vertaler: Adema, H. Vertaald uit het: Middelnederlands
Titel: Mariken van Nieumeghen
Jaar eerste uitgave: ongeveer omstreeks 1515. Jaartal gelezen (vertaalde) druk + uitgeverij: 1993, uitgeverij Taal & Teken, Leeuwarden Samenvatting Mariken woont al van jong af aan bij haar oom, Gijsbrecht, omdat haar moeder is overleden. Samen met haar oom wonen ze vlak bij Nijmegen, waar haar tante woont. Ze heeft een gelukkig leven en haar oom behandelt haar als zijn eigen kind. Op een middag wordt Mariken door haar oom naar Nijmegen gestuurd om daar boodschappen te gaan doen. Omdat het al zo laat was, ging Gijsbrecht ervan uit dat Mariken bij haar tante in Nijmegen kon logeren, zodat ze niet door het donker terug hoefde. Dit blijkt echter niet het geval, de tante van Mariken behandelt haar schandelijk en laat haar niet toe in haar huis. Overstuur rent Mariken weg en huilt in de struiken. Mariken verwenst zichzelf en vervloekt zichzelf. De duivel ziet en hoort dit schouwspel en hij is vast besloten Mariken’s ziel de hel in te krijgen. Hij verschijnt haar als een man, Moenen, en hij biedt haar een helpende hand. Hij zal haar alles geven wat zij verlangt, zolang ze maar geen zwarte kunsten wil beheersen, ze haar eigen naam verandert in Emmeken en als ze maar geen kruisteken maakt. Na heel even denken gaat Mariken akkoord met deze voorwaarden en ze noemt zichzelf voortaan Emmeken. Samen met Moenen leeft ze 7 jaar lang in rijkdom in Antwerpen. Moenen zorgt ervoor dat overal waar zij komen er mensen worden vermoord, verkracht en mishandeld, maar
Emmeken probeert dit verschijnsel zoveel mogelijk aan zichzelf te onttrekken. Na die 7 jaar krijgen Emmeken heimwee en wil ze dolgraag haar oom en tante weer zien. Eenmaal in Nijmegen krijgt ze te horen dat haar Tante zelfmoord heeft gepleegd. Haar Tante was zo verdrietig over het feit dat de oude hertog Arend van Gelre vrijgelaten was uit de gevangenis, dat ze zichzelf aanbood aan de duivel en zelfmoord pleegde. Emmeken is erg aangeslagen door dit nieuws maar haar aandacht word al snel getrokken door een bekend wagenspel, ‘Masscheroen’. In het wagenspel staat God, en zijn handelen en ideeën, centraal. Het stuk grijpt Emmeken aan en ze gaat nadenken over zichzelf. Ze bedenkt wat voor slechte dingen zij de afgelopen 7 jaar heeft gedaan en bedenkt zich ook dat de barmhartige God haar misschien wel vergiffenis wil schenken na een ernstige boetedoening. Moenen heeft echter door dat Emmeken’s geloof in God weer sterker wordt, iets wat hij in die 7 jaar juist had weten te bedwingen, en hij besluit in actie te komen. Emmeken wil weg van Moenen en wil haar oude leven weer terug, en aangezien ze niet meer van haar standpunt af te brengen is, tilt hij haar op tot boven de kerktorens en laat haar dan vallen. De oom van Emmeken blijkt naar hetzelfde wagenspel te hebben staan kijken en ziet Emmeken vallen. De duivel hoopte dat Emmeken haar nek zou breken tijdens de val, maar dit deed ze niet. God heeft haar daarvoor behoed. Gijsbrecht is er kapot van zijn nichtje zo te zien liggen, maar hij is blij haar levend terug te zien. Emmeken verteld al haar zonden aan haar oom en hij vergeeft haar die allemaal. Emmeken gaat samen met haar oom op zoek naar een geleerde priester die haar kan laten boetedoen voor haar zonden. Geen enkele priester uit het land en uit de buurlanden willen/kunnen Emmeken echter niet laten boetedoen voor haar enorme zonden. Samen met haar oom gaat ze dus naar Rome, om daar door de paus een boetedoening opgelegd te krijgen. Ze moet 3 ijzeren ringen om haar armen en hals dragen tot deze helemaal versleten zijn of ze vanzelf afvallen, dan zullen al haar zonden geheel vergeven zijn en is haar vergiffenis geschonken. Emmeken ondergaat deze boetedoening en gaat in een klooster voor bekeerde zondaressen. Na jarenlang vroom en goed leven werden de ringen door een engel van Emmeken’s armen en hals gehaald en heeft Christus Emmeken’s zonden vergeven. Na deze vergiffenis leefde Emmeken nog ongeveer 2 jaar in vrede.
Door deze vroomheid wordt Mariken sterker qua persoon, ze weet nu op wie ze altijd zal kunnen vertrouwen en wie haar nooit in de steek zullen laten. Ze heeft nu haar eigen meningen, is standvaster en zelfverzekerder, ze heeft vertrouwen in haar eigen toekomst. Ze is er achter gekomen hoe goed de barmhartige God is en ze zal hem altijd gehoorzaam zijn en niemand zal haar van iets anders kunnen overtuigen. Welk beeld geeft het verhaal van het middeleeuws leven? Het middeleeuwse leven was heel streng geordend en als jij leven dat niet was leidde je meestal een losbandig leven vol van zonden. De vrouwen zorgden voor het huishouden en het eten, terwijl de mannen gingen werken. Vrouwen hadden een hele ongeschikte positie tegenover de mannen. Mariken vond het dan ook fantastisch dat zij de kans kreeg de zeven vrije kunsten te leren, zelfs als ze die alleen kon leren door middel van de duivel. Vrouwen waren in het gewone leven uitgesloten van zulke mogelijkheden. “Het zijn alle zeer bijzondere kunsten. Nog nooit heeft er zo’n knappe vrouw geleefd als ik van jou maken zal. Mariken: dan moet u wel een geleerd man zijn. Wie bent u toch? De duivel: wat kan jou dat schelen? Je kunt beter niet vragen wie ik ben. Ik ben niet de beste uit de familie, maar voor jou zal ik altijd goed zijn.” BLZ 15. Religie speelde een ongelofelijk belangrijk onderdeel van het dagelijks leven en het doen en denken van de mensen uit de maatschappij. Mensen wilden in de gunst komen van God, dus ze zorgden ervoor dat ze een goed leven leidden, geen zonden begaan en dat ze meerdere malen bidden op een dag. Het hemelse geluk dat je wordt beloofd als je goed handelt, werd als één van de hoogste levensdoelen gezien. Het hele verhaal van Mariken van Nieumeghen is zelfs hierop gebaseerd en is geschreven als een eerbewijs aan de barmhartige God en Maria om te laten zien hoe goed en welgezind ze zijn, en om te laten zien dat zij mensen altijd een kans geven. “Oh, God, Gij behoedt de mensen voor hun ondergang. Daarvoor kan men U onmogelijk voldoende dank bewijzen. Oh mensen, vol gebreken en zonden, trek hier lering uit. En looft, naar uw gering en beperkt vermogen, de almachtige God ter ere van deze onuitputtelijke genade. In Gods huis hoort het goede thuis.” BLZ 61. “Ik heb al zo vaak voortekens geopenbaard waarvan ze geschrokken zouden moeten zijn: pest, oorlog, hongersdood.” BLZ 43. God had de macht over alles, hij was almachtig en zorgde voor al het goed en al het kwaad. “Aanvaard dit eenvoudige leerzame spel. Het kwam door liefde tot stand, opdat wij de hemelse heerlijkheid mogen ontvangen. Amen” BLZ 61. dit is het einde van het boek. Als je ongelovig was, werd je vaak als uitschot gezien. De geleerde Priesters en de paus stonden in hoog aanzien, die jou, als je een zonde had begaan, een boetedoening op konden leggen. Als je deze boetedoening had voltooid was je weer vrij van je zonden en kreeg je weer de kans om in het hemelse rijk opgenomen te worden. Emmeken gaat zelfs helemaal naar Rome om met de Paus te praten en om een boetedoening te krijgen. “Hierna namen Emmeken en haar oom afscheid van de bisschop en gingen ze van Keulen naar Rome, waar ze na een lange inspannende reis aankwamen. En Emmeken biechtte bij de paus, ze zei met transen in haar ogen: Oh, plaatsbekleder van God, je God op aarde, naar met ons heeft verteld, bestaat er geen zondiger mens op aarde dan ik. Ik ben bang dat het hemelse gebied mij voor altijd heeft buitengesloten.” BLZ 55. Dit citaat laat tevens zien dat de Paus zelfs werd gezien als de God op aarde, een mens die helemaal niks fout kon doen. Kloosterlingen stonden ook iets boven de gewone burgers en niet iedereen werd zomaar in het klooster toegelaten. “Ze maakten een lange reis, totdat ze in Maarschicht kwamen waar Emmeken, met behulp van haar oom, non werd in het klooster voor bekeerde zondaressen. Nadat haar oom gezorgd had dat zij mocht intreden, nam hij afscheid van haar en reisde hij terug naar zijn woonplaats.” BLZ 59. Mariken mocht dus niet zomaar intreden, daar moest haar oom, een priester, aan te pas komen. Zijn er typische middeleeuwse zaken/opvattingen? In dit boek spelen God, de duivel en Maria een belangrijke rol. In de middeleeuwen was een vrome gelovige een goed persoon. In deze tijd speelt geloof een veel minder belangrijke rol in onze maatschappij, bovendien is hier nu een mengelmoes van allemaal verschillende geloven terwijl er in de middeleeuwen streng werd gekeken of iedereen zijn geloof goed uitte en of dit geloof toelaatbaar was. In onze tijd bestaan er geen echte hertogen meer. In het verhaal word een hertog gevangengenomen door de zoon van de hertog, om de macht te krijgen. Dit verschijnsel (hertogen en machtsgrepen) komt veel vaker in de middeleeuwen voor. “Toen hertog Arend van
Gelgre in Grave gevangen werd genomen door zijn zoon hertog Adolf en diens medeplichtigen, woonde op drie mijl afstand van Nijmegen een vroom priester, Gijsbrecht genaamd.” BLZ 5. Omdat de moeder van Mariken is overleden woont ze bij haar oom. Om zich is dit niet raar, maar Mariken doet de huishouding en zorgt voor haar oom, en gaat niet naar school of iets dergelijks. Dit is niet raar, want in de middeleeuwen waren er helemaal geen echte scholen en vrouwen waren sowieso uitgesloten van scholing. “Bij hem woonde een knap meisje, Mariken, de dochter van zijn overleden zuster. Dit meisje deed de huishouding voor haar oom. Ze zorgde goed en ijverig voor hem” BLZ 5. In de middeleeuwen hadden ze nog niet elektrische lampen zoals we nu hebben, dus moesten er allerlei dingen gehaald worden om bijv. olielampen te laten branden. Ook het geld was anders. Voor 2002 betaalden we met guldens en stuivers, alleen was de waarde van die muntstukken voor 2002 anders dan in de middeleeuwen. Een gulden was in die tijd voor het gewone volk enorm veel geld, waar je erg veel van kon kopen, terwijl je anno 2000 van een gulden net een appel kon betalen (bij wijze van spreken). “Je moet naar Nijmegen gaan om boodschappen voor ons te halen. Je hebt zelf gezegd dat we kaarsen, lampolie, azijn zout, uien en zwavelstokjes nodig hebben. Hier zijn acht stuivers” BLZ 5. Vrouwen werden in de middeleeuwen erg onderschat. Ze werden gezien als zwakke, tere wezens die je niet te veel vrij kon laten en die makkelijk beïnvloedbaar waren door de duivel, er werd zelfs gedacht dat vrouwen wezens van de duivel waren! Misschien zijn het daarom zowel in ‘Beatrijs’ als in ‘Mariken van Nieumeghen’ vrouwen die beïnvloed worden door de duivel. In onze tijd worden vrouwen net als mannen beschouwd als vrije mensen, die goed voor zichzelf kunnen zorgen. “Het is onverantwoord jonge meisjes of vrouwen alleen op pad te laten gaan, want er is veel slechtheid in de wereld.” BLZ 7. In de late middeleeuwen waren er nog maar weinig klokken, alleen de almachtige kerk had er een. Om het gewone volk makkelijk de tijd te laten weten waren er zonnewijzers. Zonnewijzers zie je nu eigenlijk nooit meer, of het heeft een decoratieve functie. Omdat er in de middeleeuwen nog geen fietsen of auto’s bestonden moest alles te paard of te voet. Alleen de rijkere of de boeren hadden paarden, dus het stadsvolk deed alles lopend. In het verhaal word verhaald dat het meer dan drie uur lopen is van Nijmegen naar huis, terwijl wij nu toch echt geen 4 uur gaan lopen om wat boodschappen te gaan doen, vonden ze dat toen heel normaal. “Daar zie ik de zonnewijzer; hoe laat zal het zijn? Het is al ver na vieren! Nu moet is vanavond in de stad blijven. Het is nog maar een uur licht en in drie uur kan ik nauwelijks van hier naar het huis van mijn oom lopen.” BLZ 7. In onze moderne maatschappij staat leren centraal, iedereen moet naar school, om daar tientallen vakken te krijgen. In de middeleeuwen was, zoals eerder gezegd, leren een voorrecht, en helemaal niet de normaalste zaak van de wereld. Er waren zeven vrije kunsten, en als je die allen kon was je een heel rijk, hooggeacht persoon. “En wel zeven vrije kunsten: rethorica, musica, logica, grammatica, geometrie, arithmetica en alchemie.” BLZ 15. Er wordt in deze tijd nooit meer over gildenkamers gesproken, dat is iets van vroeger. “Als je wilt gaan we, voor we weggaan, daar nog iets inde gildenkamer drinken. Ga zitten, liefje. Hé, waard, iets goeds!” BLZ 27. In de middeleeuwen werd helemaal niet raar opgekeken als een man een andere man leuk vond, terwijl dat in onze tijd door veel mensen raar word gevonden. “‘Kijk, Heinze, wat een mooie vrouw daar gaat zitten.’ ‘Je hebt gelijk, en wat een lekkere kerel!’ ‘Zullen we met onze kruik bij hen gaan zitten?’” BLZ 27. Er werden woorden gebruikt die wij in deze tijd niet meer zullen gebruiken. “Neen drinkebroer, wij hebben hetzelfde.” BLZ 27. Een arts werd in de middeleeuwen doorgaans heelmeester of piskijker genoemd. De heelmeesters keken immers in de pis van mensen of ze ziek waren of niet. “Ik zal me voordoen als een bekwaam heelmeester, als een piskijker; iedereen zal me daarom roemen” BLZ 33. In de middeleeuwen was moord en doodslag helemaal niet zo vreemd. Om de kleinste dingetjes werden mensen vermoord. In onze maatschappij is moord niet een vanzelfsprekende oplossing voor problemen. “Opdat hij hem vermoorden zou, had Moenen hem wijs gemaakt dat het slachtoffer veel geld had.” BLZ 35. Omdat het gewone volk geen geld had om naar speciale festijnen te gaan, waren er af en toen (op feestdagen bijv.) wagenspelen of toneelstukken, waar men gratis naar toe kon. “Neen, schat, men gaat een wagenspel spelen.” BLZ 39. De wetenschap was in de middeleeuwen niet echt ver gevorderd. Onverklaarbare verschijnselen (die nu normaal worden bevonden en wetenschappelijk verklaarbaar zijn) werden toegewezen aan God. God zorgde voor alle rampen, plagen en andere vreselijke en mooie zaken “zend hen eerst voortekens en aankondigen, zoals U in zulke noodgevallen gewoon bent. Aardbevingen, dubbele zonnen, sterren met staarten, zodat ze door deze verschijnselen inzien dat U buitengewoon vertoornd bent.” BLZ 43. In de middeleeuwen waren er nog geen vliegtuigen of hele hoge gebouwen. “Je was daarnet hoog in de lucht. Vertelt het me toch alsjeblieft. Voor zover ik weet, zag ik nog nooit een mens zo hoog.” BLZ 51. Er werd gedacht dat iemand die zonden had begaan, voor deze zonden vergiffenis kreeg als hij/zij een boetedoening had voltooid. Afhankelijk van de kwaadheid van de zonde, kreeg je een taak/straf opgelegd door een geestelijke. Tegenwoordig werkt de kerk hier al lang niet meer mee. “Kijk, hier zijn drie ijzeren ringen, de grootste moet u om haar hals bevestigen, de andere om haar armen, flink stevig en strak. Die ringen moet ze net zo lang dragen tot ze verslaten zijn of tot ze vanzelf afvallen. Dan zullen haar zonden geheel vergeven zijn, pas dan is haar vergiffenis geschonken.” BLZ 57.
REACTIES
:name
:name
:comment
1 seconde geleden