Ben jij 16 jaar of ouder? Doe dan mee aan dit leuke testje voor het CBR. In een paar minuten moet je steeds kiezen tussen 2 personen.

Meedoen

Meeuwen door J. Bernlef

Beoordeling 7.7
Foto van een scholier
Boekcover Meeuwen
Shadow
  • Boekverslag door een scholier
  • 4e klas vwo | 4978 woorden
  • 26 maart 2005
  • 53 keer beoordeeld
Cijfer 7.7
53 keer beoordeeld

Boekcover Meeuwen
Shadow
Meeuwen door J. Bernlef
Shadow
ADVERTENTIE
Overweeg jij om Politicologie te gaan studeren? Meld je nu aan vóór 1 mei!

Misschien is de studie Politicologie wel wat voor jou! Tijdens deze bachelor ga je aan de slag met grote en kleine vraagstukken en bestudeer je politieke machtsverhoudingen. Wil jij erachter komen of deze studie bij je past? Stel al je vragen aan student Wouter. 

Meer informatie
I Bibliografische gegevens. J. Bernlef (pseudoniem van Hendrik Jan Marsman) Meeuwen
108 pagina’s
Querido (1975), 19934
Amsterdam II Samenvatting. De 51-jarige kantoorbediende Arend Wijtman leidt aanvankelijk een rustig bestaan waarin nooit iets opwindends gebeurt. Tot het moment dat hij op een ochtend in paniek wakker wordt, en een bobbel in zijn hals ontdekt. Tot tweemaal toe wordt Wijtman doorverwezen naar een andere arts met telkens een vage diagnose als reden. De derde arts windt er geen doekjes om en deelt mede dat de bobbel een kankergezwel is. Er is wel een redelijke kans om de tumor te kunnen opereren, maar zijn stembanden zullen hierbij verwijderd worden. Hij zal dan waarschijnlijk niet meer kunnen spreken, of met zijn slokdarm moeten leren praten. Het is maar de vraag of dat lukt, want men krijgt het slechts bij een beperkt aantal mensen aangeleerd. Vanaf dat moment stort de wereld van Arend Wijtman in. In afwachting van de operatie besluit hij om de dagen verlof die hij nog had staan bij zijn werkgever op te nemen en er eens flink tussenuit te gaan. Zijn oog valt op een eiland in het noorden waar slechts 2000 mensen wonen. Hij wil namelijk de drukte van de stad waarin hij woont ontvluchten en de paniek waarin hij verkeert tot rust laten komen op het eiland. Ook neemt Wijtman het besluit om niet meer te spreken om alvast te wennen aan het stemloze leven na zijn operatie. Hij koopt een opschrijfboekje en communiceert, als hij het hoognodig acht, alleen nog maar schriftelijk met mensen. Ook koopt hij, wachtende op het veer wat hem naar het eiland zal brengen, een verrekijker. Dit doet hij om aan zichzelf te bewijzen dat hij de werkelijkheid niet uit het oog aan het verliezen is, maar dat de wereld nog steeds onder handbereik ligt. Als Wijtman op het eiland is aangekomen, neemt hij zijn intrek in Hotel-Café Biljart Van Dam. De eigenaar van deze gelegenheid, Jan Zijlstra, is al door Arend Wijtman ingelicht over zijn onvermogen om te kunnen praten. Hij is dan ook totaal niet verbaasd als Wijtman het nummer van zijn kamer vraagt door de vraag op het notitieblokje te schrijven. De komende dagen brengt Arend Wijtman door met rondstruinen over het eiland en in het hotel zitten. Bij de eilandbewoners, die regelmatig kaarten in het hotel, vindt hij in ieder geval geen aansluiting doordat hij in de eerste plaats niet spreekt. Daarnaast blijken zij zeer gesloten te zijn en hebben ze het niet zo op mensen die niet van het eiland komen. De enige bewoner die nog enigszins tegen Wijtman praat is de waard, Jan Zijlstra. Hij brengt hem steeds zijn maaltijden en zorgt ervoor dat Wijtman zich zo prettig mogelijk voelt. Terwijl de waard al deze goede bedoelingen uit begint Arend Wijtman zich juist steeds slechter te voelen. Hij merkt op zijn tochten door de natuur dat hem soms eenvoudige benamingen voor planten en dieren niet meer vanzelf te binnen schieten. Ook openbaren zich soms paniekaanvallen waarbij hij als een razende begint te rennen of schelpen kapot trapt. Op een dag slaat hij zelfs een gewonde meeuw die hij op het strand heeft gevonden met een eind hout dood. Op één van zijn tochten door een natuurreservaat op het eiland, ontdekt Arend Wijtman dat er een bungalow midden in dit natuurgebied staat. Hij sluipt onwillekeurig een duin op zodat hij met zijn verrekijker ongezien naar binnen kan kijken. Hij ziet een corpulente man de liefde bedrijven met een opblaaspop. Verdwaasd aanschouwt hij het tafereel, hij weet niet wat hij ervan denken moet. Een paar dagen later vertelt Jan Zijlstra slecht nieuws aan Arend Wijtman. Het hele eiland is in rep en roer omdat Anita Peekman, het elfjarige dochtertje van de timmerman vermist is. De eilandbewoners hebben meteen het hele eiland uitgekamd, zonder resultaat. Als Wijtman die dag naar buitengaat, zijn de eilanders in de haven aan het dreggen, omdat Anita volgens hen zou kunnen zijn verdronken. Na dit voorval maken we kennis met Leo Wigman, rechercheur van de politie in de hoofdstad. Zijn chef, van Beem heeft hem op de zaak van de vermiste Anita gezet. Morrend neemt Wigman de zaak aan, terwijl hij zich afvraagt waarom ze juist hem op zo’n godvergeten eiland stationeren. Blijkbaar is het ernst, want Leo Wigman wordt met een helikopter naar het eiland toegevlogen. Hij neemt er zijn intrek bij de enige agent op het eiland, Frits Lozen. Deze agent Lozen is helemaal buiten zinnen als Wigman aankomt, omdat er in geen jaren noemenswaardige gebeurtenissen zijn voorgevallen op het eiland. Sussend spreekt Wigman hem toe dat hij niet zo’n heisa moet maken en dat de zaak spoedig opgelost zal worden. Wigman besluit eerst een nachtje over de zaak te slapen en houdt zich meer bezig met een mening te vormen over zijn nieuwe jas, die naar zijn mening veel te modieus en onpraktisch is. De volgende dag is er nog geen resultaat geboekt bij de dregactie van de eilandbewoners. Leo Wigman besluit de actie te laten staken, temeer daar een visser hem heeft verteld dat als Anita al verdronken zou zijn, ze zeker niet in de haven zou drijven. De visser kent de stromingen die aan deze kant van het eiland staan uit zijn hoofd, en volgens hem zou het lijk dan al mijlenver uit de kust moeten drijven. Na agent Lozen teleurgesteld te hebben (deze was er heilig van overtuigd dat Anita in de haven had moeten liggen), onderneemt Wigman een tocht over het eiland om naar aanwijzingen te speuren. Als hij op een gegeven moment door hetzelfde natuurreservaat loopt waar Arend Wijtman is geweest, ontdekt ook hij de bungalow die daar staat. Hij tuurt naar binnen, maar ziet dat er niemand is. Alleen een paar groene damesschoenen die op een krukje in de woonkamer staan trekken zijn aandacht. Hij besluit dan toch maar voor de zekerheid een blik te werpen op het naambordje bij de voordeur van de bungalow, er staat J. Ris. Bij navraag op het gemeentehuis blijkt Ris een makelaar in ruste te zijn die op het eiland van zijn oude dag geniet. Hoewel de burgemeester en Ris op slechte voet met elkaar staan, besluit Wigman er geen aandacht meer aan te schenken en het onderzoek te hervatten. Arend Wijtman intussen plaatst zich steeds meer in isolement. De enige persoon waarmee hij nog communiceert is Jan Zijlstra, en dan alleen voor hoognodige zaken. Als op een avond op zijn kamer zit, begint het bestaan hem steeds zinlozer voor te komen. Om dit gevoel te bestrijden moet hij van de dokter één pil van een slaapmiddel innemen, maar in zijn wanhoop neemt hij er 23 van het middel in. Daarna verlaat hij het hotel en trekt weer de duinen in, om tenslotte op het strand terecht te komen. Hier overvalt de totale wanhoop hem, en als een bezetene begint hij zijn jaszakken te vullen met stenen. Hij legt zijn verrekijker en horloge in het zand en stort zich dan met doodsverachting in zee. De stenen in zijn jas zorgen ervoor dat hij al snel kopje onder wordt getrokken… Als Wijtman’s lijk door J. Ris, de makelaar, wordt gevonden denken veel mensen dat Anita Peekman door Wijtman is vermoord. Hij zou dan zelfmoord hebben gepleegd uit wroeging. Zelfs van Beem schijnt deze verklaring te zien als aannemelijk, maar Leo Wigman ziet geen verbanden. Dankzij een tip van Jan Zijlstra komt hij erachter dat Arend Wijtman een opschrijfboekje bij zich had waar hij zijn gedachten in neerpende. Dit bewuste boekje is alleen niet gevonden in Wijtman’s jas, waar het in had moeten zitten. Het boekje moet volgens Wigman dus door J. Ris uit de jas gehaald zijn, aangezien het er door de krapte van de jaszak onmogelijk uitgespoeld kan zijn. Als hij Ris bezoekt in zijn bungalow, geeft deze aanvankelijk niks toe. Maar na een paar toespelingen op het opschrijfboekje houdt de man het niet langer, en schuift het boekje met een vuurrood gezicht in de handen van Wigman. Deze slaat vol verwachting het boekje open. Tevergeefs, want het zeewater heeft de letters op de bladzijden al weggespoeld of in grote onduidelijke inktvlekken veranderd. Dan neemt Leo Wigman een stoutmoedig besluit. Hij heeft het boekje niet teruggevonden en het onderzoek naar Anita Peekman verklaart hij voor gesloten… III Vertelinstantie Er is in deze roman sprake van het meervoudig perspectief. Het verhaal wordt namelijk wel verteld in de personale vertelinstantie, maar deze instantie wordt door drie verschillende karakters gebruikt. Deze drie karakters zijn Arend Wijtman, Leo Wigman en Jan Zijlstra. Er is bij alle drie sprake van een personale vertelinstantie omdat de personen vertellen in de derde persoon en je uitsluitend hun eigen gedachten en gevoelens te weten komt. Ook kan de derde persoon telkens vervangen worden door de ikpersoon, wat de personale vertelinstantie nog meer onderbouwd. Een citaat bij de vertelinstantie van Arend Wijtman is: (p.10, r.1) ‘De man in de winkel had aanvankelijk ook gedacht dat hij niet kon horen. Hij toeterde zijn aanbevelingen over Duitse en Japanse merken in Arend Wijtman’s oor. Met sussende gebaren had hij de winkelier tot matiging van diens stemgeluid proberen te manen, maar de man bleef even luid en nadrukkelijk spreken. Alsof hij met een imbeciel te doen had, iemand die heel traag van begrip was. Misschien zag hij er ook wel zo uit, knikkend en glimlachend en steeds maar weer op die ene zin in zijn boekje wijzend.’ (p.10, r. 9) Wat later in het verhaal komen we de gedachtegangen van Leo Wigman te weten: (p.33, r.1) ‘Leo Wigman had de pest in. Zwaar. Zeker omdat hij de oudste rechercheur van het rayon was. En dan die haast om een doodgewone vermissing. Als het nou nog een kind van rijke ouders geweest was. Met sirenes en zwaailichten naar het vliegveld toe maar. Ze hadden hem tenminste kunnen vertellen dat zo’n helikopter aan alle kanten tocht als een vogelkooi’ (p.33, r. 7) Tenslotte worden de belevenissen van Jan Zijlstra nog een klein stukje in de personale vertelinstantie beschreven: (p. 84, r.5) ‘Toen Zijlstra achter de bar terugkeerde lag alleen het ingevulde kaartje er. De jongeman en het grijze diplomatenkoffertje waren verdwenen. Hij controleerde het sleutelbord. Sleutel zeven hing er niet meer. Hij las de gegevens op het formulier. De Bont, P. Expert. Ook de gast van kamer tien, de jonge vrouw met het zwarte haar, heette De Bont. Hij legde het formulier bovenop het sleutelbord. Zulke dingen kwamen voor, mensen met dezelfde achternaam. Hij herinnerde zich een zomer met vijf Hoeksema’s. Toeval. Het was een hele uitzoekerij geweest met de post’. (p.84, r.16)
IV Personages Arend Wijtman: Deze 51-jarige man werkt als een kantoorbediende in een boekhandel in de hoofdstad. Als hij naar buiten gaat is Arend Wijtman altijd gehuld in een grijze flaneljas met visgraatmotief waarin een binnenzak van acht bij vijftien centimeter is genaaid. Ook draagt hij als hij op het eiland is alleen nog maar coltruien, in plaats van de overhemden die hij aan heeft als hij in de stad is. (p.13, r.12) ‘Hij kocht coltruien in plaats van overhemden en ging op reis’ (p.13, r.13) Het toiletgerei en de kleding die Wijtman meeneemt naar het eiland heeft hij in een zwarte reiskoffer gestopt. Arend Wijtman heeft altijd zijn Japanse verrekijker bij zich, sinds hij die tijdens het wachten op het veer naar het eiland heeft gekocht. Even onafscheidelijk als de verrekijker, is het opschrijfboekje dat Wijtman gebruikt om met de buitenwereld te communiceren. Zijn horloge draagt hij om zijn linkerpols. Arend Wijtman is zijn hele leven lang al een eenzame persoon geweest. Hij is nooit getrouwd en heeft zijn beide ouders al verloren. Toen hij een tijdje als sorteerder in een postkantoor werkte nam hij zelfs brieven mee naar huis om ze te lezen. Ook al waren ze dan niet aan hem gericht, hij had toch het gevoel dat er iemand aan hem dacht. Als er dan keelkanker bij Arend Wijtman wordt geconstateerd verliest hij elk gevoel met de werkelijkheid om hem heen. (p.12, r.13) ‘Het eerste moment van ontzetting was sprakeloos, onherhaalbaar en viel niet eens te herinneren omdat het alles, woorden, beelden uit hem had weggezogen. Uit iedere gesprek leek de grammatica weggezakt. Het viel achteraf misschien nog het best te vergelijken met hevige pijn de ook de buitenwereld uiteen deed vallen in zinloze, stuitend rauwe brokken werkelijkheid.’ (p.12, r.19). Hij neemt de werkelijkheid nog wel waar, maar het schijnt hem toe dat alle onderlinge verbanden zijn verwijderd. Dit gevoel dat alles om hem heen willekeurig lijkt te zijn, versterkt hij alleen nog maar door niet meer te spreken. Hij reageert (bij hoge uitzondering) alleen nog maar schriftelijk op de buitenwereld. Zodoende kan hij geen orde meer in scheppen in de realiteit om hem heen, omdat hij weigert te spreken en dus ook weigert om normale contacten met anderen aan te knopen. Die andere mensen zien hem namelijk al snel voor gek aan, en schenken hem, op Jan Zijlstra na, geen aandacht. Om zijn zelfverkozen spraakgebrek te compenseren koopt Arend Wijtman een verrekijker. Hij neemt de zaken om hem heen dan waar alsof ze onder handbereik liggen. Zo probeert hij zich er toch nog van te overtuigen dat hij binding heeft met de wereld. (p. 9, r.28) ‘Hij had de kijker niet gekocht om het eiland eerder dan met zijn eigen ogen te kunnen zien. Hij had de kijker gekocht om zich zelf te overtuigen dat de wereld voor hem nog onder handbereik lag. De kijker was dus eigenlijk een soort prothese.’ (p.9, r.33) Desondanks vallen de verbanden in zijn leven steeds verder weg, Wijtman voelt zich steeds meer een camera die de werkelijkheid registreert, maar daar geen systeem in kan aanbrengen. Op een gegeven moment belandt Arend Wijtman door zijn onmacht in een stemming van totale zinloosheid, en ziet hij geen andere uitweg meer dan een suïcide. Het karakter van Arend Wijtman verandert zeer naarmate de vertelling vordert. Van het bedaarde leven, wat hij leidt voordat hij keelkanker blijkt te hebben, komt hij terecht in een neerwaartse spiraal. Terwijl zijn handelingen gevolgd worden, wordt duidelijk dat hij in het moeras van sociaal isolement wegzakt. Omdat zijn karakter van bedaard naar suïcidaal verandert en zijn gedachten beschreven worden, is hij een round character. Arend Wijtman heeft geen relatie met Leo Wigman. Hij neemt Wigman alleen een paar keer waar als toevallige voorbijganger. Leo Wigman: Deze, al wat oudere, rechercheur is werkzaam bij een rayon van de politie in de hoofdstad. Hij draagt een donkerbruine, vormeloze hoed. Als jas draagt hij een camel demi (een lichte herenoverjas voor voor- en najaar). Hij heeft zwarte tanden, een rode nek omdat hij vroeger op de boerderij van zijn vader moest werken en waterige, blauwe varkensoogjes. Hij beschouwt deze uiterlijke kenmerken als onvolkomen, en daardoor vindt hij zichzelf niet echt een toonbeeld van schoonheid. (p.35, r.13) ‘Ze had natuurlijk gehoopt op de komst van een jonge knappe rechercheur. Zo’n onweerstaanbare slordige jongen in een grijze regenjas. Ja, dan viel hij tegen, dat moest hij eerlijk toegeven. Zwarte tanden had hij, en een rooie nek van de tijd dat hij nog op de boerderij van zijn vader werkte. En wateroogjes die Lies in hun verlovingstijd nog eens zijn blauwe kijkers had genoemd. En niet te vergeten een splinternieuwe jas, veel te modieus voor een rechercheur die tegen zijn pensioen aan liep.’ (p.35, r.21). Leo Wigman is teleurgesteld in zijn leven en ziet hierdoor alleen nog maar de negatieve kanten ervan. Zijn huwelijk is niet meer wat het zou moeten zijn en hij wordt door zijn commissaris op een (in zijn ogen) onbenullige klusgezet, de vermissing van Anita Peekman. Wigman vat dit op als teken dat zijn werkgever hem als uitgerangeerd beschouwt en dat ze hem de paar jaren die hij tot zijn pensioen te gaan heeft rustig laten afbouwen. Als hij aankomt op het eiland wil Leo Wigman de vermissing zo snel mogelijk opgelost hebben omdat zijn humeur er niet beter op wordt op die desolate plek. Hij vindt dat het eiland één groot bejaardentehuis is, vergane glorie. Als Wigman na een paar dagen nog geen enkele aanwijzing heeft gevonden slaat bij hem de wanhoop toe. Het onderzoek zit muurvast, en het ziet er niet naar uit dat hij snel weer terug zal kunnen keren naar de hoofdstad. Ondertussen probeert hij ook nog iets aan te knopen met de vrouw van agent Lozen, Anja Lozen. Echter, als ze met elkaar naar bed zijn geweest, voelt het verre van goed. Ontgoocheld stelt Leo Wigman vast dat hij zelfs hier geen plezier meer aan beleeft. (p.76, r.29) ‘Je praat er toch met niemand over?’ De vrouw van agent Lozen zag er verfomfaaider uit dan ooit. Ze had een grijs mantelpak aan. Hij wist wat eronder zat, maar hij was het alweer bijna vergeten Twee te slappe oude lichamen die hadden geprobeerd iets op te rakelen. ‘Natuurlijk niet,’ zei hij. ’Misschien was het ook een beetje belachelijk van ons. De drank, dat rotonderzoek, Fred die zijn been breekt. Alles bij elkaar.’ (p.77, r.6) Als het lijk van Arend Wijtman wordt gevonden leeft er toch nog een sprankje hoop op bij Wigman. Hij hoopt in het opschrijfboekje de motieven van Arend Wijtman te vinden en dat deze de zaak weer op gang brengen. Maar Leo Wigman ontdekt dat al het geschrevene in het opschrijfboekje gewist is door de zee. Resoluut klapt hij het boekje dicht, om te symboliseren dat hij de zaak voor zichzelf afgesloten heeft. Leo Wigman’s karakter verandert eigenlijk niet gedurende het verhaal. Hij blijft de hele tijd dezelfde knorrige zwartkijker. Als hij met de Anita Lozen naar bed gaat, lijkt het alsof Wigman even zijn zorgen is vergeten. Maar hij beleeft geen plezier aan deze onbezonnen daad en blijft zodoende hetzelfde karakter houden. Omdat je zijn gedachten te weten komt kan er toch van een round character gesproken worden. Eigenlijk heeft Leo Wigman ook geen relatie met Arend Wijtman. Dat wordt ietsje anders als de verdenking van het laten verdwijnen van Anita Peekman op Wijtman valt. (p. 57, r. 14) ‘Misschien die vreemdeling,’ zei ze toen. ‘Welke vreemdeling?’ ‘In hotel Van Dam. Hij is op het eiland gekomen toen ze nog leefde een nu is ze dood’. Het klonk als logica. ‘Maar waarom juist hij? Praktisch alle eilandbewoners waren op het eiland voordat het gebeurde.’ ‘De vreemdeling is stom.’ ‘Stom?’ ‘Dat hij niet kan praten, bedoel ik. Hij logeert bij Van Dam. Of Zijlstra dan, want zo heet de eigenaar. Hij schrijft alles op in een notitieboekje.’ (p.57, r. 24) Wigman ziet echter geen heil in deze verklaring en ziet Arend Wijtman pas als hij al zelfmoord heeft gepleegd. De relatie blijft dus tot het uiterste beperkt. V Ruimte Ik heb voor het aspect ruimte gekozen omdat dit verreweg het belangrijkste is in deze roman. Het desolate eiland waar het verhaal zich grotendeels afspeelt, symboliseert de crisis waar de twee hoofdpersonen Arend Wijtman en Leo Wigman zich in bevinden. De verlatenheid van het eiland en het feit dat er nooit iets noemenswaardigs gebeurt, geven de stemmingen van Wijtman en Wigman goed weer. Het aspect tijd speelt een ondergeschikte rol in dit verhaal, omdat het verhaal een lineaire opbouw heeft en er slechts een enkele keer van een terugverwijzing gebruik wordt gemaakt. De fysische ruimten in deze roman zijn de hoofdstad en het eiland. Het eiland meet slechts tien bij drieëneenhalve kilometer. Dat wordt nog eens benadrukt door de atlas, waarin het is aangegeven met slechts een klein geel stipje, alsof er enkel strand is. (p. 20, r.1) ‘Het eiland was maar klein. Tien kilometer lang en drieëneenhalve kilometer breed. Hij herinnerde zich het gele vlekje op de atlas. Bossen, duinen, vogelkolonies, wat visserij. Dat was alles. Het geel slordig en een beetje scheef over de omtrek van het eiland heen gedrukt, zoals in goedkope strips Een stipje in de atlas, één regel in het aardrijkskundeboek. Dat was alles wat hij zich van vroeger van het eiland herinnerde.’ (p.20, r.8) Maar toch kun je er urenlang rondlopen en zelfs verdwalen door de vele kronkelende paadjes. Ook is de natuur zeer divers, wat niet blijkt uit de gele kleur die het eiland in de atlas heeft gekregen. Op het eiland is het weer voor de tijd van het jaar (najaar) uitzonderlijk goed. (p. 21, r.15) ‘In café De Zeevaart even voorbij Normans Visafslag, zaten vissers en arbeiders van de afslag zwijgend te kaarten of televisie te kijken en ook in het hotel beperkte de conversatie zich tot de hoognodigste opmerkingen, zoals over het maar aanhoudende goede weer en de verzakking van het eiland, die met toeschreef aan het wegzuigen van een gasbel onder de zeebodem. (p.21, r.21) Over de hoofdstad kom je eigenlijk niks te weten. Er wordt alleen beschreven hoe Wijtman er een notitieboekje koopt in een kantoorvakhandel, en dat de bomen in de stad vrij kaal zijn. (p.8, r.26) ‘De bomen waren hier nog kaler dan in de hoofdstad’ (p.8, r.27) De relatie die Arend Wijtman met het eiland heeft, kan aangemerkt worden als een psychische ruimte. In het geval van Wijtman symboliseert het eiland zijn destructieve situatie. Nadat hem verteld is dat hij keelkanker heeft, komt hij terecht in een persoonlijke crisis waar hij steeds verder in verstrikt raakt. Arend Wijtman’s belevingswereld wordt net zo onoverzichtelijk als de kronkelende paadjes op het eiland. Ook gaat het eiland evenzeer zijn ondergang tegemoet. Er worden namelijk gasboringen gedaan onder de zee waardoor de grond inklinkt en het dreigt te verzakken. (p.24, r.33) ‘De boortorens aan de zuidkust van het eiland stonden zelfs voor zijn kijker nog te ver weg, Wel kon hij de constructie duidelijk zien. Een op stalen poten hoog uit zee oprijzend plateau waarop een enkele keer iets geels bewoog, waarschijnlijk het oliepak van een arbeider.’ (p.25, r.4) De duinen staan al op het punt in te zakken, en als deze barrière verdwijnt kan de zee ook stukken land wegslaan. Ook verlaten de jongere eilandbewoners steeds vaker hun geboortegrond, omdat er in de winter niks te doen of te werken is op het eiland en de toeristenindustrie in de zomer ook geen vetpot is. Buiten het dorp raakt het eiland langzaam in verval, wat goed geïllustreerd wordt aan de hand van het ongebruikte spoorlijntje dat over een stuk van het eiland loopt. (p.22, r.17) ‘Achter de duinen, die het eiland tot nu toe tegen de zee beschermd hadden, liep een spoorlijntje. Aan de ontbrekende bielzen en het hoogopgeschoten gras tussen de smalle rails viel af te leiden dat er allang geen trein meer op het eiland reed. Hij kon zich de functie van een trein op dit eiland ook nauwelijks voorstellen. Iedereen woonde in het dorp.’ (p.22, r.22) Het vallen van de bladeren op het eiland kan ook in verband worden gebracht met Wijtman’s toestand. De bladeren sterven af, terwijl Arend Wijtman zich beetje bij beetje voelt doodgaan. Leo Wigman’s gemoedstoestand kan op eenzelfde manier in verband worden gebracht met het eiland. Ook hij is teneergeslagen en beleeft weinig plezier aan het dagelijks leven. Hij krijgt echter geen zelfmoordneigingen, mede doordat hij beroepsmatig op het eiland verzeild is geraakt en daardoor niet veel tijd heeft om over zijn eigen leven na te denken. Dit kan vergeleken worden met de eilandbewoners, die voelen dat het bewonen van het eiland na hun generatie wel eens afgelopen zou kunnen zijn. Zij gaan plichtsgetrouw door met hun werk in de toeristenindustrie of de visserij, en denken liever niet na over de toekomst. Als zintuiglijke ruimte is de natuur zeer belangrijk. Arend Wijtman brengt veel tijd door in de natuur met het waarnemen van dieren en planten. Naarmate hij de flora en fauna langer waarneemt begint hij te beseffen dat alles toch wel zonder hem doorgaat. Als hij namelijk op een gegeven moment een merel hoort fluiten, is dat natuurlijk niet specifiek voor hem bedoeld. Dit sterkt hem alleen nog maar in zijn eenzaamheid. (p.23, r.21) ‘Minutenlang stond hij roerloos met de kijker voor zijn ogen naar een merel te turen die tussen de dorre bladeren rondscharrelde. ‘Jij’, dacht hij bij zichzelf, ‘hé, jij daar!’ Toen de merel begon te fluiten werd hij plotseling kwaad en verjoeg het beest. Hij was kwaad, omdat de triller een algemene triller was voor iedereen die het maar horen wilde en niet alleen voor hem bestemd.’ (p.23, r.29) Op een andere manier speelt het bevredigen van een opblaaspop door makelaar Ris een rol. Arend Wijtman heeft niet het flauwste waarom Ris dit doet. Maar de lezer krijgt hierdoor, zeker na het lezen over Anita Peekman’s vermissing, wel vermoedens. (p. 41, r.22) ‘De vrouw had lang, helblond haar. De man hield een arm om haar heengeslagen, de andere lag verborgen in de badjas. Het gezicht van de man was rood en geaderd. Zijn wangen trilden. Voorzichtig haalde hij een kleine kogelronde borst tevoorschijn, keek er even aandachtig na, boog zich toen voorover en begon er uit alle macht op te zuigen. De vrouw bewoog niet, ook niet toen de man de ceintuur van haar badmantel lostrok, haar benen spreidde en er geknield tussen hurkte. De huid van de vrouw had over haar hele lichaam dezelfde matroze kleur. Haar handen rustten aan weerszijden van haar lichaam op de leren bank met de palmen ontspannen naar boven gekeerd. Voor de man in de kamer, was hij, hoog op het duin, onzichtbaar. Voor de vrouw, op een andere manier, ook. Hij vroeg zich af waarom iemand zich bevredigde met een pop.’ (p.42, r.2) VI Motieven Een verhaalmotief in deze vertelling is isolement. Arend Wijtman kiest er in de eerste plaats voor zich te isoleren van de buitenwereld, omdat hij niet meer spreekt. Daarnaast neemt hij een afgelegen en dunbevolkt eiland als vakantiebestemming, terwijl het ook nog eens buiten het seizoen is en er dus minder toeristen zijn. (p.6, r.13) ‘Een week vakantie?’ Paalman had zijn wenkbrauwen opgetrokken. Nu eind oktober? ‘Ik heb er recht op.’ Paalman beaamde het. Ja, hij had er recht op, dat was zo. ‘Familieomstandigheden?’ Arend Wijtman schudde zijn hoofd en noemde de naam van het eiland. ‘Zomaar’, zei hij. ‘Gaat daar dan nog een boot heen om deze tijd van het jaar?’ vroeg Paalman. Hij knikte. Hij had ernaar geïnformeerd. Om vier uur vertrok er een boot naar het eiland die de volgende ochtend om acht uur weer terugkeerde. Op zon- en feestdagen een half uur later.’ (p6, r. 26) Als hij eenmaal op het eiland is probeert hij geen contacten te leggen met de plaatselijke bevolking, waardoor die hem ook onverschillig negeren. In plaats van contacten te leggen struint Wijtman urenlang het eiland af. Deze tochten voeren soms zo ver dat hij verdwaalt, en zichzelf dus letterlijk isoleert. Als hij ’s avonds na deze wandelingen weer hotel Van Dam binnenkomt, loopt hij meestal gelijk door naar zijn kamer, in plaats van te proberen te converseren met de kaartende vissers die altijd in de gelagkamer zitten. Hij wordt dan soms zo gek van zijn alleenzijn, dat hij ongecontroleerd begint te schokken of in tranen uitbarst. (p.21, r.33) ’s Avonds lag hij lang op bed. Hij voelde zich zelf wegen. Je kon de zee horen. Als de jukebox of de televisie beneden tenminste niet aanstonden. Heel lang lag hij met zijn armen onder zijn hoofd naar het plafond te staren. Soms begonnen zijn ellebogen plotseling te schudden en vertrok zijn gezicht in een tic. Soms liepen er zomaar opeens tranen over zijn wangen in de hals van zijn trui.’ (p.22, r.6) Een leidmotief is de tumor die Arend Wijtman in zijn hals heeft. Bij tijd en wijle voelt hij deze kloppen of begint hij er onwillekeurig aan te voelen als een soort naderend noodlot waaraan niet meer te ontkomen valt. Hij krijgt deze kloppingen telkens als hij met zijn emoties diep in de put zit, en geen uitweg meer ziet. De eerste keer dat hij de kanker voelt, is als hij ’s nachts plotseling wakker schrikt, alsof Wijtman al weet dat het gezwel in zijn hals zit. (p.11, r. 1) ‘Plotseling zat de bobbel in zijn hals. Van het ene op het andere leek het wel. Midden in de nacht was hij wakker geworden. Zijn hand vond de bobbel onmiddellijk, alsof zijn hand eerder dan hij zelf wist dat die sponsachtige verdikking met zijn harde kern daar zat.’ (p.11, r.5) De laatste keer dat Arend Wijtman zijn tumor voelt kloppen is als hij bezig is naar de branding te strompelen om zelfmoord te plegen. (p.92, r.21) ‘Hij begon heen en weer te wiegen, stak zijn hoofd tussen zijn knieën. Hij slikte een paar keer nadrukkelijk. De tumor klopte in zijn hals. Hij stond op, wankelde even.’ (p.92, r.23) De verrekijker is een van de meest prominent aanwezige leidmotieven in de vertelling. Arend Wijtman draagt deze verrekijker altijd bij zich, omdat hij de binding met de werkelijkheid niet wil verliezen. Vooral tijdens zijn bezinnende wandelingen kan Wijtman soms urenlang een object bestuderen met zijn kijker, om zich ervan te vergewissen dat hij toch echt nog in de reële wereld is. Bij de minste of geringste onzekerheid pakt hij zijn kijker om te kijken wat een voorwerp of persoon precies is. (p.73, r.8) ‘Was het een andere bouvier of dezelfde van daarstraks maar nu met een riem om? Hij zocht met zijn kijker de duinrand af terwijl de hond hem zonder een spoor van herkenning voorbijdraafde’ (p.73, r.10) Nog een voorbeeld hierbij is dat hij de kijker gebruikt om te kijken wat er aan de waslijn van het vuurtorenhuis hangt (p.39, r.32)’Boven op het duin zag hij in de verte de vuurtoren liggen. Hij richtte zijn kijker op het eilandje. Aan de waslijn naast het witstenen vuurtorenhuis wapperde een marineblauwe jurk.’ (p. 40, r.1) VII Thematiek Het thema van deze roman is isolement, wat uiteindelijk tot zelfdestructie leidt. De tumor beeld hierbij het element uit waardoor Arend Wijtman steeds verder in zijn isolement terechtkomt. De verrekijker is een van de laatste redmiddelen om uit het isolement te geraken.

REACTIES

Log in om een reactie te plaatsen of maak een profiel aan.

Andere verslagen van "Meeuwen door J. Bernlef"