Hoe kies jij een studie?

Daar zijn wij benieuwd naar. Vul onze vragenlijst in en bepaal zelf wat voor beloning je daarvoor wilt krijgen! Meedoen duurt ongeveer 7 minuten.

Meedoen

De zwarte met het witte hart door Arthur Japin

Beoordeling 7
Foto van een scholier
Boekcover De zwarte met het witte hart
Shadow
  • Boekverslag door een scholier
  • Klas onbekend | 15200 woorden
  • 6 december 2007
  • 108 keer beoordeeld
Cijfer 7
108 keer beoordeeld

Boekcover De zwarte met het witte hart
Shadow

In 1837 worden Kwasi en Kwame, twee Afrikaanse prinsjes, aan koning Willem I geschonken als onderpand voor de illegale slavenhandel van de Nederlandse regering. In Delft worden de zwarte jongens als Hollanders opgevoed. Terwijl Kwasi zich uit alle macht aanpast en een echte Nederlander wil worden, vecht Kwame om zijn Afrikaanse identiteit te behouwen en op een dag te …

In 1837 worden Kwasi en Kwame, twee Afrikaanse prinsjes, aan koning Willem I geschonken als onderpand voor de illegale slavenhandel van de Nederlandse regering. In Delft worden de …

In 1837 worden Kwasi en Kwame, twee Afrikaanse prinsjes, aan koning Willem I geschonken als onderpand voor de illegale slavenhandel van de Nederlandse regering. In Delft worden de zwarte jongens als Hollanders opgevoed. Terwijl Kwasi zich uit alle macht aanpast en een echte Nederlander wil worden, vecht Kwame om zijn Afrikaanse identiteit te behouwen en op een dag te kunnen terugkeren naar zijn volk.

Jaren later, aan het begin van de twintigste eeuw, kijkt de bejaarde prins Kwasi Boachi vanaf zijn Javaanse theeplantage terug op hun buitengewone levens. Pas dan ontdekt hij het complot waarmee de Nederlandse regering zijn Indische carrière heeft gedwarsboomd.

De zwarte met het witte hart door Arthur Japin
Shadow

Oefenen voor je mondelingen?

Komen je mondelingen er aan en wil je oefenen? Probeer onze Boekenquiz. We stellen je open vragen over de gelezen boeken.

ADVERTENTIE
Overweeg jij om Politicologie te gaan studeren? Meld je nu aan vóór 1 mei!

Misschien is de studie Politicologie wel wat voor jou! Tijdens deze bachelor ga je aan de slag met grote en kleine vraagstukken en bestudeer je politieke machtsverhoudingen. Wil jij erachter komen of deze studie bij je past? Stel al je vragen aan student Wouter. 

Meer informatie
3AG
19 april 2007
Mevrouw Starmans
Nederlands
Boekverslag

Titel: De zwarte met het witte hart
Auteur: Arthur Japin
Plaats v. uitgave: Amsterdam
Uitgeverij: De Arbeiderspers
Jaar v. eerste uitgave: 1997
Druk van dit boek: 17e
Jaar v. uitgave dit boek: 2001
Isbn nummer: 90 295 2288

Inhoudsopgave Bladzijde

1. Samenvattingen
- Korte samenvatting
- Lange samenvatting

2. Hoofdpersoon

3. Voorlopige mening

4. (professioneel) Uittreksel

5. Recensie


6. Internet uittreksel

7. Definitieve mening

1. Samenvattingen

Korte samenvatting

Prins Aquasi van de Ashanti woont 50 jaar op Java, dit is een reden voor het dorp voor een feest. Adeline Renselaar laat in de voorbereiding hierop per ongeluk het woord ‘kwestie’ vallen. Aquasi komt vraagt zich af welke kwestie dat dan is en besluit zijn leven nog eens goed op een rijtje te zetten.

De kleine Kwasi en Kwame staan beiden zeer hoog in aanzien bij hun stam. Kwasi is de zoon van de koning, en Kwame de officiële troonopvolger van de Ashanti. Beiden worden door de koning aan de Nederlanders ‘meegegeven’ om in Nederland te gaan studeren. In Nederland komen Kwame en Kwasi in een internaat, waar ze de namen Quame en Aquasi krijgen. Aquasi, in tegenstelling tot Quame wil er graag bij horen. Hij laat veel over zich heen lopen en probeert zo veel mogelijk op een Nederlander te lijken. Quame echter is erg trots, en wil zo goed en zo kwaad als het gaat zijn oorspronkelijke cultuur behouden. Op de feesten van de koninklijke familie zijn de prinsen welkome gasten. Ze ontmoeten prinsen Sophie en sluiten vriendschap met haar. Sophie is een van de weinigen die niet op het uiterlijk afgaat, en erg onder de indruk is van verleden in Afrika. Na de studie van Aquasi reist hij af naar Nederlands-Indië om daar te werken. Quame heeft zich ondertussen aangemeld bij het Nederlandse leger, om zo terug te kunnen naar Afrika. Eenmaal aangekomen wordt hij door zijn oom, de Ashantijnse koning, afgewezen. Hopeloos probeert Kwame de taal en de cultuur zich weer eigen te maken, maar het is tevergeefs. Kwame word gek en pleegt zelfmoord. Na Quames dood wordt Aquasi uiteindelijk een plantage aangewezen en hij bouwt deze op tot een goed-lopend bedrijf. Hierin wordt hij gehinderd door de Nederlandse regering, maar hier komt hij 50 jaar later pas achter. Samen met mevrouw Renselaar, de vrouw die zijn 50-jarig verblijf op Java wil vieren, en met behulp van oude bekenden komt Aquasi erachter dat hij is tegengewerkt door de Nederlandse regering, alleen omdat hij zwart was. (640 woorden)

Lange samenvatting

Het is Kwasi die dit hele boek verteld. Aan het begin van het eerste deel merk je dat als lezer al, doordat het verhaal zich dan heel even afspeelt op Java in 1900, waar Kwasi later terecht kwam en daar een eigen theeplantage bouwde.
Hierin wordt verteld dat: Aquasi, vroeger nog Kwasi Boachi genaamd, geboren prins van het rijk van Ashanti aan de Goudkust van Afrika, al 50 jaar woonde op Java.
Om dit te vieren wilde Adeline Renselaar, wie een nicht van mevrouw Zadelhof was, van wie hij de plantage huurde, een feest voor zijn jubileum organiseren. Kwasi zit dit niet zitten, maar zij haalt hem over haar het feest voor hem te laten organiseren. In haar argumentatie over waarom ze een feest zou moeten geven laat ze per ongeluk de woorden ‘zijn kwestie’ vallen. Aquasi ziet dit als gelegenheid om zijn gedachten op een rijtje te zetten en er zo ook achter te komen om wat voor kwestie het dan gaat.

Deel I
Kwasi en Kwame wonen in Kumasi dat in Ashanti ligt, de stad Kumasi heeft een mooi verhaal over het ontstaan van de stad zelf:


“Twee takken brak Osei Tutu van de kuma-boom. Hij plantte ze in de aarde, een eind uit elkaar. De ene tak paste zich goed aan. In die nieuwe grond schoot hij wortel. Hij botte uit en droeg vruchten. De andere tak kwijnde weg, verdorde en brak.
Osei Tutu bouwde zijn hoofdstad op de plek waar de kuma opbloeide. Kuma-Asi, de grond onder de kuma-boom, is mijn geboortestad. Kumasi, zetel van de machtige Asantehene der Ashanti.”

Kwasi en Kwame zijn neven van elkaar, de vader van Kwasi is de koning van Kumasi en de moeder van Kwame is de koningin. De broers van Kwasi waren door zijn vader meegegeven aan de Engelse gezant, die hen naar Fort Cape Coast voerde. Kwasi die altijd alles samen deed met zijn broers was ontroostbaar. Op een dag vluchtte hij de kleedruimte in en stuurde alle bedienden weg, toen kwam Kwame binnen die dacht dat de wasplaats onbezet was en zag Kwasi verdrietig in een hoek zitten. Hij troostte hem door zelf ook in snikken uit te barsten, vanaf die dag baadden ze samen en werden ze langzamerhand onafscheidelijk, ze waren zelfs zo aan elkaar gehecht dat ze toestemming vroegen om één kamer en één bed te delen, en die toestemming kregen ze van de vader van Kwasi. Zo werden ze onafscheidelijk, de mensen zeiden zelfs dat ze vonden dat ze op elkaar gingen lijken, “zoals de hondentemmer op zijn hond”, zei Kwame.

In 1836 was het de taak van de zending in Goudkust een rekruteringsdepot op te zetten voor de levering van tenminste 1000 manschappen per jaar voor het Oost-Indisch leger. De handelsmissie kwam bij de Ashanti onder leiding van de adjunct-commissaris Van Drunen en generaal-majoor Jan Verveer. Het contract werd opgesteld: ieder jaar 1000 recruten te leveren in ruil voor vuurwapens. Als teken van goede wil ontving Kwaku Dua direct 2000 geweren. Voor het vertrek van de delegatie diende hij echter een soortgelijk teken van goede wil te overhandigen. Dat deed hij door enkele dagen later Kwasi en Kwame bij zich te roepen. De spreker van de koning vertelde de jongens dat ze naar Holland zouden worden gestuurd om daar te gaan studeren. Kwame, die de troonopvolger was van Kwasi’s vader, mocht met Kwasi mee naar Holland, zodat Kwasi steun bij hem kon vinden. De nacht voor hun vertrek brachten Kwame en Kwasi, voor het eerst sinds tijden, gescheiden van elkaar de nacht door in de armen van hun ontroostbare moeders.

Zo reisden de twee prinsjes samen naar Elmina waar het ford van de Hollanders was.
Op 26 april 1837 voer het schip met de Prinsjes uit naar Holland, Kwasi zou Afrika nooit meer terugzien.

Deel II

Kwasi en Kwame worden door Van Drunen afgeleverd op de kostschool bij Van Moock in Delft. Daar worden hun namen veranderd door meneer van Moock, omdat ze niet voldoen.
Kwasi krijgt de naam Aquasi en Kwame krijgt de naam Quame. Toen de jongens voor het eerst de klas binnen liepen, gaapte iedereen hun aan. Niemand uit de klas had ooit jongens als zij gezien en ze wisten niet goed wat ze ermee moesten.
De jongens hadden een enorme achterstand in alle vakken, deze achterstand haalden ze echter binnen enkele maanden in, doordat meneer Van Moock hun bijles gaf. De jongens ontdekken dat ze in Europa een andere manier hebben om kennis vast te houden, niet het geheugen maar het schrift. De jongens waren gewent dat alles, zoals bij de Ashanti gebeurde werd onthouden door het volk, maar in Europa werd elke herinnering op papier gezet. Er was echter een verschil tussen Kwame en Kwasi wat betreft het prijsgeven van hun nieuwe bevindingen, Kwame hield er niet van om alle kennis wat hij over een onderwerp wist prijs te geven. Kwasi daarentegen wel, die voelde zich juist trots als hij geprezen werd en verdeelde wat hij wist daarom over langere periodes, zodat hij telkens opnieuw geprezen werd. Hij ”oogstte liever voor elke parel afzonderlijk bewondering dan voor het hele collier ineens”.


Buiten de lessen in de klas om, werden Kwasi en Kwame vaak vernederd, ze werden zelfs allebei een keer bewerkt met een brandende sigaar! Kwasi besloot toen om bokslessen te nemen bij een jongen Cornelius genaamd uit hun klas die wel voor hun op kwam. De twee waren vrienden geworden nadat ze samen op de WC gezeten hadden, tijdens een diaree-aanval door slechte vis die ze gegeten hadden. Door deze bokslessen kreeg Kwasi een sterker en breder lichaam dan Kwame. Kwasi werd sneller volwassen. In Delft worden de zwarte jongens nu dus als Hollanders opgevoed. Ver van hun ouders verleren zij langzaamaan ook hun taal en hun gebruiken, maar ze leerden er nieuwe bij. Kwame bleek een aanleg te hebben voor kunsten, tekenen en piano spelen en Kwasi bleek aanleg te hebben voor de wetenschappen. Terwijl Kwasi zich uit alle macht aanpast en een echte Nederlander wil worden, vecht Kwame toch nog om zijn Afrikaanse identiteit te behouden voor wanneer hij opeen dag terugkeert naar zijn volk.

Als bezienswaardigheden geïntroduceerd aan het Haagse hof raken zij bevriend met Anna Paulowna’s dochter, prinses Sophie. Die laat zich als enige niet beïnvloeden door het feit dat de jongens zwart zijn. Zijn Majesteit had wilde, omdat het zo goed ging met de Prinsen, een beeltenis te laten vervaardigen van de twee Prinsen met tussen hen in Van Veer, deze werd door kunstenaar Raden Saleh vervaardigd. Het schilderij werd twee jaar nadat de Prinsen Afrika hadden verlaten opgestuurd naar hun vader, met als doel hun welstand te tonen en hem aan de afspraak te herinneren. Daar blijft hun interactie met het koningshuis niet bij. De prinsjes worden uitgenodigd om het Sinterklaasfeest te vieren met kroonprinses, grootvorstin Anna Paulowna moeder van Sophie en haar familie. Daar maken ze voor het eerst kennis met een Sint Nicolaas en zijn Pieterbazen die erg schrokken van Kwasi en Kwame en even niet wisten wat te doen. Gelukkig tilden ze, vooral Kwasi, het niet te zwaar aan en konden ze er uiteindelijk om lachen. De Prinsen vierden hun verjaardag nooit en vanaf die avond werd besloten dat prins Aquasi jarig zou zijn op 24 april, de dag dat zij Afrika hadden verlaten en prins Quame zou jarig zijn op 21 juni, de dag dat zij in Nederland kwamen.

Deel III

Ze vierden Kwame’s verjaardag op het Loo en Sophie en de twee Prinsen lagen op een ronde bank in het park achter het Loo. Kwame vertelde het sprookje van Anansi de Spin: “Die verliefd was op de zon en er alles voor over had om haar te bereiken, uiteindelijk verbrandde hij, maar zijn as wat door de wind werd verspreid over de aarde en maakte de grond vruchtbaar. De zon bescheen de kleine groene sprietjes die uit het as van Anansi omhoog kwamen en gaf ze zoveel kracht dat deze de aarde overwoekerden. En uit dat groenen woud kwamen dieren te voorschijn en de eerste mens. En daaruit groeiden jij en ik en Kwasi en iedereen. Geboren uit Anansi’s liefde. Zo is alle leven ontstaan. Uit onvervuld verlangen.”
Hiermee eindigt Kwame het sprookje. Kwame en Kwasi beginnen uit elkaar te groeien. Kwasi begint zich zelfs te schamen voor zijn vriend, zoals nu. Als Sophie vraagt of de jongens de Nava wel eens gezien hebben, antwoorden beide van niet. Ik ken alleen mijn eigen land.” Zegt Kwasi haar. Zij protesteert en zegt dat hij ook Holland nu kent. Dan zegt Kwasi dat hij ook Holland bedoelt, met deze woorden schokt hij Kwame.

Ook wil Kwasi niet langer met zijn neef één bed delen, dit wilde hij al langer niet meer, maar hij had nooit de moed om het te vertellen. Kwame was hierdoor ernstig beledigd en zegt dat Kwasi hem net als alle ontwetende Hollanders begint te zien, als een wilde. Kwasi ontwikkelde een steigerende fantasie voor Sophie, hij bemerkte zelfs op dat hij zijn vriendschap met Kwame inruilde voor Sophie. Het bleef niet bij vriendschap, voor Kwame, het liefst zou hij met haar trouwen. Maar Sophie verloofde zich met haar neef Carl Alexander, niet lang daarna trouwden ze en vertrokken per boot naar Weimar, waar Carl vandaan kwam. Tot verdriet van Kwasi en Kwame.

Het eind kwam in zicht bij Van Moock’s opleiding. De minister wilde hen terugsturen naar Afrika, naar Goudkust, omdat ze de Staat veel geld kostten. Maar er was pas een Koninklijke Academie opgericht en Kwasi besloot daar de opleiding voor ingenieur te volgen.
Kwame moest echter nog een jaar extra naar de kostschool blijven. Daarna kwam hij ook op school bij de Koninklijke Academie, maar in 1845 stopte hij met de studie en besloot naar de Militaire Academie in Den Haag te gaan. Terwijl Kwasi toe trad tot de Vijf Kolommen, het bestuur van de studentenvereniging. Hij werd gevraagd een toespraak te houden, hoewel niet precies gezegd werd wat hij moest vertellen, wist hij precies wat de Hollanders wilden horenI. In zijn toespraak vertelde hij over zijn land van herkomst en zij dat hij het wilde leven achter zich had gelaten. Zijn toespraak zorgde voor afschuw onder de aanwezigen, niet alleen de Hollanders maar ook Kwame, die achter in de zaal zat, werd hysterisch van Kwasi’s toespraak en moest de zaal uitgedragen worden.

Als Kwame dan een tijdje op de Militaire Academie zit schrijft hij als reactie op een brief van Kwasi: “De rots ligt onveranderlijk in de rivier. Onder het zachte mos of het geweld van de stortregens blijft hij altijd dezelfde. Het bamboe groeit er pal naast. Hoog wordt het. Beide krijgen hetzelfde te verduren. De een overleeft omdat hij solide is en onverzettelijk, de ander omdat hij bol is en meegeeft” Hiermee bedoelde Kwame het verschil wat tussen hem en Kwasi was gegroeid. Dan vraagt Kwasi of Kwame naar de portretstudio wil komen zodat ze elkaar na een lange tijd eindelijk weer eens zouden kunnen zien en om een portret van hem te kunnen laten maken. Kwame slaat deze uitnodiging af. Kwasi zelf laat wel een afdruk van zichzelf maken, als hij naar de gemaakte portretfoto kijkt doet hij een ontdekking, als hij draait wisselen de kleuren af tussen zwart en wit, dit zet hem aan het denken:“Zo draagt die ene afbeelding twee jongenmannen in zich, een blanke met een zwarte schaduw, een donkere met een witte zielenschim. Twee mannen, de één gedoodverfd door de ander, in één portret vereeuwigd. Die mannen ben ik allebei geweest.”


Deel IV
Na de toespraak van Kwasi kwam Kwame erachter dat hij niet langer onder de mensen wilden verkeren die Kwasi van hem hadden afgenomen. Hij ging als militair terug naar Afrika, naar het ford Elmina. Daar ontdekte hij hij het schilderij wat Raden Saleh van hem en Kwasi had gemaakt. Door de zoute lucht en het vocht was het schilderij bezig te vergaan. Deze was niet door de koning en zijn zus in ontvangst genomen omdat ze niet begrepen waar het doek voor diende, ze dachten dat hun zonen dood waren. Bij het zien van het schilderij bedacht hij zich hoe erg hij Kwasi miste. Zo snel mogelijk wilde Kwame terug naar zijn vol. De vader van Kwasi wilde Kwame echter niet ontvangen, omdat hij het Twi was verleerd en alleen Nederlands sprak. Later bleek dat niet alleen het gebrek aan kennis van het Twi de reden was dat hij niet naar Kumasi kon. De priesters waren fel gekant tegen nieuwe buitenlandse invloeden en ze waren bovendien bang dat hij meer kennis had.
Zo moest Kwame een lange tijd wachten in Elmina.

Inmiddels was Kwasi naar Freiburg verhuisd voor zijn studie en ontmoette daar vaak Sophie in Weimar. Oktober 1848: Kwame zat al een jaar te wachten in Elmina. Het tij keerde in Kumasi. Europeanen waren eruit gevlucht omdat Christenen er vervolgd werden en het offensief tegen de westerse invloed was ingezet. Kwame hoopte dat Kwasi naar Elmina zou komen om in een van de mijnen te komen werken. Kwame verveelde zich. Hielp mee het fort op te schilderen. Europeanen lieten zich teveel door de tijd, door de wijzers van de klok beheersen. Kwasi weigerde als ingenieur naar de mijnen in Dobokom te gaan. Er waren teveel doden gevallen en te weinig goud gedolven. De Nederlanders waren teleurgesteld in Kwasi vanwege de nutteloze opleiding. Ze hadden hem graag goud voor hen zien verdienen, net als de rest. Maar Kwasi weigerde zelfs om uit Weimar te vertrekken.

Kwame werd steeds zwakker en piekerde steeds meer. Hij zat al 2 jaar in Elmina te wachten en waarop? In december 1849 droomde hij voor het eerst van een soldaat die zelfmoord pleegde omdat hij vond dat mensen je proberen in te lijven in het leven. (dit had hij samen met Kwasi toen ze op weg waren naar Holland en in Elmina verbleven gezien)
Kwame was zich bewust van z’n uitzichtloze situatie. Hij droomde zelfs dat z’n moeder buiten aan de poort stond. In 1850 ontving Kwame het bericht dat een jongere broer van Kwasi de opvolger van z’n vader werd. In zijn dromen verscheen zijn moeder steeds vaker. Ze hielp hem met het Twi, elke avond kreeg Kwame dit soort dromen en naar zijn idee kon het niet lang meer duren voor hij toch terug mocht naar het dorp. Maar na een nog langere tijd wachten werd Kwame nog steeds niet toegelaten in het dorp, 22 februari 1850 pleegde Kwame zelfmoord.

Deel V

In dit laatste deel van dit boek lees je over hoe Kwasi, Aquasi genaamd, in Java terecht komt en daar zijn bestaan opbouwd. En hoe de bejaarde prins Aquasi Boachi vanaf zijn Javaanse theeplantage terug kijkt op zijn en die van zijn neef Kwame buitengewone levens. Pas dan ontdekt hij het complot waarmee de Nederlandse regering zijn Indische carrière heeft gedwarsboomd.

Drie maanden na de dood van Kwame, voer Kwasi (Aquasi) langs het fort Elmina, op weg naar Indië, waar hij samen met vrienden van hem, Lebret en Linse, aangesteld was als aspirant ingenieur in dienst van de minister voor Koloniën. Hij wilde het graf van Kwame niet bezoeken. Kwasi wilde naar Indië, omdat hij dan ver genoeg verwijderd was van zijn verdriet wat hij had om Kwame’s dood. In Indië kwam Aquasi onder de hoede van Cornelius de Groot, z’n oud studiegenoot, als z’n secretaris. Bij z’n eerste grote diner werd hij vernederd, er was niet gedekt voor hem, hij moest bij de bedienden eten.

In 1852 was Aquasi op de Molukken aangekomen voor een inspectiereis van de tinmijnen, samen met Cornelius. Het regende en het rijtuig was er nog niet om hun op te halen, wel was er een inlandse jongen die op hun bagage moest passen. Maar Cornelius wilde omdat het te lang duurde met paarden rijden naar het huis van de resident en verlangde dat de jongen de koffers daar naar toe droeg, maar hij herhaalde de boodschap dat hij alleen moest oppassen op de bagage totdat zij worden opgehaald. Hierop wilde Cornelius de jongen met een zweep slaan maar Aquasi hield beschermend zijn arm voor de jongen, zodat de zweep op zijn arm terecht kwam en een diepe wond maakte. Uiteindelijk aangekomen bij het huis van de resident verzorgde de jongen de wond van Aquasi en de jongen bleek Ahim te heten.

Aquasi werd bevorderd tot administratief hoofd van het departement voor de mijnen.
In werkelijkheid was de functie niets anders dan de hulp van Cornelius. Hij ontdekte dat het hebben van connecties zeer belangrijk was om hogerop te komen.

Door de vernedering en pijn die hij had moeten lijden was Aquasi alleen maar sterker geworden. Hij was nog steeds in dienst van Cornelius, hoewel hij wel bevorderd werd tot ingenieur derde klas. Hij werd geweigerd voor een levensverzekering, omdat men voor hem geen promotiekansen zag en hij dus nooit lang ambtenaar zou blijven. Op de vraag hoe zij dit wisten, kreeg hij geen antwoord. Hij ging daarom in mei 1856 naar Nederland, om verhaal te halen waarom er voor hem geen toekomst was weggelegd. Aan boord ontmoette hij Duymaer Twist de ex-gouverneur-generaal die het veld had moeten ruimen voor Pahud, omdat hij te humaan was. Duymaer zorgde ervoor dat Aquasi meer bewegingsvrijdheid kreeg bij Cornelius. Deze had hem een keer onderweg zo hard geschopt dat zijn rib gebroken was en hem achtergelaten. Aangekomen in de stad had Cornelius hem als vermist opgegeven. Duymaer had het inticident echter onderzocht. Deze leugen had de carrière van Cornelius ernstig beschadigd. Aquasi realiseerde zich dat hij tot geen enkele groep behoorde, groot noch klein, maar toch voor iedereen onmisbaar was.

Aquasi was weer terug in Delft bij mevrouw Van Moock. Haar man was inmiddels overleden. Hoe Aquasi ook probeerde, de koning wilde hem niet ontvangen. Hij ging toen naar Weimar naar Sophie en Carl Alexander. Van Sophie kreeg hij de reden te horen waarom hij door de Staat zo behandeld was. Hij had eens in Weimar onenigheid gehad met Raden Saleh, omdat hij zijn vader beledigd had door te zeggen dat hij zich niet aan het contract hield. Aquasi had daarop de minister van Koloniën aangevallen. Raden Saleh had daarop negatief gerapporteerd naar de koning en daarom was Aquasi uit de gratie gevallen. Mede door deze kennis kwam Aquasi gesterkt uit Weimar terug.

Begin 1858 ging Aquasi terug naar Java. Hij had de minister gevraagd om schadeloosstelling voor al het onrecht dat hem was aangedaan. Hij eiste huur van de landerijen op Java. Dit verzoek werd nog enkele jaren tegengehouden, tot 1862. Hij kreeg een stuk land (1770 ha) op Zuid-Oost Java. Toen hij zijn eerste theeplantjes wilde planten, kwamen de Javaanse werknemers in opstand. Ze eisten een eigen stuk land en weigerden orders te accepteren van een zwarte. Een schoot te hulp, het bleek Ahim te zijn, de jongen die hij eens had beschermd. Naar hem zouden ze wel luisteren, omdat hij als Javaan niet boven hen stond, maar naast hen.

Java 1900
Mevrouw Renselaar wilde Aquasi graag helpen zijn verleden opgehelderd te hebben en had stiekem een sleutel bij laten maken van de lade waarin haar man op zijn werk het dossier van Aquasi bewaarde. Na een lange reis en bewakers die ze om de tuin hadden geleid konden ze het dossier dan toch lezen. Daarin ontdekte Aquasi dat Van Drunen, die hem en Kwame onder zijn hoede had genomen destijds, een brief had geschreven waarin hij zijn ontslag aankondigde. Dit omdat hij had ontdekt had dat Aquasi’s ontwikkeling geremd werd door een beschikking van hogerhand. Van Drunen had zich het lot van de twee prinsen altijd sterk aangetrokken. Na zijn ontslag ging hij werken in een kampong, een rustoord voor oud-recruten uit Goudkust, die naar afloop van hun contract maar amper middelen van bestaan hadden.

Op de dag van Aquasi z’n jubeleum had Adeline een groot feest georganiseerd. Ze had geregeld dat Van Drunen op bezoek kwam, die inmiddels 87 jaar was. Aquasi vroeg hem waarom hij van alles had afgezien en gekozen had voor barmhartigheid in de kampong. Hij antwoordde dat hij hem had willen helpen in 1855, met de vraag waarom hij zo behandeld werd. Hij had het archief gelezen van Aquasi. Doordat gewroet in het archief werd hij overvallen en in elkaar geslagen. Cornelius de Groot bleek hier acher te zitten. Van Drunen had een brief ontdekt van Pahud, de minister van Koloniën, die hij schreef op 24 juli 1850, daarin stond: “Het principe van noblesse de peau, de verhevenheid van de blanke huid boven een andere, en van de morele en intellectuele superioriteit van het witte ras boven het bruine, waarop onze overheersing in Indië berust, zou een ernstige klap worden toegebracht, wanneer Aquasi Boachi zou worden aangesteld in een aan blanken voorbehouden functie met welke bevoegdheid dan ook”. Van Drunen had deze gedachte nooit kunnen verwerken. Onder zo’n man wilde hij niet dienen. Van Drunen had Aquasi uit Goudkust gehaald om hem de Nederlandse Staat als nieuwe moeder voorgesteld. Later kwam hij erachter dat die slechts haar eigen kinderen voedt en die van anderen te vondeling legt. Na het gesprek met Van Drunen deed Aquasi een middagdutje en bereidde zich zo in alle rust voor op het feest, wat die avond ter ere van hem werd gevierd.

Aquasi besluit dan om in zijn dankwoord op het feest te vertellen over zijn verleden, over het land waar hij vandaan komt, Afrika. Hij besloot het verhaal te gaan vertellen van het ontstaan van Kumasi, hoe er twee takken die Osei Tutu afbrak van de kuma-boom. (3581 woorden)


2. Hoofdpersoon

In het boek is de hoofdpersoon Aquasi oud en blikt hij terug op zijn jeugd. De ‘jonge’ Kwasi had een ander karakter dan de oude. Vandaar dat ik het karakter van zowel de oude als de jonge Aquasi bespreek en later de verandering tussen die twee.

De jonge Kwasi

1. Men stopte ons ieder in een eigen bed onder strakgespannen lakens. Deze werden aan de hoeken diep onder het matras geschoven tegen het woelen. De omslag drukte op mijn keel. Ik vreesde dat ik zou stikken, maar hield mezelf voor dat alle mensen in dit huis de nacht zo doorbrachten en toch elke ochtend levend wakker werden. Ik wilde nergens voor onderdoen. Dat gaf me kracht. Ik nam me voor geen duimbreed te verschuiven en zag mevrouw Van Moock, wanneer ze ons bij het eerste daglicht zou komen bevrijden al stralen van goedkeuring. (blz 102)

2. Zijn trots werkte op mij aanstekelijk, terwijl Kwame zich er, gek genoeg, aan ergerde. Pronkte ik met ieder feitje dat me te ore was gekomen, Kwame beantwoordde elke vraag afgemeten, stug bijna met tegenzin. Hij hield er niet van geprezen te worden, terwijl hij, als wij elkaar op onze kamer overhoorden, minstens even snel en slim was als ik. Het leek wel of Van Moock hem beledigde met zijn verbazing en zijn lof. Voor mij werd het juist een spel mijn leermeester versteld te doen staan zodat ik mijn verworvenheden met opzet doseerde, ik oogstte liever voor elke parel afzonderlijk bewondering dan voor het hele collier ineens. Dat was geen ijdelheid, integendeel. Ik had die bevestiging nodig als mijn dagelijks brood. (blz. 117)

In de twee bovenstaande citaten is te lezen dat Kwasi graag wil dat mensen trots op hem zijn en hem bewonderden. Hij heeft bevestiging nodig en wordt graag door anderen geprezen. Dit staat heel duidelijk in citaat 2, maar ook in 1. daar ziet hij mevrouw van Moock “al stralen van goedkeuring”. Hij geeft, zoals te lezen in citaat 2, verder ook bijvoorbeeld niet meteen al zijn kennis meteen prijs, maar steeds kleine beetjes, waardoor hij vaker geprezen wordt.

Ook is in het bovenste citaat te lezen dat Kwasi de zaken, al jong, praktisch bekijkt. Hij is heeft het gevoel dat hij zal stikken door de strakke lakens, maar bedenkt zich dan dat, als alle Hollanders er ’s ochtends weer levend onder vandaan komen, het geen kwaad zal doen.

3.‘We horen er toch bij, of niet soms?’ Ik stompte hem.
Hij werd niet kwaad, maar greep mijn pols, eerst stevig zodat ik hem niet los kon wrikken, toen zacht, nadrukkelijk, zodat ik niet wilde dat hij los zou laten.
‘Wij worden geduld, dat is niet hetzelfde.’(blz. 135)

4. ‘Heb je haar wel eens gezien? De Neva?’
‘Nee,’ antwoordde Kwame.
‘Nee,’ antwoordde ik, ‘ik ken alleen mijn eigen land.’
‘En Holland!’ protesteerde Sophie. ‘Holland kennen jullie nu ook.’

‘Ik bedoel Holland,’ zeik ik.
Kwame keek me verbijsterd aan. (blz.180)

In citaat 3 lees je dat Kwame Kwasi tegenspreekt, als Kwasi zegt dat ze nu bij de Hollanders horen. Ik denk zelf dat Kwame daarmee gelijk heeft en ik vind dat Kwasi dat ook in had moeten zien, vandaar dat ik hem ook wat naïef vind. Want zoals te lezen in het vierde citaat blijft Kwasi Holland als zijn thuis zijn, terwijl de Hollanders zelf hem niet accepteren als ‘een van hun’.

Kwasi begint zich te schamen voor zijn Afrikaanse afkomst, maar weet dat Kwame er trots op is. Hij zegt in citaat 4 dat hij Holland als zijn eigen land ziet en weet dat hij daarmee Kwame kwetst. Het maakt Kwasi niet uit dat hij zijn eigen neef en beste vriend pijn doet, zolang de Hollanders hem maar zullen accepteren.

De oude Aquasi

1. ‘Elke man werkt liever voor zichzelf, ja toch? Maar voor de meester daar. Hij is van Holland, ach, dat zijn wij nu gewend. Deze hier, wanneer zij werken voor u, hoe denkt u dat zij thuis worden ontvangen?’
‘Ik weet het niet.’
‘Geplaagd worden zij natuurlijk! Hun vrouwen, zij hebben geen respect. De mensen lachen hen uit. En daarom, toean, zij schamen zich.’
‘En waarvoor?,’ vroeg ik nijdig. ‘Vertel mij eens, Boedi, waarvoor zij zich dan schamen?’
‘Ajo, begrijp dan toch. Zij hebben ook hun trots. Mannen als zij, die gehoorzamen aan een mijnheer als u.’
‘Als ik?’
Zwart, ja?’
Misschien was het die grijns van hem die ik al zo haatte, misschien was het gewoon dat ik niet verdroeg mijn dromen opnieuw doorkruist te zien. Hoe dan ook, ik rede met mijn volle gewicht tegen die kleine kerel aan zodat hij achterover viel. Ik drukte mijn knie in zijn borst en begon op zijn gezicht te slaan.(blz. 406)

In citaat 1 is te lezen dat Boedi Aquasi beledigt door te zeggen dat hij geen man van Holland is en dat de mannen die op zijn plantage werken geplaagd worden door hun vrouwen. Dit is natuurlijk niet Boedi’s schuld, hij vertelt het hem alleen maar. Hier denkt Aquasi in zijn woede niet over na, hij verliest zijn zelfbeheersing en vliegt Boedi aan.


2. Alsof ik het striemen op mijn eigen huid voelde, liet ik alles los. Geschrokken, ja in paniek, hielp ik de stakker overeind.
‘Vergeef me’, zei ik tegen hem.‘Vergeef me!’ riep ik naar de rest, maar iedereen bleef stil. (blz. 407)

In het tweede citaat is dan weer te lezen dat Aquasi geen agressief persoon is. Hij valt weliswaar een van zijn arbeiders aan, maar dit is geen gewoonte van hem en hij schaamt zich er ook voor. Hij is nog nooit zo uit z’n dak gegaan en schrikt er zelf ook erg van, hij weet niet goed wat hij met de situatie aan moet want hij doet zoiets normaal gesproken niet. Aquasi is niet gewelddadig of agressief. Hij vraagt Boedi en de omstanders om vergiffenis, wat getuigd van spijt.

Verandering van karakter

In het onderstaande citaat merkt Aquasi zelf dat hij in de loop der jaren veranderd is:

1. Ik bewoog de plaat in mijn hand heen en weer. Het ene moment verbleekte de jongeman, het volgende versomberde hij. Zwart, wit, zwart, wit verscheen ik voor mijn eigen ogen, zwart, wit, besluiteloos. Het prodécé van monsieur Daguerre, de positief –negatief wering van de spiegelplaat, had de werkelijkheid afgebeeld én het tegendeel. Het leven en de droom. Ik kneep mijn slechte oog dicht. Ik doofde de lamp om de schittering te doen minderen. Maar wat ik ook probeerde, ze blezen allebei zichtbaat, Kwasi en Aquisi. Zwart, wit, zwart, wit, zwart, wit.
Zo draagt die ene afbeelding twee jongemannen in zich, een blanke met een zwarte schaduw, een donkere met een witte zielenschim. Twee mannen, de één gedoodverfd door de ander, in één portret vereeuwigd. Die mannen ben ik allebei geweest. (blz. 250)

Aquasi merkt dat hij net als op de plaat twee mannen is. De vraag was toen alleen wie hij wilde zijn. Wilde hij een trotse Afrikaan zijn? daar voor was het te laat, de Hollandse gewoontes hadden hem zijn eigen gebruiken doen vergeten. Wilde hij dan nog steeds een Hollander zijn, al accepteerde de Hollandse samenleving hem toch niet als een van hen, moest hij blijven proberen? Aquasi kiest een middenweg, hij probeert niet langer wanhopig door de Hollanders geaccepteerd te worden, maar zet zich ook niet tegen hen af. Hij gebruikt het beste van de twee werelden voor een nieuwe start.

Hij trouwt bijvoorbeeld op Java met Javaanse vrouwen. Hollanders hielden er ook wel Javaansen op na, maar hadden toch Nederlandse vrouwen. Aquasi daarentegen is trots op zijn inlandse echtgenotes.


2.‘En toch ga ik elke postdag naar het kantoor. Hoewel ik weet dat er niets zal zijn.’
‘Je liegt. Vanaf nu ga ik weer zelf.’
‘U bent te oud toean.’
‘En noem me bij mijn titel, hondsvot.’
‘Zoals u wilt: u bent te oud, Raden Aquisi, prins.’
Ahim boog zijn hoofd, maar mij niet ver genoeg. Het is verbazingwekkend hoe onverdraagzaam ik tegenwoordig kan zijn, als ik wil. (blz.19)

Zoals te lezen in het tweede citaat is Aquasi zijn gedrag veranderd. Zo probeert hij niet alleen de Hollanders niet meer per se tevreden te stellen zoals vroeger, hij laat zich door zijn bediende Ahim ook weer behandelen als de prins die is. Zelf merkt Aquasi, zoals hier te lezen, ook dat hij veranderd is. Maar vindt het een goede ontwikkeling, aangezien hij zich niet schaamt en het niet probeert te veranderen.

Voorlopige mening

Inhoudelijk argument

Volgens mij heeft het boek twee thema’s, niet alleen, discriminatie maar ook de verandering tussen 2 neven (vrienden).

Ik vind het heel mooi om te lezen hoe deze twee jongens, die toch in hetzelfde schuitje zitten na vanuit Afrika naar Nederland te zijn gestuurd en helemaal opnieuw moeten beginnen, zo verschillend kunnen reageren op de discriminatie van de Hollanders die hen langzaam maar zeker uit elkaar drijft. Je leest dat Aquasi en Quame de verandering tussen hun beide zelf ook doorhebben en vooral hoe Aquasi het ervaart.

Structureel argument

Het boek begint bij een 73 jarige Aquasi, die doordat zijn 50jarig verblijf op Java erachter komt dat hij onjuist is behandeld door de Hollandse regering, door middel van oude documenten en zijn eigen herinneringen wil hij erachter komen wat dan precies gebeurt is.


Doordat Quasi terugkijkt op zijn leven is er in het boek een mix van flashbacks en “het heden”, wat ik erg leuk vind. Zo kom je erachter hoe hij mensen heeft leren en wat voor rol die nu nog in zijn leven spelen. Bijvoorbeeld zijn bediende Ahim, je merkt tijdens het lezen wel dat ze elkaar al erg lang kennen, later in het verhaal lees je in een herinnering van Aquisi dat hij Ahim “gered” heeft van Cornelius en Ahim hem weer geholpen heeft met zijn plantage.

Persoonlijk argument

Ik vond over het hele boek Aquasi niet altijd even sympathiek. Hij komt als klein jongetje aan in Nederland, waar hij door de Hollanders gediscrimineerd en niet écht geaccepteerd. Toch blijft hij bijna wanhopig volhouden. Waarom wil Aquasi zo graag als Hollander gezien worden? Daarom vond ik Quame ook sympathieker, die wilde graag vasthouden aan zijn oude cultuur, hoewel dit niet lukte en het hem uiteindelijk tot zelfmoord dreef, probeerde hij het tenminste.

Ik was omdat, omdat ik hem sympathieker vonden meer over hem wilde lezen, erg blij met het deel, met alle brieven van Quame, waarin te lezen was hoe hij zijn leven ervoer. Dit deel kwam pas later in het boek, waardoor Quame niet alleen schreef over zijn “huidige”ervaringen, maar ook herinneringen van vroeger met Aquasi deelde. Daardoor kreeg ik toch een beeld van hoe die zich toen voelde en warom hij uiteindelijk zelfmoord heeft gepleegd.

Ik ergerde me tijdens het lezen soms aan dingen die Aquasi deed, vooral als ik later las dat hij best doorhad dat iets zinloos was, of dat hij er anderen mee kwetste, maar er het toch probeerde. Zoals bijvoorbeeld toen Aquasi verhaal moest houden over de gewoonten van zijn volk. Hij wist dat hij met zijn verhaal zijn neef zou kwetsen, maar toch deed hij het. Alleen omdat hij de Hollanders tevreden wilde stellen en hen wilde vertellen wat ze wilden horen.

Toch vond ik Aquasi af en toe wel goed handelen, bijvoorbeeld toen hij een jonge bediende beschermde tegen Cornelius’ zweepslag. Of dat hij alleen met lokale vrouwen is getrouwd op Java, dat zouden de Hollanders nooit doen, en er ook trots op was.

Maar ik ergerde me vooral in het begin, aan de jonge Kwasi/Aquasi. Hoe ouder Aquasi werd hoe minder ik me ergerde. Het feit dat ik Aquasi onsympathiek vond heeft wel wat uitgemaakt voor het plezier dat ik had in het lezen van het boek, het lezen werd, hoe ouder Aquasi in het boek werd, steeds leuker.

Moreel argument

Nu nog steeds wordt er gediscrimineerd, net als bijna 200 jaar geleden. Ik ben het niet eens met de manier waarop Kwame en Kwasi gedwongen werden zich helemaal aan te passen aan de Nederlandse gebruiken, terwijl ze nooit als echte Hollander behandeld werden. Wel de plichten, niet de rechten, zegmaar. Natuurlijk is daar niet veel aan te veranderen, zo ging dat vroeger nou eenmaal, heel anders dan nu. Toch ben ik blij dat mensen nu hun eigen gebruiken ook mogen houden als ze in Nederland komen wonen en dat allochtonen al lang niet meer zo erg gediscrimineerd worden als toen.

4. (professioneel) Uittreksel

Titel: Zwarte met het witte hart, De

Geschreven door: Japin, Arthur Auteursinformatie
Jaar: 1997
Taal: Nederlands
Vorm: Roman
Periode: 1980-
Thema: Racisme , Kolonialisme
Bron: Eerste druk '97, 1998
Uitgever: Nijgh Versluys

Arthur Japin

De zwarte met het witte hart

(De Arbeiderspers, A'dam/Antwerpen 1997)

389 pagina's

Inhoud

'Deel een'

Het is 1900. De bijna 73-jarige Afrikaanse prins Aquasi (Kwasi) Boachi (de ik-figuur) woont al een halve eeuw op Java. Ter gelegenheid daarvan wil Adeline Renselaar - tegen zijn zin - een feest voor hem organiseren. In de nacht na haar bezoek (op 19 februari) vindt hij de dozen met brieven en schriften terug die hij ver had weggestopt.Aquasi, prins van het rijk van de Ashanti in Goudkust (West-Afrika), beheert sinds 1888 een plantage in het district Buitenzorg (Nederlands-Indië). Hij is ongehuwd, maar heeft drie kinderen (Quamin, Aquasi junior en Quamina Aquasina) bij drie inlandse vrouwen: Adi, Lasmi en Wayeng. Zijn neef, prins Aquame (Kwame) Poku, is vijftig jaar geleden gestorven.Zijn gezondheid verslechtert snel, hij slaapt slecht en moet vaak aan vroeger denken. Op 22 februari haalt hij na een wandeling al zijn oude papieren tevoorschijn. De volgende morgen plant hij twee takken van de kuma-boom in de tuin.


Als tienjarigen waren de prinsjes Kwasi en Kwame in 1837 getuige van de intocht van enorme handelsdelegaties in Kumasi, die ontvangen werden door Kwasi's vader, de Asantehene (koning) Kwaku Dua de Eerste, en diens zuster (Kwames moeder).


Adjunct-commissaris Van Drunen, de leider van de Nederlandse delegatie, maakte een reisverslag van hun moeizame tocht naar Kumasi in de periode 13 september 1836 tot 13 februari 1837. Het doel van de missie was in het Nederlandse Fort Elmina een depot op te zetten voor het rekruteren van West-Afrikanen voor het Oost-Indische Leger (slavenhandel was sinds 1815 verboden). Met veel moeite lukte het generaal-majoor Verveer, afgezant van koning Willem I, en Van Drunen om Kwaku Dua aan de onderhandelingstafel te krijgen en een contract te sluiten. In ruil voor vuurwapens verplichtte de Asantehene zich elk jaar duizend rekruten (eigenlijk: slaven) aan de Hollanders te leveren. Als onderpand voor de naleving van het contract gaf hij Kwasi en Kwame met de Hollanders mee.Na een enerverend verblijf van een paar weken in Fort Elmina vertrokken de zwarte prinsjes met de Nederlandse delegatie op 24 april 1837 per schip uit West-Afrika.

Aquasi - op Java inmiddels al bijna een maand bezig met het opschrijven van zijn herinneringen - krijgt op 18 maart 1900 weer bezoek van Adeline Renselaar en weer reageert hij narrig als ze over zijn jubileum begint. Na een scène stemt hij uiteindelijk in met haar (goedbedoelde) plan. Een paar dagen later laat hij haar het verhaal over zijn eerste levensjaren lezen. Zij vertelt hem dat haar man Richard, die bij het gouvernement in Batavia werkt, Aquasi's geheime dossier heeft gevonden over zijn Indische tijd.

'Deel twee'

De prinsjes werden in het najaar van 1837 ondergebracht op de kostschool van Simon van Moock in Delft, waar ze kennismaakten met het Hollandse leven, maar ook met de minachting en pesterijen van de andere jongens. Alleen de oudste, Cornelius de Groot, nam het voor Kwasi en Kwame op.Door hen extra aandacht te geven, probeerde Van Moock hen zo snel mogelijk verder vertrouwd te maken met de Nederlandse taal. Ze haalden hun kennisachterstand snel in. Buiten de les bleven de Hollandse jongens echter een front vormen en buiten het schoolgebouw keken de mensen hen met open mond na. Op een dag dwongen Verheeck en een paar andere leerlingen Kwasi voortaan op de vraag `Wat ben je?' te antwoorden: `Ik ben een domme, vieze, vuile zwartjakker.' (p. 112). Die woorden werden de toverformule waarmee hij meestal van hun gewelddadig optreden verschoond bleef. Pas in het voorjaar ontdekte Kwasi dat Kwame ook door de jongens mishandeld werd (tot aan brandmerken toe).In opdracht van het ministerie van Koloniën maakte de Javaanse schilder Raden Saleh in Den Haag een groot portret van de prinsjes, met in het midden hun weldoener Verveer. Uit het `Rapport aangaande de vordering der Ashantijnse prinsen, 1838' van Van Drunen bleek dat het schilderij bestemd was voor Kwasi's vader. Tijdens een van de poseerbijeenkomsten maakten ze kennis met de kroonprinses, grootvorstin Anna Paulowna en haar dochter Sophie. Eind november 1838 werden ze uitgenodigd om op 5 december aanwezig te zijn bij de feestelijkheden rond de verjaardag van kroonprins Willem Frederik in Pavillon de la Reine in Scheveningen. Het sinterklaasfeest was voor hen een nachtmerrie.Het verblijf aan het hof leidde tot scheve ogen in de klas en steeds meer trokken de prinsen zich vrijwillig terug in de wereld van hun boeken. Toen Kwasi ziek werd (bronchitis) stuurde Sophie hem een brief en zorgde zij ervoor dat hij behandeld werd door de hofarts professor Everard.Op 24 april (voortaan Kwasi's verjaardag) woonden de prinsen de feestelijke onthulling van het enorme schilderij bij. Diezelfde middag nam Verveer het mee op het schip dat hem naar Fort Elmina zou brengen, waar hij een strafexpeditie moest gaan leiden tegen Badu Bonsu de Tweede, koning van Ahanta.

'Deel drie'

Op Kwames eerste verjaardag (21 juni 1839), die gevierd werd op Het Loo, toonde prinses Sophie van Oranje veel belangstelling voor het scheppingsverhaal over de spin Anansi en voor de familie en jeugd van Kwasi en Kwame. Kwame gedroeg zich die dag nukkig en onbehoorlijk, tot ergernis van Kwasi.Gedurende de zomermaanden werd de vriendschap tussen Kwasi en Sophie steeds hechter (ze sloten zelfs een `bloedverbond'). Sophie zag de zwarte prinsjes vooral als `nobele wilden', als onbedorven natuurmensen (indertijd een rage in heel Europa). Toen ze gedrieën stiekem een Hongaars circus op het Malieveld bezochten, werden ze tot hun schrik geconfronteerd met het tentoonstellen van naakte Afrikaanse wilden.Eind 1840 kregen Kwasi en Kwame grote onenigheid toen Kwasi op sinterklaasavond bij Willem Alexander voor zwarte piet speelde. Kort daarna betrok Kwasi de dienstbodenkamer van de Van Moocks.Kwasi werd steeds verliefder op Sophie, maar ontmoette haar pas half maart 1842 weer, ditmaal op een thé dansant bij kroonprins Willem Alexander en zijn vrouw Sophia Mathilde von Württemberg. Willem Alexander toonde die dag een nieuwe vinding: een zilveren schijfje met een afbeelding van zijn zoontje Wiwill (een daguerreotypie). Op diezelfde dag vernam Kwasi dat Sophie zou gaan trouwen met Carl Alexander, erfgroothertog van Saksen-Weimar. Hun huwelijk werd op 8 oktober 1842 voltrokken en kort daarna waren de prinsen aanwezig bij het vertrek van het paar naar Weimar.Op een avond in september 1843 werd Kwasi - met een aantal medestudenten - in Delft overvallen en een nacht naakt in een stal gevangen gehouden (bij wijze van ontgroening). Toen hun belagers Cornelius in de mest onder de varkens wilden laten wroeten, deed Kwasi dat in zijn plaats. In diezelfde maand werden de prinsjes gedoopt door dominee Molenkamp.In augustus 1844, een jaar na Kwasi, werd ook Kwame toegelaten tot de pas opgerichte Koninklijke Akademie in Delft. Op een avond bezochten ze met hun vrienden Linse, Lebret en Wenckebach in Den Haag een bordeel. 's Morgens vroeg waren ze getuige van een ruzie tussen Haarlemse Mie en haar klant Cornelius. Kwasi, die hem van het hoertje weggetrokken had, werd een paar dagen later door Cornelius en zijn kornuiten beroofd en afgetuigd, waarbij zijn rechteroog blijvende schade opliep.Tot Kwasi's verbijstering gaf Kwame niet lang daarna de studie op en ging hij in augustus 1845 naar de Militaire Akademie in Den Haag.Eind 1846 werd Kwasi - na een felle strijd met zijn mededingers (onder wie Cornelius) - gekozen tot erelid van het dispuut De Vijf Kolommen. De rede die hij moest houden bij zijn inhuldiging op 1 maart 1847 ging over zijn land van herkomst en maakte veel indruk, maar het negatieve beeld dat hij van zijn eigen volk schetste, bracht zijn neef Kwame tot razernij. Eerder die avond had Kwasi zijn portret (een daguerreotypie) gekregen. Bij verandering van lichtinval waren er twee jongemannen op te zien: een blanke met een zwarte schaduw, een donkere met een witte zielenschim. (p. 223)

'Deel vier'

Kwame keerde terug naar West-Afrika en schreef in de periode 31 oktober 1847 tot 21 februari 1850 tientallen brieven aan Kwasi, die naar Freiberg was vertrokken om verder te studeren bij professor Cotta en dicht in de buurt van Sophie in Weimar te zijn.

Kwame nam in Elmina zijn intrek in hun vroegere slaapkamer en hoopte snel naar Kumasi te kunnen doorreizen. De Nederlandse regering had hem als premie voor zijn vertrek een fraai jachtgeweer gegeven. Het enorme portret van de prinsjes en Verveer (dat Kwasi's vader naar de kust had teruggestuurd) hing te schimmelen in de eetzaal.Op aanraden van gouverneur Van der Eb schreef Kwame in november 1847 een brief naar de Asantehene, in het Nederlands omdat hij zijn moedertaal, het Twi, verleerd was. Op 23 januari 1848 kreeg hij antwoord: hij was pas weer welkom in Kumasi als hij het Twi weer beheerste. Dit bericht, maar ook het uitblijven van zijn bevordering tot officier, maakte hem ziek. Intussen hield hij zich bezig met zaken als weven, onderhoudswerk aan de muren van het fort, de politieke situatie in Holland en het vervaardigen van batikdoeken bij zijn vriend Joa. In januari 1849 vernam hij dat christenen in Kumasi gruwelijk vervolgd werden: de Asantehene en de priesters hadden het offensief tegen de westerse invloed ingezet.Hoewel Kwames situatie uitzichtloos was, wilde hij niet terug naar Holland. Hij ging zich steeds ellendiger voelen; alleen de (vermeende?) ontmoeting met zijn moeder in januari 1850 gaf hem wat troost. Een maand later bracht hij twee dagen en nachten alleen in het oerwoud door. Op 22 februari 1850, kort nadat hij bericht had gekregen dat een van zijn jongere broers tot opvolger van Kwasi's vader zou worden benoemd, schoot Kwame zich in zijn slaapvertrek met het jachtgeweer door het hoofd.

'Deel vijf'

Op 3 augustus 1900 neemt Adeline Renselaar Aquasi mee naar het departement van haar man in Batavia. Renselaar is weggeroepen naar Bandoeng en na een flinke scène lukt het hen uiteindelijk Aquasi's geheime dossier in te zien. Het bevatte onder andere rapportages over zijn privéleven en de ontslagbrief van Van Drunen (die in 1852 naar Batavia was gepromoveerd, terugkeerde naar Holland en later in een kampong van oud-`rekruten' van Goudkust in Semarang was gaan wonen).Aquasi ontdekt dat de regering hem belemmerd heeft in zijn carrière en een verzoek van zijn vader om naar Kumasi terug te keren niet heeft willen honoreren.


Begin 1850 voeren Kwasi en zijn vrienden Linse en Lebret als aspirant-mijnbouwingenieur in dienst van het ministerie van Koloniën naar Batavia. Na de afronding van zijn studie in 1849 was Kwasi teruggegaan naar Delft, met toestemming van koning Willem III. De dood van Kwame had hem echter doen besluiten om een aanstelling in Indië te vragen.Op 9 september 1850 stapte Kwasi in Batavia aan wal. Hertog Bernard van Saksen, commandant in het Oost-Indische Leger, had logies voor hem geregeld, maar de plotseling opgedoken Cornelius de Groot gooide roet in het eten: de grillige Cornelius bleek Kwasi's baas te zijn en wilde dat hij als zijn secretaris op zijn erf kwam wonen. Hij kreeg een eenvoudige kamer en moest bij de bedienden eten.Later ging Kwasi bij een Duitse familie in pension en vroeg hij overplaatsing, maar zonder resultaat. Met Cornelius maakte hij tal van inspectiereizen door mijndistricten. Op een van die reizen, in juni 1852 naar Amboina, nam hij het op voor Ahim, de brutale inlandse bediende van de assistent-resident, waarbij hij zijn hand verwondde. Anders dan Cornelius, behandelden assistent-resident Douwes Dekker en zijn vrouw hem zeer hoffelijk.Ondanks de vernederingen ontstond er toch een haast vriendschappelijke band met Cornelius. Aan Kwasi's positie veranderde echter niets en op zijn verzoeken om zelfstandigheid kwam geen antwoord. Op 24 mei 1856 vertrok hij daarom naar Holland om zijn zaak bij Willem III te bepleiten.Onder de passagiers bevond zich de afgetreden gouverneur-generaal Duymaer van Twist, met wie Kwasi al eerder enkele keren had gepraat over Cornelius' brute optreden. Duymaer van Twist had ervoor gezorgd dat Kwasi vanaf april 1854 zeven maanden van het jaar werd vrijgesteld om zelfstandig onderzoek te doen. In die maanden schreef hij wetenschappelijke artikelen, maakte hij dagboeknotities en blies hij zijn correspondentie met Sophie nieuw leven in.

In augustus 1856 nam Kwasi zijn intrek bij mevrouw Van Moock (haar man was inmiddels overleden). Zijn talloze brieven aan koning Willem III werden niet beantwoord en hij kreeg geen toegang tot de vorst. Na een jaar vechten tegen de bierkaai gaf hij het op.

In september 1857 woonde hij, op uitnodiging van Sophie, in Weimar de onthulling bij van een standbeeld van Goethe en Schiller. Onder de gasten bevond zich ook Hans Christian Andersen. 's Avonds voerde hij in het park een gesprek met Sophie, die hem onder andere vertelde dat Raden Saleh al jaren informant was voor de Nederlandse regering en negatief over Kwasi gerapporteerd had.Hij schreef een brief aan de minister van Koloniën (P. Meijer), waarin hij huur van landerijen op Java eiste als schadeloosstelling voor het onrecht dat hem was aangedaan, en keerde begin 1858 in Batavia terug. Cornelius ontmoette hij nog slechts eenmaal.Pas in 1862 kreeg hij een woest stuk land op Zuidoost-Java (Madioen) in erfpacht om koffie te verbouwen. Na maanden hard werken kon er eindelijk worden geplant op Soeka Radja (= `het plezier van de prins'). De eisen die de inlandse arbeiders gingen stellen, leidden echter tot een hevig conflict. Ahim bood toen zijn diensten aan.

Op 9 september 1900, de grote dag van Aquasi's jubileum, krijgt Kwasi - na een visite aan Lasmi en Quamina in de kampong - bezoek van de oude, zieke Van Drunen, die hem zijn wederwaardigheden vertelt. Van Drunen was zich altijd verantwoordelijk blijven voelen voor Kwasi en Kwame en had zich ingespannen om hun lot te verbeteren. Uit het document dat hij Aquasi overhandigt, bleek echter dat de Nederlandse staat Aquasi tegengewerkt had omdat hij tot het zwarte, inferieure ras behoorde.Aquasi besluit 's avonds op het feest eens te vertellen `hoe van de kuma-boom twee takken werden afgebroken.' (p. 385).

'Nawoord'

Prins Kwasi Boachi overleed na een langdurige ziekte op 9 juli 1904 in Buitenzorg. Op zijn bezittingen werd nog voor zijn begrafenis beslag gelegd door de weeskamer. Zijn oudste zoon, Quamin, studeerde op de kostschool in Delft en werd daarna opziener op een theeplantage op Java. Aquasi jr. en Quamina leefden eenvoudig; hun kinderen kwamen na de onafhankelijkheid van Indonesië naar Nederland.De meeste persoonlijke bezittingen van Kwasi bevinden zich in het gemeentearchief van Delft.

De inhoud klopt, daar kan ik niets op aanmerken.

Karakteristiek

De zwarte met het witte hart bestaat uit vijf delen, gevolgd door een nawoord. Het eerste en het laatste deel zijn onderverdeeld in respectievelijk drie en vier grotere gehelen met titels en jaartallen; de tussenliggende delen hebben ook een titel en datering.

Er is sprake van een cyclische bouw: het eerste en laatste hoofdstuk spelen zich af op Java in 1900 (het verhaalheden); daartussen worden de gebeurtenissen gepresenteerd uit de periode 1836 tot 1862. Het eerste hoofdstuk van deel een en het eerste hoofdstuk van deel vijf spelen zich echter weer af op Java in 1900.We kunnen de roman ook een kaderverhaal noemen: binnen het kader `Java 1900' wordt teruggeblikt op de periode 1836 tot 1862, waarbij dan twee keer tussentijds teruggekeerd wordt naar 1900, het verhaalheden.Het boek vertoont een gevarieerd geheel van teksten: behalve lange verhalende gedeeltes treffen we ook een soort dagboekfragmenten, brieven, reisverslagen en delen uit rapporten aan.

De gebeurtenissen uit de periode 1836 tot 1862 worden chronologisch verteld. Wel komen terugblikken, tijdsprongen en tijdverdichtingen voor. De dagboekfragmenten uit 1900 zijn voorzien van data en bestrijken de periode 19 februari tot en met 9 september. De vertelde tijd in het verhaalheden is dus ruim een half jaar.


Het vertelperspectief ligt in de delen een, twee, drie en vijf bij de ik-figuur, Aquasi (Kwasi) Boachi, die in 1900 op zijn Javaanse plantage terugkijkt op zijn leven. Hij schrijft zijn levensverhaal op en maakt daarbij gebruik van zijn oude papieren (diploma's, reisverslagen, aantekeningen, brieven, schriften en dergelijke) en zijn `liber amicorum'. Soms kan hij zich bepaalde dingen niet meer precies herinneren. Zo staat er op p. 169: Hebben we een kwartier, een uur, de hele middag daar in onze Indianentent gelegen? Later ben ik eraan gaan twijfelen of zij wel was zoals ik haar zag, zei wat ik hoorde, deed wat ik dacht. [-] Waarschijnlijk hebben we elkaar nauwelijks aangeraakt. Juist niet, maar zó herinnert zich een oude man zoiets.Soms ook is een document beschadigd (zoals de tekst in het collegeschrift, p. 202).Deel vier bestaat uit een reeks brieven en een logboekaantekening. De ik-figuur in die brieven is niet hoofdpersoon Kwasi, maar Kwame.

Japin hanteert een zorgvuldige en gevarieerde stijl. Taalgebruik en zinsbouw van officiële stukken (zoals reisverslagen en rapporten) zijn veel formeler dan die van de verhalende passages. Ronduit komisch is onder andere de passage waarin Adeline Renselaar probeert de afdelingschef uit het kantoor van haar man te krijgen, waarbij ze declameert uit het toneelstuk Op Hoop van Zegen van Herman Heijermans: Ze kromde haar rug, kromde haar vingers, trok haar schouders op en werd jaren ouder. `Ik...' Ze greep de stoel, viel neer achter het bureau van haar man en begon te snikken. `Ik wou...' `Mevrouw, alstublieft.' De afdelingschef brak het zweet uit. `Windt u zich nou niet verder op. Alstublieft, gaat u in alle rust naar huis. Ongetwijfeld komt uw man, zodra zijn zaken in Bandoeng geklaard zijn, regelrecht naar u toe, ongeduldig alles uit te kunnen leggen. Hij zal u thuis verwachten.' Ze keek de man met vochtige ogen aan, smekend. `Hij wou niet weg - en met me eigen handen heb 'k - heb 'k zijn handen van mijn deurpost lósgemaakt...' Ze kermde zachtjes. `... Voor ie ging heb 'k 'm de ringen van z'n vader in z'n oren gehangen - als 'n - als 'n offerdier...' (p. 292)

Deze passage vond ik wel grappig, maar ronduit komisch vind ik een beetje overdreven. Ik vond er grappigere stukken in zitten. Zoals wanneer Ahim zichzelf bij Aquasi aanprijst, als die net op Java is.

Op een aantal plaatsen komen Afrikaanse begrippen voor, bijvoorbeeld op p. 28: Iedere kapitein, elke asafohene, droeg een gevechtsjas van in goud ingelegde amuletten en gri-gri's om geluk te brengen. Ieder hield onder zich een patrouille van tweehonderd bewapende akwanrafo, hun geweren in de aanslag.Grote stukken tekst zijn cursief gedrukt: het reisverslag van Van Drunen (p. 39-48, 51-53 en 58-60), de brief van Verveer (p. 65-66), het rapport van Van Drunen (p. 127-128), de brief van Sophie (p. 149-150) en verder verschillende citaten en woorden.

Het eerste hoofdstuk van deel drie heeft als motto een (Frans) citaat van F.R. de Chateaubriand (die Anna Paulowna's grote sympathie had, `omdat hij na de Franse Revolutie partij had gekozen tegen het nieuwe regime', p. 160). Hoofdstuk 3 van deel drie opent met een citaat uit De lotgevallen van Klaasje Zevenster van mr. Jacob van Lennep, waarin sprake is van `Ashantijnse Prinsen'. In deel vijf begint het tweede gedeelte (`Nederlands-Indië 1850-1855') met een (Duits) citaat uit Iphigenie auf Tauris van Goethe, dat over vervreemding van het vaderland gaat.

Voorin het boek is een foto afgedrukt van Aquasi Boachi als student; op het omslag is hij afgebeeld met twee van zijn kinderen.

Ik heb een andere omslag.

Interpretatie

De roman begint met een merkwaardige passage: De eerste tien jaar van mijn leven was ik niet zwart. Ik was op vele manieren anders dan de mensen om mij heen, maar donkerder was ik niet. Dat weet ik. Er is een dag geweest waarop ik een verkleuring gewaarwerd. Later, toen ik dan eenmaal zwart wás, ben ik weer verschoten. (p. 11)

Ik vind het niet merkwaardig, maar eigenlijk heel logisch. Of je iemand als ‘anders’ ziet, bijvoorbeeld als zwart, hangt er vanaf wat je gewent bent te zien. De eerste tien jaar van zijn leven had Kwasi dezelfde kleur als iedereen om hem heen en was hij geen andere huidskleur gewend, vandaar dat hij niet ‘zwart’ was, hij had dezelfde kleur als iedereen.

In Afrika speelt voor de jonge zwarte prins Kwasi Boachi (geboren in 1827) de huidskleur eigenlijk geen rol. Hij wordt zich er pas van bewust dat hij zwart is als hij in Holland komt en als een bezienswaardigheid beschouwd wordt. `Kleur heb je nooit zelf, kleur krijg je door anderen' (p. 11). Later in zijn leven probeert hij zich aan te passen aan de Hollanders, als het ware hun kleur aan te nemen. En zo wordt hij `de zwarte met het witte hart', `een donkere met een witte zielenschim.' (p. 223).


Na zijn gedwongen vertrek uit West-Afrika komt Kwasi in totaal andere werelden terecht: het Hollandse kostschool- en studentenleven in Delft, het hofleven in Holland en Weimar en het leven in voormalig Nederlands-Indië.Lange tijd zijn hij en zijn neef Kwame Poku (de gedoodverfde opvolger van Kwasi's vader Kwaku Dua de Eerste) boezemvrienden. Ze ontwikkelen zich echter tot totaal verschillende persoonlijkheden. Kwasi verloochent zijn Afrikaanse afkomst en verleden, streeft naar een zo volledig mogelijke aanpassing aan de Europese cultuur, naar `egaliseren' (`De verschillen inventariseren en wegmoffelen waar mogelijk.' p. 212), ondanks alle vernederingen en lichamelijk geweld. Kwame daarentegen wil zo veel mogelijk zijn West-Afrikaanse identiteit behouden, zich `profileren' (`Dat, waarin wij van onze omgeving verschillen, cultiveren.' p. 212). Gevolg is dat de twee prinsjes uit elkaar groeien. `Voor jou', schreef Kwame eens aan Kwasi, `ben ik een wilde, die ze beschaving bij moeten brengen; jij bent voor mij een beschaafde die wild geworden is.' (p. 180).

In Kwasi's leven spelen zeven personages een sterk bepalende rol.In de eerste plaats zijn vader, de naar Europa lonkende koning van de Ashanti, die zijn (en Kwames) leven een totaal andere wending geeft door hem (en zijn neef) op tienjarige leeftijd aan koning Willem I te schenken als onderpand voor een dubieuze transactie (illegale slavenhandel). Al eerder had hij zijn zoons Kwadwo en Kwabena aan een Engelse gezant meegegeven, met als gevolg dat ze een maand later dood waren.De tweede persoon die zijn leven sterk bepaalt, is neef Kwame Poku, zoon van de onoverwinnelijke legeraanvoerder Adusei Kra. Lange tijd zijn ze boezemvrienden, maar door hun totaal verschillende levensvisie ontstaat er een breuk tussen de twee. Later, als Kwame teruggekeerd is naar West-Afrika, komen ze weer wat nader tot elkaar.Medestudent Cornelius de Groot is aanvankelijk een medestander van Kwame en Kwasi (die hij zelfs leert boksen). Later wordt hij Kwasi's tegenstander en sadistische kwelgeest. Door Cornelius' optreden wordt Kwasi gehard.Een vierde belangrijke figuur is de kostschoolleider Simon van Moock, een erudiet man die alle vakken zelf onderwees, correspondeerde met een lid van de Wesleyan Society in Londen en grote belangstelling had voor de taal en het schrift. Hij brengt de intelligente Kwasi en zijn neef de Nederlandse taal en kennis van allerlei andere vakken bij.Van Drunen, officier van de Nederlandse missie naar de koning van de Ashanti in Kumasi, is zich zijn leven lang verantwoordelijk blijven voelen voor Kwasi en zijn neef. Hij heeft echter de tegenwerking van de staat niet kunnen verhinderen.Genegenheid vindt Kwasi vooral bij de drie jaar oudere prinses Sophie van Oranje, de dochter van grootvorstin Anna Paulowna en Willem II. Hoewel Sophie hem vooral beschouwt als een `nobele wilde', is haar vriendschap toch oprecht.Ten slotte de nogal excentrieke Adeline Renselaar, die erop aandringt Kwasi's jubileum te vieren: haar bemoeienissen leiden bij Kwasi tot het oprakelen van het verleden en het opschrijven van zijn levensverhaal.

Ik denk dat ook Raden Saleh een sterk bepalende rol heeft gespeeld in het leven van Kwasi. Deze komt misschien in het boek niet erg vaak aan bod, maar heeft toch een grote invloed gehad op Kwasi’s leven. Zo heeft Raden Saleh jaren negatief over Kwasi gerapporteerd.

Het leven van beide prinsen eindigt tragisch. Kwame pleegt in eenzaamheid op 23-jarige leeftijd zelfmoord. Kwasi, die het grootste gedeelte van zijn leven verdraagzaam, lijdzaam en volgzaam is geweest, verandert tegen het einde van zijn leven in een cynische, achterdochtige en verbitterde man. Typerend in dit opzicht is de manier waarop hij zijn inlandse bediende Ahim (met wie hij een haat-liefderelatie heeft) bejegent. Zo lezen we op p. 15-16: Ahim zweeg en begon het portret van de kleine Wilhelmina af te stoffen, dat op de sierezel naast mijn bureau staat. Maar zijn glimlach irriteerde me als netelsap. Dus vroeg ik bits: `Ben jij bij de post geweest?' `Natuurlijk.' `En?' `Niets.' `Je liegt!' Ik verhief mijn stem. Ik verhief mijn stem verder nooit tegen bedienden, nooit. Meer bedienden heb ik dan ook niet. Ahim hoeft mijn ergernis met niemand te delen. `Jij drukt ze achterover, die brieven. Je verkoopt ze op de roversmarkt bij de badplaats achter het gesticht. Denk niet dat ik daar geen weet van heb. Of via jullie illegale toko op Goenoeng Batoe. Je denkt dat er staatsgeheimen in mijn brieven staan, in code. En dat je daar geld voor kan maken bij de spionnen van de assistent-resident. Ik heb je door. Ik laat je vanmiddag nog oppakken en ranselen.'

Een paar jaar voor zijn dood komt Kwasi achter de ware oorzaak van zijn mislukte Indische carrière, namelijk de tegenwerking van de Nederlandse staat vanwege zijn huidskleur en afkomst (wij zouden dat nu discriminatie noemen). De Nederlandse regering heeft hem een soort beroepsverbod opgelegd om zijn hogere aspiraties te blokkeren: Het principe van noblesse de peau, de verhevenheid van de blanke huid boven een andere, en van de morele en intellectuele superioriteit van het witte ras boven het bruine, waarop onze overheersing in Indië berust, zou een ernstige klap worden toegebracht, wanneer Aquasi Boachi zou worden aangesteld in een aan blanken voorbehouden functie met welke bevoegdheid dan ook... (p. 383) De lotgevallen van Kwasi en Kwame maken duidelijk dat volledige acculturatie onmogelijk is (een hoogst actueel thema!). Op tal van plaatsen blijkt dat cultuurverschillen niet volledig op te heffen zijn. Hoe sterk de prinsen ook `verwesteren', ze blijven hun leven lang zwart, gestigmatiseerd door hun huidskleur en Afrikaanse cultuur, waarin mythen en verhalen als die over de `kuma-boom' (zie p. 14) en de spin Anansi (zie onder andere p. 157-158) een belangrijke plaats innemen.

Kritiek

Janet Luis: `Ogenschijnlijk is het een eenvoudige, realistische roman, zonder onverwachte perspectiefwisselingen, zonder poëticale laag, zonder ingewikkelde structuur, zonder opvallend taalgeflonker ook. De enige frivoliteiten die Japin zich veroorlooft zijn sprongen door tijd en ruimte, maar wel zo dat geen lezer er door gedesoriënteerd zal raken.

Ik raakte, toen ik het boek begon te lezen, totaal onvoorbereid op tijdssprongen, wel gedesoriënteerd. Maar toen ik eenmaal doorhad hoe het verhaal liep, ging dit wel over.

De roman is met veel inlevingsvermogen geschreven en tegelijk met een waardig soort afstandelijkheid, die negentiende-eeuws aandoet, maar niet belegen. Een neutrale en zelfs tamelijk montere toon overheerst.'(NRC Handelsblad, 20-6-1997)

Hien ben ik het mee eens, er worden geen mensen zwart gemaakt of duidelijke meningen over personen uitgesproken. In het boek wordt alleen verteld over een ik-persoon en hoe die alles heeft meegemaakt en gevoeld.


Johan Diepstraten: `Van prins Kwame wist prins Kwasi dat het hardnekkig vasthouden aan de Afrikaanse identiteit noodlottig zou zijn. Maar het accepteren van de vernederingen en de zelfverloochening, zo realiseert prins Kwasi zich aan het einde van zijn leven, zijn even desastreus. Dat is het eigenlijke thema van de roman. Het is één vloeiend spectaculair verhaal geworden dat moeiteloos de vergelijking kan doorstaan met de veelgeprezen historische romans van de laatste jaren.'(De Stem, 22-5-1997).

Ben ik het niet mee eens, voor mij was het thema de discriminatie en hoe, door hier verschillend mee om te gaan, het de neven veranderde.

Bron: LiteRom

5. Recensie

Schrijver Japin, Arthur
Titel Zwarte met het witte hart, De : roman
Jaar van uitgave 1997
Bron Trouw
Publicatiedatum 07-05-1997
Recensent
Recensietitel 'Ik snoof de geur op van de verloren wereld van Kwame en Kwasi'

"Tien jaar gleden hoorde ik van een vriend, die een tijd in Ghana had gewoond, voor het eerst van het bestaan van de twee Ashantijnse prinsen die in de vorige eeuw uit de binnenlanden van Afrika naar Nederland werden gestuurd", herinnert Arthur Japin zich. "Ik dacht ogenblikkelijk: dat is mijn verhaal. Dat moet verteld worden. Ik zong in die tijd bij de opera, en het verhaal van de twee prinsen was zo'n enorm noodlotsdrama, dat ik met de gedachte speelde er een opera van te maken. Mijn schrijverschap is begonnen toen ik begon na te denken hoe ik dit verhaal het beste zou kunnen vertellen." Nu, een decennium later, en een jaar nadat hij debuteerde met de bundel 'Magonische verhalen', is de roman van Arthur Japin verschenen. 'De zwarte met het witte hart' bevat in detail de tragische geschiedenis van de Ashantijnse prinsen Kwasi en Kwame, die in 1837 als onderpand voor de illegale slavenhandel door de Nederlandse Generaal-Majoor Jan Verveer uit hun land werden weggevoerd en als 'geschenk' aan koning Willem I aangeboden. De prinsjes werden opgevoed in een kostschool in Delft en brachten ook nogal wat tijd door aan het Nederlandse Hof. Ze onderhielden nauwe banden met Anna Paulowna en, vooral, met haar dochter Sophie. Ondanks de goede verstandhouding met het hof werden de zwarte prinsen, toen zij ouder werden en het steeds moeilijker werd hen maatschappelijk in te passen, door de Nederlandse regering op een zijspoor gezet. Beiden raakten verscheurd tussen hun twee vaderlanden. Kwame reisde terug naar Afrika, maar bleef noodgedwongen steken in Fort Elmina aan de West-Afrikaanse kust. Na een paar jaar pleegde hij zelfmoord. Kwasi probeerde zich uit alle macht als Nederlander te ontwikkelen, maar faalde eveneens. Zonder waardigheid strandde hij uiteindelijk op een versufte koffieplantage op Java. Kwasi vertrouwt als oude man zijn trieste levensverhaal, en dat van zijn neef, aan het papier toe. Zijn herinneringen worden in 'De zwarte met het witte hart' afgewisseld met authentieke en verzonnen brieven van ambtenaren die over hun lot beslissen. Ook de correspondentie tussen prinses Sophie en Kwasi en dagboekaantekeningen zijn door het verhaal heengevlecht. Zo heeft Arthur Japin een kloeke historische roman geschreven, in de traditie van Louis Couperus en Hella Haasse. Zelf vergelijkt hij zijn schrijfwijze van Marguerite Yourcenar. "Dat is het summum! Neem haar 'Hermetisch Zwart': je leert iemand heel goed kennen,
Je leert Kwasi in dit boek inderdaad heel goed kennen, omdat je precies te lezen krijgt wat hij voelt en denkt bij bepaalde gebeurtenissen.

volgt het innerlijke proces, en tegelijk pik je veel mee van de tijd waarin hij leeft. De geschiedenis is een schitterend decor." Japin begon het onderzoek naar zijn 'decor' in het gemeentearchief in Delft. "Daar staat een grote doos met brieven, documenten en één foto van Kwasi Boachi. Een daguerreotypie, een zilveren plaat waar de afbeelding van zijn hoofd is ingebrand. Als je dat beweegt, dan spiegelt het." In zijn handen houdt Japin de denkbeeldige plaat en kantelt zijn vingers zodat het licht er steeds anders op valt. "De daguerreotypie was nu eens zwart, en dan weer wit. Het leek wel het begin van een film." Zijn enthousiasme werd beloond. Japin kreeg een beurs van het stimuleringsfonds om de geschiedenis van de twee Afrikaanse prinsen een scenario voor een televisieserie te maken. "Die is nooit gemaakt - de kosten zouden veel te hoog oplopen - maar van het geld van het fonds kon ik mijn onderzoek voortzetten", zegt hij. "Ik vertrok voor zes weken naar Ghana, en twee weken naar Java. Ik snoof de geur op van de verloren wereld van Kwame en Kwasi en zocht zoveel mogelijk naar hun sporen. In Java bleef het bij de geur - al vond ik een heel klein stukje van Kwasi's rijstpelmolen - maar in Kumasi vond ik wel veel. De Ashanti hebben een groot archief en een nationaal museum, waar ik veel over de gebruiken, kleding en militaire structuur van het volk kon vinden.
De Ashanti hebben een groot archief en museum? Ik dacht dat al hun geschiedenis werd onthouden, dat wordt in het boek tenminste verteld, daarom kenden Kwame en Kwasi het schrift niet.
Elmina bezocht ik ook, het fort waar Kwame zijn laatste dagen sleet en waar de slaven werden afgevoerd. Ik stond in de kamer waar hij op 22 februari 1850 stierf." "Het is mijn grootste belang om die twee tragische levens weer onder de aandacht te brengen. De mensen te laten weten wie zij geweest zijn. Ik wil me inleven. Om een scherp beeld van Kwasi te krijgen helpt iedere steen waarover hij heeft gelopen. Dat is ook zo wanneer je verliefd bent en je ziet de naam van diegene ergens staan. Je gloeit op en denkt: daar is ie. Terwijl dat moment voor niemand anders iets zou betekenen. Zo bouwden Kwasi's leven, en dat van zijn neef, zich langzaam op in mijn verbeelding. Na tien jaar ken ik vooral Kwasi zo goed dat het een goede vriend van mij geworden is. Dat hij waarschijnlijk anders was dan ik hem beschrijf, dat doet er niet meer toe. Ik ken hem. Sterker; ik hou van hem, ik kan het niet helpen.
Dit vind ik raar… Arthur Japin schrijft een verhaal over iemand die heeft bestaan en waar hij heel veel onderzoek naar heeft gedaan, maar heirdoor kent hij Kwasi toch nog niet? Hij heeft een beeld van Kwasi Boachi in zijn hoofd, wat hij zelf gevormd heeft door zijn onderzoek en fantasie, dat kent hij en daar houdt hij van. Ik vind niet dat hij kan zeggen dat hij de echte Kwasi, die die echt geleefd heeft en waar hij onderzoek naar heeft gedaan, kent.
" Japin houdt zijn adem in. Hij aarzelt even, en zegt dan met enige schroom: "Het is nog gekker. Het klinkt misschien zweverig, maar Kwasi praat vaak tegen mij. Toen ik net begon te schrijven leed ik aan een algehele warrigheid. Ik kon allerlei dingen, zoals de namen van personen, niet meer onthouden. Dat was waarschijnlijk ook nodig. Er moet een troebele poel zijn, waaruit af en toe iets omhoog komt drijven. Ik zit hier en werk. Als ik dan later op de dag de zinnen teruglees, lijkt het alsof ik ze niet zelf heb geschreven." Japin trekt een verbaasd gezicht, hakkelend zoekt hij naar woorden voor een verklaring. "Misschien heeft het te maken met de lange tijd die ik met het boek bezig was... of zijn het gedachten die zonder dat ik het bewust was al rijp waren en vanzelf op papier vielen? Ik weet het niet. Het gebeurt." "Heel lang heb ik niet geweten waarom juist dit verhaal me fascineerde", zegt Japin. "Maar ineens realiseerde ik het me: het is het isolement van die kinderen. Die vreselijke eenzaamheid. Ik ben zelf heel erg geïsoleerd opgegroeid, afgesloten van de rest van de wereld. In een groot leeg huis in Haarlem, helemaal alleen op een zolder. Nooit kwam er bezoek.
Ik vind niet dat Japin zijn eigen leven en eenzaamheid kan vergelijken met die van Kwame en Kwasi. Zij werden naar een onbekend land gebracht en raakten langzaam elkaar kwijt. Japin had een gezin, weliswaar verstoord, en woonde in Haarlem!
We kenden geen mensen. Mijn vader is heel vroeg, toen ik nog klein was, in de war geraakt." In het eerste verhaal uit Japins debuut, 'Magonische verhalen', heeft hij de verhouding met zijn depressieve vader beschreven, toen hij nog heel klein was, hem verhalen vertelde over een droomwereld in de lucht, 'Magonia', waar ridders wolken besturen als luchtschepen. Uiteindelijk kan de vader zijn depressies niet de baas. Hij pleegt zelfmoord. Het jongetje verliest zijn vader en zijn illusies over het gedroomde Magonia. Deze tragiek beheerste zijn jeugd. "Ik had het gevoel overal volstrekt alleen in te staan. Het gepest worden, het gemarteld worden op school, zoals ik dat in de roman beschrijf, dat is mij allemaal persoonlijk overkomen." In 'De zwarte met het witte hart' worden Kwasi en Kwame geterroriseerd door hun medeleerlingen. Op de Delftse kostschool, waar zij zich tot volmaakte westerse intellectuelen moeten ontwikkelen, krijgen zij het, zonder dat de vriendelijke kostschoolhouder Van Moock het merkt, zwaar te verduren. Zij worden geslagen en zelfs met het smeulende stompje van een sigaar gebrandmerkt. "Op een gegeven moment realiseer je je dat je er niet bij hoort, bij de groep", fluistert Japin. "Dat moet de bron van mijn fascinatie voor hun geschiedenis zijn geweest. De herkenning van het isolement.
Omdat Japin de schoolervaringen van de prinsjes heeft herkend, denk ik dat hij goed heeft kunnen beschrijven hoe ze zich gevoeld hebben. Ik denk dat hij ook zijn eigen gevoelens daarover heeft beschreven, niet alleen die van Kwasi.
"Als buitenstaander kun je twee dingen doen. Je kunt je afkeren of je kunt je aanpassen. De twee jongetjes kiezen ieder een andere kant. Als het niet waar gebeurd was, zou je het zo hebben willen bedenken. Het is een perfect romangegeven.
Ik vond het inderdaad heel mooi om hier een roman over te lezen!

De een past zich aan, de ander verzet zich. Beide oplossingen leiden tot niets. In het begin durfde ik nauwelijks te schrijven als iets niet echt gebeurd was. Later vond ik het wel eens een probleem dat zij echt bestaan hadden. Ik vroeg me vaak af of ik zomaar mijn gedachten in hun hoofd mocht leggen. Uiteindelijk heb ik dat toch gedaan. Ik ben ervan overtuigd dat ik allebei de jongetjes, door zorgvuldig te werk te gaan, een eer heb bewezen.

Bron: LiteRom


6. Internet uittreksel

UITGEVER: ECI
1e DRUK: 1997, Vianen
GELEZEN DRUK: 1997
KEUZEVERANTWOORDING
Ik heb dit boek net met een speciale reden gekozen. Een klasgenoot van mij had het al gelezen en die zei dat het een goed te lezen boek was.
De enige criteria waar ik op gelet heb was het feit dat het een C boek is en dat het een boek van na 1996 is.
TITELVERKLARING
Aquasi (de hoofdpersoon) is zwart. Maar zijn gedrag en omgang is net als die van een blanke. Aquasi doet dan ook erg zijn best om zijn oude cultuur te vergeten en zich aan te passen aan de blanke cultuur. Hij is dus zwart maar doet als een blanke. Vandaar een Zwarte met het witte hart.

Met de titelverklaring ben ik het wel eens. Aquasi is van buiten een ‘zwarte’, maar voelt zich van binnen, in zijn hart, Hollander, een ‘witte’.

INFORMATIE OVER DE SCHRIJVER
Het boek is geschreven door ARTHUR JAPIN. Hij is geboren in 1956 in Haarlem.
Hij heeft na 2 jaar Nederlands gestudeerd te hebben een opleiding aan de Theaterschool van Amsterdam gevolgd.
Hij heeft dit boek geschreven naar het historische verhaal van 2 Afrikaanse prinsjes, wat hij in 1987 heeft ontdekt. Hij heeft eerst een uitgebreid onderzoek verricht in Afrika, Weimar en Indonesië.
In die 10 jaren van onderzoek schreef hij ook vele scenario’s voor toneelstukken.
HOOFDPERSONEN
Kwame (Quame).
Kwame wil zich niet aanpassen aan de blanke cultuur. Hij wil zo veel mogelijk zijn eigen identiteit behouden en is vastbesloten om, zodra de mogelijkheid er is, terug te gaan naar Kumasi (zijn thuisland).

Ik zie Kwame wel als een erg belangrijk personage in het boek, maar niet als hoofdpersoon. Voor mij is de enige hoofdpersoon in het Kwasi, zijn verhaal wordt (door hemzelf) verteld en niet dat van Kwame.

Kwasi (Aquasi).

Kwasi vind het niet zo erg om zich aan te passen aan de blanken. Hij probeert zo veel mogelijk zijn verdriet en heimwee naar zijn eigen land te verdringen. Hierdoor heeft hij aan het eind van het boek alleen nog maar een paar vage herinneringen.

Kwasi vindt het niet ‘niet zo erg zich aan te passen aan de blanken’ hij wil zich gewoon aanpassen. Hij wil erbij horen. Kwasi wil net als de Hollanders gezien en behandeld worden, dit doet hij door zich volledig op de Nederlandse cultuur te richten en geen aandacht meer te besteden aan zijn oude. Dit is niet de enige reden dat hij slechts nog herinneringen heeft aan zijn Afrikaanse achtergrond, kijk maar naar Kwame. Kwame probeerde zijn Afrikaanse identiteit te behouden, maar doordat hij gedwongen werd in de Hollandse cultuur is ook hij de taal verleerd als hij terugkeert naar Kumasi.

SAMENVATTING
Het boek bestaat uit 5 delen. Ik zal elk deel kort samenvatten.

DEEL 1
Deel 1 begint met een feest ter ere van de eeuwwisseling, het is het jaar 1900. Kwasi is 73 en is een beetje een sacherijnige oude man die helemaal geen zin heeft in het feest.
Het is het jaar dat Kwasi een halve eeuw op Java woont.
Dan volgt er een flash-back naar Afrika 1836/1837.
Kwame en Kwasi zijn neven van elkaar. De VADER van Kwasi is de koning van Kumasi (het land waar ze wonen) en de MOEDER van Kwame is de koningin.
Kwasi had nog een aantal broers, maar die waren door zijn vader meegegeven aan een Engelse gezant die hen naar Fort Cape Coast bracht. Dit is een grote schok voor Kwasi geweest, want hij deed altijd alles samen met zijn broers. Hij is ontroostbaar.

Maar hij kropt al zijn verdriet op, tot het er op een dag uitkomt.


Op een dag stuurde hij alle bedienden weg en sloot zich op in de was ruimte.
Juist op dat moment kwam Kwame binnen.

Die denkt dat iedereen al weg is.

Hij zag dat Kwasi verdrietig was en troostte hem.
Vanaf dat moment groeien Kwame en Kwasi steeds meer naar elkaar toe. Ze gaan iedere dag samen badderen en gaan zelfs samen in één bed slapen. Ze gingen zoveel met elkaar dat de mensen vonden dat ze op elkaar gingen lijken.

Het was in die tijd (1836) de taak van de zending om in Goudkust een recruteringsdepot op te zetten om voor minstens 1000 mannen per jaar te zorgen voor het Oost-Indische leger. Er werd afgesproken dat ieder jaar 1000 rekruten zouden worden getraind in ruil voor vuurwapens.
Als teken van goede wil ontving de koning gelijk 2000 vuurwapens van de Commissaris Van Drunen. De koning werd echter wel geacht ook een blijk van goede wil af te geven, nog voor de delegatie weer zou vertrekken. Kwame en Kwasi werden het teken van goede wil. Zij zouden met de Van Drunen mee vertrekken.

Om in Holland te gaan studeren.

Op 26 april 1837 voeren de beide prinsjes naar Holland.

DEEL 2
De prinsen worden in Delft opgevoed als Hollanders. Doordat ze zo ver van hun ouders en geboorteland zijn, verleren ze de taal en de gebruiken van thuis.

Inderdaad ze verleren de gebruiken en taal, hierboven staat dat Kwasi het verdringt…

Ze raken bevriend met prinses Sophie, de dochter van Anna Paulowna.
Kwasi wil graag een Hollander worden en doet dan ook erg zijn best zich zo goed mogelijk aan te passen. Kwame daarentegen wil zijn Afrikaanse identiteit behouden en probeert zich dan ook uit alle macht zich niet al teveel aan te passen met in zijn achterhoofd de wens ooit terug te keren naar zijn volk.
Kwasi en Kwame komen terecht op de kostschool van meneer Van Moock. Hij veranderd hun namen omdat die niet voldoen. Kwasi heet voortaan AQUASI en Kwame word veranderd in Quame.

De jongens krijgen te maken met een grote leerachterstand, maar deze wordt snel weggewerkt door de bijlessen van meneer Van Moock.
Kwame en Kwasi krijgen ook te maken met de vijandigheid van klasgenoten. Ze worden van het begin af aan al niet echt geaccepteerd. Ze worden zelfs een keer met een brandende sigaar bewerkt.

Niet echt geaccepteerd? Gewoon niet geaccepteerd, ze worden uitgelachen, vernederd, mishandeld, gebrand met een sigaar! Zoiets zouden ze nooit doen bij hun Hollandse medestudenten.

Kwasi besluit dan om bokslessen te nemen bij Cornelius, een jongen uit de klas die het wel voor de jongens opneemt.

Cornelius biedt het aan, het is niet dat Kwasi ineens denkt ‘Hmm, laat ik eens bokslessen gaan nemen. Waar hing dat inschrijfformulier?’ Cornelius wilde Kwasi helpen, omdat ze vrienden zijn geworden. Ze hebben samen op de WC gezeten tijdens een diaree-aanval, na het eten van slechte vis. Als Van Drunen Kwasi komt opzoeken terwijl hij net boksles heeft en Van Drunen alleen Kwasi mee terug wil nemen naar de kostschool, en niet Cornelius. Betekent dit een einde voor hun vriendschap.

Kwame blijkt aanleg te hebben voor kunst, tekenen en muziek terwijl Kwasi meer de wetenschapskant opgaat. Dit is weer een punt waarop de jongens uit elkaar groeien.
Omdat het zo goed gaat met de prinsen word er een beeltenis van ze gemaakt en opgestuurd naar Afrika naar hun vader.
Op uitnodiging van Anna Paulowna maken de jongens voor het eerst het Sinterklaasfeest mee. Ook krijgen ze een datum waarom hun verjaardag voortaan zal worden gevierd. Dat was ook iets nieuws voor hen, omdat ze tot dan toe nog nooit een verjaardag hadden gevierd. Kwasi zou jarig zijn op 24 april, de dag dat ze waren vertrokken uit Afrika. Kwame zou jarig zijn op 21 juni, de dag dat ze in Holland aankwamen.

DEEL 3
Kwasi wordt verliefd op Sophie(de dochter van Anna Paulowna ). Dit is weer iets waardoor de afstand tussen Kwasi en Kwame steeds groter wordt. Het komt zelfs tot een ruzie als Kwasi besluit voor zwarte Piet te gaan spelen.

Kwasi‘s hart is gebroken als hij hoort dat Sophie gaat trouwen met Carl Alexander.
Het daaropvolgende jaar worden Kwasi en Kwame gedoopt en gaat Kwasi studeren. De ontgroening die hij daarvoor moet doorstaan is vreselijk.
Kwame gaat weg van de Koninklijke Academie, waar hij evenals Kwasi studeerde, en gaat naar de Militaire Academie.
Op een gegeven moment moet Kwasi een speech houden. In die speech vernedert hij zijn eigen volk. Het gevolg hiervan is dat Kwame kwaad en verdrietig de zaal verlaat.

Kwaad en verdrietig is iets te zacht uitgedrukt, Kwame moet de zaal uitgedragen worden. Kwasi hield dit verhaal ook alleen maar om de Hollanders tevreden te stellen.

DEEL 4
Kwame is vertrokken naar Afrika, omdat hij wil proberen weer opgenomen te worden in zijn eigen cultuur. Hij stuit echter op een probleem, want zijn oom, de koning, wil hem pas weer spreken als Kwame het TWI (de taal die daar gesproken word) beheerst. Kwame is die taal echter helemaal verleerd en er is niemand uit zijn omgeving die het hem kan leren.
Hij heeft nog wel schriftelijk contact met Kwasi. Uit de brieven blijkt dat Kwasi ergens in Weimar bij Sophie zit, omgeven door adellijke mensen.
Kwame hoort dat niet hij, maar iemand anders is aangewezen als troonopvolger. Dit nieuws is de druppel die de emmer doet overlopen. Kwame beseft dat zijn leven vrij nutteloos is geweest en waarschijnlijk ook niet veel meer zal gaan betekenen. Kwame pleegt zelfmoord.

Daar ben ik het absoluut niet mee eens! Nergens in het boek kan ik ergens uit opmaken dat Kwame zijn leven nutteloos vond. Ik denk wel dat hij teleurgesteld was in hoe het allemaal was gelopen. Maar nutteloos denk ik dat hij zijn leven absoluut niet vond. Hij droomde voor zijn dood juist over zijn moeder, die hem Twi leerde.


DEEL 5
Java 1900.
Kwasi komt erachter dat hij in zijn carrière is gedwarsboomd . Commissaris Van Drunen blijkt hiervoor zelfs uit zijn funcite te zijn gestapt, omdat het het niet eens was met de manier waarop Kwasi behandeld werd.
Nederlands-Indië 1850/’55.
Kwasi is hierheen gegaan als aspirant-ingenieur, maar werd secretaris van dhr. Van Cornelius.

Hij werd secretaris van dhr. (Cornelius) de Groot

Deze man is totaal niet aardig voor Kwasi en probeert hem zoveel mogelijk in de weg te zitten. Zo moet Kwasi bijvoorbeeld met de bedienden mee-eten.
Op een dag gaat Kwasi bij Douwes Dekker dineren met Cornelius. Als Cornelius een ongehoorzame Indiër wil slaan, vangt Kwasi de zweepslag op. De bediende, de jongste bediende van Douwes Dekker, Ahim, verzorgt de wond van Kwasi.
Kwasi wordt op een gegeven moment door Cornelius op een dusdanige manier mishandeld, dat hij het niet meer trekt en teruggaat naar Nederland. Daar aangekomen blijkt er veel te zijn veranderd. Kwasi komt erachter dat het hof niet meer zo vrijpostig naar hem toe is. Raden Saleh, een schilder die in het geheim rapport deed over Kwasi aan het Hof, heeft namelijk een negatief rapport over Kwasi naar het hof gestuurd. Kwasi zou verkeerde dingen over de Adellijke mensen in Nederland.
Kwasi gaat weer naar Java. Daar krijgt hij een eigen stuk grond. Dat valt hem echter nogal tegen, omdat het een waardeloos stuk grond is.


De grond is niet waardeloos, het lukt Aquasi er een goed lopend bedrijf van te maken, dat kan niet op waardeloze grond.

Er is ook niemand die hem wil helpen, omdat hij niet genoeg geld heeft om werknemers te betalen.

De werknemers willen niet goed helpen omdat ze thuis uitgelachen worden door hun vrouwen, ze werken voor een zwarte. En niet voor ‘een man van Holland’, zoals de andere Javanen.

Dan komt hij Ahim, de man die zijn hand verzorgde na de zweepslag, weer tegen. Samen bouwen ze iets op.

Ahim onderhandelt met de andere Javanen, naar hem luisteren ze wel, omdat hij een van hen is. Langzaam maar zeker krijgen de Javanen meer vertrouwen in Aquasi, mede dankzij Ahim.



1900.
Op het feest waar het boek mee begon komt Kwasi Van Drunen tegen. Hij vertelt Kwasi dat zijn carrière werd tegengewerkt, omdat hij zwart was en men het schadelijk voor de samenleving vond als een zwarte een belangrijke positie zou hebben. Kwasi accepteert het, dit hoorde hij zijn hele leven.

Hij hoorde dit wel zijn hele leven, maar dit is voor het eerst in z’n leven dat hij het niet probeert te veranderen en er niet tegen vecht.
EERSTE REACTIE
Ik vond het niet zo’n geweldig boek. Het was wel leuk om te lezen, maar ook niet meer dan dat. Ik vind er eigenlijk niet echt iets van. Het is een boek wat gaat over de achterstelling van zwarten en dat is iets wat tegenwoordig nog steeds gebeurt. Dat was ook de rede waarom ik het wel interessant vond, omdat achterstelling van zwarten het dus iets is wat al heel erg lang bestaat en er eigenlijk nog niet zo veel veranderd is.

Ik vond het wel een goed boek om te lezen, beter dan veel boeken die ik wel eens lees. Dit verhaal sprak me echt aan.


Ik vind dat ‘de achterstelling van zwarten’ wel al een heel stuk veranderd is. Als je nu in onze samenleving kijkt worden donkere mensen niet meer tegengewerkt door de Nederlandse regering. Ook wordt er lang niet in zulke ernstige vormen gediscrimineerd als in dit boek. Er is, gelukkig, heel wat veranderd aan ‘de achterstelling van zwarten’.

7. Definitieve mening

Inhoudelijk argument

Volgens mij heeft het boek twee thema’s, niet alleen, discriminatie maar ook de verandering tussen 2 neven (vrienden).

Ik vind het heel mooi om te lezen hoe deze twee jongens, die toch in hetzelfde schuitje zitten na vanuit Afrika naar Nederland te zijn gestuurd en helemaal opnieuw moeten beginnen, zo verschillend kunnen reageren op de discriminatie van de Hollanders die hen langzaam maar zeker uit elkaar drijft. Je leest dat Aquasi en Quame de verandering tussen hun beide zelf ook doorhebben en vooral hoe Aquasi het ervaart.

Ik ben het niet eens met de andere thema’s die ik gelezen heb in de recensies en uittreksels. Ik blijf erbij dat het thema de discriminatie is en hoe, doordat ze er verschillend op reageren, het twee vrienden uit elkaar drijft.

Structureel argument

Het boek begint bij een 73 jarige Aquasi, die doordat zijn 50jarig verblijf op Java erachter komt dat hij onjuist is behandeld door de Hollandse regering, door middel van oude documenten en zijn eigen herinneringen wil hij erachter komen wat dan precies gebeurt is.

Doordat Quasi terugkijkt op zijn leven is er in het boek een mix van flashbacks en “het heden”, wat ik erg leuk vind. Zo kom je erachter hoe hij mensen heeft leren en wat voor rol die nu nog in zijn leven spelen. Bijvoorbeeld zijn bediende Ahim, je merkt tijdens het lezen wel dat ze elkaar al erg lang kennen, later in het verhaal lees je in een herinnering van Aquisi dat hij Ahim “gered” heeft van Cornelius en Ahim hem weer geholpen heeft met zijn plantage.

Ik zag staan dat er veel officiële documenten ook in het verhaal zaten, daardoor herinnerde ik me die weer. Ik was ze een beetje vergeten omdat ik ze niet heel interessant vond en vaak ook een beetje onduidelijk, heel erg officieel. Ik moest ze vaak twee keer lezen om ze te begrijpen, maar vond ze absoluut niet zo leuk om te lezen als ik de rest van het verhaal wel vond.


Persoonlijk argument

Ik vond over het hele boek Aquasi niet altijd even sympathiek. Hij komt als klein jongetje aan in Nederland, waar hij door de Hollanders gediscrimineerd en niet écht geaccepteerd. Toch blijft hij bijna wanhopig volhouden. Waarom wil Aquasi zo graag als Hollander gezien worden? Daarom vond ik Quame ook sympathieker, die wilde graag vasthouden aan zijn oude cultuur, hoewel dit niet lukte en het hem uiteindelijk tot zelfmoord dreef, probeerde hij het tenminste.

Ik was omdat, omdat ik hem sympathieker vonden meer over hem wilde lezen, erg blij met het deel, met alle brieven van Quame, waarin te lezen was hoe hij zijn leven ervoer. Dit deel kwam pas later in het boek, waardoor Quame niet alleen schreef over zijn “huidige”ervaringen, maar ook herinneringen van vroeger met Aquasi deelde. Daardoor kreeg ik toch een beeld van hoe die zich toen voelde en warom hij uiteindelijk zelfmoord heeft gepleegd.

Ik ergerde me tijdens het lezen soms aan dingen die Aquasi deed, vooral als ik later las dat hij best doorhad dat iets zinloos was, of dat hij er anderen mee kwetste, maar er het toch probeerde. Zoals bijvoorbeeld toen Aquasi verhaal moest houden over de gewoonten van zijn volk. Hij wist dat hij met zijn verhaal zijn neef zou kwetsen, maar toch deed hij het. Alleen omdat hij de Hollanders tevreden wilde stellen en hen wilde vertellen wat ze wilden horen.

Toch vond ik Aquasi af en toe wel goed handelen, bijvoorbeeld toen hij een jonge bediende beschermde tegen Cornelius’ zweepslag. Of dat hij alleen met lokale vrouwen is getrouwd op Java, dat zouden de Hollanders nooit doen, en er ook trots op was.

Maar ik ergerde me vooral in het begin, aan de jonge Kwasi/Aquasi. Hoe ouder Aquasi werd hoe minder ik me ergerde. Het feit dat ik Aquasi onsympathiek vond heeft wel wat uitgemaakt voor het plezier dat ik had in het lezen van het boek, het lezen werd, hoe ouder Aquasi in het boek werd, steeds leuker.

Ook over Aquasi blijft mijn mening onveranderd, ik vind de kleine Kwasi nog steeds niet erg sympathiek. Al heeft Arthur Japin’s verhaal in de recensie over de eenzaamheid van de jongnes wel voor wat meer begrip voor zijn situatie gezorgd.

Moreel argument

Nu nog steeds wordt er gediscrimineerd, net als bijna 150 jaar geleden. Ik ben het niet eens met de manier waarop Kwame en Kwasi gedwongen werden zich helemaal aan te passen aan de Nederlandse gebruiken, terwijl ze nooit als echte Hollander behandeld werden. Wel de plichten, niet de rechten, zegmaar. Natuurlijk is daar niet veel aan te veranderen, zo ging dat vroeger nou eenmaal, heel anders dan nu. Toch ben ik blij dat mensen nu hun eigen gebruiken ook mogen houden als ze in Nederland komen wonen en dat allochtonen al lang niet meer zo erg gediscrimineerd worden als toen.

Zoals ik ook bij het internet uittreksel heb gezegd ben ik nog steeds blij dat er nu zo veel minder wordt gediscrimineerd dan 150 jaar geleden. Mijn mening tegenover het gedwongen aanpassen van Kwame en Kwasi is nog onveranderd, ik vind andere culturen zelf juist interessant en zou het zonde vinden als die allemaal voor de Hollandse verdrongen moesten worden.

REACTIES

R.

R.

Erg goed! Heb veel aan gehad, tnx

12 jaar geleden

Log in om een reactie te plaatsen of maak een profiel aan.

Andere verslagen van "De zwarte met het witte hart door Arthur Japin"