Hoe kies jij een studie?

Daar zijn wij benieuwd naar. Vul onze vragenlijst in en bepaal zelf wat voor beloning je daarvoor wilt krijgen! Meedoen duurt ongeveer 7 minuten.

Meedoen

Het wederzijds huwelijksbedrog door Pieter Langendijk

Beoordeling 6.9
Foto van een scholier
Boekcover Het wederzijds huwelijksbedrog
Shadow
  • Boekverslag door een scholier
  • 6e klas vwo | 3372 woorden
  • 4 april 2007
  • 53 keer beoordeeld
Cijfer 6.9
53 keer beoordeeld

Boekcover Het wederzijds huwelijksbedrog
Shadow

Er is geen flaptekst.

Er is geen flaptekst.

Er is geen flaptekst.

Het wederzijds huwelijksbedrog door Pieter Langendijk
Shadow

Oefenen voor je mondelingen?

Komen je mondelingen er aan en wil je oefenen? Probeer onze Boekenquiz. We stellen je open vragen over de gelezen boeken.

ADVERTENTIE
Overweeg jij om Politicologie te gaan studeren? Meld je nu aan vóór 1 mei!

Misschien is de studie Politicologie wel wat voor jou! Tijdens deze bachelor ga je aan de slag met grote en kleine vraagstukken en bestudeer je politieke machtsverhoudingen. Wil jij erachter komen of deze studie bij je past? Stel al je vragen aan student Wouter. 

Meer informatie
Titel: Het wederzijds huwelijksbedrog Auteur: Pieter Langendijk Informatie over de auteur: Pieter Langendijk werd op 25 juli 1863 in Haarlem geboren. Hoewel hij zijn publiek heel aangenaam wist te vermaken, heeft hij zelf niet zoveel reden tot lachen gehad. Toe hij zes jaar oud was, stierf zijn vader, die een tamelijk welgesteld metselaar was. Hierdoor moest hij mee de kost verdienen. Zijn moeder, met wie hij in 1695 naar Den Haag ging, om een linnenwinkel te beginnen, was verkwistend en humeurig. Hij werd opgeleid tot wever en patroontekenaar. Hij woonde enige tijd in of bij Amsterdam, maar vestigde zich vanaf 1722 in Haarlem. Ook zelf raakte hij later aan de drank. Zijn vrouw, Joanetta M. Sennepart(overleden in 1739) waarmee hij na de dood van zijn moeder getrouwd was, gooide het geld eveneens over de balk en was bovendien ziekelijk. Hierdoor raakte Langendijk aan het eind van zijn leven in behoeftige omstandigheden. In 1747 was hij genoodzaakt om zijn verzameling boeken, schilderijen en prenten te verkopen. Tenslotte bood het stadsbestuur van Haarlem in 1749 hem kosteloos een plaats in het proveniershuis aan, maar Langendijk moest, bij wijze van tegenprestatie, stadshistorie schrijven. Bij zijn dood (in 1756) liet hij een breed opgezette maar onvoltooide geschiedenis van de stad Haarlem na. Hij was doopsgezind en orangist. Langendijk genoot zowel als toneelschrijver als dichter grote bekendheid. Hierdoor werd hij vanaf 1721 factor(leider, regisseur) van de Haarlemse rederijkerkamer Pelicaan, die als leus had: Trou moet blijcken. Dit zou hij tot zijn dood blijven. Hoewel zijn gedichten voor de moderne mens van weinig betekenis zijn, blijven zijn toneelstukken, met name het wederzijds huwelijksbedrog, ons boeien. Dit komt onder andere doordat Langendijk, als geboren schrijver voor het toneel, zijn stukken niet liet verlopen in onnodig gepraat en gemoraliseer. En als hij al moraliseerde, deed hij dit op een komische uitbeelding van de ondeugden, voortbouwend op de traditie van Hooft(Warenar) en Bredero(Spaansche Brabander). Maar ook de middeleeuwen bloeide reeds het komische toneel. Verder werd hij beïnvloed door de Franse blijspeldichter Molière(overigens stelde hij hem, blijkens zijn voorrede, achter bij de Nederlandse blijspeldichters), die zijn stukken in Frans-classicistische geest schreef. Dat blijkt uit de opbouw van zijn stukken,die volgens de regels naar het hoogtepunt en de ontknoping voeren,zonder zich op zijpaden te begeven, waardoor de eenheid van de handeling in gevaar zou kunnen komen. Echt achttiende-eeuws is ook het feit dat hij elke platvloersheid vermeed, waardoor hij tegemoetkwam aan de smaak van zijn publiek. Het belangrijkste doel van zijn blijspel noemt Langendijk, de deugd. Hij hield de mens een spiegel voor om ze hun eigen fouten en gebreken te tonen. Wel durfde Langendijk de uitwassen van de Frans-classicistische leer te hekelen, evenals de modeliteteratuur en de rederijkerspoëzie. Samenvatting: Analyse van de inhoud van Het Wederzyds Huwelyksbedrog
Eerste bedrijf, op straat. Toneel 1. In de eerste 140 regels stellen Lodewyk en zijn knecht Jan zich voor. Uit hun gesprekken blijkt dat ze arm zijn, dat Lodewyk een edelman is die vele jaren als cadet bij een compagnie soldaten had gediend, dat ze door bedrog en vals kaartspelen in Parijs geld hebben bekomen, dat Jan, een verlopen soldaat, wel eens voor de galg in aanmerking kan komen en dat Lodewyk verliefd is op een jongedame die hij op de Malibaan gezien heeft. Verder vernemen we dat Lodewyk van de 500 gulden die er nog zijn, de staat van graaf zal gaan voeren en Jan zal baron worden. Hiermee wil Lodewijk zich aan de onbekende dame als een vermogend heer voordoen. Jan moet hem helpen haar te veroveren en zich voor baron en vriend van Lodewijk uitgeven. Ze zullen drie kamers betrekken in de herberg ‘De goude muizeval’. Met deze weergave is echter lang niet alles gezegd. Direct in het begin al komen er komische situaties voor; in vs. 8 geeft Lodewyk op de vraag wie hij zoekt ten antwoord: ‘Ach! Jan! de Malibaan.’ Jan denkt dat zijn heer de Malibaan zoekt; hij begrijpt dan niet waarom ze heel Utrecht hebben moeten doorkruisen, want de Malibaan vind je toch zo. Maar Lodewyk
herhaalt nog eens zijn klacht, wat gepaard gaat met zuchten en de ogen ten hemel slaan. Jan imiteert hem, totdat hij begrijpt dat de Malibaan de plaats is, waar Lodewyk de geliefde juffrouw ontmoet heeft. In vs. 56 roept Lodewyk uit: ‘Ha spyt, ik voer geen staat!’, waarop Jan antwoordt dat hij talloze functionarissen heeft, wat Lodewyk niet begrijpt, totdat Jan hem duidelijk maakt, dat al die ambtelijke functies in zijn persoon verenigd zijn. In vs. 90 is Lodewyk de lachbrenger, als hij Jan, die klaagt over de loodzware koffer, vertelt dat deze gevuld is met kiezelstenen. Het liefst zou Lodewijk zijn brutale bediende weggehaagd hebben, maar hij weet geheimen die niet verklapt mogen worden. Tevergeefs had Lodewijk in Utrecht naar zijn moeder en zijn zuster gezocht. Het tweede en derde toneel (141-160) geven een alleenspraak van Lodewyk, waarin hij zich openbaart als een schelm met een bezwaard geweten; verder een hatelijkheidje op Utrecht in vs. 160, als Lodewyk de waard, die zegt dat hij zo goedkoop is, antwoordt: ‘Ik weet wel, hospes, dat is te Utrecht zo de wijs.’ In 1175 krijgen we weer een grapje op Utrecht, als Jan tegen Klaar zegt: ‘Je woont in Uitrecht, zou je niet van adel wezen?’ Dergelijke grapjes zullen het bij een Amsterdams publiek wel gedaan hebben; Utrecht was n.l. in deze jaren vaker het mikpunt voor de Amsterdamse spot. De herberg waarin de jongens zijn, ligt pal tegenover het huis waarin de jonge dame woont. In het vierde toneel komt Charlotte ten tonele, vergezeld van haar meid Klaar. Charlotte is een typische figuur voor een klucht. Ze chargeert en de rol moet dan ook als zodanig gespeeld worden, waardoor de laconieke opmerkingen van Klaar beter uitkomen. Als we Charlotte serieus als een ‘karakter’ willen beschouwen, kunnen we haar moeilijk anders zien dan als een nette hoer. Lodewijk hoort Charlotte haar dienstmeid opdracht geven allerlei dure spijze te kopen. Wat hij niet weet is dat Klaartje(de meid) voortdurend de spot hiermee drijft, want zij weet dat Charlotte een oogje op Lodewijk heeft en dat zij straat arm is. Middels een gesprekje met Klaartje komt Lodewijk erachter dat Charlotte van Adelpoort heet. Zij vráágt om aandacht, in het zevende toneel, door te gillen dat haar parelsnoer gestolen is; ze krijgt dan ook aandacht van Lodewyk, die onmiddellijk met de waard en zijn knecht achter de gefingeerde dief aangaat. De manier waarop Charlotte Lodewyk ‘benadert’ blijkt verder uit haar gesprek met Klaar in het tiende toneel, als Lodewyk achter de dief aan is: Een schitterende tegenstelling tot het voorgaande en de hele opzet van Charlotte: De snol ‘speelt’ dame! Lodewijk stelt zich voor als Graaf van Habislouw met veel bezittingen in Polen. Hij prijst Charlotte’s schoonheid. In het elfde en twaalfde toneel brengt een bode geld van Charlotte's broer Karel. In een brief schrijft deze dat hij onderweg is naar Utrecht om zijn vrouw voor te stellen. Komisch is (329 evlg.) dat de bode drie stuivers moet hebben, die niemand heeft, hoewel ze met een zak (groot) geld in handen staan. Tenslotte wordt het van Klaars geld betaald. In het vijftiende toneel komt Lodewyk terug en Charlotte slaat nu weer een heel andere toon aan dan in de voorgaande tonelen. Eerst was ze erg blij met het geld van Karel, maar nu in vs. 375 over het ‘gestolen’ parelsnoer: Voeg daarbij Klaars verhaal over herderromans (vs. 400 evlg.) en de nog meer overdreven minneklacht van Lodewyk in vs. 420 evlg., dan blijkt het vijftiende toneel alle aanleiding te geven om hoorlijk naar 't kluchtige toe te chargeren. En dat is ook wel noodzakelijk, want welke carnavalsoptocht krijgen we in 't zestiende en zeventiende toneel (vs. 443-452, wanneer Jan (baron van Schraalenstein) met lakeien en een kruier met een koffer op de kruiwagen bij de herberg aankomt Het tweede bedrijf Het tweede bedrijf, in het huis van Charlotte, begint al direct weer met een kluchtige scène. Charlotte maakt zich klaar Lodewyk te ontvangen, maar de meid maakt allerlei hatelijke opmerkingen. Haar broer Hans is asamen met haar broer Fop voor de gelegenheid in dienst van Charlottes moeder, Konstance getreden(in het tweede en derde toneel). Fop moet zich aandeinen als pachter van een hofstede van Konstance; Hans moet als Franse juwelier (monsieur le Poerlaron) verschijnen om een (valse) ring van Chralotte te koop aan te bieden. In het vierde toneel komt Konstance, de moeder op 't toneel. Toch krijgen we niet erg een beeld van het karakter van de moeder, al zal dat wel iets met schijnheiligheid te maken hebben. Konstance blijft meer een type, met overdreven en een beetje lamenterende toon. Wel geeft ook dit toneel weer aanleiding tot levendig spel met woorden, die voor 't publiek duidelijk in strijd zijn met de ware bedoelingen van moeder en dochter. In het vijfde toneel (561-604) verklaart Lodewyk aan moeder Konstance zijn liefde voor Charlotte, maar in zijn toespraak krijgt de liefdesverklaring toch minder accent dan zijn pocherij over zijn Poolse afkomst en zijn schertsverhaal over Jan, de baron, die last heeft van depressieve vlagen. In het zesde toneel komt Fop, als boer(Kees) verkleed, de pacht betalen. In het achtste en negende toneel maakt Hans, als juwelier zijn entree. De situatie is analoog aan die in het zesde toneel - toneel op 't toneel - met als aardige vondst dat Hans, die half-Waals spreekt, Lodewyk ook nog afzet met een valse ring(achthonderd gulden). Niet origineel maar wel altijd leuk is het grapje dat Lodewyk en Charlotte, als ze even alleen zijn, telkens weer gestoord worden; zo ook in het tiende toneel, als de clown van het stuk, Jan, als baron optredend binnenkomt. In het elfde toneel krijgt Jan de kans om alle mogelijke grollen te debiteren. Lodewijk vindt het dan (vanwege Jans zot gepraat) betert om weg te gaan. Het is een dolle boel overigens, want iedereen is wat anders (Charlotte en Lodewyk, Konstance, Fop, Hans), alleen Klaar blijft Klaar. In het twaalfde toneel wordt de brief, die Jan met opzet heeft laten vallen en waarin een fictief verhaal staat over een wissel, gelezen. De brief gaat over twee wissels van elk tweeduizend pond, die aan de graaf uitbetaald moesten worden. Behalve de vele kluchtige scènes, valt ons in het tweede bedrijf op, dat haast alle personen schelmachtige bedriegers zijn: de samenzwerende vrouwen, die het plan opvatten, dat Charlotte geschaakt dient te worden; Klaar die van plan is, Hans de bons te geven, als ze barones wordt. Haar broer Fop keurt dit plan goed. Jan en Lodewyk knoeien met brieven en Hans verkoopt voor 800 gulden een ring aan Lodewyk. ('t Was eigenlijk 650 gulden, maar Charlotte is nog zo vals om Lodewyk aan te sporen de juwelier de aanvankelijke vraagprijs te geven; ze maakt dus welbeschouwd Lodewyk nog 150 gulden afhandig.) Derde bedrijf, op straat Eerste toneel. Jan, de grootste schelm, doorziet iets van de streken van Charlotte(een eigenlijk
Lodewyk wordt boos, hij wil vertrouwen op Charlotte's rijkdom. Nadat in het tweede toneel de waard, een komische Utrechtenaar, verteld heeft van een erfenis van een oom van Charlotte, plaatst Jan een zedelijk niet zo vleiende opmerking over Charlotte. Uit het feit dat Lodewyk hier een beetje geprikkeld door raakt, mogen we niet afleiden, dat er bij Lodewyk liefde in 't spel is. Wat ons voorgespeeld wordt is het optreden van een gehaaide schelm (Jan) en een wat minder gehaaide (Lodewyk), die onnozele liefdesverklaringen reciteert. Beiden vormen een tegenstelling. Het derde en vierde toneel geven verder nog een sterke speelscène, als Jan en Lodewyk elkaar voor de schijn te lijf gaan, met veel misbaar, om een ‘bagatel’ van 1000 gulden; en wel zó dat Charlotte, die voor 't venster waargenomen is, alles goed kan verstaan, vooral het slot van de ruzie,‘Jan: Ik zal betaalen. Lod.: Hou het geld, 't kan my niet scheelen Om duizend gulden, zulken bagatel, krakkeelen?’ Het vijfde toneel geeft als handeling niet meer dan dat Klaartje, die de laatste zin van de ruzie nog net gehoord had, komt vertellen, dat moeder Konstance haar dochter niet wenst uit te huwelijken aan Lodewyk en dat Lodewyk haar dus moet schaken. Konstance wil Charlotte namelijk in een klooster doen, omdat ze zich veel te snel door vreemden laat inpalmen. Het zesde toneel. Lodewyk gaat een brief schrijven en Klaar en Jan blijven alleen. Jan krijgt dus nu zijn kans, en grijpt die dan ook met beide handen aan: Hij verklaart, na allerlei grappen, zijn liefde voor Klaar. Ze zoenen elkaar en ook Klaar overdrijft over haar afkomst. In het zevende, achtste en negende toneel wordt de handeling afgerond. Klaar neemt de brief van Lodewyk, waarin hij zegt dat hij Charlotte zal redden, mee en komt even later terug met het antwoord van Charlotte. Inmiddels bespreken Jan en Lodewyk hun financiële positie, waarbij het komische is, dat ze t.a.v. hun eigen zaken nogal optimistisch zijn, maar de een de ander wel voor diens zorgeloosheid waarschuwt. Het antwoord van Charlotte is dat Lodewijk ’s avonds om zeven uur bij het balkon moet verschijnen. Vierde bedrijf, in het huis van Charlotte De nieuwe figuur is Karel, die in het tweede toneel zijn opwachting komt maken, vlak voordat Charlotte om 7 uur 's avonds geschaakt zal worden, en waar de familie in het eerste toneel met spanning op zat te wachten. Karel was namelijk eerder dan zijn vrouw thuisgekomen, omdat hij wilde zien hoe de zaken er thuis voorstaan. Karel wordt ingelicht over Charlottes huwelijksplan en krijgt de verloren brief van de baron te lezen. De brief komt verdacht voor. Karel maakt de indruk van een detective, die de zaak zal oplossen. Hij gaat met moeder en dochter naar ander vertrek en Klaar en Hans, haar oorspronkelijke vrijer, blijven alleen. In het derde toneel krijgen we dan de bekende ‘pruilscène’ tussen Hans en Klaar. Eerst mokt Hans, vervolgens Klaar en tenslotte verzoenen ze zich min of meer. In het vierde toneel blijkt Karel zijn speurwerkzaamheden naar de afkomst van Lodewyk begonnen te zijn, maar voor hij alles ontmaskerd heeft, krijgen we eerst nog de smachtende Lodewyk (toneel 7) en als een soort ‘tussenstukje’ in het achtste toneel het afpoeieren van de schuldeisers, Hendrik en Joris, door Klaar, en als dat niet lukt in het negende toneel door Charlotte. Vooral Charlotte heeft hier een sterke rol. Door aanhoudend te blijven praten en eventueel constant in de rede te vallen, als Hendrik of Joris iets te berde willen brengen, krijgen de arme sukkels weinig kans hun boodschap te zeggen; tenslotte schuift Charlotte de schuld op Klaar, die onmiddellijk in dit spel valt. In het tiende toneel neemt Lodewyk afscheid, want Konstance mag hem niet bij haar huis ontdekken, en Klaar en Jan kunnen in 't elfde toneel weer een komisch nummertje geven. Jan gaat een gedicht voorlezen, met veel ironische opmerkingen voor en na aan het adres van de dichtgenootschappers.Hij pocht verder op zijn bezittingen in Polen en vertelt een onzinnig verhaal over Klaars toekomstig leven als barones. In het twaalfde toneel komt Hans weer in de piste en krijgt van Jan een pak slaag, waarna hij aan Jan Klaars trouwbelofte geeft; Klaar geeft die van Hans ook aan Jan. Deze verscheurt beide stukken en belooft Hans, dat hij later hofmeester van de graaf van Habislouw zal worden. Het heeft weinig zin zich af te vragen of Klaar nu Jan, Hans of zichzelf voor de gek houdt. Er wordt geslagen en gekust en de druilorige Hans is met wat geld en de belofte van hofmeesterschap tevreden gesteld.
Vijfde bedrijf, in het huis van Charlotte Het eerste toneel geeft al direct aan Klaar en Hans een voortreffelijke speelscène. Klaar doet of ze al barones is, maar als Hans inhaakt op haar toekomstdroom, zegt Klaar toch: ‘Wat ken je mooy vertellen!’ Klaar speelt het zó, dat ze het publiek in het onzekere laat, of ze al die verhalen van baron Jan nu wel of niet gelooft. Vanaf het derde toneel krijgen we de ontmaskering. Jan schrikt namelijk als hij Karel ziet en wil er vandoor gaan. Karel herkent de ‘baron’ als een gedeserteerde soldaat, die er zes maanden geleden met zijn beste paard vandoor ging. De verontwaardigde Jan wil zijn eer met de rapier, een lange degen, verdedigen, maar Karel gaat hier niet op in.Wel wil hij Jans titel horen, waarna hij Jan laat gaan. Als Jan bijna bij de deur is, roept Karel hem bij zijn gewone naam, waardoor hij door de mand valt. Verder vertelt hij dat Lodewijk een Utrechtse edelman is, in plaats van een graaf. In het vierde en vijfde toneel, als Jan ontmaskerd is, vormen zijn smeekbeden om voor de galg gespaard te blijven een kluchtige tegenmelodie tegen de ernstige toon die Karel en Charlotte aanslaan. Opvallend is ook dat Jan niet weggevoerd wordt, maar nog vrij geruime tijd op 't toneel blijft. Zo blijft het kluchtig karakter van het stuk bewaard. Het zesde toneel, waarin Charlotte treurt over het feit dat ze bedrogen is moet wel triest zijn, maar dat gaat toch maar ten dele op, dank zij Klaar. Het zevende en achtste toneel lijkt ernstig. Karel ontmaskert Lodewyk en daar is weinig grappigs bij. De situatie lijkt in het negende en tiende toneel al wat verzacht te worden door de herkenning van Sofy, Karels vrouw, als de zuster van Lodewyk; een scène die gepaard gaat met bijbehorende tederheden, maar in het elfde toneel krijgen we een totale omkering van de verhouding, omdat Lodewyk nu ontdekt, dat de rijkdom van Charlotte gelogen is en dat Karel aan zijn zuster Sofy ook een onjuiste voorstelling van zaken heeft gegeven. Er is geen serieuze zedenverbeterende ontmaskering, omdat de ontmaskerde (Lodewyk) nu ontmaskeraar wordt. Hiermee zet Langendijk alle goede bedoelingen op de kop. Wie van de toeschouwers nog meent dat ‘Het Wederzyds Huwelyksbedrog' een karakterspel is, dat ‘goed afloopt’, zal van zijn verkeerde visie overtuigd worden in het laatste, dertiende toneel, waar Jan (terecht) verklaart, zich niet te zullen verbeteren voor een stel bedriegers, het resterende geld van zijn heer te zullen meenemen en als schelm zijn levensweg verder af te leggen.Aan het eind van het spel blijkt dat iedereen iedereen heeft bedrogen. Lodewijk gaat met Karel naar Brussel, alwaar hij kapitein kan worden. Lodewijk stuurt Jan met het geld naar de herberg, maar die gaat er met het geld vandoor. Ontstaan: Het wederzijds huwelijksbedrog is gebaseerd op het eerste gedeelte van de schelmenroman vermakelijke vrijage, uit 1609 van waarschijnlijk Timotheus van Hoorn. Compositie: Eerste bedrijf, 17 tonelen, expositie: kennismaking met de hoofdpersonen en oorzaken van de gebeurtenissen
Tweede bedrijf, 12 tonelen, intrige, wederzijds bedrog
Derde bedrijf,climax, voorbereiding van de schaking, liefde tussen Jan en Klaar
Vierde bedrijf, catastrofe, wantrouwen en conflicten tussen minnaars
Vijfde bedrijf, peripetie, ontknoping; katharsis, blij einde Thema: - Hekeling van de misplaatste trots een niets ontziende geldzucht. - Wederzijds bedrog omwille van geld, aanzien en een rijk huwelijk - Verliefdheid, flirt en huwelijk - Satirische elementen Genre: Intrigeblijspel: verwikkelingen staan centraal

Zedenblijspel: bepaalde zeden of normen staan centraal
Beiden spelen een rol: niet alleen de verwikkelingen zorgen voor een komisch effect, maar zijn ook gericht op verbetering van de zeden. Literaire stroming: Verlichting in de literatuur Er komt in de tweede helft van de zeventiende eeuw een nieuwe filosofie op onder leiding van Descartes: de rationalistische benadering van de werkelijkheid. Alleen hetgene dat met het verstand aanvaard kan worden is waar. Deze stroming wordt het rationalisme genoemd en deze periode de verlichting. Met het verlichte verstond kon men, middels empirisch onderzoek, natuurwetten vaststellen. Men ging uit van een positieve visie op de mens: tabula rasa. Sytoming: Classicisme In de kunst ontstaat er een steeds groeiende behoefte aan navolging (Frans-classicisme). Deze wijze van literair denken sloeg over anar Nederland van de dichtgenootschappen. men meende soms werkelijk de oude dichters uit de zeventiende eeuw te hebben overtroffen. Hierdoor werden de drama’s aan meer regels gebonden. 1. Regel van de waarschijnlijkheid
2. Alles wat strijd met de zeden moet vermeden worden
3. Psychische conflicten stelt men boven de schokkende gebeurtenissen
4. De menselijke natuur moet uitgebeeld worden in haar universele aspecten
5. De tonelen moeten aan elkander verbonden zijn, naast de eenheid van tijd, plaats en handeling
6. Geen gebruik van reien; onderbreken de handeling
7. Geen gebruik van monologen; onwaarschijnlijk
8. Geen proloog; midden in een situatie beginnen
Toch wordt het romantisme niet geheel uitgesloten…

REACTIES

S.

S.

waar slaat dit op? geboren op 25 juli 1863 en overleden in 1756 hahahahahaha loser

12 jaar geleden

O.

O.

sjoerd geef niet zo'n kinderachtige reactie, de persoon die dit maakte heeft er zijn best op gedaan en het met alle goede bedoelingen gemaakt. het moest 1683 zijn ipv 1863

8 jaar geleden

Log in om een reactie te plaatsen of maak een profiel aan.

Andere verslagen van "Het wederzijds huwelijksbedrog door Pieter Langendijk"