Hoe kies jij een studie?

Daar zijn wij benieuwd naar. Vul onze vragenlijst in en bepaal zelf wat voor beloning je daarvoor wilt krijgen! Meedoen duurt ongeveer 7 minuten.

Meedoen

De kellner en de levenden door Simon Vestdijk

Beoordeling 8.2
Foto van een scholier
Boekcover De kellner en de levenden
Shadow
  • Boekverslag door een scholier
  • 5e klas vwo | 9203 woorden
  • 21 juli 2005
  • 101 keer beoordeeld
Cijfer 8.2
101 keer beoordeeld

Boekcover De kellner en de levenden
Shadow
De kellner en de levenden door Simon Vestdijk
Shadow
Zakelijke gegevens S. Vestdijk, De kellner en de levenden (Verzamelde romans deel 20) Amsterdam, De Bezige Bij, 1979 (18de druk) (1e druk 1949) Surrealistische ideeënroman Keuze Ik wilde nog graag een boek uit de twintigste eeuw lezen, en het liefst van een schrijver die over het algemeen hoog staat aangeschreven. Natuurlijk zijn er meer goede schrijvers dan beschikbare plaatsen voor ons literatuurdossier. Uiteindelijk kwam ik op enkele namen, waaronder Vestdijk. Toen ik de flaptekst van De kellner en de levenden las, was ik direct geïnteresseerd in dit boek. Ook de typering voor Vestdijk als ‘de man die sneller schrijft dan God kan lezen’, klonk erg aantrekkelijk. Eerste reactie Het begin van het boek was vrij normaal. Een gewone inleiding, twee mannen lopen en praten. Toch voel je al dat er een spannende sfeer is. Dit trok mij erg aan en het hele boek door heb ik vol genot gelezen. Toen het eenmaal uit was, voelde ik dat er meer achter dit boek zat wat betreft thematiek en symboliek, alhoewel een aantal dingen ook al in eerste instantie goed op te merken zijn. Mijn eerste reactie was zeker positief, ondanks dat sommige dingen niet volledig duidelijk waren.
Samenvatting Twaalf mensen worden van hun bed gelicht door een tweetal agenten, te weten: Henk Veenstra, Tjalko Schokking, Willem van Schaerbeek, Aagje Slangenburg, Martha Scheiberlich, Ma Schokking, Richard Haack van Rheden, dominee Van der Woght, Meyer en de familie Kwets met zoon Wim. Zij moeten van de agenten in een touringcar stappen en eerst protesteren ze hiertegen. Pas als er bazuingeschal en muziek klinkt, stappen de twaalf, onder aanvoering van moeder Schokking, in de bus. Na een busreis door de stad, waarin zij lange stoeten mensen voorbij zien trekken, komen zij aan bij een bioscoop. Alle groepen die zij zagen, trekken allemaal naar de ingang van de bioscoop. In de hal van de cinema staan mensen met witte armbanden om. Zij helpen de mensen waar nodig, maar op vragen van de flatgroep geven zij niet of nauwelijks antwoord. Schokking probeert te ontsnappen, maar zijn moeder haalt hem terug. In de hal klinkt door een microfoon een stem die hen aanmaant om vooral rustig te blijven en niet met andere groepen te praten. Op een gegeven moment gaan de kassa’s open. Daar zij geen witte kledingkaart hebben, worden zij bestempeld als niet-gekleden. Zij krijgen een rode kaart met reeksen cijfers en letters. De gangen die zij doorlopen volgen zij aan de hand van deze kaart. In het gebouw staan hulpposten opgesteld. De gangen gaan eindeloos door. Na een bizarre vlucht met een lift worden zij gewaarschuwd voor een Engelsman. Onderweg komen zij deze Engelsman tegen, die zegt in 1661 gestorven te zijn. De man verlaat hen weer en de groep gaat verder. Bij de laatste hulppost vraagt ma Schokking hulp, omdat het nu moeilijk wordt. Volgens de hulppost hadden zij in de bibliotheek een bijbel moeten meenemen, zij krijgen er nu een van de hulppost. Dan gaan zij de deur door en komen in een soort hal met allemaal tourniquets. De flatgroep is er bijna door en dan komt Tjalko tot de ontdekking dat Veenstra er niet meer is. Op het moment dat hij de groep wil inlichten, is Veenstra terug. De groep komt op het perron en wordt naar een wachtkamer gedirigeerd waar zij moeten wachten. In de wachtkamer zijn vier kellners, waarvan Leenderts de oberkellner is. Tjalko en Henk staan met elkaar te praten en de rest van de groep wil weten waar zij het over hebben. Tjalko zegt bij voorbaat dat hij het niet eens is met Henk, maar geeft hem het woord. Henk heeft met een aantal andere mensen gesproken en iedereen komt uit een ander jaartal, teruggaand tot 1600. Dit is zijn ontdekking. Hij is iemand tegengekomen die hij kent van de krant; de man is al jaren dood. De hond die in de hal naar Wim Kwets toekwam, is de overleden hond van Wim Kwets, zo vermoedt hij. Om de tijd te doden, bespreken zij onder elkaar wat men ervan vindt. Er vormen zich drie groepen: de eerste groep stelt dat het een droom is, de tweede groep schaart zich achter ma Schokking, die zegt dat dit het Laatste Oordeel is, de derdre groep denkt dat het een verkoopstunt is van de bioscoop. De kellner met de glimlach, vraagt of zij iets willen drinken. Ze vragen om water, en de kellner komt terug met een waterkan. Uit die waterkan schenkt hij wijn. De groep discussieert verder over het laatste oordeel en de dominee en Van Schaerbeek strooien met bijbelteksten. Voor Leenderts is de glimlachende kellner bang. Het is een dikke man die heel gemeen kan zijn. Op een gegeven moment komt er een man binnen die zegt dominee Van der Woght te kennen en hij stelt zich voor als de oudoom van de dominee. De dominee kent hem niet. De man is een boer die aan kanker is overleden. Hij zegt dat hij in de hemelse heerscharen mag meevechten tegen de duivels. Dan geeft hij een beschrijving van de hel met alle details die erbij horen en men vraagt hem te stoppen als Aagje flauwvalt. Het rumoer op het perron wordt groter en het blijkt dat de doden uit het noorden stampei maken. Richard Haack vindt het gepraat wat onzinnig worden en gaat de wachtkamer uit. Hij gaat op zoek naar de aartsengel Michaël, die is langsgekomen, en waarvan Hack vindt dat hij op hem lijkt. Na een aanvaring te hebben gehad met een stationschef, komt hij in een soort galakamer waar hij zijn ouders ziet. Hier vindt hij Michaël ook, die enkele woorden met hem wisselt. In een hoek van de kamer zit een figuur die op de vlucht is. Haack wil de kamer uit maar kan geen deur vinden. De figuur in de hoek geeft hem een toverspreuk die hem uit de kamer helpt: waterman, watervrouw, Noach duurt het langst. Hij loopt naar het einde van het perron en vindt daar een brug naar het verboden 500e perron. Als hij die over wil lopen houdt de eerder genoemde stationschef hem tegen. Hij schudt de man af en loopt de trap op. Halverwege het plat van de brug staat een groot hek. Dit hek sluit de doorgang af. Haack kijkt naar beneden en ziet allerlei duivels liggen slapen. Ze stinken. Dan gaat hij terug en komt de chef weer tegen. Hij duwt hem opzij en springt het perron af en volgt de baan. Na een tijdje komt hij een vijftal gravers tegen die naar een lijk graven. Haack herkent de scène uit Hamlet. Hij is namelijk acteur. Hij ziet zichzelf als Hamlet en de grafdelvers graven Ophelia op. De overeenkomst met Haack ligt in het feit dat evenals Ophelia in Hamlet, een actrice zelfmoord heeft gepleegd vanwege hem. Haack is namelijk homseksueel. De gravers geven hem een schedel en twee dijbeenderen. Haack springt op een boemeltrein, waarin dezelfde stationschef zit. De man is boos omdat hij gedegradeerd is vanwege het feit dat hij een jongen heeft lastiggevallen. In een tas draagt hij een varkensblaas gevuld met bloed. Haack is bang voor bloed, bijna even bang als hij was toen er twee manen verschenen boven de brug. De chef is gekwetst door de minachting van de acteur en heft de tas op om hem ermee te slaan. Haack springt van de trein en loopt terug. Een aantal malen wordt hij bijna geraakt door een trein en als hij op het perron terugkomt, zegt een conducteur dat hij terug moet naar zijn plaats. Hij komt terug in de wachtkamer en daar staat Veenstra zijn zonden te belijden voor de flatgroep. Men heeft in de tijd dat Haack weg was, besloten, dat mocht dit toch het laatste oordeel zijn, het verstandig zou zijn dat men zijn zonden zou biechten. Alleen de Kwetsen deden niet mee; zij zijn Rooms-katholiek. Ondertussen heeft de flatgroep ook Leenderts eruit geschopt omdat hij de glimlachende kellner geslagen heeft. Veenstra is klaar met zijn zonden en Haack vraagt het woord, hij vertelt over zijn geaardheid en over de actrice die zelfmoord heeft gepleegd om hem. Daarna zijn de anderen aan de beurt. Men is op het moment al aardig dronken door de wijn. Van Schaerbeek gaat als laatste en biecht zijn verhouding met Aagje op, zij hebben een verhouding omdat zijn vrouw in het ziekenhuis ligt en is het ermee eens. De discussie mondt uit in de vraag of men God mag oordelen over Hem en Zijn werken. Het rumoer wordt groter en ineens staat er een vrouw voor het raam in galakleding. Van Schaerbeek schrikt want het is zijn eigen vrouw. Zij zingt. Iets wat hij haar altijd verboden heeft. De radio zegt dat de chaos is vergroot door een vrouw die een Duits cabaret lied zingt over het sterven van kinderen. Zij wordt door twee soldaten weggehaald en de radio vertelt dat er maatregelen getroffen zullen worden. Men zal de duivels van het 500e perron halen om de orde te herstellen. De kellner schrikt en zegt de groep dat ze achter het buffet moeten schuilen. Van Schaerbeek is in paniek en biecht dat hij een affaire heeft met Martha Scheiberlich. Aagje schrikt en begint te gillen. De kellner zegt hen te vluchten want ineens staat Leenderts voor het raam en beveelt hen de deur te openen. Als ze dat niet doen, gooit hij een raam in en de duivels komen naar binnen. Achter het buffet vlucht de flatgroep door een luik. De kellner die wordt aangevallen door een duivel maakt een kruisteken en de duivel verdwijnt. In de gang komen zij bij het aangewezen hek. Wim Kwets krijgt een hoestbui en geeft bloed op. Het hek doet raar en trekt hen erdoorheen en brengt hen naar een soort troonzaal, waar Leenderts op de troon zit als de Duivel. Hij dwingt de flatgroep God en het bestaan te verloochenen. De groep weigert. Satan gooit een lasso om hen heen en voert hen naar een soort moeras waaruit hij bloed laat opspatten en de hele groep is beklad. Hij laat hun allerlei martelwerktuigen zien en nog altijd weigert de groep. Aagje is gek geworden sinds de bekentenis van Van Schaerbeek. Dan gaat er een ander gordijn op waarachter de drie kellners, met de glimlachende in het midden, aan kruizen hangen. De glimlachende kellner heeft de waterkan om zijn nek hangen. De groep blijft weigeren. Leenderts heeft bij zich de oude Van der Woght, de geroyeerde stationschef en de vrouw die de Bijbel gaf, zitten. Hij vertelt de twaalf dat hij de oorlog tussen de hemelse en helse heerscharen gewonnen heeft en dat alles nu hel is. De radio-omroeper roept Leenderts op om te serveren bij een feestje en iedereen gaat weg. De flatgroep ziet kans om te ontsnappen en vlucht door het hek en na door het poortje te zijn gegaan, komen zij terug op het stationsplein van de stad. Iedereen loopt naar huis en ondersteunt elkaar. In de stad vliegen allerlei kleine heksjes op bezemstelen omhoog, zo groot als zuigelingen. De flatgroep strompelt naar de flat en onderweg vliegen zij uit hun lichaam omhoog en hebben allerlei vrolijke ervaringen. Aangekomen bij hun flat komt uit de schaduw de kellner zetten en zij vragen of dit een droom was. De kellner zegt dat het voor hen een droom was. Hij kijkt naar Aagje en geneest haar van haar gekte. Dan knielen de flatbewoners neer, Haack als laatste en na verzekerd te zijn dat het een droom was. De kellner legt uit dat het hele gebeuren een weddenschap is tussen hem en Iemand anders. De weddenschap houdt in dat mensen ook als zij onder de meest bizarre omstandigheden verkeren, er nog niet toe komen om het bestaan te verloochenen. En hij heeft gewonnen. Hij zegt hen ook dat zij zich hiervan niets meer zullen herinneren. De hond moet mee terug en Wim Kwets wil de hond niet kwijt. De kellner zegt dat dit niet kan. Dan vraagt Haack of hij niet met de hond mee kan en dat kan. Gedrieën lopen zij weg van de flat. Het bloed van het hoesten is van Wims jasje verdwenen. Stijl
In dit boek maakt Vestdijk gebruik van een fantastische, surrealistische stijl. De lange zinnen, die vaak moeilijk zijn om te lezen, creëren een sfeer van vervreemding en, deze sfeer past perfect bij het onderwerp van het boek. Daarmee dient de stijl ook toe aan de inhoud van het boek. Daarom rekenen sommige mensen De kellner en de levenden ook wel tot de Nieuwe Zakelijkheid. Toch denk ik dat het surreële aspect van het boek belangrijker is. Vestdijk komt veel schilderij gelijkende beschrijvingen, waarbij de lezer zijn fantasie moet laten werken. Er is een groot contrast tussen de stukken van de verteller en de dialogen. Waar de beschrijvende stukken veelal bombastisch zijn, zijn de dialogen juist levendig en vlot geschreven. Ook zijn veel van de gesprekken erg karakteriserend geschreven. Vanwege het thema gebruikt Vestdijk veel bijbelse en mythologische uitdrukkingen. Ruimte Het verhaal speelt zich in eerste instantie af in een Nederlandse stad. Wanneer de twaalf hoofdpersonen worden opgepakt, gaan ze naar de stadsbioscoop. Deze stadsbioscoop echter, blijkt van binnen veel groter te zijn dan je van buiten mogelijk zou achten. Op dit moment zijn de twaalf in een andere wereld, die je zou kunnen typeren als een droomwereld, een decor voor het Laatste Oordeel, of het onderbewuste. In deze wereld gaan ze onder andere door lange gangen, een lift en ze komen uiteindelijk uit in een spoorwegemplacement, in de wachtkamer hiervan speelt het grootste deel van het verhaal zich af. Nadat de groep via de kelders op de vlucht is geslagen, komen ze eerst nog in aanraking met Leenderts, om dan weer in hun stad terecht te komen. De plaats is ook weer vooral in functie van de thematiek van het boek. Vooral het spoorwegemplacement vind ik mooi gevonden, omdat dit zowel een aankomst- als vertrekpunt is voor treinen. Het Laatste Oordeel zou je ook als een vertrek en aankomst kunnen zien. Een vertrek uit de normale wereld, en een aankomst in ofwel de hel, ofwel de hemel. Een ander opvallend gegeven in de stationswachtkamer is het perron: hoe hoger de gemoederen (en vooral de angst) binnenin oploopt, hoe drukker en chaotischer het op het perron wordt. Totdat er uiteindelijk de climax met de monsters van het 500e perron komt. Het verhaal speelt zich af in ongeveer een nacht werkelijke tijd. In het begin van het boek is het middernacht, en wanneer ze terug bij de flat komen is het ochtend. Maar omdat de tijd stil staat in de droomwereld, kan je niet werkelijk van tijd spreken in deze roman. Hoofdpersonen Er zijn in totaal veertien hoofdpersonen, die ik allemaal kort zal bespreken. De eerste twee zijn tegenpool van elkaar: de kellner en Leenderts. Aangezien je de reis van de groep kan beschouwen als een reis door hun onbewuste, lijkt het me niet ongepast om de theorieën van Carl Gustav Jung toe te passen ten aanzien van het collectieve onderbewuste. Mijns inziens zijn de kellner en Leenderts namelijk te beschouwen als archetypen. Eerstgenoemde is een archetype voor de Messias, een verlosser en een weergave van de totale liefde. Leenderts is juist het tegengestelde, in dit geval wordt het tegengestelde van liefde gezien als macht en machtslust. Kellner De kellner is altijd vriendelijk. Hij staat altijd klaar om de twaalf reisgenoten te helpen, zolang Leenderts er maar niet achter komt. Zijn bewegingen zijn zeer vlot van aard, hij ondervindt geen enkele hinder van zijn lichaam. Dit is bewust gedaan door Vestdijk, want de kellner is natuurlijk een reïncarnatie van Jezus, maar is daarmee alleen maar geest en geen lichaam. Dit benadrukt ook de metafysische aard van de kellner. Een opvallend detail dat meerdere malen bij de kelner wordt genoemd zijn de rode lippen en de lange witte snijtanden, ‘die de rode lippen schijnen te doorboren’. De voorstelling van een rood-wit kruis komt naar voren. Rood staat voor het lichaam en de witte snijtanden staan voor het geestelijke. Dit is een duidelijk symbool die verwijst naar de thematiek van het boek: het lichamelijke leven staat in functie van het geestelijke leven bij de christelijke moraal. Dat wil zeggen: volgens de Christenen mag de mens nooit zonder kwellende schuld- en schaamtegevoelens zijn lichamelijke driften volgen. Dit is juist de kritiek die Vestdijk uit op de christelijke moraal, en dat geeft hij via deze symboliek mooi weer. Een ander opvallend aspect is hoe nederig de kellner steeds is, terwijl hij aan het einde bij het flatgebouw fier en trots staat. Hier is de kelner een weergave van hun verloste religieuze ideaal. Leenderts Leenderts is de personificatie van het kwaad in dit boek. In dit geval is het kwaad de verafschuwing van het lichaam en het centraal komen staan van macht binnenin het Christendom. Leenderts wordt voorgesteld als de hoofdober, en op een gegeven moment dient hij zich aan als Satan. Na enige tijd wordt hij er ineens omgeroepen dat ober Leenderts moet stoppen met zijn spelletjes en moet komen serveren. Daarna komt Leenderts niet meer terug: de groep hebben het kwaad, de macht die centraal is komen te staan in het Christendom, weten te verdrijven. Als ober is Leenderts enigszins ruw en niet erg vriendelijk. Het meest opvallende dat aan Leenderts wordt beschreven, is zijn afgeplatte achterhoofd. Waar God en Christus louter geest symboliseren, daar symboliseert de duivel het tegenovergestelde: het lichaam. Het ontbreken van het achterhoofd duidt dan ook op het ontbreken van geest. Omdat het boek erg religieus getint is, vermoedde ik eerst dat de twaalf reisgenoten konden worden voorgesteld als de discipelen van Jezus. Dit blijkt niet waar te zijn, ze zijn echter wel weer te geven op een andere wijze: ieder persoon heeft de eigenschappen van één van de dieren uit de zodiak. Via deze eigenschappen zal ik iedere persoon een korte karakterschets geven. De verscheidenheid in karakters zal bij de thematiek nog een belangrijke rol spelen.
Hendrik Van der Woght - Leeuw Bij een leeuw hoort trots, heerszucht, neerbuigendheid en een sterk verantwoordelijkheidsgevoel voor anderen, mits zijn autoriteit erkend wordt. Ook is een leeuw prachtlievend en is graag het middelpunt. Al deze aspecten komen in het verhaal terug bij dominee Van der Woght. Tjalko Schokking - Boogschutter Geestelijk is Tjalko niet zozeer een boogschutter, alhoewel het eerlijke en vurige wel in hem terugkomt. Lichamelijk echter wel, al sinds oudsher hoort het dijbeen bij de boogschutter. Tjalko, als voetballer zijnde, hecht veel waarde aan zijn dijbeen. Losstaand van boogschutter, maar wel belangrijk bij het personage van Tjalko, is zijn moederbinding, waar hij maar niet vanaf komt. Aagje Slangenburg - Vissen Mensen die vis zijn, worden getypeerd als willoos, slap, slordig en met een neiging om zich te verslingeren. Deze typeringen komen zeer duidelijk naar voren in Aagje. Martha Scheiberlich - Maagd Gaandeweg is Martha steeds meer naar voren gekomen als een erg venijnig en haatdragend persoon. Zij is jaloers op zowel Aagje als Veenstra, respectievelijk vanwege de lichamelijke aantrekkelijkheid en de manier van onderwijzen van Veenstra in de krant. Het laatste omdat Veenstra mensen kan onderwijzen zonder er zelf bij te zijn, terwijl Martha het voor een klas kinderen al moeilijk heeft. Zonder de moraal die heerst op aarde, zou Martha al haar remmen laten gaan, dat zien we ook aan het einde van het boek. Het is daarom ook typerend dat zei het dichtst bij een vervloeking komt. Tijdens de vluchten omhoog van Martha komen de kleuren rood, wit en blauw duidelijk terug. Rood en wit zijn al eerder uitgelegd bij de kellner. De blauwe kleur geeft de ruimte, de oneindigheid weer, die bij haar persoon staat voor ontspanning en verruiming, wanneer zij kwelt en pijnigt. Martha is gekweld door het rood, haar lichaam, en probeert via blauw het witte te bereiken, dit lukt echter niet, en via paars wordt blauw weer rood. De voornaamste eigenschappen van maagd zijn: kleingeestigheid, oriëntatie naar het detail (waarbij verwaarlozing van het geheel op komt zetten), kritisch, vitterig, scherp en pedant. Geringe emotionaliteit, sceptisch en nuchter. Het experiment, zowel wetenschappelijk als in het leven, is een sleutelbegrip voor dit teken. “Dat was alsof iemand met een ongeneeslijke ziekte een vriendin dezelfde ziekte suggereerde en dan naar de beroemde dokter stuurde, om te zien wat die dokter waard was”. Zo denkt Marta, wanneer ze terugdenkt aan de door haar aangestuurde verhouding tussen Aagja en Van Schaerbeek, en haar eigen verhouding later. Dit kan worden gezien als een experiment, met als gevolg een abortus. Willem Van Schaerbeek - Weegschaal De eigenschappen van een weegschaal zijn: rechtvaardig, objectief, evenwichtig, systematisch, plichtsgetrouw en verzoenend. Ook is hij weifelend en heeft hij angst voor verantwoordelijkheid. In eerste instantie lijken deze positieve eigenschappen niet bij Van Schaerbeek te passen. Maar Vestdijk ziet in de weifelaar juist een goed mens. De twijfels over het veroordelen en het oordeel van God, vindt Vestdijk een positief punt. Wanneer Willem zijn lichaam ontstijgt, kan hij volledig en zonder schaamte/angst van Aagje houden, alleen terug in zijn lichaam koestert hij weer haat voor haar.
Meneer Kwets - Steenbok De steenbok is eerzuchtig, energiek en volhardend. Hij wil altijd zijn doel bereiken, en is daardoor hard, onbetrouwbaar en hypocriet. Ook is hij dogmatisch, rechtzinnig en onverdraagzaam. Kwets weigert steeds om mee te doen aan de gespreken, vanuit katholieke overwegingen, hierin komt de steenbok erg duidelijk terug. Mevrouw Kwets - Schorpioen Een schorpioen is eenzelvig, emotioneel gesloten en heeft neiging tot zwaarmoedigheid, haatdragendheid, agressie en zelfhaat. Mevrouw Kwets wordt het hele boek door negatief afgeschilderd, zij hoort dan ook niet tot de soort schorpioenen die hun hartstochten kunnen sublimeren. Meyer - Stier De stier is primitief, traag en lui, maar heeft soms een stoere werkkracht. Verder is hij gemoedelijk en bezonken, maar kan hevige driftbuien hebben. Ook is hij humoristisch, dogmatisch, goedgelovig en bijgelovig. De stier lijkt goed bij Meyer te passen. Wanneer de Kwetsen en Meyer, met de groep, terug in de stad zijn, beginnen zij een godslasterlijk spel. Dit vindt Vestdijk typerend voor katholieken, van wie door de macht van de kerk de mogelijkheid wordt ontnomen om een eigen verantwoordelijkheid op te bouwen. Een vergaande immoraliteit is daarvan het gevolg. Vestdijk laat hierbij niet aan het toeval over: het is juist de twijfelende Van Schaerbeek die als enige getuige is van dit spel. Dat toont wedermaal aan dat deze man altijd voor twee kanten kan kiezen. Henk Veenstra - Tweelingen De tweelingen heeft de volgende eigenschappen: veelzijdig, zeer beweeglijk, vluchtig, nieuwsgierig, welbespraakt, oppervlakkig, luchthartig, soms oneerlijk, indrukken werken kort na. Typische eigenschappen van een journalist. Tijdens het zweven is Veenstra overal en nergens, hij doet niet werkelijk iets, hij wil ‘er gewoon bij zijn’, zoals het een journalist betaamt. Mevrouw Schokking - Ram De ram is het typen van de belhamel, leider, pionier. Hij reageert instinctief, is naïef en argeloos. De bereidheid om prompt en onnadenkend is misschien wel het meest typerend voor dit symbool. Deze eigenschappen komen allemaal duidelijk terug in mevrouw Schokking. Zij doet niet mee aan de zweefpartijen, zij wil gewoon zichzelf zijn. Wim Kwets - Kreeft De eigenschappen van kreeft zijn: grote aandacht voor directe omgeving, sterke gevoelsbindingen, veeleisend, hunkerend naar indrukken en emoties. Wim is nog te jong om een echte persoonsontwikkeling te hebben, voorgaande punten zijn mijns inziens van toepassing op ieder kind. Wim doet niet mee aan het zweven, omdat alle verrukkingen voor kinderen nog bereikbaar zijn.
Richard Haack - Waterman Haack is van de twaalf flatbewoners waarschijnlijk de belangrijkste in het boek. Hij is de enige op het station die zijn eigen weg gaat en daarmee alle aandacht meekrijgt. Ook lijkt hij de meest veelzijdige, ontwikkelde en begaafde van de flatbewoners te zijn. Eigenschappen als veel fantasie van een speels, lichtvoetig karakter, scherpe intuïtie, veelvormige persoonlijkheid en schouwende denkvorm, vinden we zeker bij Haack terug. Sommige andere eigenschappen van Waterman, zoals zorgeloosheid en vrolijkheid, zijn echter ver te vinden bij de acteur. Haack doet niet mee met het ‘ontuchtige’ zweven, omdat hij in de lucht juist zou doen wat hem op aarde zo kwelt: het hebben van seks. De angst voor het bloed is ook goed te verklaren: rood staat in deze roman voor lichaam, en het lichaam en de geaardheid ervan bij Haack, is juist wat hem zo kwelt. Vertelwijze Het verhaal wordt verteld door een alwetende verteller. Deze heeft daardoor de mogelijkheid om af en toe ‘in één van de personen te kruipen’ en vanuit dat perspectief te beschrijven. Sommige figuren worden meer van binnenuit dan van buitenaf bekeken. Dit zijn met name Richard Haack, Van Schaerbeek, Tjalko Schokking en Martha Scheiberlich. Van de volgende personages komen we van binnenuit maar erg weinig te weten: de twee kelners, mevrouw Schokking, Meyer en de familie Kwets. Het lijkt er op dat aan het einde van het verhaal vooral de personen die ook innerlijk zijn beschreven, tot een soort inzicht, en daarmee een grotere zelfkennis, zijn gekomen. Thematiek Om de thematiek goed te begrijpen, is het belangrijk om eerst Het wezen van de angst, goed te bekijken. Zelf heb ik dit werk niet gelezen, maar via het boek Het laatste oordeel (zie bron) heb ik een goede indruk gekregen van de inhoud. Angst is namelijk het hoofdthema van dit boek. Volgens Vestdijk gaat iedere angst uit van een object, meestal zal dit een medemens zijn. Onder medemens worden ook van mensen afgeleide figuren verstaan, bijvoorbeeld spoken, heksen, monsters, goden. Door de angst zo concreet te beschrijven, gaat Vestdijk een stuk verder dan vele psychologen, die de bron van angst vaak onbepaald laten. Iets wat vreemd is kan ook geen angst opwekken, over het algemeen wordt angst veroorzaakt door een vertrouwd object, die zich ineens anders dan normaal manifesteert. Vestdijk noemt dit paradoxale verenkeling. Hiermee weten we wie er angst gaat voelen, en door wie die angst komt. De volgende vraag is waarom deze angst ontstaat. Het korte antwoord luidt: omdat onze individualiteit gevaar loopt. Onder individualiteit wordt verstaan: lichamelijk welbevinden, zelfgevoel, veiligheid, zelfvertrouwen en onze zekerheden. De reacties op de angst noemt Vestdijk anti-angst reacties. In eerste instantie worden we de angst gewaar, dit noemt Vestdijk het contractie-effect. Daarna zijn er meerdere reacties mogelijk, die Vestdijk het expansie-effect noemt: - zelfliefde - liefde (voor het angstobject) - vlucht - agressie (tegen het angstobject) - zelfbeheersing
Vestdijk noemt deze theorie de polarisatietheorie, omdat alleen de emotie angst zorgt voor een contractie en expansie. De angstobjecten kunnen worden onderverdeeld in vier groepen, te weten: de dood, de seksualiteit, het bovennatuurlijke en het geweten. Er zijn slechts twee soorten objecten, waarbij geen medemens in het geding is, en er toch angst ontstaat, deze zijn Niets en inwendige pijn. Onder niets wordt dan niet het niets van na de dood bedoeld, maar eerder het niets van het slapen, van het vergeten en van het verglijden van de tijd. Verder is het ook belangrijk om te weten dat het vaak moeilijk is te bepalen wie/wat nu werkelijk het angstobject is, vaak zit deze diep verdrongen in het onderbewustzijn. Deze kennis zou nu moeten kunnen worden toegepast op De kellner en de levenden. Eerst gaan we trachten te zien wie de angstobjecten zijn. Dit zijn de doden, de leiders van de krankzinnige organisatie, monsters en tenslotte de duivel zelf; allen zijn fantomen, die uit het onderbewustzijn van de flatbewoners komen. De roman is zo gemaakt, dat alles wat uit het onderbewustzijn van de groep komt, direct wordt geprojecteerd. Daardoor lijkt het alsof ze de meest vreemde dingen beleven, terwijl ze alles zelf produceren. De beelden komen nu eens van de één, dan weer van de ander, maar worden door allen uit de groep gezien. Je zou dus kunnen stellen dat de nachtelijke tocht van de flatgroep een tocht door het onderbewustzijn is. De Duitse psycholoog Wilhelm Laiblin deed al eerder onderzoeken naar de structuur van sprookjes en mythen, en concludeerde dat het hoofdthema vaak een reis door het onderbewustzijn was. In het kort volgen hier zijn theorieën, die ook toe te passen zijn op De kellner en de levenden. De meeste mythen en sprookjes zijn een Zweiweltenërzahlung, de reële wereld en het onderbewustzijn zijn de twee werelden. Het hoofdmotief is dan de tocht door het onderbewustzijn (die jenseitige Welt). Deze verhalen beginnen altijd in de normale wereld, om dan te dalen/stijgen naar het onbewuste, om daarna weer terug te keren naar de normale wereld. In het onderbewuste komen de vreemdste verschijnselen voor, ook gelden de wetten van tijd en ruimte er niet. De aanleiding van de tocht naar de andere wereld is altijd een ‘Lebensstockung’, een noodtoestand, ontstaan door het afnamen van levenskracht. Door een toch in het onderbewustzijn kan er een kostbaar goed worden bemachtigd, die de verstoorde levensorde weer hersteld. Wanneer geen goed, maar een verlossing moet worden gezocht, spreekt men van een ‘Erlösungsmythe’. De gelijkenissen zijn zo groot, dat men mag stellen dat De kellner en de levenden ook een Zweiweltenërzahlung is, en wel van het type Erlösungsmythe. Het lichaam is de bron van alle onlustgevoelens bij de flatbewoners. Dominee Van der Woght is erg oud, Wim Kwets is ernstig ziek, de krachten van de lichamen van voetbalfanaten Veenstra en Tjalko nemen ook af, Haack is homoseksueel geaard en Van Schaerbeek, Aagje en Martha hebben complexe seksuele schuldgevoelens. Bij de Kwetsen en Meyer schijnt het lichamelijk leven en de bijbehorende emoties al zozeer verdrongen te zijn dat het nergens in de roman expliciet aandacht opeist. Al wordt van mevrouw Kwets kort gemeld dat ze spataderen heeft, en Meyer heeft seksuele schuldgevoelens. Van de twaalf lijkt alleen mevrouw Schokking onbezorgd door het leven te gaan. De onlustgevoelens zijn dus allemaal verankerd in het lichamelijke lichaam, waarbij vooral de seksualiteit. Hierdoor is bijna bij alle romanfiguren een Lebensstockung ontstaan, en daarmee hun individualiteit aangetast. Hoe reageren de flatbewoners op hun angst? Opvallend is dat juist liefde, de beste van de vijf mogelijke reacties, nauwelijks onderling aanwezig blijkt te zijn. Het zijn eerder laatdunkendheid, minachting en ergernis die op de voorgrond treden. Omdat de twaalf personen allemaal een eigen karakter hebben (vanwege de verschillende zodiakale eigenschappen), mag men stellen dat er iets mis is met de opvoeding en traditie in onze Westerse wereld, als er geen liefde aanwezig is. Tenslotte ontstaat het karakter vanuit aanleg, opvoeding en traditie. De aanleggen zijn allen verschillend, en toch ontbreekt de liefde bij allen. Om dit probleem beter te bekijken betrekken we ook Vestdijks De toekomst der religie erbij. Eerst stellen we dat de heersende moraal uit het verhaal (en dus hier in Nederland) de christelijke moraal is. Volgens Vestdijk is iedere religie door de mens zelf ontworpen. Uit het verlangen van de mens naar duurzaam geestelijk geluk, kan de mens een godsbeeld, en daarmee een god, creëren. Er zijn twee soorten geluk: het aardse en het geestelijke. De eerste is zijn de aardse dingen, zoals een goede carrière, een gelukkig gezin etc. Het geestelijk geluk is van duurzame aard, en is religieus. Hoe komt de mens nu aan een religieus ideaal, die staat voor duurzaam geestelijk geluk? Vestdijk gelooft dat de mens onbewust van tot ongeveer zijn derde levensjaar dit geluk beleefd. Je bent je dan nog nergens echt van bewust en je voelt je één met alles om je heen, er is een gevoel van totaliteit. Naar mate men ouder wordt, komt er de bewustheid van de dingen om ons heen, waarmee het gevoel van totaliteit vergaat. Vestdijk geeft drie verschillende mogelijkheden waarop het religieuze ideaal zijn weg vindt, waarvan er maar één hoeft worden te besproken: het metafysisch projecterende type. Het is zelfs mogelijk nog wat verder te versmallen, alleen het christelijk metafysisch projecterende type hoeft te worden besproken. De mens die het dichtst bij de ideaaltoestand terecht komt, zal zich beseffen dat deze niet te bereiken is. Daarom creëert hij zich een god. On het christelijke geval een zaligheid die na de dood bereikt kan worden. God is daarbij langzaam maar zeker losgekoppeld van de mens, Hij is een allesbeheersende zelfmacht. Hierdoor is hij zowel alles als niets. Christus werd gestuurd om het gat tussen mens en God te verkleinen, maar de mensen plaatsen ook Hem naast God, waardoor het gat wedermaal geslagen is. (Vergelijk hierbij ook de uitspraak in het boek “tussenpersonen, overgangsgestalten, dat is niets gedaan, dat is de mislukking aller mislukkingen. Bij Christus is dat al misgelopen” [p.124] ). Dit gat heeft geleid tot een gespletenheid in het menselijk denken, die uiteindelijk onder andere leidde tot de verdoeming van het vleselijke. De erfzonde, die we alleen hebben omdat we een lichaam hebben, heeft geleid tot een verdringing van het lichamelijke in de opvoeding, en dan met name het seksuele. Hiermee kwamen direct vele andere erotische gevoelens ten val. Wanneer het begrip “God” nu, zoals het zou moeten zijn, innig verbonden was met ons religieuze ideaal, een symbool voor het hoogste binnen ons zelf, dan zou er geen enkele liefde worden uitgesloten. Deze God echter eist als het ware alle liefde voor zichzelf op en kijkt op de mens neer als een nietig en vooral zondig schepsel. Zo wordt de oorspronkelijk godsdienst van de liefde omgebogen tot een godsdienst van de macht. Toch blijft het christendom liefde als hoogste goed in het vaandel voeren, Vestdijk oppert nu dat hierdoor het begrip liefde macht is geworden, en echte liefde is in de verdrukking geraakt. De mens is echter één ding vergeten: zij zijn het zelf die deze liefde kunnen, en moeten, terughalen, door het godsbeeld weer aan te passen en alles op de juiste plek te zetten. Het moge duidelijk zijn dat juist de liefde het element is, die de flatbewoners moeten vrijmaken in deze Erlösungsmythe. De theorieën van Laiblin geven ook een directe oplossing voor het ontbreken van schuld- en angstgevoelens bij mevrouw Schokking. Volgens Laiblin wordt de weg naar ‘de andere wereld’ altijd gevonden door de meest argeloze, spontane en minst door rationeel verstand geinderde figuur gevonden. Hij noemt deze de ‘Dümmling’. Mevrouw Schokking gaat zorgeloos door het leven, en heeft geen last van schuld- of angstgevoelens. Ook is zij de reisleidster, zowel bij het in de bus stappen, als in de bioscoop. Daarmee vervult zij de rol van ‘Dümmling’. Angst en schuld zullen de hele roman door de rode draad zijn. Het opbiechten van alle zonden door de twaalf flatbewoners bijvoorbeeld, is het bekennen van schuld. Haack komt zijn schuld tegen als hij alleen op pad gaat: ten eerste zijn homoseksuele geaardheid, maar ook de moord van een meisje die door zijn toedoen is gepleegd. De climax van angst is de verschijning van Leenderts als de duivel. De duivel kan worden gezien als de tegenpool van God, alhoewel de duivel zelf niet al het kwaad wil, hij wil enkel de mensen aanzetten tot kwaad. Omdat, volgens Vestdijk, God en de christelijke moraal alleen nog maar uit zijn op machtswellust, zijn ze eigenlijk gelijk aan de duivel. Na deze climax te hebben doorstaan komen ze weer terug in de stad, zij hebben hun angstobject uitgeschakeld en daarmee lichaam en geest weer in harmonie gebracht. De liefde, en dus ook de lichamelijke, is weer helemaal terug. Het is dan ook goed te verklaren waarom de kellner (de metafysische projectie van het ideaal) aan het eind van het boek er zoveel sterker uitziet: de erfzonde is weg, alles is weer in orde, hij is weer echt een symbool van het beste binnenin de mens geworden. De roman is ook op een existentialistisch niveau op te vatten. Dit is uiteraard zeer typerend voor de tijd vlak na de Tweede Wereldoorlog. Hierbij wordt de vraag van Leenderts of de twaalf hun bestaan wel of niet vervloeken centraal gesteld. Dit is een bestaansproblematiek die uiteindelijk, ondanks alle negatieve aspecten aan het leven, denk hierbij goed aan WO II, toch positief wordt benaderd. Hiermee wordt de morele keuze gemaakt voor het leven, en daarmee tegen het existentialisme van de wanhoop. Schuld en angst leggen een zware hypotheek op de levensvreugde, maar de liefde is volgens Vestdijk een goed werkend tegengif. Andere thematiek die men overduidelijk in het boek kan vinden zijn: - de strijd tussen goed en kwaad (hemel - hel, Jezus - duivel) - schuldvraag - de zin van het bestaan Opbouw Uit de thematiek is makkelijk op te maken dat de opbouw in het licht van de Zweiweltenerzählung kan worden bezien. Het verhaal begint en eindigt in de reële wereld, daartussenin wordt een reis door het onbewuste beschreven. Het is echter belangrijk te weten dat Vestdijk een grote waarde hecht aan de structuur, en dan met name de symmetrie van het intrige. Ook deze is aanwezig in De kellner en de levenden. Hoofdstuk VI, de tocht van Haack, dienst daarbij als omklappunt. Het cyclische karakter wordt ook benadrukt door het begin en het einde van het verhaal op dezelfde plek te laten plaatsvinden. Binnen de cyclische structuur kan er ook weer als volgt onderscheid worden gemaakt. De hoofdstukken I en II vormen de heenweg, de hoofdstukken III, IV en V spelen zich af in de wachtkamer, hoofdstuk VI is de toch van Haack, de hoofdstukken VII, VIII en IX spelen zich weer in de wachtkamer af en de hoofdstukken X en XI vormen de terugweg. Hoofdstuk XII kan daarbij als epiloog worden beschouwd. Zo is er een duidelijke symmetrische structuur. Opvallend is ook dat er twaalf hoofdstukken zijn, evenveel als het aantal hoofdpersonen. Symboliek Dit boek staat vol met allerlei symbolische verwijzingen. De belangrijkste heb ik al gegeven met het gezicht van de kellner, het achterhoofd van Leenderts en de verklaringen van de kleuren rood, wit en blauw. Hier zal ik nog wat andere symboliek geven, om aan te tonen dat er nog veel meer in het boek zit: - In het begin horen de twaalf trompetgeschal. Een trompet wordt vaak gebruikt als er een vernieuwing opkomt. Maar ook kondigt trompetgeschal vaak een militaire strijd af. De twaalf flatbewoners gaan een strijd aan; - Klokgelui staat ook symbool voor vernieuwing; - De lift is een reactie op het zelfvertrouwen dat Kwets opdoet met zijn goedvallende opmerking, maar tegelijkertijd ook op zijn angst, wanneer hij de door hem vermoorde hond terugziet; - De Engelsman is een symbool voor de opstandige kant van Tjalko Schokking; - De sterren die beneden staan, ‘de afgrond der aarde, verroest en gescheurd, met holen spleten’, ‘de aarde in haar nadagen’, allemaal in de grote ruimte die moet worden doorkruist, staan symbool voor de afbraak van de oude wereld die moet worden voltooid. De afbraak gaat zelfs zo ver, dat de wereld op zijn kop staat; - De drie, en daarna nog zeven, deuren waaruit moet worden gekozen, staan respectievelijk symbool voor als eerste de 17e eeuw, als tweede de 18e eeuw en als derde de 19e en 20e eeuw. De zeven deuren daarna zijn opdelingen in halve eeuwen. In ieder van deze tijdperken was een bepaalde opbouw van het Christendom waar te nemen. De 17e eeuw onderscheidde zich door de strijd tussen de predestinatieleer en de leer van liefde en verdraagzaamheid. De 18e eeuw was de eeuw van de verlichting. De 19e en 20e eeuw staan voor de opkomst van de natuurwetenschappen. Deze opdeling geeft aan hoe goed de flatbewoners de steeds grotere desintegratie in het christelijke gezag aanvoelen. Hiermee zijn alleen nog maar de symbolen uit de eerste twee hoofdstukken besproken. Maar omdat de symboliek allemaal voortkomt vanuit het onderbewuste van de flatbewoners, komen ze allemaal neer op de strijd die zij moeten leveren en de desintegratie van het Christendom. Aangezien ik de bepalende symbolen al heb genoemd, lijkt het mij niet noodzakelijk om de rest ook toe te lichten.
Plaatsbepaling in de geschiedenis De kellner en de levenden is geschreven in de perioden november 1940 en juni-juli 1948. De grootste gebeurtenis die tussen deze twee perioden in lag, was natuurlijk de Tweede Wereldoorlog. Ik vermoed dat het gat tussen de twee periodes van schrijven ook door de oorlog is veroorzaakt. Waarschijnlijk had Vestdijk in eerste instantie ideeën voor deze roman, toen hij werd opgepakt heeft hij er niet aan verder gewerkt en uiteindelijk heeft hij in 1948 dezelfde ideeën weer opgepakt en uitgewerkt. Dit zijn echter slechts mijn gissingen. Door de Tweede Wereldoorlog ontstond er een nieuw soort kunst: het surrealisme. Deze kunstvorm was ook al voor 1940 gebruikt, maar door de oorlog wilde mijn expressies op nieuwe manier uiten, en het surrealisme was één van de meest gebruikte manier. Behalve in de schilderkunst, zagen we het ook bij dichters en auteurs terugkomen. Vestdijk gebruikte deze invloeden ook voor De kellner en de levenden. Wat betreft het eigen werk van Vestdijk is het belangrijk te weten dat hij juist de psychologisch-filosofische studie Het wezen van de angst en de essay De toekomst der religie had geschreven. De eerstgenoemde werd echter pas in 1968 voor het eerst uitgegeven. De theorieën die in deze werken voorkomen, worden veelal in De kellner en de levenden toegepast. Een ander belangrijk aspect is dat de Nederland, en de hele ‘Westerse wereld’, nog altijd wordt beheerst door het Christendom. Vestdijk was daar, gezien de thematiek van dit boek, niet helemaal tevreden over. Enkele invloeden die ook uit het leven van Vestdijk en uit de Tweede Wereldoorlog zijn gegrepen, zijn: de plotselinge ontvoering door de politie, het wegvoeren naar de stadsbioscoop (de Joden in Amsterdam werden ook naar een schouwburg gebracht), het gebruik van de dieren uit de zodiak: Vestdijk had juist een studie astrologie gedaan. Vergelijkingen met ander werk In de thematiek zijn al de verbanden uitgelegd tussen deze roman en de werken Het wezen van de angst en De toekomst der religie. Ik heb (nog) geen ander werk van Vestdijk gelezen, maar het zou mij niet verbazen als de gedachten uit deze twee werken vaker terugkomen in de romans van Vestdijk. Ik heb een aantal maal gelezen dat dit werk wordt vergeleken met Dostojewski en Kafka, dit kan ik ook wel verklaren: bij deze twee schrijvers’ bekendste werken staat ook de schuldvraag centraal. Daarmee is al snel de vergelijking naar deze roman gemaakt. Een andere vergelijking met Kafka is de manier waarop de groep van twaalf wordt opgepakt, zij weten van niks en hebben maar te gehoorzamen, dit lijkt veel op de situatie van K. in Het proces. Schrijver Vestdijk, Simon , schrijver (Harlingen 17-10- 1898 - Utrecht 23-3- 1971 ). Zoon van Simon Vestdijk, gymnastiekonderwijzer, en Anna Margaretha Clazina Catharina Mulder. Gehuwd op 27-12-1965 met Adriana Catharina Maria van der Hoeven. Uit dit huwelijk werden 1 zoon en 1 dochter geboren. Vestdijk doorliep de HBS in Harlingen en Leeuwarden en ging na eindexamen in 1917 medicijnen studeren aan de Universiteit van Amsterdam, waar hij in 1925 doctoraal examen deed en twee jaar later het artsdiploma verwierf. Vervolgens nam hij, na vestiging in Den Haag, verschillende artspraktijken in den lande waar. Ondertussen werd door hem nog tijd gevonden voor de studie van filosofie, psychologie en astrologie. Van 1929-1930 maakte hij als scheepsarts één reis mee met het m.s. Kota Inten. Na een kort verblijf in Amsterdam keerde Vestdijk weer naar Den Haag terug. Vriendschap met Du Perron en Ter Braak voerde hem in de redactie van het maandblad Forum (1934 en 1935). In 1933 had Vestdijk definitief voor het schrijverschap gekozen. Hij vervulde verschillende redigerende functies: van 1936 tot voorjaar 1943 bij Groot Nederland; in 1938 en 1939 bij de NRC. In 1940 vestigde hij zich in Doorn waar hij op 4 mei 1942 door de bezetter als gijzelaar gearresteerd werd. Tot 1 maart 1943 hield men hem in St. Michielsgestel met onderbreking van een maand in het 'Oranjehotel' te Scheveningen als zodanig vast. Direct na de bevrijding nam Vestdijk weer redactionele en kritische functies op zich: van 1945 tot 1948 was hij verbonden aan Centaur, en tevens literair criticus bij Het Parool. Daarna van 1949 tot zomer 1951 was Vestdijk redacteur van Podium en van 1949 tot 31 oktober 1953 vast medewerker aan het Algemeen Handelsblad, om vervolgens van 1956 tot eind 1959 als chroniqueur bij De Gids werkzaam te zijn. Nadien werd door hem geen letterkundige rubriek meer verzorgd. Wel volgden een groot aantal muziekrecensies in Het Vaderland van 1956 en 1957, alsmede De Groene Amsterdammer van 1956 tot 1963. Simon Vestdijk, een auteur die teruggetrokken leefde en werkte, werd vrij geregeld door ernstige depressies gekweld. Een enkele maal leidden deze tot een verblijf in een inrichting. Na aanvankelijk geaarzeld te hebben tussen muziek en literatuur kreeg ten slotte de laatste de voorkeur. Hij had 'gekozen voor het talent'. Aanvankelijk bewoog Vestdijk zich op het terrein van de poëzie. Zo schreef hij al op 16-jarige leeftijd gedichten. Zijn dichterlijke oeuvre - neergelegd in Verzamelde Gedichten (1971 ) - omvat zo'n 1300 bladzijden. Het is daarom wel verwonderlijk dat de laudatio in 1964 bij zijn eredoctoraat in Groningen uitgesproken niets over zijn poëtisch werk zegt, maar de klemtoon op Vestdijks romans en essays, op zijn eruditie en zijn 'oorspronkelijke visie op het leven' legt. Misschien moet men de zgn. intellectualiteit der verzen waarover Ter Braak al in 1933 schreef, voor een minder directe niettemin duidelijke lyriek aansprakelijk stellen. Vestdijk zelf meende dat in zijn poëzie een ontwikkeling van zgn. 'parlando-poëzie' naar meer lyrisch te kenmerken gedichten zou zijn aan te tonen. Tegelijkertijd treft in alle gedichten - zij het wellicht in afnemende mate - een sterke plastiek. Merkwaardig is een fasering, een viertal korte perioden waarin Vestdijk de meeste poëzie schreef: tussen 1930 en 1932; in 1942 en 1943 en kort daarna in 1945-1946; ten slotte gedurende de jaren 1955-1956. In dit verband moet op de verschillende debuten gewezen worden: in januari 1926 met 'Riem-zonder-eind' in De Vrije Bladen nadat hij in de Almanak der U.S.A. voor het jaar 1918 met proza door de publikatie van 'Gestileerde waarnemingen' was begonnen. In 1934 valt pas zijn 'debuut' als romanschrijver Terug tot Ina Damman, als men de novelle De Oubliette als Schrift no. 11 van De Vrije Bladen van 1933 niet als begin wil aanmerken. Voor een nader begrip van Vestdijk, in 't bijzonder voor een inzicht in wat als oorspronkelijk in zijn visie op het leven beschouwd wordt, is de lectuur van zijn poëzie van groot belang. De tot doordringend bewustzijn gewekte sensibiliteit, zoals P.H. Dubois eens karakteriseerde, laat de polariteit tussen geest en stof, of in ander opzicht tussen verstand en gevoel uitkomen. De spanning tussen die twee polen bepaalde niet alleen de inspiratie voor zijn gedichten, zij richtte evenzeer zijn essayistisch werk waarin hij een grote veelvoudigheid van literair werk aftastte op houdbaarheid voor 't eigen eerst, dan voor 't menselijk bestaan in algemenere zin. Vestdijk cirkelt voortdurend om essentieel te achten kwesties, om vragen naar de zin of zinvolheid van het leven. Zijn onderzoekingen voeren hem daarbij op terreinen van metafysica, van filosofie, van occultisme ook. Hij schuwt die gebieden niet maar betreedt ze met aan de psychologie ontleende apparatuur en met een indrukwekkende, veelzijdige kennis. Deze betrof niet alleen de letterkunde, maar ook gebieden van filosofie, ethiek, beeldende kunst, psychologie, historie, zoals bijv. blijkt uit de Essays in duodecimo (1952) en uit De leugen is onze moeder . . . (1965). Het duidelijkst laat de in zijn poëzie al aangetoonde polaire spanning zich in enkele grotere studies aanwijzen: Rilke als barokkunstenaar (Schrift no. 6 van De Vrije Bladen, 1938), Alben Verwey en het Idee [1940] en De toekomst der religie (1947). Misschien ervoer hij een zekere verwantschap met elementen die volgens de traditie de barok bepalen; een spanning van tegenstellingen die zich laten formuleren als aards en kosmisch. Psychologisch moet dat contrast wellicht teruggevoerd worden op innerlijke onvrede met een in ziel en lichaam te onderscheiden bestaan. De kritiek op een godsdienst die een dergelijke gespletenheid accentueert vindt daarin haar oorsprong evenals de waardering voor een alles in eenheid schouwend hindoeïsme. Verder zouden daaruit kunnen voortgekomen zijn een belangstelling voor schuldgevoel, zoals Vestdijk dat bij Dostojewski vond en een speuren naar de ondergrond van een figuur als Judas. Het zijn die kwaliteiten waarom men hem ook 'grensganger' kan noemen, forensisch bewoner van twee werelden die wel opponeren, maar waarvan de tweede - de 'andere' - als méér omvattend de eerste tevens kan opheffen en 'zuiveren' in de eenheid of volmaaktheid. Voorshands zijn vormen voor de beleving noodzakelijk met misschien als hoogste, bijna onstoffelijk en toch streng gedisciplineerde daaronder die van de muziek. Door specialisten op vrijwel alle door hem betreden terreinen is Vestdijk gekritiseerd, waarbij de reeds vermelde tegenstellingen onder een ander aspect te zien zijn als die tussen specialisme en dilettantisme, dit laatste in de zin waarin Ter Braak het waardeerde. Vestdijks muziekkritieken en zijn opstellen over 'muziek-esthetiek' getuigen van een visie die in zijn poëzie en zijn essays eveneens gestalte kreeg. Niet minder in zijn romans. Het één-zijn, de beleving van wat men onder variërende namen als geluk, eeuwigheid of paradijs probeert te vatten, maar telkens gecorrumpeerd door een besef van vervreemding dat terug dwingt tot het hier en nu van een begrensd ik. Een dichter die een bundel Vrouwendienst (1934) publiceert, roept daarmee de herinnering aan middeleeuwse, hoofse literatuur op. Tevens wekt hij dan belangstelling voor de vraag naar de betrekking tussen spel en realiteit. Vestdijks houding tegenover de vrouw kan uit zijn 'spel': gedichten, romans - afgelezen worden. Ina Damman en Trix Cuperus uit De koperen tuin zullen waarschijnlijk de meest indrukwekkende verbeelding blijven van een verborgen werkelijkheid. Hoe deze was is enigszins te vermoeden uit een bijdrage van Jeanne van Schaik-Willing opgenomen in de bundel Over S. Vestdijk bij gelegenheid van diens 50ste verjaardag verschenen. Ook Henriëtte van Eyk heeft in Dierbare wereld (Amsterdam, 1973) heel openhartig haar ontmoeting met Vestdijk beschreven. In 1933 schreef Vestdijk een zeer omvangrijk boek Kind tussen vier vrouwen dat geen uitgever kon vinden en pas in 1972 gepubliceerd werd. De weigering heeft een reeks aan dat oorspronkelijke manuscript ontleende autobiografisch gekleurde romans als gevolg gehad, waarin Anton Wachter de centrale figuur is. Sommige daarvan verschenen na de publikatie van Terug tot Ina Damman (1934) die in de reeks de derde plaats inneemt: pas in 1960 sloot de auteur de ontwikkeling van Anton af met De laatste kans. Zijn de gestalten in deze verhalen voor een belangrijk deel herscheppingen van personen uit het eigen verleden, de andere romans worden bevolkt door een bonte stoet van al dan niet historische, steeds door de verbeelding getransformeerde figuren. Van de 'zuivere' psychologische roman als Meneer Visser's hellevaart (1936), waarmee hij het vooroorlogse Nederland - 'fatsoensrakkers' -choqueerde, tot een schijnbaar 'zuiver' feitelijk verhaal als Rumeiland (1940) blijft de door Hartkamp gesignaleerde spanning tussen 'identifikatie en isolement' de lezer boeien. Ook de romanfiguren, althans de voornaamste daarvan, wensen op te gaan in een eenheid. Deze laatste kan zelf weer als een persoon optreden, als beminde bijv. in De koperen tuin (1950), dat behoeft echter niet. In De Vuuraanbidders (1947), een verhaal dat in de Dertigjarige Oorlog speelt, is dat streven feitelijk gericht op een Nirwana waarvoor Vestdijk in de ongeveer tegelijkertijd geschreven studie De toekomst der religie (1947) zijn waardering formuleerde. Van de mogelijke, thans nog nauwelijks onderzochte invloeden op de romancier Vestdijk kunnen hier vermeld worden die van James Joyce en Proust, de laatste zeker en vooral in de Anton Wachterverhalen. Niet alleen in zijn romans, ook in kleinere en meer uitgebreide studies valt de doorwerking van psychologische inzichten te noteren, met name die van Freud en Jung. Wil men deze schrijver zo kort mogelijk karakteriseren dan zou men misschien het meest nabij de kern komen met de woorden: een mythische mysticus in de zin van een in zichzelf schouwende en daarvan verhalende Ziener. Maar deze formulering lijkt geen recht te doen aan de steeds herhaalde pogingen om door schrijven - dichten, denken, vertellen - dat te herwinnen wat hij nooit bezeten had - ongescheidenheid. De waardering voor Vestdijks werk blijkt op velerlei wijze. Naast een eredoctoraat in de letteren van de Rijksuniversiteit te Groningen in 1964, verwierf hij talrijke binnen- en buitenlandse prijzen en onderscheidingen waaronder de C.W. van der Hoogtprijs (1938), de Wijnand Franckenprijs (1941), de prozaprijs en romanprijs van Amsterdam (resp. 1946 en 1960), de P.C. Hooftprijs (1951), prijzen van de Jan Campertstichting (1953 en 1955), de vijfjaarlijkse prijs voor meesterschap van de Maatschappij der Nederlandse Letterkunde en de Prijs der Nederlandse Letteren (1971). Sinds 1957 stelde het P.E.N.-centrum hem jaarlijks kandidaat voor de Nobelprijs. De herinnering aan het werk van Vestdijk wordt verder levendig gehouden door de in 1972 opgerichte Vestdijkkring met zijn periodiek Vestdijkkroniek. Beoordeling Nadrukkelijker dan in zijn andere boeken heeft Vestdijk in De Kellner en de Levenden, in de vorm van een fantastische gelijkenis, zijn geloof in de mens uitgesproken met een tegelijk verschrikkelijke en goed-moedige spot, die niet zal nalaten bewon-dering, vertedering en verontwaardiging te wekken. ADRIAAN MORRIEN. Uit de Kunst, winter 1949, nr. 8
Dat is de conclusie van een recensie van Adriaan Morien, die zeer positief is over De kellner en de levenden. Ik kan mij alleen maar bij hem aansluiten wat betreft de stijl. Vestdijk gebruikt voor deze roman een prachtige stijl, en een meesterlijke opzet. Alleen al om deze redenen zou een liefhebber van mooie stijl en structuur in de literatuur van dit boek kunnen genieten. Het toneel waarin het boek zich afspeelt vind ik perfect gekozen. Daarmee doel ik op de keuze van het Laatste Oordeel. Op het moment van het Laatste Oordeel zullen de menselijke emoties tot het uiterste stijgen. Iedereen zal alles in het werk stellen om maar naar de Hemel te mogen. De plotwendingen die Vestdijk hierbij gebruikt vond ik heel erg verrassend. Zo had ik op een gegeven moment toch wel verwacht dat de twaalf op de christelijke wijze zouden worden veroordeeld. Ook het stuk waarin Leenderts zich ontpopt als duivel waar ze niet aan kunnen ontglippen op het moment van ontsnappen verbaasde mij zeer. Juist wanneer je denkt dat het gedaan is, komt er nog een stuk spanning bovenop. De droge wijze waarop Vestdijk deze spanning dan doorbreekt moet je van houden, ik vond ook dat weer een goede ingreep. Zo is dit boek ook voor de gewone verhalenlezer door de vele plotwendingen een heel goed en geschikt boek om te lezen. Jef van de Sande vond het perspectief van de roman niet functioneel. Hier kan ik me wel enigszins bij aansluiten, het perspectief dat in hoofdstuk VI wordt gebruikt, geeft een groter medeleven met de hoofdpersoon, en had misschien door het hele boek heen beter gewerkt. Een ander negatief punt vind ik het standpunt van Vestdijk ten opzichte van het Christendom. Alhoewel ik me er wel enigszins in kan vinden, en we ook lering uit deze roman kunnen trekken, vind ik toch dat de essentie van het Christendom, in ieder geval met zekerheid van de christelijke ‘gewone burgers’, de liefde en het geven hiervan is. Ondanks dit punt heb ik heel erg van de roman genoten. Zozeer zelfs dat ik het drie dagen na uitlezen heb gekocht op een boekenmarkt. Ik kan het ook aan al mijn klasgenoten van harte aanraden. De één zal zich goed kunnen vermaken met het verhaal zelf en zijn plotwendingen, de ander zal gefascineerd zijn met de prachtige opbouw en al de fantastische ideeën uit het boek. Mensen die dieper willen zoeken, zullen in de thematiek ook genoeg kunnen terugvinden. Zo is er voor ieder wat wils. Bronnen www.inghist.nl/Onderzoek/Projecten/ BWN/lemmata/bwn1/vestdijk

Het laatste oordeel; een interpretatie van S. Vestdijks “De kellner en de levenden” Geschreven door L.G. Abell - van Soest en L.F. Abell
Uitgeverij Hugin, Utrecht, 1995
Koen Vermeiren, ‘S. Vestdijk, De kellner en de levenden’ in
Lexicon van Literaire werken
A. G. H. Anbeek van der Meijden en anderen
Groningen, 1989 e.v. www.scholieren.com

REACTIES

G.

G.

bedankt!

18 jaar geleden

M.

M.

Dit is nog eens een boekverslag met kwaliteit! Ik heb dit boek ook gelezen, en vond het ook een supermooi boek, vooral door de vele symboliek die erachter zit. Door je verslag te lezen ben ik die symboliek beter gaan begrijpen. Dit boek is zeker aan te raden.
Bedankt!

13 jaar geleden

W.

W.

Geweldige boekbeschrijving van een bijzonder boek!

11 jaar geleden

W.

W.

Boek is overigens als e-boek te verkrijgen op www.bibliotheek.nl onder de 'eregalerij'.

11 jaar geleden

J.

J.

Geweldig verslag!

9 jaar geleden

Log in om een reactie te plaatsen of maak een profiel aan.

Andere verslagen van "De kellner en de levenden door Simon Vestdijk"