren. Achterin een brede trap.
'Wat groot,' zei moeder toen ze door de kamers liepen. Een grote keuken, een kamer met schuifdeuren, een eetkamer en een bijkeuken. Langs de gehele achterkant lag een serre, van waaruit je een schitterend uitzicht had over de boomgaard die in bloei stond. Tussen alle rose en witte bloesems door zag je niets dan weiden en akkers. In de verste verte was er geen ander huis te zien.

'Wat een prachtige plek voor mijn atelier,' zei moeder terwijl ze een arm om vader heen sloeg.
Inge en Sander keken elkaar aan. Ze konden hun koffers wel gaan pakken, hier was geen discussie meer mogelijk.
Via de brede eiken trap kwamen ze op de eerste verdieping, waar nog vijf grote kamers en een badkamer lagen.
'Zoek maar uit,'zei vader.
Ze holden van de ene naar de andere kamer. Inge wilde een kamer aan de achterkant. Dan kon ze de bloesem zien. Stom kind, dacht Sander, die bomen bloeien maar een paar weken per jaar. Zelf koos hij een kamer aan de voorkant.
'Ik wil de zolder ook nog zien,' zei moeder.
'Daar is niets te zien,' bromde vader, 'gewoon een zolder, maar dan heel groot.'
Ze gingen toch kijken. Er was meer nodig om moeder te stoppen. De zolder bleek een enorme ruimte over de hele lengte van het huis te zijn, volgestouwd met oude steelen, kasten, dozen en troep. Met een vies gezicht had Sander het spinrag uit zijn haren geveegd. Voor deze ene keer was hij het met vader eens geweest. Hier viel niets te beleven. Althans nu niet. Als ze hier eenmaal woonden, dan zou hij die zolder eens grondig bekijken. Wie weet wat hij vond tussen die rommel!
In het dorpscafe hadden ze koffie gedronken. De vrouw die hen bediende, keek stuurs. Toen ze weggingen had ze gevraagd of ze dat huis aan de dijk gingen kopen. Op haar gezicht was duidelijk afkeuring te lezen. Vriendelijke mensen hier, zei Sander spottend.

Maar goed, vader, moeder en Inge waren enthousiast. En eerlijk gezegd was hij dat zelf ook wel. Het grote huis had iets geheimzinnigs en die omgeving vroeg erom om verkend te worden. Maar zijn vrienden in Utrecht dan? Ze konden natuurlijk komen logeren. Kamers genoeg. En eigenlijk was hij ze toch kwijt. Na de vakantie ging hij naar de middelbare school en zou hij sowieso nieuwe vrienden maken. Dat zeiden zijn ouders tenminste.
En vandaag waren ze verhuisd. Op een prachtige dag in juli, maar daar had Sander even geen oog voor.
Van hun nieuwe buren kon je in elk geval niet zeggen dat ze verlegen waren. Toen de verhuisauto was vertrokken, waren ze meteen gekomen. Sander had wat teleurgesteld staan kijken. Een echtpaar met een dochter. Hij had liever gehad dat het een zoon was geweest.
'Goeiemiddag,' had de man gezegd. 'Ik ben Erik Snijders, jullie buurman. Mijn vrouw Saskia. Onze dochter Juul.'
Moeder keek opgelucht. Natuurlijk, dacht Sander, ze waren ongeveer even oud als zijn moeder, begin dertig. En Juul was van dezelfde leeftijd als Inge, een jaar of negen. Moeders bedenkingen over het afgelegen wonen waren meteen een stuk minder. Ze stelde haar gezinsleden voor en vroeg de familie Snijders binnen te komen. De serre was provisorisch ingericht als zitkamer.
Na een half uur zou je niet meer zeggen dat het vrolijke gezelschap in de serre elkaar daarvoor nooit had gezien.
Inge troonde haar nieuwe vriendin mee naar haar kamer. Het gepraat van de volwassenen verveelde hen al snel. Sander bleef wel zitten luisteren. Erik Snijders bleek directeur van de basisschool in het dorp te zijn en Saskia was lerares geschiedenis op een middelbare school in Nijmegen. Dat leverde voldoende gespreksstof Inge zou immers op Eriks school komen en voor Sander moest er nog een school in Nijmegen worden gezocht.
Vader vertelde dat het voor zijn werk niet veel uitmaakte dat hij hier woonde. Hij was vertegenwoordiger voor een firma in kantoorbenodigdheden en computers. De meeste van zijn klanten zaten in het oosten van het land.
Ja, ja, dacht Sander, maar mijn vrienden zitten nog steeds in Utrecht. En ik zit hier een kolere end weg van de bewoonde wereld. Hij had van Saskia begrepen dat hij er op de fiets minstens een half uur over zou doen om in Nijmegen te komen.
Toen moeder de buurvrouw een rondleiding door het huis gaf, had Sander de twee mannen zitten observeren. Zijn vader zag er met zijn vijfenveertig jaar niet veel ouder uit dan Erik, die toch minstens tien jaar jonger moest zijn. De nieuwe buurman zat er ontspannen bij. Vader daarentegen was zenuwachtig. Als je hem een beetje kende, zag je dat. Onophoudelijk wreef hij over het litteken op zijn linkerslaap.

Even later had Saskia gevraagd of ze zin hadden in
een barbecue. Reken maar, had moeder gezegd. Zij, vader en Inge waren meteen met de buren meegegaan. Sander had gezegd dat hij ook zo zou komen.
Op het korte stukje naar het huis van de buren bedacht Sander dat die twee meiden intussen natuurlijk breed uitgemeten hadden hoe ze hem de stuipen op het lijf hadden gejaagd.Wacht maar, mijn tijd komt nog wel, dacht hij.

Hoofdstuk 2
Vanaf de dijkweg kon Sander de twee huizen goed vergelijken. Het huis van de Snijders was beter onderhouden. Aan de aanplant kon je ook zien dat het er nog niet zo lang stond. De bomen en struiken waren een stuk kleiner dan bij hun huis. Maar de tuin was wel even groot. In Belst was duidelijk geen gebrek aan grond. Hij liep om het huis heen naar achteren.
Op het grote terras zaten Saskia en moeder met een glas wijn aan tafel. Ze bogen zich over een tijdschrift met foto's van mooi ingerichte huizen.
Erik kwam met een zak houtskool naar buiten.
'Wil jij de barbecue aanmaken, Sander?' vroeg hij.
Sander keek vragend naar vader. Die knikte een beetje schaapachtig. Vader was altijd doodsbenauwd dat er iets met de kinderen zou gebeuren. Gewoonlijk liet hij Sander zelfs niet in de buurt van de brandende barbecue komen, maar nu wilde hij zich niet laten kennen.
Een tijd was Sander druk bezig met houtskool en aanmaakblokjes.
'Wat hoor ik nou, zitten er spoken bij jullie op zolder?'
Het was Saskia die hem een glas cola bracht. Sander keek boos op, maar de buurvrouw lachte vriendelijk en knipoogde. Gelukkig, ze lachte hem niet uit. Ze speelde het spelletje gewoon mee, om de meisjes een plezier te doen.

Sander grinnikte opgelucht terug en richtte zijn aandacht weer op het vuur. Hij wist dat hij even moest wachten tot de stukken houtskool gingen gloeien. Hij schoof een stoel dichterbij. Met het glas cola in de hand nam hij de omgeving goed in zich op. Een stuk verderop was boven de struiken het dak van hun huis te zien. De zon was minder fel, de hele omgeving lag er vredig bij. Sander probeerde zich voor te stellen hoe het zou zijn in de tuin van hun huis in Utrecht. Daar hoorde je altijd andere mensen uit de buurt. En het geluid van langsrijdende auto's. Hier was het geloei van een koe het enige dat de avondrust verstoorde. Nou ja, verstoorde, het klonk juist rustgevend.

Hoofdstuk 3
Inge en Juul zaten met elkaar te fluisteren. Sander hoorde Saskia vragen of ze de tafel wilden dekken. Hij keek peinzend naar hun volle glazen. Dit was zijn kans. Toen de meisjes naar binnen liepen, liet hij het vuur voor wat het was.
Even later slenterde hij naar de keuken waar de twee vaders intussen met het eten bezig waren. Erik liep naar de koelkast.
'Wil jij ook een pilsje, Ab? 'vroeg hij. Hij had net twee flesjes gepakt, toen er van buiten een ijselijke gil klonk. De twee mannen keken elkaar verschrikt aan en renden naar buiten.
'Getverderrie,' hoorde Sander zijn zus roepen. Hij keek door het raam naar buiten. Met een vies gezicht hield Juul een worm tussen twee vingers.
'In mijn glas zat er ook een,' zei Inge.
Een een, dacht Sander tevreden. Toen zijn vader weer binnenkwam en hem onderzoekend aankeek, zat hij met een onschuldig gezicht groente schoon te maken.
'Op je gezondheid, buurman,' zei Erik. 'Ik ben blij dat we gezelschap hebben gekregen op de dijk.'
Vader nam een slok. 'Lekker,' zei hij. 'Maar hoe zat het dan met de vorige buren? Hadden jullie daar geen contact mee?'
'Eigenlijk hebben we nooit buren gehad,' zei Erik. 'Toen wij hier tien jaar geleden kwamen wonen, bleek al snel dat de bewoners van jullie huis er nooit waren. Het waren mensen uit Den Haag. Ze hadden het huis in de jaren zestig gekocht als buitenhuis. Toen hun kinderen klein waren, kwamen ze 's zomers elk weekend en soms ook met de feestdagen. De rest van het jaar stond het huis leeg. We hebben hen maar een enkele keer gezien. Toen de kinderen opgroeiden, kwamen ze steeds minder vaak naar Belst.'
Rare mensen, dacht Sander. Hij kon toch al moeilijk begrijpen dat mensen er twee huizen op na hielden. Maar om er dan een niet te gebruiken, dat ging hem helemaal boven de pet.

'Dan hebben ze het toch nog redelijk onderhouden,' merkte vader op.
'Ja,' zei Erik. 'Vooral de tuin. Daarvoor hadden ze iemand uit het dorp aangenomen. We hebben wel eens met die man gepraat. Die vond het natuurlijk best zo, maar de mensen in het dorp vonden het belachelijk dat rijke stedelingen geld uitgaven voor een buitenhuis op de dijk. En dan ook nog net aan dat huis.'
Sander gaf de dorpelingen groot gelijk. Maar toen drong ook het laatste deel van de zin tot hem door.
'Hoezo, dat huis? Hebben ze er iets tegen?' vroeg hij.
Erik schonk zijn glas nog eens vol en keek hem nadenkend aan.
'Het is ergens in de jaren twintig gebouwd. De oorspronkelijke bewoners waren Duitsers die weinig contact hadden met de rest van het dorp. Hij was correspondent in Nederland voor een Duitse krant en reisde veel door het
land. Zijn vrouw was een natuurmens, die de hele dag in de tuin te vinden was. Ze verbouwde haar eigen groenten en zorgde voor de kippen en een geit. Alleen voor een paar boodschappen kwam ze af en toe in het dorp.'
Vader was bezig met een salade. 'Maar dat is toch geen reden om iets tegen het huis te hebben?'zei hij.
'Nee,' zei Erik, 'maar toen in 1940 de oorlog uitbrak, werden de inwoners van Belst echt wantrouwig. Stel je voor zeg, een paar van die moffen in hun eigen dorp. Al snel ging het verhaal dat die man waarschijnlijk al jaren had gespioneerd voor de Duitsers. Mevrouw Schöffer, ze heetten Schöffer, werd in de winkel zo vervelend behandeld, dat ze op den duur maar in Nijmegen boodschappen ging doen. Tegen het einde van de oorlog werden de dorpelingen ronduit vijandig. Op een morgen vonden de Schöffers hun kippen dood, vergiftigd, en was de groentetuin veranderd in een puinhoop. Toch trokken ze zich daar kennelijk niets van aan, ze bleven gewoon hier wonen.'
Onwillekeurig had Sander medelijden gekregen met de Duitse bewoners. Het zou je maar gebeuren. Ook zij hadden hier zulke mooie zomeravonden meegemaakt en die werden dan zo verpest.

'Hadden ze echt iets met de nazi's van doen?' vroeg hij.
Erik keek peinzend door het raam.
'Dat is nu net het tragische,' zei hij. 'Ik heb me laten vertellen dat in januari 1944 het dorp op een avond werd opgeschrikt door een groep Duitse militairen die met grote snelheid richting dijkweg reed. Bij het huis van het echtpaar Schöffer stopten ze. Een paar mannen uit Belst zijn er in de beschutting van de dijk heen geslopen om te zien wat er aan de hand was. Liggend aan de andere kant van de dijk zagen ze dat het huis werd verlicht door de koplampen van de auto's en dat er soldaten door het huis renden. Overal werden deuren opengegooid en ging het licht aan. Het was een geschreeuw en gedoe van jewelste.
Ze waren kennelijk op zoek naar iets. De Schöffers werden naar buiten gesleept. Ze stonden naast hun voordeur tegen de muur en werden door twee mannen met pistolen onder schot gehouden. Even later kwam er een officier die hen ondervroeg. De mannen in de wei konden niet verstaan wat er werd gezegd, maar zagen wel dat het er niet bepaald zachtzinnig aan toeging. Er werden rake klappen uitgedeeld.'
Sander huiverde. Wat een nachtmerrie. En dat was allemaal gebeurd in en om hun nieuwe huis.
'Wat hadden die mensen dan gedaan?'
'Dat heb ik gehoord van die tuinman waar ik het over had,'antwoordde Erik. 'In het dorp zelf wordt er nooit over gepraat. Iedereen ontwijkt je vragen als je er meer over wilt weten. Maar goed, het bleek dat de Schöffers al de hele oorlog in het verzet hadden gezeten.Vanaf 1943 hadden ze joodse kinderen in huis gehad. Het klinkt raar, maar juist doordat ze zo'n slechte naam hadden in het dorp, was hun huis een ideaal onderduikadres. En bovendien werden de Schöffers als Duitsers niet verdacht door de autoriteiten. Maar stel je eens voor: die mensen riskeerden elke dag hun leven door mee te doen aan acties tegen de bezetters. Tegelijkertijd werden ze in Belst uitgescholden voor vuile moffen.'
'En toch zijn ze tegen de lamp gelopen.' Zo te zien was vader zijn huishoudelijke bezigheden helemaal vergeten.
'Ja, kennelijk zijn ze verraden. Misschien is een gevangen genomen verzetsman doorgeslagen tijdens een verhoor. Toch hebben de Duitse soldaten geen onderduikers gevonden. Die waren net op tijd weggebracht. Maar goed, in het huis waren natuurlijk volop aanwijzingen dat er kinderen hadden gewoond. Het echtpaar werd onmiddellijk gearresteerd.'
'Wat is er verder met hen gebeurd?' Sander durfde het nauwelijks te vragen.

Erik zweeg en wisselde een blik van verstandhouding met vader.
'Dat wist die tuinman niet. Na de bevrijding kwamen de Schöffers niet terug en heeft het huis bijna twintig jaar leeggestaan. Niemand wilde er wonen. Het huis werd gemeden als de pest. Je kunt je voorstellen dat iedereen zich rot schaamde. Toch moeten er af en toe mensen bij het huis zijn geweest. De boer die geregeld over de dijkweg langs het huis kwam, heeft me wel eens verteld dat er soms een bos bloemen voor de deur lag. Afijn, de rest van het verhaal kennen jullie. Uiteindelijk kochten die mensen uit Den Haag het huis. Volgens mij hebben die nooit gehoord wat er zich in hun buitenhuis heeft afgespeeld.'
'Wat is hier aan de hand, jullie kijken zo bedrukt?'
Moeder was ongemerkt binnengekomen en stond het drietal in de keuken verbaasd aan te kijken.
Als bij afspraak zeiden ze alle drie: 'Oh, niets.'
Aan tafel had Sander moeite om bij het gesprek te blijven. Ook vader was stil. Tegen tienen stond moeder op. Zij geeuwde onopvallend.
'Het was een vermoeiende dag. We stappen maar eens op.'
Terwijl ze naar huis liepen, was iedereen in zijn eigen gedachten verzonken. Hun huis lag in het laatste avondlicht en vormde een mooi plaatje, maar Sander keek er met andere ogen naar. Hij zag opeens voor zich hoe de felle lampen van Duitse auto's het huis in hun greep hielden. Geschreeuw van soldaten en gestamp van laarzen klonk in zijn oren.
Hij ging naast zijn vader lopen.
'Ik vond het een akelig verhaal, pap.'
Zijn vader legde een arm om zijn schouder en trok hem even tegen zich aan.

'Je wordt er inderdaad niet vrolijker van jongen, maar het is lang geleden. We moeten er maar niet te lang bij stilstaan. Die oorlog is afgelopen. Vertel het maar niet aan moeder en Inge, anders bederft het hun stemming ook nog.'
Sander voelde zich wat beter. De arm om hem heen gaf hem een veilig gevoel.
Vader opende de voordeur en hield die galant voor iedereen open.
'Treedt binnen in uw nieuwe woning,' zei hij.
Moeder en Inge giechelden. Als deftige dames, met hun neus in de lucht, liepen ze naar binnen.
'Dank je, James.' Moeder knikte uit de hoogte.
Sander zag dat vader wel grijnsde, maar dat zijn ogen niet lachten.
'Welterusten pap.'
'Ik maak even een ommetje,' zei vader. 'Het was zo'n drukke dag vandaag, ik kan toch nog niet slapen.'
Door zijn slaapkamerraam zag Sander zijn vader langs de zijkant van het huis achterom wandelen. Raar, dacht hij, vader was zo enthousiast toen hij het nieuwe huis had gevonden. En nu ze erin trokken, had hij er een beetje verloren bijgelopen. Alsof de hele verhuizing aan hem voorbij ging. Sander keek nog even naar de gebogen gestalte die in het duister verdween. Zou vader spijt hebben van zijn beslissing?
Het was een week later. De chaos in het huis op de dijk was aanzienlijk minder geworden. De eerste dagen waren besteed aan het opknappen van de kamers van Sander en Inge. Hun enthousiasme voor schoonmaken en schilderen was daarna meteen verdwenen, deels ook omdat het mooie zomerweer maar bleef aanhouden. Sander kon zich nauwelijks voorstellen dat het in Belst ooit regende.

Inge en Juul hadden de boodschap van de eerste dag duidelijk begrepen en lieten hem met rust. In zijn eentje had hij de omgeving verkend en hij wist intussen alle weggetjes te vinden die vanaf de dijk dwars door de velden en weiden liepen. Tot aan de Waal. Een grote kei bij de oever was zijn lievelingsplek. Daar zat hij vaak in de zon naar de voorbijvarende schepen te kijken. Het was er stil. Het weinige geluid kwam van de vogels, de insekten en van de golven die tegen de oever klotsten.
Ook die morgen was Sander naar de Waal gegaan. A1 heel vroeg, om te genieten van de mooie ochtend. Zeker op dit moment van de dag was het er heerlijk rustig. Er kwamen zelfs nauwelijks schepen langs. Sander vond het een goede gelegenheid om na te denken. Alles was zo snel gegaan de laatste maanden dat hij daar af en toe behoefte aan had.
Met zijn vrienden in Utrecht had hij veel gepraat over de middelbare school. Meneer Pieter had gewaarschuwd voor de overgang.
'Hier zijn jullie de oudsten,' had hij gezegd. 'Nu kijken de kleintjes tegen jullie op. Maar op de middelbare school beginnen jullie weer als kleine broekies. Dat zal echt even wennen zijn.'
Toch keken ze ernaar uit. A1 die nieuwe vakken en bergen boeken. Elk uur een andere leraar. En het huiswerk natuurlijk!
Sander had daar verhalen over gehoord van buurkinderen. Maar die overdreven natuurlijk. Hij zag ze nog vaak genoeg buiten spelen. Soms vroeg hij zich af of hij het wel aan zou kunnen. Gelukkig had mijnheer Pieter gezegd dat hij het vwo makkelijk kon halen. Als hij maar werkte. Nou, daar zou het niet aan liggen. Hij had er wel zin in.
Tegen achten slenterde Sander terug naar huis. Hij had honger. Hij schrok op uit zijn overpeinzingen door het lawaai van een tractor. Dat was de boer die elke morgen kwam melken. Even kennis maken, dacht Sander. Hij bleef bij het hek staan kijken.
De boer zette de koeien een voor een aan de melkmachine.
'We hebben publiek vanmorgen, dames,' zei hij tegen de koeien. Na de laatste koe kwam hij naar het hek. Hij was al op leeftijd, een jaar of zestig schatte Sander. Zijn vriendelijke ogen hadden een vrolijke twinkeling.
'Op vakantie, jongen?'
'Nee, we zijn hier komen wonen.'
'Aha, de nieuwe bewoners van Dijkzicht.'
Sander keek hem verbaasd aan.
De boer lachte.
'Ja, zo heette het huis vroeger,' zei hij. 'Het bord is er allang af, maar in het dorp heeft men het nog altijd over Dijkzicht.'

Sander knikte. Het was inderdaad een huis om een naam te hebben, vond hij.
'Hoe heet jij?' vroeg de boer nieuwsgierig.
'Sander de Vries.'
'Ik heet Jan Wouters. Zeg maar Jan,' zei de boer.
Toen Jan weer met zijn rammelende tractor richting dorp reed, wandelde Sander terug naar huis. Vader en moeder keken verbaasd op. Sander was anders met geen stok uit bed te krijgen.
'Het landleven doet vreemde dingen met de mensen,'
zei moeder. Ze knipoogde naar vader.
Sander vond het maar flauw. Hij vertelde over zijn ontmoeting met boer Wouters en over de naam van het huis.
'Weinig origineel,' bromde vader. 'Maar misschien moeten we die naam toch maar aanhouden, anders raakt men hier de kluts kwijt.'
Onder een appelboom in de tuin was de tafel gedekt voor het ontbijt.
'We kamperen deze zomer vaker dan andere jaren,' merkte vader op.
'Lekker,' zei moeder. 'Vakantie in je eigen tuin.'
De volgende ochtend zat Sander langs de kant van de weg toen de tractor kwam aanrijden.

'He, Sander, kom je me helpen?'
'Graag.'
En zo zat Sander even later met zijn wang tegen de zachte huid van een koe. Als de dieren van de machine kwamen, werden ze met de hand nog even nagemolken. Het viel hem niet mee. Elke keer als de koe bewoog of met haar staart zwiepte, sprong hij verschrikt op. Jan vond het vermakelijk, zelfs toen er melk uit de emmer gutste.
'Geen ramp, alles moet worden geleerd,' moedigde hij aan.
Na een paar dagen molk Sander als een boerenzoon. Hij vond het zelfs jammer dat de melkbeurt 's avonds altijd tijdens het avondeten was. Maar 's ochtends was hij steeds trouw aanwezig. Hij kon de koeien ook zelf aan de machine zetten. Maar het leukst vond hij het rijden op de tractor. Jan leerde hem hoe dat moest en Sander mocht af en toe een rondje in de wei rijden. Als Inge hem plagend 'boer' noemde, haalde hij zijn schouders op. Jan Wouters maakte niet de indruk dat het vervelend was om boer te zijn. Hij was altijd goed gehumeurd en voor zijn leeftijd was hij verbazingwekkend vitaal.
Sander had gevraagd of hij dit werk al lang deed.
'Ja,' had Jan geantwoord, 'het was de boerderij van mijn vader en na de lagere school heb ik er steeds gewerkt. Op mijn negentiende stierf vader en toen nam ik het bedrijf over. Mijn broers en zussen waren nog te jong, dus ja, wat wil je? Maar ik heb er nooit spijt van gehad. Het is een vrij leven.'
Vader ging na twee weken weer aan het werk. Moeder wilde het huis nu echt op orde hebben.
'Kun je die dozen in de gang naar boven sjouwen?' vroeg ze.
'Goed,' zei Sander. Hij vond dat nu het moment was gekomen om de zolder te verkennen.
'Wat ben je aan het doen?' Inge was nieuwsgierig.
'Sjouwen, dat zie je toch.'
De lange zomervakantie begon Inge te vervelen. Sinds Juul met haar ouders op vakantie was, liep ze met haar ziel onder de arm.
Sander dacht even na. Als zijn zus zich verveelde, dan wist hij daar wel wat op.

'Help maar mee.'
Samen brachten ze de dozen naar boven. Het waren spullen die voorlopig niet uitgepakt hoefden te worden.
'We moeten eerst een beetje ruimte maken,' zei Sander.
'Ben je niet bang voor spoken?' Inge kon het niet laten.
Sander negeerde haar en bekeek de zolder. Wat een troep! Er was geen doorkomen aan. Her en der stonden dozen, kisten en kasten. Alles was kris kras door elkaar heen gezet. Maar als ze het een beetje ordenden, kon alles er best staan en zou er toch voldoende ruimte overblijven.
'Heb jij enig idee waar we moeten beginnen?' Inge maakte een ontmoedigde indruk.
'We beginnen gewoon aan een kant en stapelen alles op elkaar.' Sanders stem klonk overtuigder dan hij zich voelde. Als ze bij de pakken neer gingen zitten, kwamen ze niet verder.
'Er zitten hier toch geen muizen?' vroeg Inge benauwd.
'Nee joh, alleen spoken zoals jij.'
Tegen de zoldermuur stond een grote kleerkast, helemaal leeg. Sander en Inge zetten er dozen in met oude tijdschriften en boeken. Sander nam zich voor om die later door te lezen. Gelukkig had hij nog drie weken vakantie. Maar nu moest er gewerkt worden. Toen de kast vol was, sleepten ze een paar scheepskisten, die de doorgang blokkeerden, naar de kant en zetten ze netjes naast de kast. Het was warm op zolder. Al snel hadden Inge en Sander het zweet op hun voorhoofd staan. Sander zette de ramen open.
'Komen jullie eten?' Moeder stak haar hoofd door het trapgat.

Het was al half een. De tijd was ongemerkt voorbij gegaan.
'Wat zien jullie er uit!' Moeder keek hen met een vies gezicht aan.
In de badkamerspiegel zag Sander dat hij onder het stof zat. Ooit had hij een foto gezien van mijnwerkers na hun werk. Die hadden ook zulke witte ogen in een zwart gezicht. Zuchtend begon hij zich in te zepen.

's Middags gingen ze vol goede moed verder. Tegen theetijd zagen ze hoeveel ruimte er vrij kon komen als alles systematisch werd opgestapeld. Ze waren net bezig een oud fornuis opzij te schuiven, toen moeder met een blad cola en koekjes verscheen.
'Allemachtig, wat hebben jullie hard gewerkt.' De verbazing was echt.
Midden op zolder gingen ze op de grond zitten. Ze dronken gretig.
'Als we even een bezem pakken, kunnen we de vloer meteen aanvegen,' zei Sander. Hij liep naar beneden om de bezem te halen.
Toen hij even later met de veger naar boven liep, was moeder bezig zijn kamer te stofzuigen. Op zolder veegde hij alle troep op een hoop.
'Wat is dat voor geluid?' vroeg Inge.
Hij hoorde het gezoem van de stofzuiger door de vloer heen. 'Mam stofzuigt mijn kamer,' zei hij.
Op zolder hing nu een dikke mist van het vegen. Opeens hield Sander op en keek zijn zus verbaasd aan. 'Er klopt iets niet.'
Inge keek hem vragend aan.
'Mam is op mijn kamer bezig. Dat geluid kun je recht onder ons horen. Maar naast mijn kamer ligt hun kamer nog.'

'Nou en?'
'Dan kan deze muur niet het einde van de zolder zijn!' In gedachten verzonken bleef Sander staan.
Inge was nog steeds verbaasd. Wat bedoelde haar broer?
'Ja natuurlijk, dat me dat niet eerder is opgevallen!'
Sander rende de zoldertrap af. Hij kon zijn moeder, die met de stofzuiger over de gang zeulde, maar net ontwijken.
'Is er brand?'
Sander was al beneden en stormde naar buiten. Voor het huis bleef hij staan en tuurde naar het dak.
'Zie je wel,' zei hij.
'Zie je wat?' vroeg Inge, die nieuwsgierig achter hem aan was gelopen.
Sander wees naar het dak. 'Valt je niks op?'
Inge bestudeerde het dak. 'Nee, niks.'
'Nou kijk,' zei Sander, 'er zijn daar twee grote dakramen en rechts daarvan nog een kleintje.'
'Fantastisch,' zei Inge schamper, 'we hebben dus drie ramen op zolder. Ik begrijp je nog steeds niet.'
'Maar we hebben maar twee ramen op zolder,' zei Sander. 'Ik heb ze zelf opengezet vanmiddag.'
Zijn zus keek of hij gek was.

'Begrijp je het echt niet?' zei Sander ongeduldig. 'Er moet nog een stuk zolder zijn achter het deel dat wij hebben opgeruimd. Waar een raam is, moet een vertrek zijn.'
Eindelijk begon het Inge te dagen.
'Je hebt gelijk. Maar hoe kom je daar? Er is geen deur.'
'Dat is inderdaad typisch,' zei Sander. 'We moeten die muur maar eens goed bekijken.'
Ze holden weer naar boven. Met z'n tweeën inspecteerden ze de muur. Niets te zien. Nergens een spoor van een deur of een luik. Toch hadden ze de muur helemaal vrijgemaakt, op de grote kast na. Ze keken elkaar vragend aan. Sander liep naar de muur en klopte ertegen.
'Hout,' zei hij. 'Het is een houten wand. Dan hebben we gelijk. Dit is geen buitenmuur, die is altijd van steen.'
'Merkwaardig.' Inge schudde haar hoofd. 'Daar moet dus een kamer zijn. En de enige toegang is een klein dakvenster. Dat kan niet. Maar. . .'
Ze liep naar de kast en maakte de deuren open. Het was een monumentaal ding. Vier volwassenen konden er makkelijk in worden verstopt. Er waren drie planken die vol lagen met kleren en schoenendozen. Onderin stonden de dozen met boeken en kranten, die zij erin gezet hadden. Sander begreep waar zijn zus naar zocht. Zwijgend haalden ze de kast leeg. Ze tilden de planken eruit. Toen keken ze tegen de houten achterwand van de kast aan. Niets bijzonders.
'Jammer, het had gekund.' Inge ging er met een teleurgesteld gezicht bij zitten.

Sander stapte de kast in en inspecteerde de achterkant nauwkeuriger. Met een vinger voelde hij langs de rand. Opeens slaakte hij een kreet van opwinding. Een scharnier!
Hij maakte een sprongetje.

'Au!'
Hij was vergeten dat hij in een kast stond en stootte met een doffe bonk zijn hoofd tegen de bovenkant. Inge schoot in de lach.
'Ja, lach jij maar.' Sander voelde voorzichtig aan zijn pijnlijke hoofd. 'Intussen heb ik wel het geheim van "de muur zonder deur" opgelost. Kijk.'
Hij veegde het stof weg en wees op het scharnier.
'Dan moet er aan de andere kant een soort handvat zijn.' Inge was weer een en al aandacht. Ze kroop ook in de kast en borstelde ook de andere kant schoon. Er kwam een klein rond gaatje vrij. Net groot genoeg om er een vinger doorheen te steken. Op het eerste gezicht leek het gewoon een noest in het hout. Sander stak een vinger in het gat, maar durfde verder niets te doen en trok zijn hand terug.
'Wie weet wat er achter zit.' Zijn stem klonk hees. Toen vermande hij zich. Inge moest niet denken dat hij bang was. Hij trok. De achterwand draaide open. Verbijsterd staarden ze in een ondiepe zolderkamer. Links en rechts onder het aflopende dak stonden twee bedden en tegen de achtermuur een houten bureau. Vlak voor hun neus stond een tafel met twee stoelen.
'Hier is in geen jaren iemand geweest,' zei Sander. 'Moet je zien, het stof ligt dik op de vloer.'
Ze stonden nog steeds in de kast. Hij hoorde zijn zus snel ademen van opwinding. Sander wilde net de kamer binnenstappen toen ze voetstappen hoorden op de trap. Als op afspraak deden ze stilzwijgend de achterkant van de kast op zijn plaats. Met een stap stonden ze weer op zolder en sloten de deuren. Er was niets meer te zien van hun ontdekking. Toen moeder de zolder op kwam, waren ze druk bezig met het wegruimen van de dozen.

'Zijn jullie nog niet moe?' Goedkeurend keek ze om zich heen. 'Wat een verandering.'
Ze keek op haar horloge.
'Het is bijna vijf uur. Ik moet nog boodschappen doen. Als ik thuis kom, zijn jullie onder de douche geweest. Jullie zien er niet uit.'
Sander en Inge keken elkaar even aan. Vandaag zou er geen gelegenheid meer zijn om het kamertje verder te onderzoeken.
'Oké, morgen doen we de rest,' zei Sander. Toen hij de trap afliep, deed zijn hoofd gemeen pijn. Voorzichtig wreef hij over de pijnlijke plek. Hij voelde een buil zo groot als een ei. Raar, dacht hij, als je druk bezig bent, voel je geen pijn. Die komt pas later.

Hoofdstuk 4
Toen vader die avond thuis kwam, renden Sander en Inge hem tegemoet.
'Pap, kom mee! We willen je iets laten zien!' Inge was dolenthousiast. Ze pakte vader bij de hand en sleepte hem mee naar binnen.
'Rustig maar, ik kom al.'
Ze duwden hem de trap op.
'Zijn jullie op zolder geweest?' Vader keek bedenkelijk, maar liet zich toch ook de tweede trap op loodsen.
Boven gekomen keek hij verbaasd rond.
'En? Wat vind je er van?'
Het duurde even voor er antwoord kwam.
'Netjes hoor, keurig werk,' zei vader tenslotte. Het klonk moe.
Hij is ook niet erg enthousiast, dacht Sander. Maar ja, vader had wel vaker van die stille buien en dan kon je hem maar beter met rust laten. Toch was het de eerste keer sinds ze in Belst woonden, dat hij hem zo zag. En daar sloofde je je zo voor uit!

'En nu naar beneden.' Vader greep Inge vast en slingerde haar over zijn schouder. In de deuropening draaide hij zich om naar Sander en knipoogde. 'Jij zult ook wel honger hebben, na al dat werk?'
Sander zuchtte opgelucht. Gelukkig, het was weer over. Hij wist zich nooit goed raad als vader zo stil was. Met een laatste blik op de kast liep hij achter hem aan.
Aan tafel werd niet meer over de zolder gesproken.
'Ik kan me nauwelijks voorstellen dat we ooit nog binnen zullen eten,' zei Inge. Het eten buiten, onder de boom, beviel haar uitstekend.
'Je zult er toch binnenkort weer aan moeten wennen, vrees ik.' Moeder wees op de wolken die dreigend boven de Waal hingen. Voor het eerst sinds ze hier woonden, was de lucht niet blauw.
Ze hoorden de tractor van Jan voorbij rijden. Sander at zijn toetje snel op.
'Mag ik nog even naar Jan, mam? We hebben vandaag zoveel gedaan.'
'Ik dacht dat jij de afwas voor me deed?'
'Morgen weer. Goed?'
'Een half uur, dan moet je terug zijn.'
Sander rende snel om het huis naar het weiland bij de dijk. Jan was al bezig met melken. Hij keek verrast op toen hij zijn hulpje zag.
'Ben je bang dat ik het niet red zonder jou?'
Sander lachte en dreef een paar koeien naar het melkapparaat.
'Ik heb de hele dag binnen gezeten. We hebben de zolder opgeruimd. Nu ben ik toe aan frisse lucht.'
Jan keek hem onderzoekend aan. Toen schudde hij zijn hoofd en wees op de dreigende lucht.

'Als je nog een uur wacht, krijg je het hier frisser dan je lief is. We moeten opschieten. Ik wil voor de regen thuis zijn.'
Ze werkten zwijgend door. Het werd steeds donkerder. De koeien werden onrustig. Dat kwam omdat ze het onweer voelden aankomen, vertelde Jan.
Ondertussen zat Sander te overdenken hoe hij zijn vragen het beste kon inkleden.
'Zeg Jan,' zei hij, 'heb jij alle mensen gekend die voor ons in Dijkzicht hebben gewoond?'
De boer stond gebukt bij een koe. Hij richtte zich met een ruk op en keek Sander aan.
'Ja, hoezo?'
'Nou ja, gewoon. Ik ben nieuwsgierig naar onze voorgangers.'
Sander schaamde zich een beetje. Wat een stomme vraag ook. Maar hoe had hij het dan moeten vragen? Hij kon toch niet plompverloren over de kamer op zolder beginnen? Trouwens, waarom zou Jan daar iets vanaf weten?
'We hebben het er een andere keer wel over.' Jan laadde zijn spullen op de wagen. 'Ik red het nog net voor het onweer.' Hij wees over zijn schouder. De lucht boven de rivier was bijna zwart en kwam snel dichterbij. Met een zwaai sprong Jan op zijn tractor en reed weg.
'Sluit jij het hek?' riep hij over zijn schouder.

Sander haakte de draad over de twee palen en liep naar huis. Het was onwerkelijk stil nu. In dit rare licht was het spookachtig op de dijk. Alle dieren waren onder de indruk van het naderend natuurgeweld.
Een plotselinge windvlaag deed Sander huiveren. Boven hem dreunde de eerste donderslag. Meteen vielen er dikke regendruppels. Hij zette het op een hollen, maar nu de regen eenmaal was begonnen, plensde het zo hard dat hij kletsnat de serre binnenstormde.
Binnen was het zo goed als donker. Vader zat in een leunstoel naar buiten te kijken. Hij was in gedachten verzonken en had Sander niet eens horen binnenkomen. Een bliksemflits verlichtte de serre. Vader schrok even. Hij keek Sander verbaasd aan.
'Je bent helemaal nat! Trek droge kleren aan en kom dan bij me zitten. Van hieruit kun je het onweer mooi zien.'
Sander ging naar boven en kleedde zich langzaam om. Hij wist niet zeker of hij het wel zo leuk vond om naar de bliksem te kijken.
Het was echt noodweer. De storm drukte de kruinen van de bomen in de boomgaard bijna tegen de grond. Losgerukte takken vlogen door de lucht. Vanaf de dijk liep het regenwater in een stroom naar beneden en kolkte rond de trappen naar de voordeur. De serre lekte op een paar plaatsen. Dikke druppels liepen aan de binnenkant van het glas naar beneden, zodat moeder moest dweilen om te voorkomen dat het water ook de woonkamer in liep. Sander zat naast zijn vader en keek gefascineerd naar de zaagtanden van licht in de donkere lucht. Hij begreep nu wat zijn vader bedoelde. Maar het was toch angstaanjagend. Geen wonder dat Inge liever binnen bleef.
Takken zwiepten tegen de ramen. Bij elke donderslag veerde hij op. Vader leek onaangedaan door de spookachtige omstandigheden. Hij kneep geruststellend in Sanders arm toen die bij een extra harde klap van schrik opsprong. Na een half uur namen de regen en de wind af. In het zuiden kwamen weer stokken blauwe lucht tevoorschijn. Terwijl de late avondzon de laatste wolken verdreef, gingen vader en moeder nog een avondwandeling maken, zoals ze dat vaker deden.
'Waarom hebben we niets over die zolder gezegd?' vroeg Inge toen ze alleen waren. Sander haalde zijn schouders op. Toen hun moeder naar de zolder kwam, hadden ze automatisch, als bij afspraak, hun ontdekking verborgen. Hij wist ook niet waarom, maar hij voelde instinctief dat het een juiste beslissing was.
'We kunnen er altijd nog met hen over praten. Laten we dat kamertje eerst maar eens grondig onderzoeken. We doen toch niets verkeerds ?'
Daar was Inge het volkomen mee eens.

'Ik vermoed dat die schuilplaats iets te maken heeft met het verhaal van Erik,' zei Sander.
'Welk verhaal?' vroeg Inge verwonderd.
Te laat realiseerde Sander zich dat Inge van niets wist. En dat hij met vader had afgesproken er niet over te praten. Hij haalde zijn schouders op.
'Doet er niet toe. Ik weet het ook niet zeker. Laten we morgen eerst maar eens op onderzoek uitgaan.'
Die avond kon Sander moeilijk in slaap komen. Hij begreep niet dat hij pas zo laat een verband had gelegd tussen hun ontdekking op zolder en het verhaal van Erik. Hoe langer hij erover nadacht, hoe aannemelijker het idee werd. Maar hij realiseerde zich ook dat hij de dingen misschien spannender maakte dan ze waren. Eerst moesten ze die kamer maar eens goed bekijken en dan konden ze altijd nog conclusies trekken.
Uiteindelijk dommelde Sander in. In zijn droom onweerde het. Jan Wouters stond met dorpsgenoten op de dijk en wees druk pratend op Dijkzicht. Sander rende naar hem toe en zag tot zijn verbazing dat Jan veel jonger was en dat hij hem niet herkende. Toen hij naar huis wilde lopen, begreep hij opeens waarom iedereen zo opgewonden was. Het onweer was alleen boven hun huis. In de wijde omgeving scheen overal de zon. Sander schrok wakker en zat verdwaasd in zijn bed. Wat een rare droom. Hij liep naar de wastafel en dronk aan de kraan.
Hij had de deken net weer over zijn hoofd getrokken, toen hij meende boven een geluid te horen. Krakende planken. Liep er iemand op zolder? Met een ruk stak hij zijn hoofd boven de deken. Niets. Nu wist hij niet meer of hij echt iets had gehoord of had gedroomd. Die zolder maakt me onrustig, dacht hij geërgerd. Hij probeerde aan iets anders te denken. Schapen, gapen, rapen. Hij zocht net zo lang naar woorden die op apen eindigden tot hij nergens meer weet van had. Slapen was het laatste woord.

Hoofdstuk 5
De volgende ochtend zaten Sander en Inge slaperig aan het ontbijt.
'De buren komen vandaag terug van vakantie,' zei moeder. Ze stond voor de kalender in de keuken en wees op de aantekening die ze had gemaakt.
'Eindelijk!' zei Inge. Haar gezicht klaarde op bij het idee dat ze weer met Juul kon spelen.
Des te beter, dacht Sander, dan kan ik het onderzoek verder zonder haar doen. Straks tenminste, als Juul terug was. Hij dronk bedachtzaam zijn glas melk leeg. Als Erik terug was, zou hij die ook nog eens kunnen vragen naar dat oorlogsverhaal.
'Dan ga ik meteen even naar hun huis,' zei moeder. 'De ramen openzetten en wat opruimen. Anders komen ze in een bedompt huis. Jullie vermaken je wel, hé?'

Sander gaf zijn zus een knipoog. 'We hebben plannen genoeg, mam.'
Moeder was nog maar net weg of Sander en Inge stormden de twee trappen naar de zolder op. Als je eenmaal wist dat in de kast een verborgen deur zat, was het doodeenvoudig om de geheime zolderkamer binnen te komen. Ze klapten snel de achterwand van de kast weg en stapten er doorheen. De twee kastdeuren trokken ze achter zich dicht. Vanaf de zolder was nu niets te zien. Onwillekeurig hielden ze hun adem in.
'Wat is dat?' fluisterde Sander. Hij wees naar afdrukken van voetstappen in het stof.
'Waren die er gisteren den nog niet? Ik heb niet goed opgelet.' Inges stem bibberde van de spanning.
Sander twijfelde. Gisteren had hij gezien dat er een dikke laag stof op de vloer lag. Zulke duidelijke voetstappen moesten hem toch zijn opgevallen? Maar ja, hij was nogal onder de indruk geweest, dus misschien had hij ze over het hoofd gezien. Zijn droom van afgelopen nacht schoot hem te binnen. Was het geluid van voetstappen boven zijn hoofd echt geweest en geen droom? Hij keek naar de afdrukken die van de deur naar het bureau liepen. Aan de maat was te zien dat het een volwassene moest zijn geweest. Had er vannacht iemand ingebroken? Uitgerekend in de nacht na hun ontdekking? En niemand had beneden iets van een inbraak ontdekt. Zo'n samenloop van omstandigheden was bespottelijk. De hele geschiedenis begon hem op zijn zenuwen te werken.
'Laten we maar eens rondneuzen,' fluisterde hij. 'Misschien vinden we wat bijzonders.'
'Waarom fluisteren we eigenlijk?' Inge lachte
'Geen idee!' Ook Sander grinnikte. De spanning was gebroken.
Sander nam de kamer goed in zich op. De twee bedden aan weerszijden van de kamer lagen erbij of men er zo was uitgestapt. Maar dan wel lang geleden. De lakens waren overdekt met een grijze stoflaag. Spinnen hadden er webben geweven. Op de schuine wanden waren twee platen geprikt, één van vliegtuigen en één van een heidelandschap.
Boven elk bed hing een plankje met boeken. Ook op het bureaublad lag een stapel. Ze waren gekaft, zodat ze niet konden zien welke boeken het waren. Sander sloeg het bovenste boek open en las het titelblad. Het was een oud taalboek.
'Wie hier gehuisd heeft, heeft nog "Nederlandsch" geleerd,' zei hij.

Hij gaf het boek aan Inge. Met een snelle blik stelde hij vast dat er ook aan rekenen en natuurkunde was gedaan. Aan de titels en de vergeelde bladzijden was te zien dat alle boeken van voor de oorlog waren. Het idee dat joodse kinderen hier ondergedoken hadden gezeten, leek nu een stuk aannemelijker. Die hadden hier misschien bijles gehad.
Nadenkend keek Sander verder de kamer rond. Op het tafeltje stond een schaakbord. Zo te zien waren de spelers tot halverwege een partij gekomen. Die opengeslagen bedden, de schaakpartij die er nog steeds stond opgesteld, alles wees erop dat de bewoners, wie dat ook waren geweest, onverwacht vertrokken en nooit meer teruggekomen waren.
Inge stond nog steeds met het Leerboek der Nederlandsche Taal in haar handen. Aan haar gezicht was te zien dat ze onder de indruk was. Sander ook, al zou hij niet precies kunnen omschrijven wat er zo geheimzinnig was aan deze stille, bestofte kamer.
'Zou er wat in die bureauladen zitten?' Inge wees naar de twee rijtjes laden.
Sander wilde de bovenste la net opentrekken, toen hem iets opviel. Aan de linkerkant waren de handvaten van de laden bestoft. Bij de rechterladen waren vlekken zichtbaar. Precies de laden waarvoor de voetstappen stonden. Wie hier ook geweest was, het was iemand die precies wist wat hij wilde. Hij had iets uit die rechterladen willen bekijken of willen meenemen.
De bovenste la bevatte een bakje met potloden en penhouders, een doosje met kroontjespennen en een flesje inkt. Verder een aantal lege schriften met een grijsblauwe omslag.
'De gebruikelijke spullen,' zei hij tegen Inge en schoof de la dicht.
In de volgende la stond een schoenendoos. Sander tilde het deksel op. Nee maar. Hij floot zachtjes tussen zijn tanden.
'Wat is er? 'vroeg Inge gespannen.
'Als ik me niet vergis, is dit een radio. Kijk maar.'
Sander hield haar de doos voor. Hij vroeg zich af wat deze vondst te betekenen had. Als hier werkelijk onderduikers hadden gezeten, zou dit wel eens een van die zelf geknutselde ontvangers kunnen zijn, waarmee men in Nederland naar Radio Oranje luisterde. In de geschiedenisles had hij gehoord dat de Nederlandse regering de bevolking op deze manier vanuit Engeland op de hoogte hield van de werkelijke stand van zaken. Daarom waren radio's door de Duitsers verboden en werden ze in beslag genomen. Maar ja, als hier onderduikers hadden gezeten dan gingen die er vanuit dat deze kamer niet ontdekt zou worden. En de radio al zeker niet.
Gefascineerd keek Sander naar de verzameling draden, knoppen en radiolampen. Dat je met zoiets signalen uit Londen kon opvangen, was onvoorstelbaar. Als het tenminste zo'n radio is en als hij gebruikt is voor dat doel, hield hij zichzelf voor. Hij moest niet zo doordraven. Voorlopig wees alles in die richting, maar er was niets zeker.

'Er ligt nog iets in die la,' zei Inge. Ze hield hem triomfantelijk een blikken doos voor. Aan het opschrift zag Sander dat er chocolaatjes van Verkade in hadden gezeten. Hij opende de doos. Er lag een stapel enveloppen in, keurig bij elkaar gehouden door een vliegertouw. Op de bovenste envelop stond wie de geadresseerde was. "Abraham" stond er simpelweg op. Verder niets. Geen adres, geen postzegel, niets.
Op dat moment hoorden ze roepen. Moeder was terug. Snel stopte Sander het bundeltje brieven onder zijn hemd en zette de dozen terug in de la. Vlug kropen ze terug naar de zolder. Ze klapten de deuren dicht. Moeders gezicht verscheen in de deuropening.
'Zitten jullie nu alweer hier? Het is toch veel te mooi weer om zo lang op die stoffige zolder te zitten. Bewaar dat nou maar voor het najaar, dan kunnen jullie nog lang genoeg binnen zitten.'
Ze volgden moeder naar beneden.
'De brieven?' vroeg Inge zacht, toen ze de trap af liepen.
'Ik heb ze bij me,' fluisterde Sander. Hij tikte tegen zijn borst. Op zijn kamer legde hij de brieven in zijn bureau.
Ze zaten net aan tafel toen een toeterende auto voor hun huis stopte. Drie bruinverbrande en lachende buren stapten uit. Ze hadden zoveel te vertellen dat iedereen binnen een paar minuten door elkaar heen praatte.
'Is je vader er niet?' vroeg Erik opeens.
'Nee, die is weer aan het werk.'
Sander luisterde maar met een half oor naar de vakantieverhalen. Zijn gedachten dwaalden steeds af naar de brieven. Hij kon het idee niet van zich afzetten dat hij daarin een antwoord zou kunnen vinden op de vele vragen die de kamer op zolder bij hem had opgeroepen.
'Sander, Erik heeft het tegen jou!'
Moeders stem bracht Sander terug in de werkelijkheid.
'Wat is er?'

'Erik vraagt of je al op je nieuwe school bent geweest.'
'Nee, we hebben alleen de inschrijfformulieren ingevuld. Volgende week zijn de introductiedagen.'
'Daar zien we elkaar,' zei Saskia. 'Ik ben mentor van een van de brugklassen. Dat wordt leuk, Sander. Je zult zien, na de introductiedagen voel je je zeker thuis op school.'
Ja, ja, best, dacht Sander, maar eerst de brieven.
Inge scheen de brieven vergeten te zijn. Juul troonde haar mee om de verzameling schelpen te gaan bekijken die ze tijdens de vakantie had gevonden. Mooi, dacht Sander, dan kan ik die brieven rustig zelf lezen.
Hij gleed van zijn stoel en wilde weggaan.
Saskia hield hem staande.
'Heb je zin om morgen mee te gaan? Ik ga eens rondkijken in het oorlogsmuseum van Overloon. Misschien organiseer ik dit najaar voor een paar klassen een excursie.'
Sander aarzelde. Hij had hier nog heel wat te onderzoeken. Maar een oorlogsmuseum ... daar kon hij ook nog wat opsteken.
'He toe,' drong Saskia aan. 'Ik heb geen zin om alleen te gaan. Erik en Juul kunnen niet mee. Die moeten de vakantiespullen opruimen.'
'Goed, ik ga mee,' zei Sander.


Hoofdstuk 6
Toen de buren uiteindelijk naar huis gingen, vertrok Sander opgelucht naar de dijk. Na al die enthousiaste vakantieverhalen was het daar heerlijk rustig. Hij sloeg het paadje in dat naar de Waal voerde, naar zijn uitkijksteen. De middagzon brandde warm. Hij trok zijn schoenen en sokken uit en liet zijn voeten in het koude water bungelen. Toen er een boot passeerde, klotste het water tegen zijn kuiten. Maar zijn gedachten waren er niet bij. Hij haalde de brieven onder zijn hemd tevoorschijn. Hij moest flink peuteren om de knoop uit het touwtje te halen.
Opeens hield hij op. Het drong tot hem door dat hij op het punt stond andermans brieven te gaan lezen. Dat kon je eigenlijk niet maken. Met name zijn vader was daar heel streng in. Vorige week nog was er een brief gekomen van zijn middelbare school die gericht was aan Sander. Vader had de brief per ongeluk opengescheurd en had zich toen uitvoerig bij Sander verontschuldigd. En nu zat hij hier zelf met een stapeltje brieven, waarvan hij noch de afzender kende, noch de ontvanger. Hij aarzelde. Toch wilde hij er per se minstens één lezen. Misschien vond hij daarin een adres of een aanwijzing aan wie hij de brieven kon teruggeven. Dat was toch wel eerlijk?
Met een resolute ruk haalde hij de knoop uit het touw. De brieven lagen los op zijn schoot. Hij telde er zeven. Op alle enveloppen stond dezelfde naam: Abraham. Ze leken netjes te zijn opengesneden met een briefopener. Sanders handen trilden toen hij de bovenste envelop pakte en het briefpapier eruit haalde. Hij vouwde het blaadje open en zag een keurig handschrift, bijna overdreven netjes. Met een schok zag hij dat de datum boven de brief zijn vermoedens bevestigde. De brief was van 11 augustus 1943!
Sander keek even op. Hij gunde zich wat tijd om het allemaal te verwerken. Een grote vrachtboot voer stroomopwaarts. Op het dek stond een grote box waarin twee kinderen speelden. Een vrouw was de was aan het ophangen en zwaaide naar hem. Onwillekeurig zwaaide Sander terug. Wat een idiote situatie! Hij zat hier, op een mooie zomerdag in I980, met brieven uit een lang vervlogen zomer, die niet zo mooi was geweest. Hij kon zich tenminste niet voorstellen dat er mooie zomerdagen waren geweest in de oorlog. In zijn gedachten was elke oorlogsdag een grijze, druilerige herfstdag.
Nieuwsgierig begon hij te lezen.

11 Augustus 1943
Mijn lieve, lieve zoon,
Het is nu alweer drie maanden geleden dat ik je voor het laatst gezien heb. Ik heb me zulke zorgen gemaakt over je veiligheid. Tot vorige week wist ik niet of jullie erin geslaagd waren op tijd weg te komen. Toen sprak ik met iemand uit het verzet die voedselbonnen kwam brengen op mijn nieuwe onderduikadres. Hij vertelde me dat jij en je begeleider zonder problemen het dorp uitgekomen waren en dat je intussen bij goede mensen bent ondergebracht. Natuurlijk kon of uwilde hij me niet vertellen waar je precies zit nu, maar hij zou proberen een brief voor je mee te smokkelen. Dat is eigenlijk tegen alle regels, maar ik kon het niet verdragen om geen contact met je te hebben. Je zult begrijpen dat ik niets kan meedelen over mijn eigen verblijfplaats. Maar wees gerust, ik maak het goed.
Zeker nu ik weet dat jif in veiligheid bent, heb ik meer de moed om vol te houden tot het einde van deze verschrikkelijke oorlog. Als ik nu in de put zit, stel ik me voor hoe we na de bevrjding weer samen zullen zijn en alle verloren tijd zullen inhalen.
Ik moet snel eindigen. Onze koerier staat te wachten. Misschien kan ik binnenkort uitvoeriger schrijven. Wees sterk, mijn lieve Abraham. Weet dat je geen moment uit mijn gedachten bent en dat ik nauwelijks kan wachten op het moment dat ik je weer in mijn armen kan sluiten.

Veel kussen!

Je moeder

Sanders vingers waren wit geworden, zo stevig had hij de brief vastgehouden. Zijn mond was droog van de spanning. Hij vouwde de brief nauwgezet op en stopte hem terug in de envelop. Het zweet drupte uit zijn poriën. Hij schepte wat koud water en maakte zijn gezicht nat. Dat hielp. Hij voelde de spanning zakken.
Even was het geweest alsof hij zelf midden in de oorlog zat. De angst en onzekerheid die hij had gevoeld, moesten de mensen toen dag en nacht hebben beziggehouden. Dat hield geen mens vol. Zou die Abraham zich ook zo hebben gevoeld? Ja natuurlijk, zo te lezen had hij daar alle reden voor. Ondergedoken zonder zijn ouders, bij wildvreemde mensen in een onbekende omgeving, en altijd die angst om ontdekt te worden.
Opeens hadden de mensen uit de geschiedenislessen een gezicht gekregen, in elk geval een naam. Ja, hij wist wel dat de Duitsers de joden in Nederland hadden willen uitroeien en dat er miljoenen joden waren omgekomen in concentratiekampen. Hij zag de gruwelijke foto's uit het geschiedenisboek nog voor zich. Sommige mensen waren asn deportatie ontsnapt door onder te duiken. Kennelijk was Abraham één van hen. Op basis van de naam Abraham was Sander er automatisch vanuit gegaan dat de jongen joods was. Toen hij erover nadacht, vond hij zijn conclusie niet zo gek. Ook Erik had immers verteld dat er joodse kinderen in Dijkzicht hadden gezeten.

Maar er waren nog zoveel andere vragen. In de brief werd niet gerept over een vader. Zou Abrahams vader niet meer hebben geleefd? Of zat die weer ergens anders ondergedoken? En wat bedoelde de moeder met het wegkomen uit het dorp? Was in dat dorp een vorig onderduikadres? Het duizelde Sander.
Voorlopig liet Sander het bij die ene brief. Het had hem aangegrepen. De andere brieven bewaarde hij voor een later tijdstip.
In gedachten verzonken sjokte hij naar huis. Hij begreep nog steeds niet waarom hij zo geheimzinnig deed tegen zijn ouders, terwijl hij hun anders alles vertelde. Hij schopte een steentje voor zich uit. Hij aarzelde. Natuurlijk kon hij met alles bij zijn ouders aankomen. Maar net die oorlog... Had vader niet pas nog gezegd dat het maar eens afgelopen moest zijn met dat gepraat over de oorlog? En ook moeder. Ze was een meester in het oplossen van kleine dagelijkse problemen, dat wel. Maar grotere zaken, oorlogen, hongersnood en zo, maakten haar verdrietig. Dan haalde ze hulpeloos de schouders op. Dat waren dingen waar ze niets aan kon doen. Bovendien had hij vader beloofd om moeder en Inge niet te vertellen van de onderduikers in hun huis. Dat had vader ook niet voor niets gezegd. Nee, hij moest de schok eerst zelf verwerken. Daarna zou hij er met vader over praten.
Jan! Natuurlijk. Dat hij niet eerder aan hem had gedacht. Die had hier zijn hele leven gewoond. Misschien dat hij meer wist van de hele geschiedenis. Sander herinnerde zich nu ook Jans merkwaardige reactie toen hij naar de vorige bewoners van Dijkzicht had gevraagd. Bovendien had Jan beloofd er nog eens over te vertellen. Nou, vanavond hou ik hem aan zijn woord, dacht Sander. Hij zou niet reppen over de kamer op zolder en de brieven die hij had gevonden. Dat was niet nodig. Het verhaal van Erik was voldoende reden om recht op de man af te vragen wat Jan van de gebeurtenissen in de oorlog wist.
Nu Sander deze beslissing had genomen, werd hij rustiger.
Opgelucht sloeg hij het weggetje naar huis in. Vaders auto stond er al. Die was vroeg vandaag.
Vader en moeder zaten in de boomgaard, twee tuinstoelen dicht tegen elkaar aangeschoven.
'Hoi pap. Wat ben je vroeg vandaag.' Sander zwaaide.
Vader keek op. Er verscheen een verstrooide glimlach op zijn bedrukte gezicht. Hij zag er moe uit.
'Je vader heeft nog een paar weken extra vakantie gekregen,' zei moeder.
'Doktersvoorschrift,' vulde vader aan.
Vragend keek Sander van de een naar de ander.
'Het schijnt dat ik overwerkt ben of zo,' verzuchtte vader. 'Ik was de laatste tijd wat hangerig en ik sliep heel slecht. De huisarts heeft me onderzocht. Verder mankeert me niets. Nu vindt de man dat ik het maar eens een tijd kalm aan moet doen. Misschien dat de verhuizing wat veel heeft gevraagd.'
Eigenlijk best gezellig, als vader een tijd thuis is, dacht Sander.

'Hoe lang gaat dat duren?'
Vader haalde zijn schouders op. 'Geen idee. In elk geval mag ik de eerste drie weken niet werken. Daarna zien we weer verder.'
Het klonk alsof vader opgelucht was. Dan moest hij wel erg moe zijn. Gewoonlijk was werken zijn lust en zijn leven.
'Zal ik thee zetten?' bood Sander aan.
Aan het eind van de middag kwam Inge opgewonden thuis.
'Juul heeft een hele doos schelpen en zeeëgels meegebracht. Morgen gaan we een tentoonstelling maken. Jullie mogen komen kijken. Dat kost wel een kwartje hoor!'
'Ik weet niet of dat er nog inzit. Die verhuizing is duur geweest.'
Inge kende moeder goed genoeg om te weten wanneer ze een grapje maakte. Ze pakte een appel en liep de serre in.
'Kijk nou, pap is er al,' zei ze verwonderd.
Vader lag in een luie stoel. Het was een vredig tafereel zo, vader slapend in de schaduw van een grote boom.
'Sst, laat hem slapen,' zei Sander, die in de serre in zijn nieuwe schoolboeken zat te bladeren. 'Vader is ziek en moet rusten.'
'Hoezo ziek? Wat heeft hij dan?'
'Overwerkt. Heeft de dokter gezegd.'

'Dat kan niet.' Inge keek verbaasd. 'Hij heeft pas vakantie gehad.'
Sander haalde zijn schouders op. 'Weet ik veel. Kennelijk kun je ook overwerkt zijn als je pas vakantie hebt gehad. In elk geval moet je hem nu met rust laten.'
In gedachten kauwde Inge op haar appel. Ze haalde een stoel en ging naast Sander zitten. 'Heb jij al naar die brieven gekeken?' fluisterde ze.
Sander schrok. Ze schakelde wel erg snel van het ene onderwerp op het andere over. Gelukkig had hij al wel bedacht hoe hij haar nieuwsgierigheid moest afleiden. 'Dat viel tegen, joh. Gewoon brieven van de mensen die hier voor ons hebben gewoond. Een van hun jongens schreef, toen ze hier een paar dagen woonden, met een vriendje in Den Haag.'
Inge trok een lang gezicht. 'Zeker veel over voetbal en zo?'
'Juist. Oervervelend.' Sander keek alsof ze het over de beursberichten hadden. 'Ik had me er nog wel zoveel van voorgesteld. Zit ik daar vanmiddag langs de Waal en wat lees ik voor spannends? De voetbalcompetitie van vijftien jaar geleden. Ik was zo kwaad dat ik de brieven in het water heb gegooid.'
Het leek Inge niet veel uit te maken. Ze sprong op en huppelde weer naar binnen.
Sander slaakte een zucht. Dat probleem was opgelost.
Hij liep naar de keuken. Moeder en Inge stonden voor het fornuis.
'Zullen we vader vanavond eens verrassen met een lekker etentje?' stelde moeder voor.
Sander en Inge vonden het een uitstekend idee. Terwijl vader rustig sliep in de tuin stonden ze met z'n drieën in de keuken.
Een uurtje later keek vader verbaasd naar de feestelijk gedekte tafel.
'Ik zie dat het ook voordelen heeft om ziek te zijn,' zei hij.
Toen Sander de tractor van Jan hoorde langsrijden, aarzelde hij even. Hij wilde Jan immers uithoren over de onderduikers. Nee, besloot hij. Vanavond bleef hij thuis. Morgen dan maar.


Hoofdstuk 7
Om negen uur de volgende ochtend stopte de oude Citroën van Saskia voor het huis. Door het raam van zijn kamer zag Sander haar uitstappen. Wat een mooie vrouw. Dat was hem nog niet eerder zo opgevallen. In haar spijkerbroek en t shirt zag ze er helemaal niet uit als een lerares.
'Ben je zover?' Saskia zwaaide naar hem.
Toen hij beneden kwam, was ze bezig het plastic dak van haar auto op te rollen.
'We maken er een sportauto van. Het is zulk mooi weer.'
'Waar ligt Overloon eigenlijk? Ik heb er geen idee van waar we naartoe gaan.'
'Een uur rijden naar het zuiden. In de Brabantse Peel.'
Even later reden ze langs huize Snijders. Saskia toeterde en zwaaide vrolijk met een arm door het open dak.
'Dat is mooi geregeld zo,' zei ze. 'Ik heb een hekel aan het opruimen van de vakantiespullen. Dat mogen Erik en Juul dit jaar doen.'
Haar lange rode haar wapperde in de wind. Sander keek af en toe bewonderend opzij.
'Waarom noemen ze deze auto's altijd lelijke eend?' vroeg hij.
Saskia trok het stuur even naar links en rechts. Het was meteen of Sander op een boot zat, zo golfde de auto heen en weer.
'Daarom dus. Hij waggelt! Maar verder klopt de naam niet. Het zijn prachtige auto's. Maar sommige mensen hebben geen smaak.'

Dat was Sander met haar eens. Op deze zonnige dag kon je je geen beter vervoermiddel wensen.
Saskia was in opperbeste stemming en zong uit volle borst. Langs de kant van de weg keken de mensen verbaasd op als ze langsreden.
Jammer dat ik die liedjes niet ken, dacht Sander. Hij had wel willen meezingen. Het humeur van Saskia werkte aanstekelijk. De kamer op zolder, de brieven. Die waren even weg. De wind blies alle zorgen uit zijn hoofd.
Toen ze eenmaal door Nijmegen waren, werd de omgeving landelijker. In Mook reed Saskia een zijweg in en stopte bij het water.
'De Maas,' zei ze. 'We moeten wachten op de veerpont.'
De overtocht duurde maar een paar minuten. Toch waren ze uit de auto gestapt. Uitgelaten hingen ze over de reling, als kinderen op een schoolreisje.
'Zijn er nog geen vrienden uit Utrecht op bezoek geweest?' vroeg Saskia terwijl ze langzaam de pont afreed.
'Die zijn nu allemaal met vakantie.'
'Jammer. Mis je ze niet?'
'Daar heb ik nauwelijks tijd voor gehad.'
Dat was waar. De verhuizing en de ontdekking op zolder hadden hem volledig in beslag genomen. In zijn hart was hij ook een beetje bang dat zijn Utrechtse vrienden het maar saai zouden vinden in Belst. Hij herinnerde zich zijn eigen eerste reactie maar al te goed.
'Geen vriendinnetje moeten achterlaten?'
Sander voelde dat hij bloosde. Dat was een pijnlijk onderwerp. Het hele vorige jaar was hij smoorverliefd geweest op Marieke. Wat had hij een moeite gedaan om haar aandacht te trekken. Maar ze had alleen oog gehad voor Martijn. Nou, die mocht haar hebben!

'Nee,'zei hij, zo achteloos mogelijk.
Saskia keek hem ongelovig aan.
'Op jouw leeftijd ben je toch altijd wel verliefd?'
Sander haalde zijn schouders op. Ander onderwerp graag, dacht hij.
Zwijgend reden ze een tijdje door de Brabantse dorpjes.
'Waarom wil je eigenlijk een excursie naar het oorlogsmuseum organiseren? Er zijn toch boeken genoeg?' vroeg Sander.
Saskia dacht even na.
'Ja, we hebben wel voldoende boeken over de oorlog, maar soms heb ik het idee dat mijn leerlingen niet begrijpen waar ik het over heb. Misschien dat een bezoek aan dit museum helpt. Dan wordt alles duidelijker. Dingen echt zien maakt meer indruk dan boeken lezen. Dat hoop ik althans. Ik wil het gewoon een keer proberen.'
Als ze over haar vak praatte, was ze meteen veel ernstiger.
"Oorlogs en verzetsmuseum" stond er op de wegwijzer die hen naar een grote parkeerplaats leidde. Aan de hoeveelheid auto's te zien, waren ze niet de enige bezoekers. Verschillende restaurants en kiosken met vrolijke vlaggen wachtten uitnodigend op klanten.
'Er zijn nog altijd mensen die verdienen aan de oorlog,'zei Saskia en liep met driftige passen naar de ingang.

Sander vond het maar raar dat het museum in zo'n uithoek van het land lag. Hij had nog nooit van Overloon gehoord. Toen hij dat zei tegen Saskia, wees ze op een gedenksteen. STA EEN OGENBLIK STIL BEZOEKER EN BEDENK DAT DE GROND WAAROP GIJ NU VERTOEFT EENS EEN VAN DE FELST OMSTREDEN SECTOREN WAS VAN HET SLAGVELD OVERLOON. BITTER IS HIER GEVOCHTEN IN MAN TEGEN MAN GEVECHTEN. VELE JONGE LEVENS VONDEN ONDER DEZE BOMEN HUN EINDE.
Sander keek naar de hoge dennebomen. Hij begreep het. Een museum op de plaats waar de oorlog echt was gevoerd.
Een pad slingerde door het boslandschap. Saskia bladerde al lopend in de gids. Gefascineerd keek Sander naar een tank. Een paar kinderen waren er bovenop geklommen en schoten met denkbeeldige geweren op de voorbijgangers.
'Au,' riep Saskia en deed alsof ze was getroffen. Kreunend zocht ze steun bij een boom.
'Wat doe je nu?'vroeg Sander.
'Meespelen. Dat zie je toch? Die kinderen moeten weten dat er mensen geraakt worden als ze schieten.'
Sander schudde het hoofd. Wat een gek mens was dat. Hij pakte een stok van de grond en schoot op de kinderen. Die stoven van de tank af.
'Kom maar. De vijand is weg. Ik breng je wel naar de dokter.'
'Hospik zul je bedoelen.'
'Wat?'
'Hospik. Zo heet een soldaat die de gewonden moet verzorgen.'
Ze was haar wond overigens snel weer vergeten en las voor uit het boekje.
'Dat is een Amerikaanse Shermantank die je daar hebt veroverd.'
Sander begon er plezier in te krijgen.
Saskia las verder. 'Die heeft hier echt gevochten. Kijk, daar aan de koepel en linksonder is hij geraakt. De bemanning is gesneuveld en ligt begraven op een Amerikaanse begraafplaats in België.'
Weg plezier.

Om hen heen liepen gezinnen die een dagje uit waren. De kinderen vonden het prachtig in het bos. Hun vrolijke kreten waren overal te horen. Sander had het gevoel dat er iets niet klopte. Op deze plek waren soldaten gesneuveld. En nu liepen er mensen in kleurige zomerkleren en speelden er kinderen.
Saskia was op een bankje in de schaduw gaan zitten. Peinzend keek ze naar de drukte om zich heen. Zou ze hetzelfde denken?
'Raar he, dat dit ooit een slagveld was,' zei ze. 'Toch zouden die soldaten het best vinden zo. Het ging er toch om dat de mensen hier weer vrij zouden zijn? Dat ze konden gaan en staan waar ze wilden? Dan is het doel bereikt. Denk je ook niet?'
'Ja, maar ik voel me nu niet meer zo vrolijk.'
'Gelukkig!'
'Hoezo?'
'Jij was vandaag een beetje mijn proefkonijn. Als je niet onder de indrok was geraakt en hier vrolijk zou rondrennen, dan had ik de excursie geschrapt. Nu denk ik dat het een goed plan is.'
Ze wandelden verder. Nog een tank. Anti tankgeschut. Een verkenningswagen. Zoeklichten. Een eenmans onderzeeboot. Sander liep er nieuwsgierig omheen, terwijl Saskia vertelde wat er in de gids stond.
Midden op het terrein stond een gebouw. De sfeer binnen was anders dan buiten. Hier geen zon en geen spelende kinderen. Het licht was gedempt en de mensen schuifelden rustig langs de tentoongestelde voorwerpen en foto's. Aandachtig lazen ze de bijschriften.
Sander had er nooit bij stilgestaan dat er zoveel verschillende uniformen waren. Geweren en pistolen waren er ook in alle soorten en maten. Hij drukte zijn neus tegen de vitrines.

'Kom je?' Saskia vond dit kennelijk niet zo interessant. Ze was al doorgelopen naar een volgende zaal.
'Kijk, een zilveren moederschapsmedaille.'
Sander zag een kruis aan een wit blauw lint.
'Wat is dat?'
'Een onderscheiding voor Duitse vrouwen die veel kinderen kregen. Hitler had soldaten nodig.' Saskia keek nu echt nijdig. 'Op het eind van de oorlog kregen diezelfde kinderen uniformen aan. Mochten ze meevechten. De geallieerde soldaten waren soms verbijsterd als ze zagen dat ze kinderen hadden neergeschoten.'
Op een grote foto zag Sander een oudere, streng kijkende vrouw die hem vaag bekend voor kwam. Ze droeg een bontmuts. Om haar hals lag een vos. Ze las voor van een stok papier. Voor haar stond een microfoon.
'Met die vrouw zou ik geen ruzie willen hebben,' zei hij.
'Wil je wel eens wat eerbiediger zijn? Dat is koningin Wilhelmina.' Plagend gaf Saskia hem een stomp.
Boven hun hoofd kraakte een luidspreker.
"Mijn geliefde volk, gaarne richt ik mij tot u vanuit onze Londense studio..." Een plechtstatige stem, nauwelijks verstaanbaar door de storingen. Zo moest het dus heb ben geklonken op de zolderkamer van Abraham. Sander keek met andere ogen naar de foto.
'Hebben ze hier ook van die zelfgemaakte radio ontvangers¬
Saskia bladerde even in het boekje.

'In de volgende zaal.'
Sander rende vooruit. Hij zag de glazen kast met spullen uit het verzet meteen. Stencilmachines voor illegale blaadjes. Valse identiteitspapieren. En ja hoor, radio's. Hij was niet geïnteresseerd in de gewone modellen. Gefascineerd bekeek hij de zelf in elkaar gezette ontvangers. Ze zagen er allemaal iets anders uit, maar het exemplaar op hun zolder had er zo tussen kunnen staan.
'Ik wist niet dat jij je voor techniek interesseerde?' Saskia stond achter hem. Ze snapte niet waarom Sander zo geboeid naar de radio's keek.
Er was een apart zaaltje over de jodenvervolging. Het was er donkerder dan in de rest van het gebouw. Of leek dat maar zo?
De foto's waren schokkend. Een groep angstige mensen zat op de grond, met de armen in de lucht. Duitse soldaten hielden hen onder schot. Ze lachten. Aan de opschriften op de winkels zag Sander dat de foto in Nederland was gemaakt.
'Een razzia,' fluisterde Saskia. 'Dan werden joodse mensen opgepakt en bijeen gedreven.'
Het verdere verhaal was van de foto's af te lezen. Een trein, volgepropt met mensen. Een bleek meisje met een ster op de borst werd er nog bij geduwd.
Foto's uit de kampen. Twee mannen in gestreepte pakken werden opgehangen. Een kuil vol naakte, uitgemergelde lijken. Een lichaam dat in een oven geschoven werd door een oude man. Hij lachte vriendelijk naar de fotograaf.
Sander had het gevoel dat hij stikte.
'Ik wil hier weg!' Hij was verdwenen voor Saskia kon reageren.
Buiten ging hij tegen een boom zitten. Hij klappertandde, zo koud had hij het. Hoe hij ook zijn best deed, de afschuwelijke beelden wilden maar niet verdwijnen.
Opeens zat Saskia naast hem. Ze trok hem tegen zich aan. Pas toen kwamen de tranen. Nu was er geen houden meer aan. Het waren niet alleen de foto's die hem zo aangrepen. Misschien was Abraham ook in zo'n verschrikkelijk kamp terechtgekomen. Of zijn ouders. Sanders schouders schokten. Hij had pas één brief gelezen en toch voelde hij zich nu al verbonden met Abraham en zijn moeder. Ze mochten niet dood zijn!


Langzaam drongen de geluiden van de omgeving weer tot hem door. Sander ging rechtop zitten en wreef zijn ogen droog met een mouw. Saskia keek hem met rode ogen aan. Haar t shirt was nat van zijn tranen.
Zonder iets te zeggen stonden ze op. Gearmd liepen ze terug naar de auto. Pas in Nijmegen verbrak Sander de stilte.
'Leuk vak heb jij, zeg.'
Het was alsof Saskia de vraag had verwacht.
'Zou je het beter vinden als die dingen werden vergeten? We kunnen toch niet net doen of het niet is gebeurd?'
'Nee, natuurlijk niet,' zei Sander een beetje beschaamd.
Toen ze bij Dijkzicht stopten, pakte Saskia hem even bij de arm.
'Wil je me iets beloven?'
Hij knikte.
'Je moet je niet schamen voor je tranen van vandaag. Sommige dingen zijn zo verschrikkelijk dat je niets anders kunt doen dan huilen. Dat is de enige normale reactie. Daar is niets kinderachtigs aan.'
Ze streek hem over zijn haar.
'Dag,' zei hij en liep naar binnen. Hij voelde zich wonderlijk rustig

Hoofdstuk 8
'En, hoe was het in Bovenloon?' vroeg moeder toen Sander binnen kwam.
'Overloon,' corrigeerde Sander. 'Het was heel interessant. Wat eten we?' Hij voelde er niets voor om verder uit te wijden over de ervaringen van die dag.

Aangezien vader toch thuis was, aten ze vroeg. Dat kwam Sander goed uit. Hij wilde naar Jan. Met hem kon hij verder praten over de onderduikers in hun huis. Hij hoopte maar dat Jan daar meer van wist. Na het bezoek aan het museum kon Sander niet langer wachten om het uit te vinden.
Hij zat Inge achter de veren om op te schieten met haar toetje. Ze verbaasde zich daarover.
'Vind je afwassen zo leuk tegenwoordig?'
'Ik wil nog even naar Jan. Die komt zo melken. Ik ga hem helpen.'
'Dat je dat leuk vindt,' zei Inge afkeurend. 'Ik begrijp niet hoe iemand het leuk kan vinden om onder die enge beesten te zitten.'
'Koeien zijn helemaal niet eng.'
'Je moet boerenknecht worden, dan hoef je niet naar de middelbare school,' zei Inge.
Toch had ze geen verdere aansporing nodig. Ook zij had het druk. Ze moest met Juul de tentoonstelling van schelpen verder voorbereiden.
Toen de tractor aan kwam rijden, zette Sander het hek open. Jan kon meteen de wei inrijden. De koeien loeiden hun bekende welkomstgroet en verdrongen zich rond de melkmachine.
'Eén voor één, dames,' zei Jan. Tot Sanders vermaak sprak hij de koeien altijd hoffelijk toe, alsof het prinsessen waren.
Jan en Sander waren nu goed op elkaar ingespeeld. Zonder te praten, voerden ze de werkzaamheden haast automatisch uit. Pas toen Sander bezig was met de laatste koeien, kon hij niet langer wachten met zijn vragen.

'Jan, weet je nog die avond van dat onweer? Toen heb je beloofd te vertellen over onze voorgangers in Dijkzicht.'
'Jij vraagt dat niet zo maar,' zei Jan, recht op de man af.' Wil je iets speciaals weten?'
Weer was er die onderzoekende blik in zijn ogen. Sander voelde zich ongemakkelijk. Het was alsof Jan door hem heen keek. Nu of nooit', dacht hij. Hij schraapte zijn keel.
'Dat klopt. Van onze buurman heb ik gehoord dat er in de oorlog onderduikers in ons huis zaten. Daar wil ik meer van weten.'
Jan leunde tegen de grote achterband van de tractor. Hij keek over Sander heen naar de Waal. Hij leek te aarzelen.
'Heb je op school al iets geleerd over de oorlog?'
'Ja, wat dacht je dan. Vorig jaar ging het grootste deel van de geschiedenislessen over de bezetting en de oorlog.'
'En, wet vind je ervan?'
'Wel spannend, maar ook heel verdrietig. A1 die mensen die dood zijn gegaan.'
Jan zuchtte diep. Voor het eerst zag Sander hoe oud hij was.
'Het was allemaal veel erger dan je je kunt voorstellen,' zei Jan, Sander recht aankijkend. 'Als ik nu af en toe lees wat er over wordt geschreven, kan ik me vreselijk kwaad maken. Het is dan inderdaad net een spannend verhaal. Alle Nederlanders goed en alle Duitsers slecht. Maar in die tijd was het allemaal veel ingewikkelder, neem dat maar van mij aan.' Jan maakte een hulpeloos gebaar met zijn handen. Opeens was hij een heel andere Jan Wouters dan de vrolijke boer die Sander tot nu toe had meegemaakt.
'Neem nou het echtpaar Schöffer,' ging Jan door. 'In 1943 was ik zeventien jaar. Ik had gruwelijk de pest aan de Duitsers. Ik kon er niet tegen dat we alles maar van ze moesten pikken. A1 die spullen die ons werden afgenomen en op de trein naar Duitsland gezet. En dan heb ik het nog niet eens over de mensen! Voor mij was de maat vol toen het hoofd van onze dorpsschool werd meegenomen. Hij werd verdacht van spionage voor onze regering in ballingschap in Londen. Het was zo'n aardige man. Ik was bevriend met een van zijn kinderen. Hoe mijn ouders ook protesteerden, ik moest en zou bij de ondergrondse. Ik wilde per se iets doen. Maar er was natuurlijk geen aanmeldingsbureau voor het verzet.'

Jan grinnikte, ondanks de ernst van zijn verhaal.
'We hadden natuurlijk wel onze vermoedens. Dus stapte ik naar Driessen, de gemeentesecretaris. Die keek me verbaasd aan. Hoe ik erbij kwam dat hij bij het verzet zou zitten? Nee, hij keek wel uit. Het was hem allemaal te link. Ik was zwaar teleurgesteld, maar een week later sprak Driessen me aan. In de tussentijd had hij natuurlijk navraag gedaan en gehoord dat ik te vertrouwen was. Je kon niet voorzichtig genoeg zijn. Driessen heeft me toen mijn eerste opdracht gegeven. Als ik ging melken of op het land was, moest ik in de gaten houden wat er bij de bunkers langs de Waal gebeurde. Later begreep ik dat Driessen alles wat ik rapporteerde allang wist. Intussen hielden ze me in de gaten, om te kijken of ik er geen verdachte contacten op na hield. De eerste tijd werd een nieuweling zo uitgetest. Na een paar maanden kreeg ik een uitnodiging voor een bijeenkomst. Het was op een zondagavond. Bij de secretaris thuis. Ik was een beetje zenuwachtig toen ik aan de achterdeur aanklopte. Ze wilden zo weinig mogelijk aandacht trekken. Driessens vrouw ging me voor naar de woonkamer. In de deuropening kreeg ik de schrik van mijn leven. Daar zat de mof van Dijkzicht. Ik dacht echt: nu ben ik er bij.'
Jan keek Sander aan, maar die voelde dat hij hem niet echt zag. Jan had het tafereel uit I943 weer voor ogen.
'Wat stom van me om zo in de val te lopen, dacht ik,' ging Jan verder. 'Ik wilde me omdraaien en weglopen. Maar Driessen stond achter me en duwde me de kamer in. "Rustig nou even, jongen," zei hij, "we moeten je wat uitleggen." Aarzelend ging ik zitten en nam de andere aanwezigen op. Driessens zoon Gerrit was er ook. Dat was een jeugdvriend van me. Tenminste tot hij openlijk ging sympathiseren met Hitler. Maar na de inval van de Duitsers veranderde Gerrit gelukkig snel van gedachten. Verder was er een viertal mannen. Ik kende ze niet. Tot mijn verbijstering hoorde ik dat Schöffer de leider was van de verzetsgroep uit Belst.'
Jan zweeg even. Sander voelde dat dit een moeilijk moment was geweest.
'Ik schaamde me rot, jongen. Daar zat de man die door het hele dorp werd nagejouwd en voor rotmof uitgescholden. Daar had ik aan mee gedaan! Afijn, het was een les die ik mijn hele leven niet meer zal vergeten. Sindsdien heb ik nooit meer iemand veroordeeld omdat hij bij een bepaalde groep hoorde. Schöffer zag kennelijk dat ik me schaamde en knikte me geruststellend toe. Hij lachte een beetje om mijn verwarring. Hij legde uit dat hij de hetze in het dorp niet erg vond. Een betere dekmantel kon hij zich niet wensen. De Duitse commandant in Nijmegen had hem zelfs gevraagd of het niet veiliger was om in de stad te komen wonen. Maar Schöffer had dat afgehouden. Intussen zat hij rustig zijn pijp te roken, alsof hij op familievisite was. "Na de oorlog," zei hij nog, "zullen de mensen er wel achter komen hoe de vork in de steel zit. Voorlopig gaat het erom wat ik kan doen." Wat de mensen over hem dachten liet hem koud.'
Sander luisterde ademloos. Dit was inderdaad heel wat anders dan de feiten uit de geschiedenisboeken. Jan vertelde verder.
'Toen kwam Schöffer terzake. Hij vertelde dat er onderduikers in zijn huis zouden komen. Joodse kinderen die elders geen veilige plaats hadden. Daar had hij onze hulp bij nodig. De kinderen moesten in het geniep naar het huis worden gebracht. Er waren extra dingen nodig, kleren, voedsel en zo. Af en toe moesten er boodschappen worden overgebracht naar andere verzetsgroepen. Daarom waren wij die avond uitgenodigd. We kregen een soort ploegendienst. Als Schöffer ons nodig had, wandelde hij tegen de avond met zijn hond door het dorp. Dat was voor degene die dienst had het teken om naar Dijkzicht te gaan. Daar kregen we te horen wat we moesten doen.'
'Keurig geregeld allemaal.' Sander kon zijn bewondering¬ niet verbergen.

'Toen iedereen opstond om weg te gaan, hield Schöffer mij tegen. "Wacht nog even jongen," zei hij. Er moest een onderkomen voor de kinderen worden gemaakt. Ze moesten onopgemerkt in Dijkzicht kunnen wonen. Schöffer had het plan om een deel van de zolder af te timmeren. Nou, hij had gehoord dat ik wel handig was. Of ik die klus kon klaren, vroeg hij. In de weken daarop heb ik stiekem een wand getimmerd. Behalve het echtpaar Schöffer en ikzelf wist niemand ervan.'
Sander sprong op van zijn kruk. 'Dus jij hebt die kamer gemaakt?'
'Weet je ervan?'
'Een paar dagen geleden heb ik hem ontdekt. Knap hoor, met die deur in de kast. Het was puur toeval. Als mijn moeder op dat moment niet aan het stofzuigen was geweest. . .'
Sander zag aan Jans gezicht dat die hem niet begreep. Toen vertelde hij van de manier waarop ze de geheime schuilplaats hadden ontdekt. Jan knikte tevreden. Hij was nog steeds trots op zijn werk.
'Zo zie je maar dat het een goed idee was van Schöffer. Die zolder was zo groot. Niemand zou op het idee komen dat hij nog groter was. Een jaar liep alles gesmeerd. In het begin waren we nog bang voor ontdekking. Langzaam verdween die angst. We werden minder voorzichtig. Soms gingen we zelfs overdag naar Dijkzicht. Ik weet nog steeds niet of de Duitsers ons daardoor op het spoor zijn gekomen.'
Jan wreef vermoeid over zijn gezicht.
Het was intussen half acht. De avond werd voelbaar, al was het nog volop licht. Normaal zou Jan om deze tijd weer thuis zijn, maar hij maakte geen aanstalten om op te stappen. Sander zag aan zijn gezicht dat de meest emotionele gebeurtenissen nu nog moesten komen.

Hoofdstuk 9
'Het was in de winter van 1943 op 1944, in januari om precies te zijn.'
Jans stem klonk monotoon, bijna alsof hij in trance was.
'Ik was net thuis van het melken toen een van de leden van onze groep de keuken binnenstormde, helemaal uitgeput. De man was op een fiets met rubberen banden uit Nijmegen komen racen. Hij werkte in de stad en kon zo fungeren als verbindingsman tussen de groep in Nijmegen en die in Belst. Zijn verhaal joeg me de stuipen op het lijf. Een van onze Nijmeegse vrienden werkte als manusje van alles op het Duitse hoofdkwartier in de stad. Ook zo iemand die door zijn omgeving als moffenvriend werd gemeden trouwens. Intussen deed hij wel veel goed werk. Maar goed, hij had opgevangen dat de Duitsers voor die avond een inval in een huis in Belst voorbereidden. Welk huis het was wist hij niet, maar hij waarschuwde onmiddellijk onze contactpersoon. Die begreep dat het om Dijkzicht moest gaan. Hij was meteen op de fiets gesprongen en had getrapt alsof de duivel hem op de hielen zat. Nu stond hij trillend op zijn benen in onze keuken en vroeg of ik Schöffer wilde waarschuwen. Zelf zou hij dan nog naar Driessen gaan. Het was duidelijk dat we in Dijkzicht weinig aan hem zouden hebben. Hij was domweg te moe.'

Sander zat als versteend op zijn kruk, bang om een geluid te maken. Hij wilde Jan niet in de rede vallen.
'En midden in die paniek gebeurde er iets vreemds. Mijn ouders waren er altijd fel op tegen dat ik illegaal werk deed, maar ze hadden zich er uiteindelijk bij neergelegd. Die avond veranderde hun houding helemaal. Mijn vader stelde zelf voor dat hij wel bij Driessen langs zou gaan en mijn moeder ontfermde zich over de boodschapper. Ik rende zo hard ik kon naar het huis waar jullie nu wonen. Onderweg hoefde ik niet meer voorzichtig te zijn aangezien de Duitsers blijkbaar alles al wisten. Schöffer had me zien aankomen en stond in de deuropening. Hij zag aan mijn gezicht dat er iets mis was. Hij begon de tafel af te ruimen. Die was gedekt voor vier personen. De twee jonge onderduikers aten 's avonds vaak beneden mee. Ze moesten toch al veel tijd doorbrengen op die kleine zolderkamer. Toen ik binnen was, moet ik hebben geschreeuwd van de spanning. Mevrouw Schöffer pakte me bij de schouders, om me te kalmeren.'
De herinnering lag nog zo vers in zijn geheugen dat Jan er nu nog van moest hijgen. Het was alsof hij zo pas een eind had gerend.
'Maar de rust van het Duitse echtpaar werkte aanstekelijk. Ik kalmeerde en vertelde over de dreigende inval. Schöffer overlegde gehaast met zijn vrouw. Het was duidelijk dat ze in tweestrijd stonden. Konden ze het risico lopen de twee jongens op zolder te laten? Als de soldaten kwamen, zouden ze het huis van beneden tot boven onderzoeken. Ze waren immers getipt, dus ze zouden niet rusten voor ze iets hadden gevonden. Intussen was ook Gerrit Driessen gearriveerd. De gemeentesecretaris had zijn zoon gestuurd. Die was sneller en sterker dan hijzelf. Ook Gerrit had zich gehaast en stond zwaar ademend naar het gesprek te luisteren. Tenslotte hakte ik de knoop door. Ik zei dat we geen moment mochten verliezen. De jongens moesten meteen weg. Zonder op een antwoord te wachten, rende ik de trap op. Ik wist immers waar de kamer was. De twee jongens lagen al in bed en keken mij verschrikt aan. Ik zei dat ze snel wat kleren moesten aanschieten. In een mum van tijd waren we beneden. De twee jongens waren bleek van de slaap. Ze keken angstig en zwijgend naar de druk pratende volwassenen. Ze begrepen dat er een noodsituatie was, anders zouden ze niet zo ruw van hun bed zijn gelicht. Mevrouw Schöffer zag hun verslagenheid. Ze drukte de twee jongens tegen zich aan, alsof ze ze nooit' meer los wilde laten. Er stonden tranen in haar ogen. Bijna een jaar was ze als een moeder voor hen geweest. Nu, van het ene moment op het andere, moest ze toegeven dat ze hen niet meer kon beschermen.'
Jan laste weer een pauze in. In gedachten begon hij de melkmachine in te klappen. Toen wendde hij zich opnieuw tot Sander.
'Het is geen vrolijk verhaal, jongen. Weet je zeker dat je de rest ook wilt horen?'
Sander knikte ernstig. Hij had zich zo ingeleefd in de situatie. Hij moest de rest wel horen.
Jan haalde diep adem alsof hij zich voorbereidde op een "grote krachtsinspanning.
'De tijd drong. Eigenlijk hadden we geen plan voor een plotselinge inval. Ja, we hadden eventueel wel andere adressen voor de jongens. Maar dat was voor het geval we op tijd doorhadden dat er onraad was. Dan zouden we hen 's nachts rustig, met hulp van anderen, vervoeren. Nu was
er geen tijd. Er moest meteen worden gehandeld. We wisten wel dat de twee jongens weg moesten. De vraag was alleen: waarheen? Als eerste hoorde ik het geluid van naderende auto's. Het was alsof Schöffer daardoor uit zijn verdoving werd gerukt. "Naar Nijmegen," zei hij. "Over de Waal. Zwemmen als het niet anders kan. Daar hebben we mensen die voor tijdelijk onderdak kunnen zorgen. Die hebben ook de tijd om een definitieve oplossing te vinden. Ben, jij gaat met Jan mee en Gerrit probeert Abraham in veiligheid te brengen." De kleinste van de twee jongens klampte zich aan mevrouw Schöffer vast. Ze gaf hem een kus en knikte resoluut naar mij. Ik pakte mijn nieuwe beschermeling bij de hand. Samen renden we door de achterdeur de tuin in. Op de dijk waren de koplampen van de Duitse auto's al te zien. Er was geen seconde te verliezen. Nu ken ik de omgeving op mijn duimpje. Ik wist precies hoe ik het snelst bij de rivier moest komen. Ben volgde me verdwaasd. Een paar keer viel de jongen, maar hij gaf geen kik. Het was inderdaad aardedonker. Ik kon zelf ook niet zien waar ik liep. Bij de Waal wachtte ik even. Van Gerrit en Abraham geen spoor. Die konden natuurlijk een andere route hebben genomen. Ben keek me vragend aan. Ik stond in tweestrijd. Maar niet zo lang. Als de soldaten in Dijkzicht geen onderduikers vonden, zou dit hele gebied snel worden uitgekamd. Veiligheid was er alleen aan de overkant. Toen ik mijn schoenen begon uit te trekken, volgde de jongen zwijgend mijn voorbeeld.
' "We moeten heel stil zijn," zei ik tegen Ben. "Aan de overkant liggen op verschillende plaatsen Duitse bunkers. Daar wordt dag en nacht de wacht gehouden. Bij het minste of geringste gaan de schijnwerpers aan en zoeken ze het water aft"

De jongen gleed geluidloos het ijskoude water in. Naast elkaar zwommen we weg van de dreiging achter ons. Dat was niet eenvoudig. Uit angst voor bombardementen waren alle huizen verduisterd. Eenmaal in het water hadden we dus geen idee waar de overkant was. Overal om ons heen was water en duisternis. Gelukkig waren we alle twee goede zwemmers. We konden de vermoeiende tocht aan, zelfs in die koude januarinacht. En dan... angst geeft je vleugels, dat heb ik toen wel geleerd. Opeens hoorden we stemmen. Duitse stemmen! Dat moesten wachtposten zijn. Maar dan waren we ook dicht bij de oever. Ik duwde Ben tegen zijn schouder. De jongen begreep wat ik bedoelde. Zachtjes lieten we ons met de stroom enkele tientallen meters meedrijven. Toen zwommen we het laatste stukje naar de kant. Naast elkaar bleven we op adem liggen komen.'
'Gelukt,' zei Sander tevreden, maar Jan hief zijn hand op.
'We waren pas halverwege. Vergeet niet dat je 's avonds niet buiten mocht zijn. We moesten in onze natte plunje door de polder in Nijmegen zien te komen. Daar zou het pas echt gevaarlijk worden. Het adres voor noodgevallen was in het centrum, moet je weten. Dat alles bedacht ik die avond ook. Maar er was geen weg terug. We moesten verder. Ik gaf Ben een geruststellende por. Stijf van de kou probeerde ik op te staan. Middenin de beweging bleef ik zitten. Een paar meter naast me flitste een schijnwerper aan. Meteen daarna nog een stuk of vier, verderop.'
Sander dacht even terug aan de grote zoeklampen die hij in het museum had gezien. Hij probeerde het zich voor te stellen, een aantal van die lichtbundels die het donker aftastten.
Jan vertelde intussen rustig verder.
'De stemmen van de soldaten klonken luid in de avondstilte. Ontdekt, schoot het door me heen. Ik werd misselijk van de angst. Toen realiseerde ik me dat de lampen de oevers aan de overzijde afzochten. Dan moest het Gerrit zijn die de aandacht had getrokken. Daar blijven liggen had echter geen zin. Nu de soldaten allemaal de andere kant op keken, moesten wij er gebruik van maken. Ik gaf Ben een hand en we zetten het op een hollen. Net toen we dachten buiten het bereik van de soldaten in de bunkers te zijn, werden we opgeschrikt door het geratel van machinegeweren. De gedachte aan Gerrit liet mijn knieën knikken. Mijn vriend lag daar in het koude water en werd onder vuur genomen. Ook Ben was doodsbenauwd. Hij kneep mijn hand haast fijn. Ik vermande me. Ik was verantwoordelijk voor deze jongen. Ik kon niets voor Gerrit doen. Verder, verder moesten we. Rillend van kou en ellende zetten we de tocht voort. Toen we de eerste straten van Nijmegen bereikten, gingen we achter elkaar lopen. Hollen was nu niet meer mogelijk. Dan zouden we teveel lawaai maken. Naarmate we het centrum naderden, doken we steeds vaker weg in een portiek of achter een heg. Er patrouilleerden groepjes soldaten. Gelukkig praatten die zo luidruchtig onder elkaar, dat je ze twee straten verderop kon horen aankomen. Vier uur nadat we Dijkzicht hadden verlaten, klopte ik drie keer op de achterdeur van het huis dat ons veiligheid kon brengen. Toen de deur open ging, viel ik letterlijk naar binnen. Ik kon niet meer. De deur werd achter ons gesloten. Het licht van een olielamp flakkerde op. Tot mijn verbazing zag ik dat ik mijn beschermeling nog steeds bij de hand had. De jongen keek me rustig aan en bedankte me.'
Jan zweeg even. Toen vertelde hij verder. 'Het waren zijn eerste woorden. Tot dan toe had hij niets gezegd. Niet in Dijkzicht en ook niet onderweg. En nu, simpel en welgemeend, "dank u wel mijnheer". Een mooier cadeau heb ik nooit' gehad.'
De boer draaide zich om. Hij viste een zakdoek uit zijn zak en snoot luidruchtig zijn neus.
Sander begreep dat dit een moment was om zijn mond te houden. Enkele minuten wachtte hij, zwijgend. Maar de vraag die hem op de lippen lag, eiste een antwoord.
'En wat is er met Gerrit gebeurd?' Hij fluisterde het. Het verdriet in Jans ogen schokte Sander.
'Tot de dag van vandaag weten we dat niet. Op ons Nijmeegse vluchtadres heb ik natuurlijk het hele verhaal verteld. Onze gastheer heeft ons toen overgelaten aan de zorgen van zijn vrouw. Zelf is hij meteen vertrokken. Wc kregen droge kleren en een kop surrogaatkoffie. Na alle spanningen was dat alles wat we nodig hadden. En slaap. Binnen de kortst mogelijke tijd vielen Ben en ik diep in slaap, gewoon op de vloer in de kamer. Tegen de ochtend schrok ik wakker van stemmen. Tot mijn verbazing zag ik dat iemand druk bezig was een verband aan te leggen om het hoofd van... Abraham. De jongen had het gehaald. Hij had een schampschot aan zijn hoofd en hij was verkleumd tot op het bot. Verder mankeerde hem niets. Het weerzien met Ben bracht zelfs weer kleur op zijn gezicht. De jongens waren dolgelukkig dat ze weer samen waren.' Jans stem was weer vast.
'Nu hoorden we ook wat er met Gerrit en Abraham gebeurd was. Net toen die twee bij de rivier kwamen, liepen ze tegen een Duitse patrouille op. Kennelijk hadden de Duitsers de vluchtroute over de Waal voorzien en hun maatregelen getroffen. Ben en ik hadden dus geluk gehad. De soldaten schreeuwden dat Gerrit en Abraham moesten blijven staan. In zijn paniek had de jongen het bevel genegeerd en was het water ingedoken. Ook hij had gezwommen voor wat hij waard was. Toen hij halverwege de rivier was, waren de zoeklichten van de Duitsers plotseling aangegaan. Waarschijnlijk had de groep soldaten via de veldradio contact opgenomen met hun collega's in de bunkers. Zo was doorgegeven dat er uitgekeken moest worden naar vluchtelingen die de Waal over wilden. Hoe dan ook, Abraham zat midden in de rivier als een rat in de val. Hij kon geen kant op. Gerrit was nergens te zien. Abraham wist niet eens of die ook ontkomen was. Het had niet lang geduurd voor hij in het licht werd gevangen. De soldaten hadden onmiddellijk geschoten. Hij had het schampschot aan zijn hoofd nauwelijks gevoeld. Hij was in het wildeweg doorgezwommen. In een uiterste krachtsinspanning had hij de overkant weten te bereiken. Daar had hij het op een lopen gezet. Maar hij had natuurlijk geen idee waar hij heen moest. Toen hij dacht dat hij ver genoeg bij de soldaten vandaan was, is hij dan ook gewoon in het gras gaan zitten. Een uur later werd hij daar gevonden door leden van de Nijmeegse groep. Die waren na mijn verhaal poolshoogte gaan nemen. De jongen was natuurlijk volledig overstuur, maar ze konden hem kalmeren. Toen hebben ze ook hem naar het vluchtadres gebracht. Maar Gerrit... van Gerrit hebben we niets meer gehoord. Aanvankelijk hoopten we nog dat hij zich ergens schuil zou houden. Dat hij misschien gewond was en niet meteen contact kon opnemen. Maar nee. Na enkele weken hebben we de moed opgegeven. Hij moet doodgeschoten zijn, of verdronken. Zijn lichaam is nooit' gevonden. Vader Driessen heeft het verdriet niet kunnen verwerken. Hij verweet zichzelf dat hij Gerrit naar Dijkzicht had gestuurd. Afijn, een jaar later is ook hij gestorven.'

Sander zat een tijd voor zich uit te staren. Gisteren had hij nog maar een vaag beeld gehad van de onderduikers in hun huis. Toen had hij een brief gelezen en op die manier kennis gemaakt met Abraham. Nu had hij het hele relaas over zijn ontsnapping gehoord. Wat zou er van die jongen zijn geworden? Zou hij het einde van de oorlog gehaald hebben? Of was hij uiteindelijk toch opgepakt en afgevoerd naar een van die afschuwelijke kampen? Sander huiverde. De foto's die hij in Overloon had gezien, zaten nog vers in zijn geheugen.
'Komt er nog wat van?'
Het was opeens weer 1980. De zon stond laag en Jans stem gaf aan dat er vanavond geen onthullingen meer te verwachten vielen. Hij klonk bijna opgelucht. Alsof het vertellen van het verhaal hem van een last had bevrijd. Hij had zijn spullen opgeruimd en zat op de tractor.
Sander opende het hek en stapte opzij om de tractor langs te laten. Hij zocht tevergeefs naar woorden. Wat viel er te zeggen na zo'n verhaal? Hulpeloos keek hij Jan aan. In diens vriendelijke ogen zag hij begrip. Er hoefde niets meer gezegd te worden

Hoofdstuk 10
Toen Jan in de verte was verdwenen, liep Sander langzaam naar huis. Hij was wat licht in zijn hoofd. Alles om hem heen was onwerkelijk. Hij kende dat gevoel. Als hij net een spannend boek had uitgelezen, duurde het ook even voor hij weer met beide benen op de grond stond. Maar dit keer was het geen boek dat hem in de ban hield. Nu ging het om echte mensen die nog niet eens zo lang geleden hadden geleefd. Gerrit was geen romanfiguur, maar een doodgewone jongen van rond de twintig. Dood voor hij goed en wel volwassen was geworden. Sander huiverde.
Nee, hij was nog niet in staat om thuis te komen en over koetjes en kalfjes te praten. Bij het pad naar hun huis ging hij in de berm zitten. Hij bekeek Dijkzicht op zijn gemak. De laatste zonnestralen vormden een krans van licht over het dak. De bloemen toonden hun zomerkleuren in volle pracht en de klimop en de bomen lieten alle tinten groen zien die de natuur te bieden had. Zo'n plaatje kon rechtstreeks geplaatst worden in een van die tijdschriften die zijn moeder de laatste tijd vaak kocht.
Zo zie je maar hoe schijn bedriegt, dacht Sander. Achter dat vredige tafereel van een mooi huis in een landelijke omgeving gingen veel verhalen schuil. Een gekke gedachte eigenlijk, dat huizen ook geheimen konden hebben. Maar voor hem lag het bewijs. Dit huis had talloze geheimen.
Het was gewoon toeval dat Erik Snijders het verhaal over de onderduikers had verteld. De ontdekking van de zolderkamer was helemaal een speling van het lot. Zelfs de Duitse soldaten, die toch bewust gezocht hadden naar een geheim onderkomen, hadden niets gevonden. En als Sander net zo over boeren zou hebben gedacht als Inge, zou hij het verhaal van Jan Wouters nooit hebben gehoord. Gewoon toevalligheden allemaal. Zonder die spelingen van het lot zou hij in dit huis hebben gewoond en niets weten van wat er zich vroeger had afgespeeld. Na deze dag was dat onvoorstelbaar.
'Hallo vreemdeling, zoek je iets?'

De stem van moeder klonk prettig vertrouwd. Ze had hem zien zitten en kwam naar hem toe lopen. Ze ging zitten en streek door zijn haren. Normaal zou hij dat stoer afwijzen. Nu was hij er blij om.
'Prachtig he,' zei ze, ook naar het nieuwe huis kijkend. 'Wat goed dat je vader Dijkzicht heeft ontdekt, al begrijp ik nog steeds niet precies hoe hij hier terecht is gekomen. Veel klanten wonen er niet in deze omgeving. Nou ja, wat doet het er toe? Het is ons huis nu.'
Ze pauzeerde even en keek tevreden.
'Weet je, ik kan nauwelijks geloven dat we hier pas enkele weken wonen. In Utrecht heb ik me in al die jaren niet zo thuis gevoeld.'
Sander knikte. Hij begreep precies wat ze bedoelde.
'Ik zou ook niet meer terug willen. Het bevalt me hier prima. Bovendien begint volgende week de school. Dan kan ik elke dag weer aan de stad ruiken.'
'Maar 's avonds kom je terug!'
'Gelukkig wel.'
Moeder stond op.
'Heb jij trek in een kop chocola?'
Een kwartier later zaten ze op hun vertrouwde plek, achter het huis, onder de boom.
'Waar zijn pap en Inge?'
'Oh, je vader is meteen na het eten gaan slapen. En Inge is al om negen uur uit eigen beweging naar bed gegaan. Ze was doodmoe van de organisatie van die schelpen tentoonstelling morgen.'
Het begon donker te worden. Sander keek op zijn horloge. Het was bij tienen.
'Zeg mam, wat is er eigenlijk met pap aan de hand? Is hij erg ziek?'

Moeder nam een slok van haar chocola.
'Nee, ik geloof niet dat het ernstig is, maar...' Ze aarzelde even. 'Maar het is wel een beetje eng. Weet je, bij een gewone ziekte is het allemaal duidelijk. Overspannen, dat is iets ongrijpbaars. Zeker als er geen directe aanleiding is. Er is de laatste tijd toch niets dramatisch gebeurd? Ja, die verhuizing. Maar dat wilde hij zelf graag, dat kan het niet zijn. En hard gewerkt heeft hij de laatste weken zeker niet.'
'Is hij alleen moe, of is er nog iets anders?' vroeg Sander.
'Slapen, dat gaat niet zo best,' zei moeder, die aanvoelde dat hij bezorgd was en daarom het naadje van de kous wilde weten. 'Nachtmerries en zo. Maar hij heeft medicijnen om te kalmeren. Vaak zijn die voldoende om er weer een tijdje tegen te kunnen.'
'En anders?'
'Ja, dan kan hij altijd nog naar een psycholoog. Die kan hem helpen om erachter te komen wat hem dwarszit.'
Ze stak het olielampje aan dat op tafel stond. Het was even stil. Alletwee waren ze met hun eigen gedachten bezig. De natuur is naar bed, dacht Sander. De stilte was bijna hoorbaar. Langzaam was ook de warmte van de dag verdrongen door de koelte van de avond. Dankbaar nam hij de trui aan die moeder hem aanreikte.
'Waar ben jij zo lang geweest?'
'Bij Jan. Hij heeft verteld hoe het hier vroeger was in Belst. We hebben de tijd helemaal vergeten.'
'Geeft niet. Je kunt goed opschieten met die man, is het niet?'
'Ja, hij is erg aardig.'
Weer voelde Sander dat hij zijn moeder graag in vertrouwen wilde nemen. Er was zoveel dat door zijn hoofd spookte. Hij begreep nu ook de opluchting die hij bij Jan had gezien vanavond. Van die gedachten een verhaal maken en dat aan iemand vertellen, hielp om rustig te worden. Maar nee, op deze mooie avond wilde hij zijn moeder niet lastig vallen met zijn problemen. Ze leek toch al stiller dan anders, omdat vader ziek was. Nee, voorlopig zou hij het maar voor zich houden. Hij zou wachten op een beter moment.
'Zullen wij er ook eens induiken?'

Moeder blies de lamp uit en nam de koppen mee naar binnen. Sander kuste zijn moeder goedenacht en slofte de trap op. De deur naar de slaapkamer van zijn ouders stond open. Hij keek naar binnen. Van zijn vader stak alleen een bos haren boven de deken uit.
'Welterusten pap.'
Een beetje gebrom was het antwoord.
Opeens merkte Sander dat hij kwaad werd op vader. Wat een slappeling! Hij had geen enkele reden om overspannen te zijn. Alles liep toch op rolletjes! Als je dat vergeleek met het echtpaar Schöffer en met Jan en Gerrit... En die jongens natuurlijk, Abraham en Ben. Die hadden pas reden gehad om ziek te worden. Maar die konden niet zomaar in bed gaan liggen. Die moesten door, of ze wilden of niet.
Sander schrok van zijn eigen gedachten.
Toen hij zijn tanden stond te poetsen, schrok Sander van zijn eigen spiegelbeeld. Twee boze ogen in een wit gezicht keken hem aan. De ervaringen van de afgelopen dagen hadden hun sporen duidelijk nagelaten.
Ondanks de enerverende dag viel Sander als een blok in slaap. Het uur in de tuin met zijn moeder had hem goed gedaan. Maar ook in zijn slaap bleven Sanders hersenen bezig met het oorlogsverleden van hun huis. Om vijf uur was hij al klaarwakker. Zijn eerste gedachten gingen uit naar de twee jongens die ooit ook in dit huis hadden geslapen. Sander probeerde zich voor te stellen hoe hij zich in zo'n situatie zou voelen. Zonder ouders, op een vreemde plaats en altijd bang voor ontdekking. Of zou je daaraan wennen? Jammer dat hij geen brieven had van Abraham zelf. Dan zou hij kunnen lezen wat de jongen had gedacht.
Hij ging aan zijn bureau zitten en pakte het bundeltje brieven uit de la. Door het openstaande raam zag hij de dauw op de weilanden in de uiterwaarden achter de dijk. De ochtendzon begon aan haar taak. Over enkele uren zou alles weer droog en warm zijn. In het huis en de tuin was niets anders te horen dan het gefluit van vroege vogels.
Sander haalde de brieven uit de enveloppen en legde ze op volgorde. Aan de data zag hij dat ze steeds met een tussenpoos van enkele weken waren geschreven.
Aandachtig begon hij te lezen. Het viel hem op dat veel van wat in de brieven stond zo gewoon was. Een moeder van tegenwoordig zou hetzelfde kunnen schrijven aan een zoon die ver weg woonde. In de tweede brief klaagde Abrahams moeder erover dat ze nog steeds geen reactie van haar zoon had gehad. Ze schreef dat ze niet wist of de eerste brief hem wel had bereikt. En of hij toch zijn best wilde doen om haar te laten weten hoe het hem verging.

Twee weken later bleek dat te zijn gelukt. Sander haalde opgelucht adem toen hij de jubelende woorden van de moeder las. Ze was heel blij dat Abraham niet alleen was, maar samen met een vriend ondergedoken zat. En dat hij het zo getroffen had met zijn tijdelijke "ouders", wat een geruststelling voor haar was. A1 was ze ook een beetje jaloers.
Over haar eigen situatie schreef ze heel weinig. Ze was gezond, had redelijk te eten en voelde zich veilig, maar geen woord over lotgenoten of andere mensen. Nee, waarschijnlijk had zij het niet zo goed getroffen als haar zoon.
In een brief uit november kwam voor het eerst Abrahams vader ter sprake. Sander was meteen een en al aandacht.

Ik heb nog steeds niets over je vader gehoord. En het is nu toch al bijna een half jaar geleden dat we zo plotseling uit elkaar zijn ge¬haald. Soms denk ik dat hij toen is gepakt, maar dat ze het mij
niet durven te zeggen. Het is allemaal zo verwarrend tegenwoor¬dig. Misschien kan hij gewoon geen bericht doorgeven. We moeten maar hopen, jongen. In elk geval zal de bevrijding nu niet lang
meer op zich laten wachten, goddank. Wie weet is het al zo ver als je vandaag over drie weken jarig bent.

Sander keek even naar de datum boven de brief en telde er drie weken bij. Abraham was 25 november jarig.
Verstrooid keek hij naar buiten. Waar deed die datum hem nou toch aan denken? In de voortuin hupte een konijntje parmantig rond. Hij volgde het dier met zijn ogen, tot het over de dijk was verdwenen.
In de andere brieven las hij veel opbeurende woorden. Toch waren de eenzaamheid en het verdriet van de briefschrijfster tussen de regels duidelijk te merken. Zou Abraham dat ook aangevoeld hebben?
Sander probeerde na te gaan of hij op die leeftijd de brieven met andere ogen zou hebben gelezen. Hij wist het niet.
De laatste brief was geschreven vlak voor Kerstmis. Hij was veel korter dan de rest. Het handschrift was ook slordiger, alsof de vrouw haast had gehad of heel opgewonden was geweest.

Mijn lieve zoon,
Voorlopig zal dit mijn laatste brief zijn. Ik hou het hier niet langer uit. De mensen bij wie ik nu woon, zijn nooit erg vriendelijk geweest, maar nu zijn ze echt onbeschoft tegen me. Ze kunnen de spanning niet meer aan, denk ik. En alles is zo schaars nu. Het valt moeilijk om met anderen te delen als er maar zo weinig is. Mijn spulletjes zijn gepakt en staan al voor me op tafel. Eén kleine tas. We zijn veel kwijtgeraakt in de oorlog. Maar dat is allemaal zo onbelangrijk, als we elkaar maar weer terug krijgen! Nu moeten we nog even sterk zijn. Jij zit gelukkig veilig en ik hoop een beter adres te vinden. Nog even Abraham. . .

Sander had niet eens gemerkt dat hij huilde en keek verdwaasd naar de tranen op het blad van zijn bureau. Met een mouw veegde hij zijn ogen droog. Eén voor één stopte hij de brieven terug in hun envelop. "Nog even", schreef ze optimistisch, terwijl hij nu wist dat de oorlog op dat moment nog anderhalf jaar zou duren. Hij kon zich niet herinneren ooit zo triest te zijn geweest. Terwijl hij het touwtje weer om de bundel strikte, hoorde hij zichzelf vloeken. Ik wil dit niet, dacht hij. Het is 1980, buiten begint een mooie zomerdag en volgende week ga ik naar een nieuwe school. Het moet maar eens afgelopen zijn met die oorlog. Vader had gelijk. Wie was er mee gediend als hij zo van streek was? Die dingen waren nu eenmaal gebeurd. Hij kon er niets aan veranderen.

Resoluut stopte hij de brieven achter in de la. Hij moest lachen toen hij zijn boze gezicht zag in de spiegel. Energiek poetste hij zijn tanden. Hij zou eens een uitgebreid ontbijt voor zijn ouders en Inge maken. En dan zou hij naar Nijmegen gaan, de stad in. Ik leef nu, hield hij zichzelf voor, ik ben jong en gezond en hoef nergens bang voor te zijn. Mag het misschien?
En hij holde de trap af, weg van alle zorgen.

Hoofdstuk 11
De laatste dagen van de vakantie waren saai. Vader lag veel in bed. Inge speelde met Juul. Voor het eerst miste Sander zijn Utrechtse vrienden. Zijn tochten door de omgeving leverden weinig nieuws op. Hij had intussen alles wel gezien. Tot overmaat van ramp begon het te regenen. Van de ene dag op de andere maakte het stralende zomerweer plaats voor een druilerige regen waaraan maar geen einde kwam.
De dag voor de kennismakingsweek op school kwam Saskia Snijders binnenlopen, zwaaiend met een papier.
'Nou, is dat geen toeval? Jij zit in mijn mentorgroep. Kijk maar, ik heb net de indeling gekregen.'
Sander wist niet wat een mentor was. Hij vond het stom om ernaar te vragen, maar Saskia had de vraag op zijn gezicht gelezen.
'Dat betekent dat je in de brugklas zit waar ik steeds mee optrek.'
'Ik dacht dat we nu allemaal verschillende leraren kregen. Voor elk vak één.'
'Klopt. Maar er is één leraar die het hele jaar door speciale aandacht voor jullie klas heeft. En dat ben ik!'
Sander vond het grappig dat Saskia zo enthousiast was. In elk geval was hij blij dat er op die nieuwe school tenminste één bekende rondliep.
De weken daarop was Sanders aandacht helemaal gericht op de nieuwe school. Als ze dezelfde lesuren hadden kon Sander met Saskia meerijden. Op andere dagen fietste hij de vijftien kilometer naar school. A1 snel merkte hij dat hele groepen middelbare scholieren dat deden. Hij vond aansluiting bij een groep leerlingen van zijn school. Toen het ijs eenmaal was gebroken, vermaakten ze zich uitstekend onderweg. Na een paar weken fietste hij zelfs liever dan dat hij met Saskia meereed.

Op school was het even wennen. Er waren honderden leerlingen. Op het plein en in de gangen was het altijd een drukte van jewelste. Het gebouw was zo groot dat het dagen duurde voordat Sander de diverse lokalen kon vinden zonder plattegrond. Hij had zich geërgerd aan de pesterijen van de oudere leerlingen, maar Saskia had hem gerustgesteld. Dat hoorde erbij. Tegen de herfstvakantie zou dat afgelopen zijn.
Sander had er tegenop gezien om als nieuweling op school te komen, maar al de eerste dag had hij zich gerealiseerd hoe dom die gedachte was. Alle kinderen in de klas waren nieuw. Ze kwamen dan wel van basisscholen uit de stad of dorpen in de omgeving, maar voor hen was het net zo goed wennen als voor hem.
In de eerste week verkenden ze, soms onder leiding van Saskia, de school en het centrum van de stad. Er werden sportdagen gehouden en ze leerden hoe ze huiswerk moesten maken. Zo werd de groep onbekenden snel een echte klas. Vanaf dat moment begonnen ze te wennen aan de middelbare school, met hele nieuwe vakken, elk uur een andere leraar en met huiswerk. Dat laatste stelde nog niet veel voor. Elke dag een half uur, meer niet.
Jan Wouters zag hij nauwelijks meer. Als hij hem op de fiets passeerde, zwaaide hij even en trapte dan snel door. Hij had geen zin in een praatje, want hij wist niet goed waarover. Jan hoorde te veel bij de dingen die Sander had weggestopt.
Met vader ging het gelukkig beter. Hij was nog wel thuis, maar langzaam werd hij actiever. Overdag lag hij niet meer in bed. Fluitend klaarde hij klussen in en om het huis. Eind september ging hij weer aan het werk. Eerst nog halve dagen, maar al snel weer volledig.
En Inge was het middelpunt geworden van haar klas. Erik Snijders spotte er af en toe mee hoe populair het "stadskind" was.
Moeder maakte goed gebruik van de vele vrije tijd die ze had. Ze had haar oude liefde, schilderen, weer opgevat. Sander was er blij om. Dit was weer de moeder die hij kende. In Utrecht had ze er ook zo bijgelopen: een oude stofjas aan, de haren opgestoken en de handen vol verf. In huis hingen al verschillende van haar nieuwe schilderijen.
Zo verstreken twee maanden. Het was inmiddels oktober. Er blies een forse tegenwind over de dijk. Sander hing over het stuur van zijn fiets en moest alle zeilen bijzetten om vooruit te komen. Misschien merkte hij daarom de auto die voor hun huis stond pas op. toen hij er bijna tegenaan fietste. Verbaasd zag hij dat Jan Wouters een van de twee inzittenden was. Jan praatte druk met een andere man en wees naar Dijkzicht. Ook zij zagen de jongen op de fiets pas toen deze naast de auto stopte en vragend naar binnen keek. Jan zwaaide het portier open en stapte uit.
'Dag Sander.'

Een gewone begroeting. Alsof ze elkaar dagelijks zagen. En dat nadat ze elkaar wekenlang niet gesproken hadden. Sander wist met zijn houding niet goed raad. Hij kon Jan moeilijk uitleggen dat hij die hele onderduikersgeschiedenis uit zijn gedachten had willen bannen. En dat Jan bij dat verhaal hoorde. Dat hij niet meer zonder bijgedachten kon meehelpen met melken of zomaar een praatje kon maken. Voor Jan zelf leek er niets veranderd. In zijn vriendelijke ogen lag geen spoor van verwijt.
De andere man was jonger dan Jan. Zeker tien jaar, schatte Sander. Ergens in de veertig, net als zijn vader. Het was een grote, donkere, wat gezette man, keurig in het pak. En die dure auto zou wel van hem zijn. Jan zag hoe Sander de man observeerde.
'Je raadt nooit wie dit is.'
Sander keek verbaasd van de een naar de ander.
'En toch is hij niet helemaal nieuw voor je,' vervolgde Jan. 'Ik vertelde je van de zomer toch over de twee onderduikers die we naar Nijmegen moesten brengen? De jongen die met mij meeging, heette Ben, weet je nog? Nou, mag ik je voorstellen: Ben Andriessen.'
Sander schudde de man de hand. Het was even wennen. In zijn voorstelling was Ben een kleine jongen. Nu stond er een volwassen man voor hem.
'Sander woont in Dijkzicht,' legde Jan aan Ben uit. 'De jongen waarover ik je vertelde. Hij weet van jouw verblijf hier.'
Ben bekeek Sander aandachtig.
'Dan is hij dus de jongen die onze geheime kamer heeft ontdekt.' Hij sprak met een accent. Engels zo te horen.
'Komt u vaker op bezoek bij Jan?' vroeg Sander, die weer van zijn verbazing was bekomen.
'Niet echt, nee. Ik ben na de oorlog met mijn ouders naar Canada geëmigreerd. Ik ben voor het eerst terug in Nederland. Maar we hebben elkaar regelmatig geschreven.'
Jan knikte bevestigend.
'Het was wel even schrikken toen ik hem vanochtend in levenden lijve voor me zag. Hij is een stuk gegroeid, zal ik maar zeggen.'

Ik ben dus niet de enige, dacht Sander. Ze stonden alle drie even naar Dijkzicht te kijken. De wind blies koud en het begon te regenen. Ze doken diep in hun jassen.
'Eigenlijk,' Jan schraapte zijn keel, 'eigenlijk wilde Ben het huis nog eens zien. Je begrijpt dat hij veel herinneringen aan Dijkzicht heeft.'
'Zullen we dan maar naar binnen gaan?' Sander duwde zijn fiets voor zich uit.
'En je ouders?' Ben wilde niet tot last zijn.
'Mijn moeder is alleen thuis. Ze weet van niets. Als we haar alles uitleggen, zal ze er geen bezwaar tegen hebben dat u nog eens rondkijkt.'
De mannen volgden hem. Ze bleven even staan toen Sander zijn fiets in het schuurtje achter het huis zette.
'Wat zijn die bomen groot,' hoorde hij Ben zeggen.
'Hoezo?'
'Het huis lijkt veel kleiner dan ik het me herinner.'
Logisch, dacht Sander, bomen groeien en huizen niet.
Moeder zat in de serre, achter haar schildersezel. Als ze al verwonderd was door de binnenkomst van het drietal, liet ze dat niet merken. Ze veegde haar handen af aan een doek.
Sander stelde de twee mannen voor.
Moeder glimlachte vriendelijk toen ze Jans uitgestoken hand schudde. 'U heeft onze Sander leren melken,' zei ze. 'En wat nog opmerkelijker is: vroeg opstaan!'
Sander zag een vragende blik in haar ogen terwijl ze Ben Andriessen de hand schudde.

'Ik zet even thee,' zei ze. 'Ga zitten.'
Ben knikte afwezig. Sander zag dat hij aangedaan was. Het moest voor Ben ook niet niks zijn om weer terug te zijn in dit huis. De man keek naar de tuin en de boomgaard. Zijn voormalige vluchtroute. Jan bestudeerde intussen geïnteresseerd de doeken van Sanders moeder.
'Het lijkt niet echt, met al die rare vlekjes,' zei hij en wees op een rivierlandschap. 'Toch is het heel mooi.'
'In Utrecht was ze lerares tekenen,' zei Sander, een beetje trots. 'Hier moet ze nog een nieuwe baan zoeken.'
Moeder kwam binnen met een dienblad in de handen. Ze had Jans opmerking gehoord. Een beetje verlegen schonk ze thee in. Een tijdje praatten ze over koetjes en kalfjes. Wat draaien volwassenen toch altijd om dingen heen, dacht Sander.
Jan hakte de knoop uiteindelijk door. 'U vraagt zich natuurlijk af waarom we hier zijn?'
'Inderdaad,' zei moeder.
'Ja, weet u, Ben heeft hier vroeger een tijd gewoond. Hij wilde nog eens een kijkje nemen in het huis.'
'Wat leuk. Wanneer woonde u hier dan?' Moeder wendde zich tot Ben.
'Tijdens de oorlog. Van zomer '43 tot januari '44.'
Moeder ging rechtop zitten. Ze moest aanvoelen dat dit niet zomaar een vorige bewoner was.
Ben kuchte. Hij keek naar Jan alsof hij steun zocht. Jan knikte hem bemoedigend toe.
'U begrijpt het misschien al: dit was nooit écht mijn huis. Ik heb hier als kind ondergedoken gezeten.'
En toen vertelde Ben hoe hij in het begin van de oorlog, als klein joods jongetje, door zijn ouders was toevertrouwd aan niet joodse vrienden. Zijn vader en moeder waren ook meteen ondergedoken. Zij hadden het zekere voor het onzekere genomen. Andere joodse mensen hoopten toen nog dat het allemaal zo'n vaart niet zou lopen. Maar Ben was niet lang bij zijn pleegouders gebleven.

'Je leest er niet zoveel over tegenwoordig, maar er waren veel mensen die onderduikers aangaven bij de Duitsers. Ik ben dus vaak weer naar een ander adres gebracht.'
Moeder was bleek geworden. Ze luisterde zonder iets te zeggen.
Ben vertelde dat hij na een lange zwerftocht uiteindelijk in Dijkzicht terecht was gekomen. Dat was het beste adres dat hij de hele oorlog had gehad. Lieve mensen. En bovendien was hij niet alleen hier. Er was nog een andere jongen van zijn leeftijd, Abraham.
De rest van het verhaal kende Sander. Ben vertelde tot in details hetzelfde verhaal zoals hij dat van Jan had gehoord. Het kostte de grote man zichtbaar moeite de gebeurtenissen van die nacht rustig op een rij te zetten. Toen hij uitgesproken was, zat hij ineengedoken op zijn stoel.
Moeder was geschokt. Het duurde even voor ze een vraag kon stellen. 'En hoe is het verder gegaan met jullie?'
'Ik weet niet wat er met Abraham is gebeurd. Even plotseling als we in Belst bij elkaar waren gekomen, scheidden onze wegen zich in Nijmegen. In februari I944, we waren er pas, werd de stad gebombardeerd. Door geallieerde vliegtuigen nota bene, die dachten dat het een Duitse stad was. Er werden enorme vernielingen aangericht. Omdat we alletwee op een ander adres werden ondergebracht, hebben we elkaar uit het oog verloren.'
Ben haalde zijn schouders op. om aan te geven dat die dingen nu eenmaal zo kunnen lopen. 'Na de bevrijding heeft het enkele maanden geduurd voor mijn ouders me gevonden hadden. Het was zo'n chaos. Hele families die naar elkaar op zoek waren. Vaak jarenlang en vaak ook tevergeefs. Maar wij hadden geluk.'
Ben keek even naar de regen die onophoudelijk op het glas van de serre trommelde.
'Mijn ouders hadden hier te veel ellende meegemaakt om zich nog thuis te kunnen voelen. Hun familieleden waren omgekomen. A1 heel snel besloten ze te emigreren. Dus ben ik verder opgegroeid in Canada. Het is ons daar goed gegaan. Mijn enige band met Nederland was Jan. We zijn elkaar al die jaren blijven schrijven. Hij was het ook die me jaren na de oorlog liet weten wat er met de Schöffers is gebeurd na de inval.'
Sander veerde op. Op dat punt was Erik Snijders vaag geweest.

Jan nam nu het verhaal over. 'Ik weet uit ervaring hoe moeilijk het is om deze dingen te vertellen. Mijn ouders waren dolgelukkig toen ik de dag na de inval weer heelhuids thuiskwam. Ze hadden de hele nacht in de rats gezeten. Van hen hoorde ik dat de bewoners van Dijkzicht door de Duitsers waren meegenomen. Waar ze heen waren gebracht wist niemand. Pas na de oorlog begonnen geruchten daarover de ronde te doen. Schöffer en zijn vrouw waren vastgehouden en verhoord in de toen beruchte gevangenis van Scheveningen. Medegevangenen bevestigden dat. Ze vertelden ook dat Schöffer geëxecuteerd was. Zijn vrouw zat tijdens de bevrijding nog steeds in de cel. Ze was zo verzwakt, dat ze maandenlang verpleegd moest worden in een Haags ziekenhuis. Toen haar gezondheid het toeliet, was ze rechtstreeks naar Duitsland teruggegaan. Daar had ze nog familie.'
Jan zuchtte. 'Wat had ze hier nog moeten zoeken? Een leeg huis met verdrietige herinneringen. En de inwoners van Belst waren niet bepaald vriendelijk geweest.'
Sander voelde dat moeder naar hem keek.
'En jij wist dit allemaal al?' vroeg ze zacht.
'Het meeste wel.'
'Jongen toch, dat je ons daar niets over hebt verteld.'
Sander keek stilletjes naar de vloer.
'Hallo, waar is iedereen?'
De stem van vader sloeg in als een bom. Het viertal was de omgeving helemaal vergeten, zo waren ze opgegaan in het verhaal. Buiten was de grijze middag ongemerkt overgegaan in schemering. Niemand was op het idee gekomen het licht aan te doen. Moeder was het eerst weer bij haar positieven.
'Hier, Ab!' riep ze terug.
Vaders verbaasde gezicht verscheen in de deuropening. Hij keek het viertal onderzoekend aan.
'Wat is er aan de hand?' vroeg hij. Hij deed de lamp aan.

Vier paar ogen knipperden tegen het plotselinge licht. Moeder sprong op en sloeg een arm om vaders middel.
'Ja, wat is hier aan de hand,' zei ze aarzelend. 'Een soort reünie zou je kunnen zeggen.'
Ze trok hem mee de serre in.
'Kom, ik zal je even voorstellen.'
Het was alsof vader tegenstribbelde. Schichtig keek hij van de een naar de ander.
'Dit is Jan Wouters.' Moeder merkte niet dat vader plotseling volledig overstuur was.
Trillend stak hij zijn hand uit. 'Ab de Vries.' Zijn stem was nauwelijks hoorbaar.
Ben had de nieuwkomer aandachtig zitten opnemen. Bij het horen van de naam Ab deVries sprong hij op uit zijn stoel. Sander las verbijstering en ongeloof in zijn ogen. Op hetzelfde moment rukte vader zich los en deinsde achteruit. Zijn gezicht werd asgrauw. Hij hijgde moeizaam. Pas toen zag ook moeder de panische angst in zijn ogen.
De sfeer was zo beklemmend dat Sander zat te trillen op zijn stoel. Wat gebeurde er allemaal? Twee minuten geleden zaten ze nog rustig te praten. Nu leek het alsof ze midden in een nachtmerrie verzeild waren geraakt.
Jan legde een arm om Sanders schouders, alsof hij hem wilde beschermen. Maar waarvoor? Sander zag berusting op Jans gezicht. Geen verbazing. Had Jan opeens begrepen wat er gebeurde?

'Wat is er, Ab? Wat is er met je?' Moeder schudde aan vaders arm. Hij leek het niet te merken en staarde naar Ben Andriessen, die als een standbeeld naast zijn stoel stond, ook doodsbleek.
Ben slikte moeizaam.
'Ik geloof... ' Zijn stem stokte. Hij zweeg even en probeerde het opnieuw.
'Ik geloof dat wij nog een partij schaak moeten afmaken,' kwam er eindelijk uit.
Het gezicht van vader was tot een grimas verwrongen. Het zweet liep in straaltjes langs zijn wangen.
'Nee, nee!'
Het sneed Sander als een mes door zijn ziel. Het geluid van een mens in doodsnood.
Meteen daarop trok vader de deur open en rende naar buiten.
'Abraham, wacht!' Ben Andriessen wilde hem achterna, maar Jan hield hem tegen.
'Blijf jij hier. Ik ga wel. Dat lijkt me beter,' zei hij. Struikelend over een stoel liep Jan naar buiten. Bij de deur draaide hij zich nog snel om. 'Misschien is het goed als u de huisarts belt, mevrouw.' Toen verdween hij in de duisternis.
Verdwaasd keek moeder van de een naar de ander.
Het was allemaal te veel voor haar. Ben pakte haar voorzichtig bij de arm en leidde haar naar haar stoel.

'Gaat u eerst maar even zitten.' Hij fluisterde bijna. Maar zijn kalmte had hij hervonden.
Het stormde in Sanders hoofd. In een flits was hem alles duidelijk geworden. Abraham de onderduiker en Ab, zijn vader!
Zonder een woord te zeggen, sprong hij op en holde de tuin in. De paniek in vaders ogen had boekdelen gesproken. Zijn vader had hem nodig.

Hoofdstuk 12
De regen striemde in Sanders gezicht, maar hij merkte niets. Hij moest zijn vader vinden.
'Pap,' brulde hij. 'Pap, waar ben je?'
Als vanzelfsprekend liep hij naar de Waal. Vader zou in paniek waarschijnlijk hetzelfde doen als in die januarinacht in 1944. Hijgend van inspanning zocht hij zijn weg in het invallende donker. Zijn schoenen zakten soms tot aan de enkels in de drassige grond van de natte weilanden. Maar hij zwoegde door.
Toen stond hij aan de oever. Hij voelde zich verloren in deze donkere, natte wereld. In de verte zag hij de lichtjes van de stad aan de overkant. Die waren er toen niet geweest, had Jan verteld. Wat moesten de vluchtelingen bang zijn geweest! De vijand in de rug en het donkere koude water voor zich.
Sander beleefde het hele verhaal opnieuw. Ab. Abraham. Zijn vader. Een jongen net als hij. Gedwongen te vluchten. Blind van angst was hij de rivier overgezwommen. Even voelde Sander zich alsof hij het zelf was. De zoeklichten van de Duitsers werden op hem gericht. De schoten. Een onheilspellend geluid in de stille nacht. Het schampschot. Sander voelde onwillekeurig aan zijn slaap. En toch doorzwemmen. De overkant bereiken.
Zou vader nu ook... Sander durfde er niet aan te denken.
Trillend realiseerde hij zich weer dat hij vader moest zoeken. Die had het moeilijker den hij. Waar moest hij zoeken?
'Pap,' riep hij weer.
Hulpeloos keek hij om zich heen. Een gestalte doemde naast hem op.
'Hier, pap,' riep Sander opgelucht. Gelukkig, vader was niet in de rivier gesprongen
'Ik ben het, Sander,' zei de bekende stem van Jan.
Ze overlegden even. Ook Jan had bedacht dat Abraham hetzelfde zou doen als indertijd aan de hand van Gerrit Driessen. Dan moest hij hier ergens aan de oever zijn. Tenzij. ..
Meter voor meter zochten ze verder. Het duurde nog een kwartier voor ze vader vonden. Hij zat inderdaad langs de oever van de rivier, maar in het donker was dat pas te zien toen ze vlak bij hem stonden. Jan bleef plotseling staan. Zwijgend wees hij. Een paar meter verder zat vader op de grond hartverscheurend te huilen, zijn hoofd tussen zijn opgetrokken knieën.
Dat beeld verwarde Sander. Was dit nu zijn volwassen, sterke vader? Het leek wel een jongen van acht jaar. Hulpeloos bleef hij met Jan staan kijken naar de man die in de stromende regen zat te huilen. Ze voelden zich bevangen door machteloosheid. Vader leek ontroostbaar.
Sander stapte als eerste op hem toe. 'Kom mee naar huis, pap,' zei hij.
Vader keek hem niet begrijpend aan.
Jan had de situatie beter door.
'Abraham, wat is er toch met je?'
Op die naam volgde wel een reactie.
'Gerrit is dood,' snikte vader. 'Gerrit is dood.'
Hij klemde zich wanhopig vast aan Jans been. Die ging naast hem zitten en wiegde de huilende man kalmerend heen en weer. De tijd verstreek. Langzaam werd het huilen minder. Pas toen hielp Jan vader opstaan. Langzaam ging het doorweekte drietal terug naar Dijkzicht.
Vannacht hoeven we de Waal niet over, dacht Sander. De vlucht is halverwege afgebroken. We kunnen gewoon naar huis. Hij vond troost in die gedachte.
Van ver zagen ze moeder bij de deur staan. Toen ze dichterbij kwamen, zag Sander ook Ben zitten. Er was nog een andere man. Dokter Jansen, hun huisarts.
Angstig ineengedoken op een stoel bekeek vader de aanwezigen. Hij leek ze niet te herkennen. Of toch? Steeds zwierf zijn blik terug naar het behuilde gezicht van moeder. Dan ontspande hij iets.
Zonder iets te vragen was Ben naar boven gelopen. Toen hij terug kwam, had hij drie dekens onder de arm. Moeder sloeg er een om vaders schouders. Ook Jan en Sander probeerden het zo weer warm te krijgen. Onder hun stoelen vormde zich een plas.
'Mijnheer DeVries, herkent u mij?' vroeg dokter Jansen. Hij was op zijn hurken voor vader gaan zitten.
Er kwam geen antwoord. Vader keek vragend om zich heen. Hij was volkomen in de war.
De dokter onderzocht hem vluchtig. Hij had weinig tijd nodig om vaders toestand te peilen. Ben had de situatie uitgelegd. Uit zijn tas haalde Jansen een injectiespuit.
'Voorlopig ken ik weinig doen, mevrouw,' zei hij tegen moeder. 'Ik geef uw man een kalmerend middel. De rest moet in Nijmegen gebeuren. Hier is een specialist nodig.'
Toen liep de dokter naar de woonkamer en pakte de telefoon. In de serre hoorden ze hem op gedempte toon praten.
'Er komt zo een ambulance,' zei Jansen toen hij terug was. Hij ging weer voor vaders stoel zitten en voelde diens pols.
De injectie begon te werken. Vaders ogen waren minder schichtig nu. Zwijgend zat het gezelschap een tijd bij elkaar. Wat kon je nog zeggen?
Van buiten drong het geluid van een naderende auto door.
'Daar zijn ze!' Vader sprong weer op. 'We moeten maken dat we wegkomen!'
Sander beet op zijn lip. Vaders geest zat verstrikt tussen twee situaties. Eén in 1944 en één in het nu.
Het kostte Ben en Jan de grootste moeite om te voorkomen dat vader opnieuw naar buiten rende. Met z'n tweeën hielden ze hem op zijn stoel, tot de ambulancebroeders binnenkwamen.
Vader werd op een brancard gelegd. Toen de broeders de rits van de hoes dichttrokken was alleen zijn gezicht nog vrij. Smekend keek hij moeder aan.
'Laat me niet alleen,' fluisterde hij.
Dat was de zet die moeder nodig had. Tot nu toe had ze verdoofd op haar stoel gezeten. 'Natuurlijk niet,' zei ze. 'Ik ga meet'
Terwijl de brancard naar buiten werd gereden, hield ze vaders hand vast. Hij keek haar dankbaar aan. Toen vielen zijn ogen dicht.
De ziekenauto was nog maar net vertrokken, toen de bel klonk. Saskia en Erik Snijders stonden voor de deur, met dodelijk verschrikte gezichten.
'Wat is er aan de hand?' vroeg Erik. 'We zagen net een ambulance wegrijden.'
Jan vertelde in 't kort wat er was gebeurd die avond. De buren waren geschokt.
Saskia nam de drie mannen in de serre eens goed op en ging toen tot actie over.
'Als jullie nou eerst eens droge kleren aantrekken,' zei ze tegen Jan en Sander, 'dan zet ik koffie.'
Sander wees Jan de weg naar vaders kleerkast. Klappertandend trok hij zijn natte plunje uit.
Toen ze beneden kwamen, zaten Erik en Ben in de woonkamer. Erik had de cognac gevonden en Ben een glas ingeschonken.
'Volgens mij kunt u er ook wel een gebruiken,' zei hij tegen Jan.
Opeens dacht Sander aan zijn zus.
'Waar is Inge eigenlijk?' vroeg hij.
'Ze speelt met Juul,' antwoordde Saskia. 'Die twee waren boven en hebben niets gemerkt. Dat was ik helemaal vergeten. Erik, ga jij even naar ze toe?'
Een half uur later kwam Inge binnen. Ze ging meteen dicht bij Sander op de bank zitten. Erik had verteld dat vader naar het ziekenhuis was gebracht. Stilletjes luisterde ze naar de gesprekken van de volwassenen. Niet dat er veel werd gezegd. Iedereen was druk bezig met zijn eigen gedachten en gevoelens.
Saskia keek peinzend naar Sander.
'Ik zit te denken aan ons bezoek aan Overloon. Wie had toen kunnen denken dat jullie een museum in jullie eigen huis hebben.' Ze schudde het hoofd. 'De oorlog is voor jou wel erg dichtbij gekomen.'
Ze schrokken van het rinkelen van de telefoon.
'Ik pak hem wel.' Erik stond op.
Het gesprek duurde maar even.
'Het was jullie moeder,' zei hij tegen Sander en Inge. 'Jullie vader is in goede handen. Ze moet nog even blijven voor wat formaliteiten. Over een uur is ze terug.'
'Dat wordt veel te laat,' zei Saskia. 'Willen jullie niet bij ons slapen vannacht?'
'Geen denken aan.' Inge pakte Sanders arm. 'Wij blijven wachten op moeder. Anders is die straks helemaal alleen.' Aan haar gezicht was te zien dat er geen discussie mogelijk was.

Hoofdstuk 13
Het duurde even voor Sander zich realiseerde wat hem had gewekt. Toen drong het gebrom van de tractor tot hem door. Rustig lag hij te luisteren naar het wegsterven van het vertrouwde geluid. Jan molk zijn koeien als vanouds. Het was een prettige gedachte dat het leven verder ging.
Hij probeerde nog even te slapen. Het was gisteravond erg laat geworden. Pas tegen elven was moeder thuisgekomen. Verbaasd had ze gezien dat het hele gezelschap op haar wachtte. Dat deed haar goed, had ze gezegd. Ze hadden haar met vragen bestookt, maar ze kon heel weinig vertellen.
'Ab wordt vannacht met medicijnen kalm gehouden. Morgen heeft een psychiater een eerste gesprek met hem,' had ze verteld. 'Het kan wel even duren voor de dokters iets kunnen zeggen over de behandeling. Voorlopig is het afwachten. Morgen ga ik weer naar hem toe.'
Ze was doodop van alle emoties. Het was duidelijk dat ze naar bed wilde. Saskia, Erik, Jan en Ben hadden afscheid genomen met een bezorgde trek op hun gezicht.
'Ons telefoonnummer ligt naast jullie toestel,' had Saskia nog gezegd.
Toen waren ze met z'n drieën. Verdrietig, moe en in de war.
'Naar bed,' had moeder gezegd. 'Morgen praten we verder. Ik kan niet meer.'
Sander bleef naar het plafond liggen staren. Toen hij weer op zijn horloge keek, was het kwart voor acht. Normaal zou hij nu al lang op zijn, maar gisteravond was hij zo laat naar bed gegaan, dat hij het gevoel had er nog maar net in te liggen. Toch zou er van slapen niets meer komen. Daar was hij te onrustig voor.
Op kousevoeten liep hij de trap af, bang om Inge en moeder te wekken. Ze hadden hun slaap hard nodig.
Hij wilde net de keuken inlopen, toen hij licht zag branden in de serre. Hadden ze dat aangelaten gisteravond? Hij snoof. In de gang hing een sterke verflucht. Hij volgde zijn neus. Verbaasd zag hij dat moeder al achter haar schildersezel stond.
Stil keek hij toe. Zo had hij vaak naar haar staan kijken. Het was altijd een vredig gezicht. Ze schilderde heel rustig en nauwkeurig. Nu was er niets vredigs aan haar manier van werken. Sander schrok van de heftigheid waarmee ze de kleuren op het doek smeet. Felle kleuren. Zwart, rood, blauw. Gefascineerd keek hij naar de verzameling strepen die verscheen. Wat moest dit voorstellen?
Hij kuchte. Moeder keek even op. maar ging verbeten door, zonder een woord te zeggen. Het was alsof ze een gevecht leverde met haar penselen.
Minuten verstreken. Een laatste streek rood midden over het doek. Toen hield ze op. Ze zette de penselen in een potje terpentine.
'Ben jij ook al op?' zei ze. Het klonk niet vriendelijk. Ze trok haar stofjas uit en liep langs Sander naar de keuken. Verbouwereerd keek hij haar na. Hij hoorde haar rommelen met de theespullen en liep ook naar de keuken.
'Wat is er met jou aan de hand?' vroeg hij voorzichtig.
'Met mij? Met mij is niets aan de hand. Hoe kom je daar toch bij? Ik ben gewoon de idioot in huis. De enige die nergens van weet.'
Met een plotselinge beweging sloeg ze een paar koppen van het aanrecht. De scherven vlogen Sander om de benen.
'Ik heb de hele nacht liggen nadenken. Gisteravond was ik zo overstuur dat ik dat niet kon. Maar vannacht wel. Ik heb geen oog dicht gedaan. En ik ben steeds bozer geworden. Ik voel me belazerd, weet je dat? Door je vader en door jullie. Er heeft zich hier de laatste maanden van alles afgespeeld. Maar niemand heeft de moeite genomen om mij in te lichten. Nee, laat moeder maar schilderen.'
Ze trilde van woede.
'Hoe lang wist jij bijvoorbeeld al van die kamer op zolder?'
'Sinds de zomer. Die dag dat we opgeruimd hebben.'
'Dat is meer dan twee maanden geleden! En al die tijd heb je niets verteld.'
'Nee, maar dat liep nu eenmaal zo. Eerst ontdekten we die kamer op zolder. We wisten helemaal niet waar die voor gediend had. Pas later kwam ik achter die andere dingen. Toen werd het steeds moeilijker om erover te praten.'
'Ach zeur niet, daar heb je anders ook geen problemen mee.'
Sander hield zijn mond maar. Ze had groot gelijk natuurlijk.
Ze stak een beschuldigende vinger naar hem uit. 'Als ik had geweten wat er aan de hand was, zou het misschien niet zo ver gekomen zijn. Dan lag Ab nu niet in het ziekenhuis. Dan had ik hem kunnen helpen. Nu was ik gewoon verbijsterd. Ik kon niets doen.'
De woede was voorbij. Er stonden nu tranen in haar ogen. Ze ging zitten.
'Maar je moet niet denken dat ik wist dat Abraham.., dat pap.., nou ja, dat hij Abraham was. Daar ben ik ook pas gisteren achter gekomen. Ik was net zo verbijsterd als jij,' zei Sander.
'Oh,' zei moeder zacht.
Het was even stil. Nu hoorden ze zacht gesnik op de gang.
'Waarom hebben jullie ruzie?' Inge was wakker geschrokken van het geschreeuw. Haar betraande gezicht stond angstig.
'Meisje toch. Kom eens bij me,' zei moeder. Ze pakte Inge op schoot alsof het nog een klein kind was. 'We zijn allemaal een beetje in de war,' zei ze. 'Eigenlijk ben ik niet echt boos. Maar alles is opeens zo akelig. En ik voel me machteloos. Die rotoorlog! Die is nu al zo lang afgelopen en nog steeds zorgt hij voor ellende.'
Over Inges hoofd keek ze Sander aan.
'Begrijp je wat ik bedoel?'
'Ja,' aarzelde Sander. 'Toch heb je alle reden om boos op me te zijn.'
'Misschien wel. Maar nu is het over.' Ze lachte, een beetje verontschuldigend. 'Vriendjes?'
'Natuurlijk,' zei Sander opgelucht.
Ook Inge was inmiddels van de schrik bekomen. Ze wees op de scherven.
'Hebben we nog koppen over? Dan wil ik thee.'
Even later zaten ze met z'n drieën aan tafel. Rustig. De spanning was weg.
'Wil je de kamer op zolder zien?' vroeg Sander.
'Goed idee. Het moet maar eens afgelopen zijn met die geheimzinnigheid,' zei moeder. Ze liep meteen de keuken uit.
Op zolder keek ze aandachtig rond. 'Ik zou niet weten waar ik heen moet,' zei ze tenslotte.
Sander maakte de deur van de kast open en trok de achterwand weg. Hij en Inge zagen dat moeder een zetje nodig had. Ze pakten haar bij de hand en trokken haar mee.
De kamer lag er even stil en bestoft bij als de eerste keer dat ze er waren. Toch keek Sander met hele andere ogen rond. Hier had zijn vader gewoond! Hij kon het nauwelijks geloven.
Moeder was op een van de bedden gaan zitten en nam alles in zich op. Ze was duidelijk onder de indruk.
'Een beetje eng, hé?' zei Inge, die naast moeder was gaan zitten.
'Nee, eng vind ik het niet. Raar, dat wel.' Moeder zocht even naar woorden. 'Die kast is een soort tijdmachine. Als je er doorheen stapt, ga je veertig jaar terug in de tijd.'
Ja, dacht Sander, de tijd heeft hier stilgestaan. Pas gisteravond is hij weer beginnen te lopen. Na de ontmoeting van vader en Ben.
Hij pakte de doos met de radio uit de bureaula. Moeder keek verwonderd.
'Het is een radio,' zei Sander. Hij legde uit waar hij voor had gediend.
'Jammer dat er geen foto's zijn of zo,' zei moeder. 'Iets van vader. Iets herkenbaars, bedoel ik.'
'Oh, dat is er wel. Wacht maar even.' Sander verdween naar zijn kamer en kwam terug met de brieven. 'Die hebben we hier gevonden. Brieven van de moeder van Abraham, van vader.'
Inge keek hem woedend aan.' En je zei... Wat een rotstreek!' Ze kwam bijna niet uit haar woorden van verontwaardiging. 'Stiekemerd! Moeder had groot gelijk dat ze boos op je was.'
Moeder moest even lachen.
'Stil maar. Vandaag komen we overal achter. Of heb je nog meer geheimen, Sander?'
Sander schudde het hoofd en gaf het bundeltje aan haar. Hij ging op het andere bed zitten en keek toe.
Bijna eerbiedig haalde moeder de brieven uit de enveloppen. Ze nam rustig de tijd om ze te lezen. Inge was tegen haar aangeschoven en las mee.
'Wat verschrikkelijk,' was alles wat moeder kon zeggen toen ze de laatste brief in de envelop had teruggestopt.
'Het moet vreselijk zijn geweest voor die moeder,' zei ze, terwijl ze Inge vastpakte. 'Je vader was toen net zo oud als jij nu, een jaar of negen. Ik moet er niet aan denken dat ik jullie op zo'n manier zou kwijtraken. Ik zou gek worden van onzekerheid en verdriet. Net als zij. Dat blijkt uit de brieven.'
Ze keek weer naar Sander. 'Ze heeft de oorlog niet overleefd.' Het was een vaststelling, geen vraag.
'Nee. Anders had je haar natuurlijk gekend,' zei San
De beelden van de foto's uit het museum kwamen weer boven. Hij herinnerde zich zijn angst van die dag. Nee, Abraham was er niet bij geweest, maar zijn ouders wel. Nu lukte het Sander wel om de beelden te verdrijven.
'Maar Abraham heeft de oorlog overleefd. Die is wel ziek, maar nog lang niet dood,' zei hij.
'Wat zal die zich alleen hebben gevoeld,' zei moeder. 'In de oorlog al, maar zeker toen zijn ouders niet terugkwamen na de bevrijding. Helemaal alleen.'
Inge was een tijd stil. Sander zag dat ze nadacht.
'Maar nu is hij niet meer alleen,' zei ze. 'Zijn ouders zijn dood, maar hij heeft ons toch.'
Moeder trok haar tegen zich aan.
Toen ze weer naar beneden liepen, hield moeder Sander even staande.
'Ga jij nog naar school vandaag?'
Sander wist het niet. Hij vermoedde dat er meer achter die vraag zat en zweeg.
'Ik heb voor vanmiddag een afspraak met de psychiater die je vader behandelt,' vervolgde moeder. Het was duidelijk dat ze er tegenop zag.
'Zal ik met je meegaan?' Sander was de vraag voor.
Moeder knikte dankbaar. 'Graag.'

Hoofdstuk 14
Aan de wirwar van gangen in het ziekenhuis leek geen einde te komen. Bij de receptie werd verteld dat ze de bordjes 'psychiatrie' moesten volgen. Toen ze de afdeling tenslotte vonden, moesten ze zich weer aan een balie melden. Of ze even wilden plaatsnemen in de wachtkamer. De dokter zou snel komen. Een kwartier lang zaten ze te wachten op ongemakkelijke plastic stoelen. De stapel tijdschriften op de tafel bleef onaangeroerd.
'Mevrouw DeVries?'
Een kleine, vriendelijke man stond in de deuropening.
Moeder knikte.
'Komt u maar met mij mee.'
Ze volgden de man naar zijn kamer. Het viel Sander op dat de dokter gewoon in een trui liep. Geen witte jas of zo. Nou, des te beter. Sander hield niet zo van ziekenhuizen.
'Steenbergen,' stelde de man zich voor. Hij keek verbaasd naar Sander. 'Ik zie dat u uw zoon hebt meegebracht?'
'Sander is van alles op de hoogte,' zei moeder. 'Je zou zelfs kunnen zeggen: beter dan ik.'
De psychiater knikte en liet hen plaatsnemen. Hij pakte een map waarop Sander de initialen van zijn vader zag staan.
'Hoe is het met mijn man, dokter?'
Steenbergen opende de map en bladerde even door zijn papieren. Toen keek hij haar ernstig aan.
'Ik begrijp dat u ongerust bent. Geen wonder na zo'n volkomen onverwachte uitbarsting. Toch is er geen reden tot pessimisme. Misschien was die paniekaanval wel het beste dat uw man kon overkomen.'
'Ik begrijp 't niet,' zei moeder.
'U weet inmiddels toch dat uw man tijdens de oorlog verschrikkelijke dingen heeft meegemaakt?'
'Ja, maar pas sinds gisteren.'
'Heeft hij er nooit over gesproken? Zelfs met u niet?'
'Nee, ik wist dat hij wees was. Dat heeft hij verteld. Voor de rest had hij het nooit over zijn kinderjaren. Als ik ernaar vroeg, draaide hij er omheen. Na verloop van tijd probeerde ik het niet meer. U kunt zich voorstellen dat dit voor mij als een verrassing komt. Ik vind het onbegrijpelijk. Hoe kon hij dat allemaal voor mij verborgen houden?'
Sander hoorde weer iets van de opstandigheid van die ochtend in moeders stem.
Even verscheen een glimlach op het gezicht van de dokter.
'Om de doodeenvoudige reden dat hij het ook voor zichzelf verborgen hield,' zei hij.
'Hoe kan dat dan? Hij heeft het toch meegemaakt?' vroeg moeder verbaasd.
'Ja, dat wel. Maar hij heeft wel geprobeerd om het weg te duwen. Het is ook niet niks wat hij als kleine jongen meemaakte. Het begon er al mee dat hij met zijn ouders ondergedoken zat op een boerderij in Drente. De spanning van zoiets is goed voelbaar, ook voor een jong kind. Om de een of andere reden zijn ze daar ontdekt door de Duitsers. Ze moesten hals over kop weggebracht worden. Alledrie apart. Toen was hij alleen.'
Moeder knikte instemmend. Dat had ze vanmorgen ook zelf bedacht.
'Als klap op de vuurpijl hoorde hij na de oorlog dat zijn ouders niet meer in leven waren,' ging Steenbergen verder. 'Ze zijn omgekomen in een concentratiekamp. Dat bericht was zo afschuwelijk dat hij toen instinctief heeft besloten om het verleden te begraven. Het verdriet was te groot om te verdragen. Hij wilde er niet meer bij stilstaan en heeft het volledig uit zijn gedachten verbannen.'
Misschien begreep Sander dat nog beter dan zijn moeder. Had hij in augustus ook niet besloten dat die hele geschiedenis hem boven het hoofd groeide? Het was logisch dat je je dan op de toekomst richtte. Dat je verlost wilde worden van de pijn uit het verleden.
Intussen ging de dokter door met zijn verhaal.
'Natuurlijk kun je zulke ingrijpende gebeurtenissen niet wegduwen. Zelfs als je het graag wilt. Ongemerkt bepalen ze toch hoe je je voelt. Hoe hard je ook je best doet, wat je hebt meegemaakt, blijft bij je. Je hele leven.'
Moeder zat ingespannen te luisteren.
'Maar waarom heeft hij dat huis gekocht? Je zou toch zeggen dat dat wel het laatste is wat hij zou doen?'
'Logisch gezien wel, ja. Maar bij dit soort dingen verloopt niet alles volgens de regels van de logica. Uw man heeft het huis in de loop der jaren vaker bezocht. Dan legde hij er bloemen neer. Alsof het een graf was.'
Dus dat waren de bloemen waar Erik het over had gehad, dacht Sander.
'Allemaal voorbereiding, zou je kunnen zeggen,' vervolgde de dokter. 'Dit voorjaar was hij zover. Misschien wilde hij de confrontatie met zijn verleden uiteindelijk toch aangaan. Wie zal het zeggen? In elk geval heeft u zelf kunnen zien hoeveel angst en verdriet er in hem zaten opgesloten. Dat moest er een keer uitkomen.'
'En wordt hij daar beter van?' Moeders natuurlijke optimisme klonk door in die woorden.
'Ik denk het wel. We kunnen eigenlijk niets anders doen dan lange gesprekken voeren met uw man. Het is moeilijk voor hem, maar langzaam zullen er steeds meer dingen boven water komen. Daarom zal het ook wel even duren. We willen niets overhaasten. Je kunt niet in een paar dagen tevoorschijn halen wat zoveel jaren verborgen is geweest. Uw man bepaalt zelf het tempo waarin hij zijn verhaal kwijt wil. Hij voelt zelf het beste wat hij aankan.'
Even viel er een stilte, alsof Steenbergen zijn gedachten ordende.
'We zijn aangewezen op wat uw man zelf vertelt. Ik heb bijvoorbeeld bij de opname gehoord dat iemand die Gerrit heet, een belangrijke rol heeft gespeeld. Maar in de gesprekken is die naam nog niet naar voren gekomen. Kunt u daar misschien iets over vertellen?'
Sander kuchte. Hij wist daar natuurlijk alles van. Kon hij dat nu vertellen? De dokter had hem tot nu toe niet aangesproken. Dan maar ongevraagd, dacht Sander.
'Ik weet wie Gerrit is, of liever, wie Gerrit was.'
Steenbergen keek hem verwachtingsvol aan. Sander vertelde het verhaal van de ontsnapping over de Waal. Hoe Gerrit vader toen had meegenomen om te voorkomen dat hij in handen van de Duitsers viel. En dat Gerrit dat zelf niet had overleefd.
'Kijk,' zei de dokter toen Sander zweeg, 'dat is belangrijke informatie.'
'Waarom is het zo belangrijk?' vroeg Sander.
De psychiater dacht even na.
'Probeer je eens voor te stellen hoe jij je zou voelen als je je vader was. Althans de jongen die je vader toen was. Je verkeert in groot gevaar en een volslagen onbekende helpt je. Als hij dan tijdens de vlucht wordt gedood, zou je je dan niet verantwoordelijk voelen?'
Sander knikte.
'Dat is precies wat de jonge Abraham voelde. A1 die jaren heeft het schuldgevoel aan hem geknaagd. Op den duur voelde het net alsof hij zelf de fatale schoten had gelost.'
Nu begreep Sander alles. Zijn vader op de vlucht, zwimmend over de Waal, in de schijnwerpers, gewond. En zich dan ook nog schuldig voelen over Gerrit die hem had geholpen en door de Duitsers was gedood. Ja, dat was meer dan een mens kon verdragen.
A1 pratend pakte de dokter het houten paardje dat op zijn bureau stond. In gedachten verzonken speelde hij ermee.
'Ja, dit is echt belangrijk voor de behandeling,' zei hij nog eens. 'Alles wat we over die periode in je vaders leven te weten komen, maakt het gemakkelijker om te begrijpen wat hem dwars zit. En als we dat eenmaal weten, kunnen we hem beter helpen. Zo kan hij alles verwerken.'
Sander zag dat zijn moeder er een stuk opgeluchter bijzat. De uitleg van dokter Steenbergen maakte alles logisch. Gelukkig. Aan de totale verwarring van de afgelopen dagen kwam een einde.
Het gesprek had meer dan een uur geduurd.
'Ik zou mijn man graag bezoeken,' zei moeder. 'Mag dat?'
Steenbergen vond het beter als ze daarmee wachtte.
'Uw man moet eerst afrekenen met het verleden. Dan pas kan hij de draad van het heden weer oppakken,' zei hij.
Toen ze al bij de deur stonden, aarzelde moeder. De psychiater keek haar vragend aan.
Moeder pakte het stapeltje brieven dat Sander op zolder had gevonden.
'Dit zijn de laatste brieven die Abraham van zijn moeder heeft gekregen,' zei ze. 'Ze lagen nog in het kamertje waar de jongens ondergedoken zaten. Misschien hebt u er iets aan.'
Steenbergen nam de brieven bijna gretig in ontvangst.
'Ik wist van die brieven. Uw man heeft verteld hoe hij een van de eerste dagen in uw nieuwe huis naar de zolder is gegaan. 's Nachts, toen iedereen sliep. Hij wilde de brieven nog eens lezen. Maar hij kon zich er niet toe zetten om ze uit de la te pakken. Dat durfde hij niet. Misschien lukt het hem nu wel om ze te lezen.'
Dan heb ik dus niet gedroomd die avond, dacht Sander.
'Dit is een nuttig gesprek geweest,' zei Steenbergen, terwijl hij hun een hand gaf.
Moeder zei geen woord toen ze door de gangen liepen. Buiten bleef ze even staan. Ze haalde diep adem.
'Taart!' zei ze plotseling vrolijk. 'Ik heb zin in taart. Volgens mij hebben we iets te vieren.'
'Ik weet een taartwinkel in het centrum.'
Opgelucht liepen ze naar de auto. De wereld zag er een stuk vriendelijker uit dan een uur geleden, vond Sander.

Hoofdstuk 15
Slaperig keek Sander naar de voorbijflitsende lichten van de andere auto's. Hij had het warm. Voor in de auto kabbelden de stemmen van vader en moeder rustig verder. Na de laatste koffiepauze had Inge een kussen onder haar hoofd gelegd en nu sliep ze heel vast. Moeder had de kaart op haar schoot en bestudeerde de route. Een paar minuten geleden had ze gezegd dat ze de volgende afslag moesten hebben. Dan waren ze er bijna, wist Sander. Hij had de dag tevoren de kaart bekeken. Ergens halverwege de snelweg tussen Koblenz en Trier moesten ze nog een paar kilometer via dorpsweggetjes afleggen. Hij ging wat rechter zitten. Nu zou het er wat fraaier gaan uitzien dan op de eentonige autoweg.
Het landschap was bedekt met een dik pak sneeuw, maar de wegen waren goed berijdbaar. In de huizen die her en der verspreid stonden, zag Sander de kerstverlichting achter de ramen.
Vader stopte een cassette in de autoradio. De zachte muziek paste precies bij de stemming. Moeder neuriede mee en keek achterom.
'Ik dacht dat jij ook sliep. Je was zo stil.'
'Nee hoor, we zijn er toch bijna.'
Behaaglijk weggedoken in zijn hoekje van de achterbank, dacht Sander na over het jaar dat bijna voorbij was. Vorig jaar rond deze tijd woonden ze nog in Utrecht en waren ze waarschijnlijk bezig geweest met het optuigen van de kerstboom. Daarna waren de gebeurtenissen elkaar in duizelingwekkende vaart opgevolgd. Hij had het idee dat hij in één jaar tijd vijf jaar ouder was geworden. Eerst het nieuwe huis. Daar was hij met tegenzin naartoe gegaan, maar het had hem al snel betoverd. Toen, geleidelijk aan, had hij het geheim van Dijkzicht ontdekt. Een steeds beklemmender wordende reis in het verleden. En tot slot het bijna ongelofelijke hoogtepunt: zijn vader bleek zelf een van de hoofdpersonen uit het verleden.
Achteraf waren veel dingen duidelijk geworden. Het litteken op vaders slaap was niet het gevolg van een valpartij in zijn kindertijd. Verre van dat. En die datum van Abrahams verjaardag. Geen wonder dat die hem bekend was voorgekomen. Zelfs van de stille buien van vader wist hij nu de oorzaak. Ja, achteraf was alles makkelijk te begrijpen.
Aan de linkerkant zag Sander een rivier stromen, donker met zilveren spiegelingen. Dat was de Moezel. Dan waren ze er bijna. Ook vader leek blij te zijn dat ze hun reisdoel naderden. Hij floot mee met de muziek en zijn vingers trommelden het ritme op het stuur. Ongelofelijk. Twee maanden geleden had diezelfde man langs een andere rivier gezeten, doorweekt, huilend en volkomen in de war.
Sander geloofde steeds meer dat dokter Steenbergen gelijk had gehad. Hoe afschuwelijk de oktobermaand voor hen ook geweest was, misschien was het inderdaad noodzakelijk. Ze waren er uiteindelijk beter van geworden. Vader was maar drie weken in het ziekenhuis geweest. Toen hij begin november weer thuis kwam, hadden ze een feestje gevierd met z'n vieren. Er was niet over de oorlog gepraat. Iedereen wist intussen wat er was gebeurd, dus hoefden ze er niet op terug te komen. Vader leek dat best te vinden. Misschien schaamde hij zich nog een beetje. Toch had Sander het idee dat ze er best over hadden kunnen praten. Het onderwerp was geen taboe meer. Nee, ze hadden er gewoon allemaal even geen zin in gehad.
Vanaf die tijd was vader nog twee keer per week naar het ziekenhuis gegaan voor verdere gesprekken, soms samen met moeder. Hij knapte steeds meer op. Hij timmerde op aanwijzingen van Inge een prachtig poppenhuis en liep elke avond even bij Sander binnen, als die huiswerk zat te maken. Sander kon zich niet herinneren dat hij daar ooit tijd voor had gehad. Jan Wouters was intussen een vaste gast geworden. Vaak zaten vader, Jan en Erik 's avonds nog te praten als Sander naar bed ging. De stemming was dan ernstig, maar niet bedrukt. Niets om je zorgen over te maken, dat had Sander feilloos aangevoeld.
Vader wees op het bord langs de weg. "Bernkastel Kues" stond er op.
'We zijn er!'
Vlak daarna boog de weg naar links en reden ze een brug over de Moezel op. Tegen een helling aan de overkant zag Sander een oud kasteel. De ruïne werd sprookjesachtig door lampen verlicht. Hij wees er zijn ouders op. Ze spraken af daar een van de komende dagen heen te wandelen. Aan het eind van de brug reed je zo het centrum van het stadje binnen. Op een hoek lag Hotel Krone er feestelijk verlicht bij. Daar zouden ze een paar dagen logeren. De auto kon langs de oever van de rivier worden geparkeerd. Toen ze Inge met moeite wakker hadden gekregen, liepen ze met hun koffers in de hand de trappen op naar het hotel. Het begon weer te sneeuwen. Winkelende mensen passeerden met kleurige pakjes onder de arm. In de verte hoorden ze een carillon dat Merry Christmas speelde.
'Zou het hier Kerstmis zijn?' grapte moeder. Haar ogen schitterden van plezier.
'Ben jij hier eerder geweest?' vroeg Inge de volgende ochtend aan vader. Ze zaten in de ontbijtzaal van het hotel. Er stond een opgetuigde kerstboom van wel vier meter hoog.
'Nee, hoezo?'
'Gewoon. Ik vraag me af of het toeval is dat we in Bernkastel terecht zijn gekomen.'
Het was Sander ook opgevallen dat ze niet samen de bestemming hadden uitgekozen. Dat deden ze anders wel.
Zijn vader glimlachte raadselachtig.
'Ik ben hier nog nooit van mijn leven geweest. Toch is het geen toeval dat we in deze plaats zijn.'
'Doe niet zo flauw,' zei moeder. Ze viel Inge bij. Ze was wat schrikachtig geworden voor verrassingen, maar haar man liet zich niet vermurwen. Hij nam nog een hap van zijn ei.
'Jullie hoeven niet ongerust te zijn. Dit keer is het een prettige verrassing. Ik kan al wel verraden dat we om elf uur een afspraak hebben. Als jullie nu opschieten, dan hebben we nog tijd voor een wandeling.'
Met die woorden stond hij op. Hij liet hen verbaasd achter.
Het plein in het hart van Bernkastel leek zo uit een sprookjesboek te komen. Vakwerkhuizen, een oude fontein en een overdekte winkelpassage. In de verse sneeuw liepen ze van de ene feestelijke etalage naar de andere. Sander trok moeder aan haar mouw.
'Als je nog trek in taart hebt, ben je hier op de juiste plaats,' zei hij en hij wees op een Konditorei. Door het raam lachten de taarten hen toe.
Moeder knipoogde begrijpend en negeerde vaders vragende blik. 'Je bent niet de enige met geheimen.'
De winkelstraat liep steil omhoog. Vader had de plattegrond in de hand en loodste hen de Poststrasse in. Een kerkklok in de buurt begon net elf uur te slaan, toen hij stil stond voor een mooi, oud huis. Op de deur hing een met linten versierde kerstkrans. Sander zocht naar een naambordje. Niets te zien.
'Hier hebben we een afspraak,' zei vader. Hij drukte op de bel.
Moeder, Sander en Inge keken elkaar vragend aan.
De deur ging open. Er verscheen een oude vrouw, die volgens Sander zeker tachtig jaar moest zijn. Ze zag er klein uit, maar haar ogen waren levendig en ze keek hen onderzoekend aan. Haar blik bleef op Sander rusten en er verscheen een uitdrukking van herkenning op haar gezicht.
'Dein Sohn lijkt sprekend op dich.' Een warme, stevige stem.
Ze strekte haar armen uit naar vader.
'Dag mevrouw Schöffer,' zei die. Hij moest zich bukken om de oude vrouw op de wangen te kussen. Even waren die twee de rest van de wereld vergeten.
Toen begreep Sander wie die oude vrouw was. Mevrouw Schöffer. Blijkbaar drong het ook tot moeder door. Ze liep naar de oude vrouw en kuste haar, alsof ze haar altijd had gekend.
'Och ja, natuurlijk,' mompelde vader. 'Dit zijn mijn vrouw Irene en onze kinderen Sander en Inge. Ik heb over ze geschreven. Nu ziet u ze in levenden lijve.'
'Kom toch binnen, bitte,' zei mevrouw Schöffer hartelijk.
Ze volgden haar naar de huiskamer die propvol stond met meubilair en snuisterijen. Door de mica glaasjes van een ouderwetse kachel speelden de vlammen van een houtvuur. Het eerste dat Sander opviel was een foto op de grote schoorsteenmantel boven de kachel: een foto van hun huis. De bomen waren een stuk kleiner, maar het huis zou hij uit duizenden hebben herkend. In de hoek van de lijst zat een kleinere foto geklemd, de pasfoto van een man.
Ze namen plaats op de met rood pluche beklede stoelen rond de tafel.
Hun gastvrouw verontschuldigde zich en verdween naar de keuken. Ja, ze kon wel wat hulp gebruiken, antwoordde ze toen moeder haar volgde. Ze werd er niet jonger op.
'Nou, verrassing of niet?' vroeg vader triomfantelijk.
Inge knikte ernstig. 'Eigenlijk is mevrouw Schöffer een soort oma van ons, hé?' zei ze.
'Dat zou je kunnen zeggen, ja.' Het was duidelijk dat vader daar zelf nog niet op was gekomen.
'Hoe ben je erachter gekomen waar ze woonde?' vroeg Sander nieuwsgierig.
Vader lachte trots. 'Puur speurwerk, jongen, puur speurwerk.'
Maar hij werd snel ernstig.
'Ik wist natuurlijk al dat Schöffer geëxecuteerd was, maar ook dat zijn vrouw de oorlog had overleefd en ergens in Duitsland moest wonen. Maar goed, je weet hoe moeilijk het voor me was om weer met het huis geconfronteerd te worden. Kun je nagaan hoe groot de stap was om naar mevrouw Schöffer te zoeken. Ik denk dat het weerzien met Ben de doorslag heeft gegeven. Van hem hoorde ik dat hij ook geen contact meer met haar had. Hij had geen idee, waar we moesten zoeken. En dan, na al die tijd. We wisten niet eens of ze nog leefde.'
A1 pratend had hij het interieur bekeken. Nu zag ook hij de foto op de schoorsteenmantel. Hij zweeg even. Sander had zijn blik gevolgd.
'Is dat meneer Schöffer?'
Eigenlijk wist hij het antwoord al. Vader knikte bevestigend. Het duurde even voor hij de draad van het verhaal weer oppakte.
'In het ziekenhuis heeft Steenbergen me flink aangemoedigt om op zoek te gaan.
Na lang denken heb ik toen de Duitse ambassade gebeld. Dat leek me de beste methode. Ze waren daar ontzettend behulpzaam.'
Hij glimlachte even.
'Ik denk dat het voor hen ook prettig was. Nu was eens iemand uit dankbaarheid op zoek naar een van hun landgenoten uit de oorlog. Toen ik het hele verhaal had verteld, beloofden ze me te gaan zoeken. Twee dagen later kreeg ik bezoek van een van hun mensen. Die was persoonlijk uit Den Haag gekomen om het goede nieuws te vertellen. Mevrouw Schöffer leefde nog en ze hadden bovendien haar adres weten te achterhalen.'
'En toen hebben jullie elkaar stiekem geschreven, achter onze rug om! Dat heeft mevrouw Schöffer verteld.'
Het was moeder. Samen met haar gastvrouw kwam ze weer binnen. Ze hadden het laatste stuk van vaders verhaal gehoord.
Vader grijnsde schaapachtig.
'Ja, ik wilde eerst zelf een en ander met haar bespreken, nou ja, beschrijven in dit geval, voor ik jullie erbij betrok. Maar het voornaamste is dat jullie nu hier zijn.'
'Gelukkig wel,' zei moeder. 'Er is heel wat om mevrouw Schöffer dankbaar voor te zijn.'
Haar ogen brachten de boodschap ook in perfect Duits over.
De oude vrouw begon druk met kopjes en schoteltjes te rammelen en schonk de koffie in. Uit de keuken haalde ze een enorme taart.
Uit haar Nederlandse tijd had mevrouw Schöffer nog heel wat Nederlands onthouden, al klonk het soms ouderwets. Het resultaat was een grappige mengelmoes van twee talen. Hoe dan ook, ze verstonden elkaar uitstekend en al snel kwamen de herinneringen op tafel.
'Heeft dein Vater dich ook leren schachspielen?' vroeg ze aan Sander.
'Schaken,' vertaalde vader.
'Nee,' zei Sander, 'dat hebben we nooit gedaan.'
De vrouw vertelde hoe fanatiek Abraham en Ben waren geweest toen haar man hun het spel cadeau had gedaan en hun de spelregels had geleerd. Zij was regelmatig tussenbeide gekomen om een handgemeen te verijdelen. Tot op de dijk was het te horen geweest! Sander merkte met plezier dat vader hartelijk kon lachen om de verhalen. Er was veel veranderd in twee maanden.
De tijd vloog voorbij. Tegen één uur was de oude vrouw moe.
'Zeg, zullen wij eens opstappen?' zei moeder. 'Mevrouw Schöffer kan dan wat rusten. Vanavond is ze onze gast in het hotel. Dan kunnen we verder praten.'
Met tegenzin namen ze afscheid van de oude vrouw. Voor ze weggingen keek Sander nog even naar de man op de pasfoto en zei ook hem stil gedag.
Vaders energie was tomeloos tegenwoordig. Na een snelle lunch trok hij er met Sander weer op uit. Moeder en Inge bleven achter om boodschappen te doen. Sander moest er flink de pas in zetten om vader bij te houden. Even buiten de stad volgden ze een pad door de met sneeuw bedekte wijnvelden. Vader vertelde uitvoerig over de wijn die hier gemaakt werd. Puffend klommen ze naar boven over de gladde paden. Net toen Sander zich begon af te vragen hoe lang het nog zou duren, wees zijn vader op een stel trappen aan de kant van de weg.
'Wie het eerst boven is.'
Naast elkaar renden ze de trappen op. Toen ze boven kwamen, stonden ze vlak voor de burcht die Sander de avond tevoren had gezien.
'Beloofd is beloofd,' zei vader en hij ging hijgend op een stenen muurtje zitten.
Van het kasteel was alleen een bouwvallige toren over. Nu ze er dichtbij waren, was het minder imposant dan het uit de verte had geleken. Wel hadden ze van hieruit een prachtig uitzicht over het Moezeldal. In de diepte konden ze de brug die naar Bernkastel leidde, goed onderscheiden. Het stadje maakte van bovenaf een nog schilderachtiger indruk.
Zwijgend stonden ze even te kijken, huiverend in de koude wind.
'Pap, als we weer thuis zijn, wil je mij dan leren schaken?'
Vader trok Sander even tegen zich aan. 'Kun jij soms gedachten lezen? Dat had ik me net voorgenomen.'
Sander had het opeens niet meer koud.
De tafel in het hotel was schitterend gedekt, met veel glinsterend kristal en brandende kaarsen. Ze zaten al toen vader met mevrouw Schöffer binnenkwam. Hij had haar met de auto opgehaald. In haar zwarte jurk zag ze er deftig uit. Zoals ze daar fier aan de arm van vader liep, kon je zien dat ze nog steeds een wilskrachtige vrouw was. Iemand die voor haar mening uitkwam.
Sander liet zich het eten goed smaken. Mevrouw Schöffer had zijn ouders een speciale wijn aangeraden. Die was afkomstig van het wijngoed van haar broer, het enige familielid dat de oorlog had overleefd. Hij had haar opgevangen m I945.
A1 snel zorgde de wijn voor een vrolijke sfeer. Ze namen ruim de tijd voor hun etentje. De eetzaal was dan ook al bijna leeg toen de kinderen aan hun ijs begonnen. De anderen namen koffie.
'Ik vind dat ik wel een cognac heb verdiend,' zei va¬der.
Dat waren ze allemaal met hem eens.
'Nu heb ik dus iedereen weer ontmoet,' zei hij. Na de vrolijkheid zorgde de drank nu voor weemoed. 'Jan. Ben en u. Alleen uw man en Gerrit ontbreken. Dat blijft moeilijk.'
Ze schrokken van de reactie van mevrouw Schöffer.
Met een klap zette ze haar kop op het schoteltje terug. Sander zag dat in haar ogen plotseling woede te zien was, een woede die hij bij haar niet voor mogelijk had gehouden.
'Wieso, Gerrit?' Haar stem klonk hard.
'Die is toch omgekomen toen hij mij over de Waal wilde helpen?' Vader keek onthutst naar het woedende gezicht van de oude vrouw.
Mevrouw Schöffer liet haar blik over het gezelschap dwalen en schudde ongelovig het hoofd.' Also, jullie wissen dat nicht?'
Vier gezichten keken haar verbaasd en vragend aan. Mevrouw Schöffer zuchtte. Tijdens hun ondervraging in de gevangenis van Scheveningen, vertelde ze, waren haar man en zij domweg blijven ontkennen dat ze ook maar iets met het verzet of met onderduikers van doen hadden. Dat hadden ze zo afgesproken toen ze bij hun huis in de legerauto werden geduwd. Maar hun ondervragers hadden het niet opgegeven. Het was alsof ze precies wisten hoe de vork in de steel zat. Ze was geschrokken van de precieze vragen. Even had ze zelfs geloofd dat haar man was doorgeslagen.
Op de vierde dag van hun gevangenschap werd ze weer naar de verhoorkamer gebracht. Tot haar blijdschap was haar man daar ook. Ze schrok van zijn gehavende gezicht. Weer was hun gevraagd wie er met hen had samengewerkt en waar de onderduikers naartoe gebracht waren. En weer hadden ze gedaan alsof ze van niets wisten.
De ondervrager had hen in het gezicht uitgelachen. Hij was naar de deur gelopen en had die open gemaakt. Daar stond Gerrit Driessen. Hij verkeerde in blakende gezondheid. De Schöffers zagen meteen dat hij hier niet als gevangene was. Zelfverzekerd was hij gaan zitten. Hij had een sigaret opgestoken en het echtpaar grijnzend aangekeken.
'Dus jullie weten nergens van?' had hij gezegd. 'Dan zal ik jullie geheugen even opfrissen.'
'Der dag daarna is mein man erschossen,' besloot me vrouw Schöffer haar verhaal. Van woede was nu niets meer te merken. In haar vochtige ogen was alleen verdriet te lezen.
Vader, moeder, Sander en Inge zaten als verdoofd op hun stoelen. Het was alsof de boodschap niet wilde doordringen. Eindelijk dachten ze het hele verhaal te kennen. En nu dit weer. Ze konden hun oren niet geloven.
'Dus Gerrit,' hakkelde vader. Verder kwam hij niet.
Sander zag dat ongeloof en woede bij vader om voorrang streden. Van paniek was geen sprake meer. Die tijd was definitief voorbij. De woede won.
'Dus Gerrit was een verrader!' Het schalde door de zaal. Een paar mensen keken hun kant op, maar dat was wel het laatste wat vader op dit moment interesseerde.
'En ik al die tijd denken dat hij door mijn schuld was gestorven. De schoft!' Hij sloeg van pure woede met een vuist op tafel.
Sander keek verbaasd naar vader. Zulke uitbarstingen waren nieuw.
'En wij ons maar afvragen hoe de Duitsers ons op het spoor waren gekomen. Ik heb zelfs gedacht dat dat via de brieven van mijn moeder kon zijn gebeurd. En nu ... nu blijkt het een ordinaire verrader te zijn. Geen wonder dat er bij de Waal al een Duitse patrouille klaar stond om ons op te wachten. Nee, die mijnheer is niet in de rivier gesprongen, dat zou te gevaarlijk zijn. Hij is gewoon met zijn vriendjes meegegaan.'
Mevrouw Schöffer was duidelijk ontdaan. Moeder pakte haar troostend vast. Ze maande vader met de ogen tot kalmte. Die bedaarde enigszins toen hij zag hoe de oorlogsherinneringen de oude vrouw hadden aangegrepen.
'Weet u dat iedereen in Belst denkt dat Gerrit een held is?' vroeg hij.
Mevrouw Schöffer haalde hulpeloos haar schouders op. 'Nein, ich dacht alles ist bekend,' zei ze zacht.
Toen ze bevrijd werd, was er voor haar maar één ding belangrijk, vertelde ze. Haar man was dood. Ze ging er vanuit dat Gerrit zijn verdiende loon wel zou krijgen. Intussen had ze gehoord dat haar broer de oorlog had overleefd. Dat was het enige familielid dat ze nog had. Met haar laatste krachten was ze naar Bernkastel gereisd. Hier had ze leren leven met haar verlies. Belst werd een steeds vagere herinnering uit het verleden. En Gerrit, ach Gerrit was een van die vele meelopers. Hij was het niet waard om lang bij stil te staan.
Vader zat ogenschijnlijk rustig te luisteren, maar de verontwaardiging in zijn ogen sprak boekdelen.
'Ik heb die man vereerd als een heilige,' stoof hij weer op toen mevrouw Schöffer uitgesproken was. 'In het ziekenhuis heb ik uren om zijn dood gehuild. En dokter Steenbergen maar zijn best doen om me ervan te overtuigen dat ik geen schuld had aan zijn dood. Nu blijkt mijnheer een hulpje van de Duitsers te zijn geweest! Ik kan me wel voor mijn kop slaan.'
Ook dit was nieuw voor Sander. Hij kende alleen de stille vader, die in zichzelf zat te broeden. Nu kon je vaders gedachten woordelijk volgen.
Opeens schoot Sander het verhaal van Jan weer te binnen.
'Gerrit was voor de oorlog al een aanhanger van Hitler,' zei hij.
'Dat heeft Jan mij ook verteld,' zei vader. 'Maar bij het uitbreken van de oorlog zou Gerrit bekeerd zijn. Ja, ja. Dat was een slimme zet van hem. Zo kon hij zijn vriendjes beter helpen. Wat een ellendeling!'
Moeder hielp mevrouw Schöffer met opstaan. 'Zullen we haar naar huis brengen?' vroeg ze aan vader.
Hij knikte.
'Gaan jullie maar vast naar bed,' zei hij tegen Sander en Inge. 'Wij blijven even bij mevrouw Schöffer. Ik wil nog even met haar praten en ik denk dat zij daar ook behoefte aan heeft.'
Toen vader en moeder met de oude vrouw naar buiten liepen, gaf Inge haar snel een kus. Sander had er spijt van dat hij niet zo spontaan was.
In bed verbaasde Sander zich erover dat hij zo rustig was. Natuurlijk, het was een schok. Gerrit een handlanger van de Duitsers! Maar na alle emoties van de afgelopen maanden kon dat er nog wel bij. Het zou hem niet uit zijn slaap houden. De reactie van vader was belangrijker. Die is als herboren, dacht Sander en hij draaide zich tevreden om.

Hoofdstuk 16
Een paar maanden later, op de avond van 4 mei, verzamelde een grote groep inwoners van Belst zich voor het gemeentehuis. Bij alle mensen in het dorp was een brief van de burgemeester in de bus gevallen. Hij had hen uitgenodigd om dit jaar een eigen dodenherdenking te houden.
Sander keek goedkeurend om zich heen. De oproep had duidelijk succes. Er waren veel oudere mensen, maar gelukkig ook jongeren. Ben Andriessen had dat ook gemerkt. Sander hoorde hem vertellen aan Erik Snijders dat hij alleen daarom al blij was dat hij weer uit Canada was overgekomen. Nu kon hij met eigen ogen zien dat de mensen hier het verleden niet vergeten waren.
De burgemeester liep de trappen op van het bordes voor het gemeentehuis en nam plaats achter de opgestelde microfoon. Het was nog een jonge man. Hij keek rustig naar zijn gehoor en kuchte even. Het geroezemoes verstomde.
'Beste inwoners van Belst,' begon hij, 'op deze dag herdenken wij in ons land de doden uit de Tweede Wereldoorlog. Wij hebben daar in ons dorp tot nog toe geen speciale aandacht aan besteed. "Waarom dit jaar dan wel?" zult u vragen. Dat is begonnen met een brief die ik in januari ontving van de heer Ben Andriessen uit Canada. In die brief beschreef hij mij een stukje uit de geschiedenis van Belst dat diepe indruk op me maakte. Ik heb vervolgens contact opgenomen met Jan Wouters en Erik Snijders, u allen wel bekend, en met Ab deVries, die sinds vorige zomer in ons dorp woont. Na overleg met hen heeft het gemeentebestuur besloten tot de bijeenkomst van vanavond. Ik verzeker u dat daar een goede reden voor is. Het doet me den ook genoegen zovelen van u hier te zien.'
De burgemeester zweeg even. Hij zag dat zijn woorden effect hadden. Iedereen stond hem nieuwsgierig aan te kijken. Zelfs Inge en Juul luisterden aandachtig.
'De precieze uitleg wil ik graag overlaten aan een van de "betrokkenen",' ging de burgemeester verder. 'Mijnheer Andriessen, zou u even hier willen komen?'
Sander zag aan Bens gezicht dat dit niet van tevoren afgesproken was. Die bleef even verbaasd staan kijken. Pas toen Erik hem bemoedigend toeknikte, liep hij de trappen op. De burgemeester deed een stap opzij en maakte een uitnodigend gebaar naar de microfoon.
'Ik... eh,' begon Ben aarzelend. Toen schraapte hij zijn keel en ging met vaste stem verder. 'Ik heb een tijdje in uw dorp gewoond. Toch zult u mij niet kennen. Dat is niet verwonderlijk. Het was namelijk in de oorlog en ik zat hier ondergedoken, dus er werd alle moeite gedaan om mijn bestaan verborgen te houden. Na de oorlog ben ik geëmigreerd en heb in Canada een nieuw leven opgebouwd. Jaren was heel mijn aandacht daarop gericht. Toch heeft de herinnering aan de maanden in Belst me nooit helemaal losgelaten. Vorig najaar ben ik hier voor het eerst weer teruggekomen. Dat liep uit op een emotioneel weerzien met de jongen met wie ik toen samen ondergedoken zat. Allebei hadden we de ellende van die tijd weggeduwd, ieder op zijn eigen manier, de een nog iets meer dan de ander. Dat heeft me aan het denken gezet. Toen ik weer thuis was, realiseerde ik me pas goed hoeveel ik te danken heb aan de mensen die me in de oorlogsjaren geholpen hebben. Die dankbaarheid was samen met alle andere herinneringen naar de achtergrond gewerkt.'
Nu Ben eenmaal aan zijn verhaal begonnen was, klonk het als een voorbereide toespraak.
'Ik vond dat er iets positiefs gedaan moest worden met al die narigheid uit het verleden. En toen heb ik dus die brief aan de burgemeester geschreven. Ik schreef hem onder andere dat ik het jammer vond dat zo weinig mensen hier weten wat er zich in Belst heeft afgespeeld in die laatste oorlogsjaren. Toch is het belangrijk dat we ons verleden kennen. We zijn dat natuurlijk in de eerste plaats verplicht aan de slachtoffers die er gevallen zijn. Ook in dit dorp. Hun strijd tegen onrecht en onderdrukking mag niet vergeten worden. Vooral omdat die strijd niet is opgehouden in 1945. Ik doel dan niet op de vele oorlogen die sindsdien zijn gevoerd. Helaas kunnen we daar weinig aan doen. Maar er zijn andere mogelijkheden om van het verleden te leren. U weet wat er tijdens de bezetting is gebeurd met veel van mijn joodse lotgenoten. Maar betekent dat ook dat we tegenwoordig niet meer discrimineren?'
Nee, dacht Sander. Hij herinnerde zich de leuzen die in Utrecht hier en daar op muren waren geklad maar al te goed.
'Ieder van ons,' vervolgde Ben, 'heeft de plicht in zijn eigen omgeving te waken tegen het soort ideeën dat de nazi's aanhingen. Als we dat niet doen, zijn de mensen die we vandaag herdenken, voor niets gestorven. En bedenk wel dat die mensen onder veel moeilijker omstandigheden voor hun overtuiging moesten opkomen. Aan één van die mensen willen wij vandaag extra aandacht schenken. Het is de man die als een vader voor me heeft gezorgd toen mijn eigen ouders dat niet konden, een Duitser nota bene, de heer Schöffer. Voor hem heeft de gemeente een gedenkteken laten vervaardigen, dat die aandacht ook in de toekomst zal vasthouden.'
Hij vertelde over de rol van het echtpaar Schöffer in de verzetsgroep van Belst. Verschillende oudere inwoners keken elkaar ongemakkelijk aan.
'Voor de onthulling van dat gedenkteken komt eigenlijk maar één persoon in aanmerking,' zei Ben. Nu trilde zijn stem wel weer een beetje. 'En dat is zijn echtgenote, die daarvoor speciaal uit Duitsland is overgekomen.'
Achter hem ging de deur van het gemeentehuis open. Sanders vader verscheen, samen met mevrouw Schöffer. Langzaam liepen ze tot bij Ben en de burgemeester.
'Mevrouw Schöffer, mag ik u verzoeken?'
Ontroerd keek Sander naar de kleine, oude vrouw, die daar kaarsrecht op het bordes stond. Wat een gebeurtenis moest het voor haar zijn om hier te staan.
Met een ruk aan een touwtje werd de plaquette die in de muur van het gemeentehuis was gemetseld, zichtbaar. Een eenvoudige koperen plaat met daarop de tekst: TER NAGEDACHTENIS AAN HELMUTH SCHÖFFER DIE IN DIT DORP LEIDING GAF AAN HET VERZET, EN DAT IN JANUARI 1944 MET ZIJN LEVEN MOEST BEKOPEN.
De plechtigheid was goed gepland. Het was op dat moment precies vijf minuten voor acht en de burgemeester verzocht om enkele minuten stilte. Iedereen was even alleen met zijn eigen herinneringen en gedachten.
Het was goed om in Belst te wonen, dacht Sander toen ze op de terugweg naar huis waren. Het voorjaar had de omgeving weer de extra kleur gegeven die volgde op de winterse kaalheid. Vader en Ben liepen voorop. Mevrouw Schöffer tussen hen in, steunend op de armen van de twee kinderen die zij ooit zelf had ondersteund.
Sander keek even op naar Jan die zwijgend naast hem liep. 'Wat ik nog niet begrijp is waarom Gerrit jou niet heeft aangegeven indertijd,' zei hij.
Jan glimlachte. 'Ja, mensen zijn soms vreemde wezens. Ik heb me dat ook wel afgevraagd. Misschien was het wel omdat we al zo lang vrienden waren. Kennelijk woog dat zwaarder dan zijn band met de Duitsers. Ik weet het gewoon niet. Het is ook niet duidelijk waarom de Duitsers zo lang gewacht hebben met een inval. Dachten ze nog meer te weten te komen? Of heeft Gerrit ze toen pas verteld van Dijkzicht? Het was voor hem ook een hele stap.'
'Maar het blijft een schoft,' zei Sander fel.
'Hij heeft zwaar moeten boeten,' zei Jan zacht. 'Ik weet niet wat er van hem is geworden. Hier kon hij in elk geval niet meer terugkomen. Hij was veel te bang dat wij zijn rol intussen kenden. Maar waar hij ook terecht is gekomen, ook hij heeft moeten leren leven met zijn schuldgevoelens. Vergeet niet dat hij indirect zelfs schuldig was aan zijn vaders dood.'
Inge en Juul kwamen joelend voorbij hollen. De ernst had lang genoeg geduurd.
'Hé, niet zo snel, we houden jullie niet bij!'
Het was moeder die met Saskia de stoet sloot.
'Ik loop nog even langs de Waal,' zei Sander toen het gezelschap bij Dijkzicht was.
Even later zat hij op de vertrouwde steen en keek naar het water. Hij had zich al vaak afgevraagd waarom hij hier zo graag kwam. Waarom hij zich hier zo rustig voelde. Nu dacht hij het te begrijpen. Wat de mensen langs de oevers ook deden, de Waal stroomde onverstoorbaar door, dag na dag, zomer en winter, jaar in, jaar uit.
Op zijn vlucht voor de Duitsers was vader deze rivier overgezwommen. Maar toen was een nieuwe vlucht begonnen, een vlucht voor zijn eigen verleden. En al die jaren was de Waal rustig blijven doorstromen. Vaders vlucht was oktober vorig jaar geëindigd, toen Sander en Jan de ontredderde Abraham hier aan deze zelfde rivier hadden gevonden.
Peinzend keek Sander naar het water. Zoiets moest het zijn. Er zat iets geruststellends in het almaar doorstromen van de rivier.

REACTIES

Y.

Y.

wel een hele lange samenvatting

10 jaar geleden

Log in om een reactie te plaatsen of maak een profiel aan.

Andere verslagen van "Schimmen uit het verleden door Theo Engelen"