Hoe kies jij een studie?

Daar zijn wij benieuwd naar. Vul onze vragenlijst in en bepaal zelf wat voor beloning je daarvoor wilt krijgen! Meedoen duurt ongeveer 7 minuten.

Meedoen

Sneeuw door J. Bernlef

Beoordeling 6.8
Foto van een scholier
Boekcover Sneeuw
Shadow
  • Boekverslag door een scholier
  • 4e klas vwo | 6371 woorden
  • 28 november 2004
  • 111 keer beoordeeld
Cijfer 6.8
111 keer beoordeeld

Boekcover Sneeuw
Shadow
Sneeuw door J. Bernlef
Shadow
Zakelijke Gegevens Auteur: J. Bernlef (pseudoniem van Hendrik Jan Marsman) geboren op 14 januari 1937 in St. Pancras. Titel: “Sneeuw”, over een man die vooral met enorme schuldgevoelens kampt als bij een auto-ongeluk zijn vrouw omkomt. Overige zakelijke gegevens Aantal blz.: 122
Aantal hoofdstukken: 15
1ste druk: 1973
Gelezen druk: 6e druk, 1993
Uitgeverij: Querido Amsterdam
Genre: Korte, psychologische roman. Het gehele boek beschrijft een soort van rouwproces van de hoofdpersoon. Hoe hij zich vooral emotioneel gedraagt na dat ongeluk. Motivatie Toen ik mijn tweede boek moest kiezen, had ik niet zo veel zin om eens uitgebreid te gaan kijken of ik een goed kon vinden. Ik had in de bibliotheek eerst een aantal andere boeken gezocht, zoals “Oom Adolf” van Koos van Zomeren. Die had ik niet zien staan dus ben ik verder gaan kijken naar boeken zoals “Mijn tante Coleta” van R.J. Peskens, of “Zoveel Liefde” van Hans Sahar, maar die waren ook allemaal weg, en toen zag ik dit boek staan en pakte het gewoon. Toen ik de achterkant had gelezen, dacht ik: “Hmm, interessant”, dus het leek mij wel wat.
Eerste reactie Mijn eerste reactie was zoiets van: “Zo hé, nu al uit?” Ik had er namelijk ongeveer drie uur over gedaan om het boek uit te lezen, erg snel, al zeg ik het zelf. Het las verschrikkelijk makkelijk, hoewel ik toch moest uitkijken dat ik nergens overheen las, want dat gebeurde snel. Het verhaal is alleen wel heel moeilijk te begrijpen, de schrijver laat goed blijken dat de hoofdpersoon constant nogal in verwarring is en veel dingen zijn voor hem net zo onduidelijk als voor de lezer. Ik vond het boek alleen wel heel erg zielig en triest, en dat maakt het voor mij ook een beetje saai. Ik vond er eigenlijk niets aan. Samenvatting Opdracht: In het boek is geen sprake van een opdracht. Motto: Ook een motto is niet in het boek vermeld, maar ik heb in het boek wel het volgende citaat gevonden: “De wereld bestond om hem te herinneren aan haar niet-bestaan, aan de ontzettende banaliteit dat dit alles er was (dat koordje met zijn witte plastic balletje dat daar maar hing, roerloos!) en zij niet.”(Blz. 6) Kortom, de wereld bestaat dus om iemand eraan te herinneren aan iets dat niet bestaat. Heel diepzinnig, vind ik. Inhoud: Jan Razelius, de hoofdpersoon, probeert tijdens zijn rouwproces, in zijn hoofd het auto-ongeluk te reconstrueren. Het auto-ongeluk waarbij zijn vrouw, Kerstin, was omgekomen. Zodra Jan Razelius weer kan lopen, besluit hij om de plek op te zoeken waar het ongeluk gebeurd is. Na een hoop verwarring komt hij weer thuis en begint de schrijver, of eigenlijk de gedachten van de hoofdpersoon te vertellen over de andere personen, en wat die te maken hebben met zijn leven. Zo beschrijft hij dat hij medicijnen krijgt van ene dokter Gustafsson en dat die dokter het volgende zei: “Het eerste jaar zal het moeilijkst zijn,’ had hij gezegd. ‘En daarvan de nachten het allermoeilijkst.’ (blz. 17) Daarna komt er een stuk waarin hij de brigadier van de politie beschrijft en vervolgens houdt hij een gesprek met de brigadier waarbij hij zich niets meer kan herinneren van het ongeluk zelf. Daar zit dan ook het probleem. De hoofdpersoon stelt zich het ongeluk voor als een groot gat, dat maar niet gevuld kan worden. Op een dag komt hij een kerkje tegen waarbij een groepje studenten bezig zijn om een wandschildering op een kerkmuur bloot te leggen. Naarmate het boek verdergaat en Jan Razelius wat vaker langs de kerk gaat, wordt de wandschildering steeds verder onthuld. Elke keer als het groepje weer een nieuw stuk onthult, worden er ook weer nieuwe gissingen gedaan en telkens neemt de schildering weer een andere vorm aan. Bij het groepje studenten is ook een jongen, genaamd Stefan, die later een relatie krijgt met de dochter van Jan Razelius, An. De dominee van het kerkje, Birger Aspenström, probeert Jan te helpen met zijn rouwproces, maar dat hielp niet echt. “Birger Aspenström had Jan Razelius uitgenodigd om een kop koffie met hem te drinken. Hij was tenslotte de dominee van het eiland en buiten een religieuze had hij ook een sociale taak. Misschien dat hij Razelius daarom op de koffie had gevraagd. Kerstin noch Jan Razelius was ooit in zijn kerk geweest. De dominee staarde naar een gebreid schilderijtje aan de houten wand, dat een geel korenveld met rode papavers voorstelde.(…)Hij was een dominee en er was met Jan Razelius iets gebeurd dat onder zijn zorg viel, of Razelius nu gelovig was of niet. ‘Is het moeilijk?’ Zo begon hij. Zijn bruine ogen kregen iets starends. Zo kunnen mensen soms naar wiskundige figuren op een blad papier kijken, of naar een schip in de verte. ‘Het kost tijd,’ zei Jan Razelius. ‘Zo zonder steun.’ ‘Ik heb mijn dochter.’ ‘Dat bedoelde ik niet,’ zei de dominee. Jan Razelius glimlachte. ‘Dat had ik al begrepen.’ ‘Er is een zin Razelius,’ zei de dominee plotseling luid. ‘Zelfs in dié dingen.’ ‘Misschien,’ antwoordde Razelius. ‘Misschien komt er langzaam een zin in die dingen, ja.’ Razelius hoorde hoe hij dezelfde nadruk op die laatste woorden legde als de dominee. Hij was geïrriteerd. De dominee had hem bij zijn achternaam genoemd. Hij probeerde rond Kerstins dood een theologische discussie op te bouwen. (blz. 52, 53 en 54) Na deze zin bedankte Razelius voor de koffie en vertrok. Verder in het verhaal wordt beschreven hoe Jan Razelius een (puur lijfelijke) verhouding krijgt met zijn voor herstel toegewezen verpleegster Margaretha. Uiteindelijk ziet Jan Razelius zijn vrouw terug in zijn dochter, want zijn dochter lijkt als twee druppels water op zijn vrouw. Nadat hij en zijn dochter op een avond een fles Brandewijn van 43% opgemaakt hebben (en dus hartstikke dronken zijn) lijdt alle ellende en eenzaamheid van zowel hem als van zijn dochter, tot incest. In het laatste gedeelte van het boek komt Stefan op bezoek, Jan Razelius had hem uitgenodigd. Stefan en An gaan met elkaar naar bed en op dat tijdstip besluit Jan Razelius de auto te pakken waarmee Stefan is gekomen, dezelfde auto in dezelfde kleur als die van de auto waarin hij is verongelukt. Met deze auto rijdt hij zich dood, op dezelfde plek als het ongeluk dat geleid heeft tot de dood van zijn vrouw. De brigadier Isak Petterson verklaart zijn fatale ongeluk met het begrip ‘dronkenschap’. Onderzoek van de verhaaltechniek Thema: Het thema van dit boek zouden er twee kunnen zijn, namelijk ‘rouwproces’, of ‘zoektocht’. Het eerste genoemde staat voor in het boek, maar zoals bij elk bibliotheekboek staan er altijd één of twee thema’s vermeld. Hiervan kan ik wel een verklaring geven, maar voor mij is een zoektocht toch een beter thema voor dit boek. De hoofdpersoon is namelijk constant bezig met het zoeken naar herinneringen. Hij probeert dat veelgenoemde ‘gat’ te vullen. Motieven: Er is één steeds terugkerend motief in het verhaal, maar dat wordt eigenlijk niet beschreven. Het is meer een begrip. Het begrip ‘sneeuw’. De eigenschap van sneeuw keert steeds in een andere vorm terug. Het bedekt gebeurtenissen maar laat ook sporen achter. Zo wordt duidelijk dat zijn auto-ongeluk in principe niet te verklaren is. Verband titel, ondertitel en thema: Het thema zoektocht komt vind ik heel goed overeen met het steeds terugkerende verhaalmotief. Je zou kunnen zeggen, dat de hoofdpersoon op zoek is naar wat er onder het sneeuw ligt, maar hij heeft de macht niet om onder die sneeuwlaag te kijken. Hij kan dat ‘gat’ maar niet opvullen. Structuur: De structuur van het boek is misschien nog wel het meest aparte en opvallende uit het boek. Het boek is chronologisch gezien in volgorde geschreven, hoewel de hoofdpersoon soms gedachtewisselingen heeft, als hij een bepaald voorwerp ziet, die een mogelijk verband zou kunnen tonen met het ongeluk. Het bijzondere aan deze roman is, dat de schrijver expres ervoor heeft gezorgd, dat de lezer niet meer weet dan de hoofdpersoon. J. Bernlef heeft het verhaal geschreven, in losse flarden (chronologisch gezien wel op volgorde) en op een heel elementaire manier. Dat kun je zien aan de vrij korte zinnen. Dit is dan ook hoe het in het hoofd van de hoofdpersoon gaat. Alleen maar losse flarden van gebeurtenissen, waarbij zo goed als geen logisch samenhangend geheel gevormd kan worden. Perspectief: Het vertelperspectief is gedurende het hele verhaal door de ogen van de hoofdpersoon, Jan Razelius. Als lezer krijg je bijna alles te weten van wat de hoofdpersoon waarneemt. Je komt dus net als de hoofdpersoon niet alles te weten. Er is hier geen sprake van een auctorieel perspectief, want er is geen persoon in het boek die alwetend is, integendeel zelfs. De hoofdpersoon weet meestal namelijk niet wat een ander verhaalpersonage denkt of voelt. Hoewel ik hiervan wel toevallig één citaat gevonden heb. Hier wordt het moment beschreven waar Stefan Pahlman voor het eerst An ziet. “Toen hij An zag liet hij zijn fototoestel los, dat aan een zwart koordje voor zijn overall heen en weer begon te zwaaien. Hij deed een stap voorwaarts en omdat Jan Razelius in zijn loop stond, deed die een pas opzij. Hij draaide zich half om en keek naar het gezicht van zijn dochter. Ze herstelde zich snel, opende haar mond. Daar waren de woorden al. Maar heel even, het eerste moment dat ze Stefans gezicht in zich opnam, had hij het opensperren van de ogen gezien, de blik van iemand die iets volstrekt ongeloofwaardigs ziet.”(Blz. 82) Hier kan je lezen dat de hoofdpersoon al een beetje kan raden hoe de twee zich voelen op dat moment, maar niets is honderd procent zeker. Ruimte: Het hele verhaal speelt af op een Zweeds eiland. Het verhaal speelt af in een kerkje, het huis van Jan Razelius, bij een viaduct, bij een kleine haven, bij de dominee thuis (zie de samenvatting), op het autokerkhof en bij de dokter. Hieronder staan de citaten per locatie in de volgorde zoals die hierboven wordt gegeven. “Stefan trapte de peuk met zijn rechterhak draaiend op de stenen kerkvloer uit. Jan Razelius zag hoe de tabakssliertjes uit hun witte omhulsel knapten en tussen de bijna in de grijsblauwe steen weggesleten poten van een letter kronkelden. De letter K. Een explosie van tabak in letter K. Hij boog zich voorover. ‘Een grafsteen,’ zei hij zacht. ‘Karin Lander en dan nog wat ervoor. Een of twee letters. Het is niet te lezen. Arlander of Erlander misschien. 1795 tot 1833’” (Blz. 69) “Op blote voeten en in hemdsmouwen liep Jan Razelius door het huis. Een blauwgestreepte handdoek hing over zijn arm. Zijn bewegingen hadden het onvaste, automatische van iemand die net wakker is.” (Blz. 5) “Jan Razelius stond aan de rand van de weg en keek naar het viaduct, dat eigenlijk geen viaduct is, maar iedereen op het eiland noemt het zo. Het is een kwestie van gewoonte. Van de andere kant was hij aan komen rijden. Kerstin zat naast hem. Ze had haar witte haar opgestoken met goudglanzende speldjes, waarvan er een paar half uit haar kapsel staken. Heeft dat iets met het ongeluk te maken? De kleur van haar haar? Speldjes uit Johan Johanssons winkel? Razelius stond aan de kant van de weg, een beetje wijdbeens, zijn linkerhand in zijn zij, de rechter met gekromde vingers, alsof zijn hand naar de vertrouwde knop van de wandelstok zocht waar hij bijna twee maanden mee gelopen had.” (Blz. 14) “Er stond weinig wind. Het was nevelig weer. Meeuwen hingen in groepjes boven het water, of lieten zich meedrijven in de richting van de steiger, waar de witte boot met zijn blauw-gele schoorsteen al gemeerd lag. Uit de pijp stroomde wat bruine rook naar beneden. Het was nevelig weer en veel wind stond er niet.” (Blz. 78) “Jan Razelius liep door tot hij midden tussen de autowrakken stond. Hij sloeg de kraag van zijn duffelcoat naar beneden. De donkergroene lak van een Volkswagen, die met zijn neus tegen een spar tot stilstand leek gekomen, stak mooi af tegen de sneeuw op de takken erboven. Mooi, ja. Zo ongeveer als een afbeelding, een moderne kerstkaart. Toen zag Jan Razelius zijn Volvo. Hij stond met zijn neus naar hem toe (HO 39471), de scheefhangende portieren opengeklapt, de holten van de verbrijzelde koplampen verroest.”(Blz. 35 en 36) “Is het mogelijk dat door een ingrijpende gebeurtenis iemands “droomvoorraad” zoek raakt?’ Dokter Gustafsson peuterde aan zijn wang en schoof een nieuw doosje met groene pilletjes over het vloeiblad van zijn bureau naar hem toe. ‘Het eerste jaar is het moeilijkst,’ zei hij. ‘Een mens heeft tijd nodig om zo’n verlies te accepteren. Alles lijkt in het niet te verdwijnen; in een gat, zoals u het uitdrukt. Maak u niet ongerust. Alles zal terugkeren zoals het geweest is. Ook uw dromen.’”(Blz. 39) Tijd: De vertelde tijd is ongeveer een week. In het boek komen niet echt grote tijdsprongen voor. In het begin van het boek wordt beschreven dat Jan Razelius voor het eerst sinds drie maanden weer naar buiten mag. Maar van die drie maanden wordt niets vermeld. Vanaf het punt dat hij voor het eerst weer dat viaduct bezoekt, tot aan het tijdstip waar hij letterlijk het viaduct voor het laatst bezoekt, zit ongeveer een week. Ik heb nog een citaat gevonden waaruit je de tijd kan opmaken waarin het speelt: “Het begin was eenvoudig. Jan Razelius, geboren 13.2.1928 in Amsterdam, Nederland. Kerstin Arvedsson, geboren 3.5.1930 in Sune. Man en vrouw sinds 1951. In 1952 werd een dochter geboren, An. Auto: Volvo Garant, bouwjaar 1967, kenteken HO 39471, kleur: donkerblauw. Datum van het ongeval: 12.9.1970. Tijd: ca.18.15 u. Plaats: Benedenweg (bij het viaduct).” (Blz. 22) Hieruit kan ik opmaken dat het verhaal zich afspeelt rond 1971, want het verhaal begint zeker 4 maanden na het ongeval. Aangezien het boek is geschreven in 1973, is het verschil tussen de tijd waarin het geschreven is en de tijd waarin het verhaal zich afspeelt niet groot. De literatuurperiode waarin het geschreven is, is dus “1940 tot heden”. Personages: Alle verhaalpersonages worden hieronder beschreven. Jan Razelius is de hoofdpersoon van het verhaal. Hij is geboren in Amsterdam en hij was getrouwd met een Zweedse, genaamd Kerstin Arvedsson. Hij is 42 jaar oud. Hij is gedurende het hele verhaal zo goed als verknipt van de eenzaamheid en verwarring. Over zijn uiterlijk wordt eigenlijk zo goed als niets beschreven. Hij heeft gedurende het verhaal een lijfelijke relatie met zijn verpleegster, Margaretha. An Razelius is de dochter van de hoofdpersoon. Zij is degene die uiteindelijk door haar vader wordt gezien als haar moeder, omdat ze zo ontzettend veel op haar lijkt. En dan heb ik het vooral over haar uiterlijk. “An was achttien jaar. Ze had bijna wit, steil haar, dat tot over haar schouders hing, grote grijze ogen en dunne, gebleekte wimpers en wenkbrauwen, die ze met mascara aanzette, waardoor het leek alsof de rest van haar gezicht alleen maar tot omlijsting van haar ogen diende. Als ze lachte gingen haar neusvleugels omhoog en staken haar jukbeenderen uit. Als ze uitgelachen was had ze even een perfect ovaal gezicht. Haar mond was klein en meestal gesloten. (…) Op haar neus zaten een paar verspreidde sproeten, net als op haar handen, polsen en schouders.” (Blz. 26 en 27) Dokter Gustafsson. De dokter van het eiland. Een beschrijving van hem staat als citaat: “Natuurlijk had hij pillen van dokter Gustafsson gekregen. ‘Het eerste jaar zal het moeilijkst zijn,’ had hij gezegd. ‘En daarvan de nachten het allermoeilijkst.’ Dokter Gustafsson sprak met grote tussenpozen. Als hij iets zei, krabde hij in zijn naar achteren gekamde bruinen haar of wreef hij met zijn wijsvinger langs een neusvleugel. Hij zat vol van dergelijke kleine tics. De meeste mensen viel dat niet op. Hij had een donkere, geruststellende stem die zo nu en dan een beetje hees klonk van het roken. De dokter was een man van weinig woorden. (Blz. 17 en 18) Later stond er nog een citaat: “Dokter Gustafsson stond niet bekend als een man die in vergelijkingen sprak. Diagnoses, recepten. Geen onnodige verklaringen. Kinderen waren een beetje bang voor hem. (…) Als je tegenover hem zat, in zijn spreekkamer die op een opslagplaats van hout uitzag, keek hij je zelden aan. Dat kwam niet doordat hij geen belangstelling voor je had, maar omdat hij verlegen was. Dokter Gustafsson was 54 en hij was verlegen. Mensen verwachten dat niet van een dokter. Daarom zien ze het ook niet. (…) Hij was verlegen, teruggetrokken. Hij leefde een regelmatig, plichtsgetrouw vrijgezellenbestaan.” (Blz. 39,40 en 41) Isak Petterson is de politiebrigadier van het eiland, ook over deze man heb ik een paar citaten gevonden die hem beschrijven. “Brigadier Isak Petterson daarentegen hield van praten. Jan Razelius kende hem al heel lang. Over twee jaar ging hij met pensioen. Hij was precies wat men zich voorstelt bij het woord veldwachter. Hij woonde vlak achter de kerk in een rood bakstenen huis. Zijn vrouw heette Karin. Natuurlijk, zij was dik. (…) Brigadier Petterson was een eenvoudig man, maar hij was ook een politieman. Dat betekent dat hij geloofde in oplossingen.” (Blz. 20 en 21) Margaretha. Zij is de voor herstel toegewezen verpleegster van Jan Razelius. Ook over haar zijn een aantal citaten. “Haar gezicht was gewoon. Dat wil zeggen dat er allerlei gezichten die op het hare leken, bij hem opkwamen als hij aan haar dacht. Haar bewegingen waren eenvoudig, trefzeker, efficiënt, helemaal in overeenstemming met het beeld dat men zich van een verpleegster voorstelt. Alleen haar woordgebruik, dat week van het gebruikelijke af. Misschien kwam dat ook omdat ze uit een stad kwam.” (Blz. 30) “Margaretha hoorde bij de nabehandeling. Ze kwam uit de stad. Haar uiterlijk beantwoordde niet aan het type van de ongetrouwde verpleegster van vijfenveertig jaar, want zo oud schatte hij haar. Ze had donkerblond, een ovaal, vriendelijk gezicht en een mond die rijmde op haar brede ronde heupen (zoals An’s sleutelbeenderen rijmden op haar smalle harde knieschijven).” (Blz. 56) Dominee Birger Aspenström is de dominee van het eiland en van het kerkje waar de studenten mee bezig zijn. “Birger was 52. In de jaren dertig was hij geheelonthouder geworden en dat was hij nu nog.’ Het was een geloof en het hoorde bij dat geloof, te veronderstellen dat alle anderen dronkaards waren. Zo gaat dat met mensen die geloven. Zij hebben het slechte nodig om in het goede te kunnen geloven. Birger kwam uit de stad. Jan Razelius wist dat hij moeite had om in contact te komen met de eilandbewoners. Dat het aantal trouwe bezoekers van zijn wekelijkse kerkdienst daalde terwijl de leeftijd van de kerkgangers steeg.” (Blz. 51) Stefan Pahlman is de jongen die later een relatie krijgt met An. Van zijn beschrijving is ook een citaat: “Ook Jan Razelius stak zijn hand uit. Ook hij ontving die haastige, zich zelf meteen weer terugtrekkende smalle hand. Het kon nauwelijks een handdruk genoemd worden. Een vluchtige aanraking. Dat was alles. En zijn verrassend donkere stem, toen hij tweemaal achtereen zijn naam uitsprak: Stefan Pahlman. Hij had een rechte neus, een brede mond. Zijn wenkbrauwen liepen over de brug van zijn neus in elkaar. Hij had lichtblauwe ogen en bruin haar.” (Blz. 50) Schrijfstijl: De schrijver gebruikt op zich zeer makkelijke taal. Het is alleen de manier waarop hij die taal combineert, dat maakt het boek erg moeilijk. In principe snap ik elk woord wat in het boek staat. Maar omdat er soms van die hele aparte zinnen van gevormd worden, wordt het moeilijk te begrepen. Bijvoorbeeld dit citaat: “Een deur. Hem opendoen. Zijn bureau tegen het raam geschoven, donker en onverzettelijk. Zijn bed, wit en opengeslagen tegen de houten wand ertegenover. Naast het bed een keukenstoel met een asbak erop. In de asbak een gespikkelde filterpeuk met een lange, witgrijs gekromde askegel. Hij stond op de drempel. Het brandde achter zijn oogkassen, alsof daar zand zat. Een deur. Hem opendoen. Een kamer binnengaan.” (Blz. 5 en 6) De manier waarop hij al die worden neerzet, maakt het een beetje wazig. Het lijkt erop alsof hij een opsomming geeft. Hij zet de zinnen neer alsof het voorbeelden zijn één bepaald begrip. In de volgende alinea van het bovenstaande citaat staat: “De terreur van dingen. Zo was het. De terreur van de dingen. Vanaf het eerste ogenblik dat hij zijn ogen in het ziekenhuis had opgeslagen, waren ze op hem afgestormd” (Blz. 6) Ik vraag me echt af waar dat nou helemaal op slaat. Bij nader inzien heb ik wel een vermoeden, namelijk het citaat wat ik helemaal aan het begin van dit verslag heb gegeven. Dat zou dat taalgebruik misschien verklaren. Maar dan nog vind ik het erg vreemd allemaal. Plaats in de literatuurgeschiedenis: de plaats in de literatuurgeschiedenis van het boek is de periode 1940 – heden. Het boek is geschreven in 1973. Het is niet echt specifiek voor die tijd, het had namelijk net zo makkelijk nu (2004) geschreven kunnen worden. Hoewel de hoofdpersoon in een auto reed die nu niet meer verkocht word, maar ja. De schrijver is geboren in de literatuurperiode van twintigste eeuw – 1940. Hij is namelijk in 1937 geboren. Maar hij is zijn eerste boek pas gaan schrijven in de periode erna, dus in principe behoort zowel het boek als de schrijver zelf tot de literatuurperiode van 1940 – heden. Informatie over de schrijver: de meeste info over de schrijver staat in de bijlagen. Ik zal hier kort een samenvatting geven. J. Bernlef is één van de vele pseudoniemen die hij heeft gebruikt voor zijn echte naam, namelijk Hendrik Jan Marsman. De naam bernlef komt van een bepaalde schrijver in Zeeland. Hij heeft in zijn hele leven al vele prijzen in de wacht gesleept, zoals de AKO literatuurprijs en de P.C. Hooft-prijs. Maar ook heeft hij de Constantijn Huygensprijs gekregen voor het boek “Hersenschimmen”, dat zeer succesvol was en in 1988 werd verfilmd. Hij heeft na de HBS aan de universiteit gestudeerd en hij is eigenlijk zijn hele leven al bezig met literatuur. Hij schrijft dan ook niet alleen boeken, maar hij is ook lid van een jury geweest, en hij heeft zich bezig gehouden met een tijdschrift. Hij heeft niet alleen boeken geschreven maar ook essays, gedichten, toneelwerken. Hij heeft ook als boekenimporteur gewerkt. Beoordeling De beoordeling volgens de vijf verhaalaspecten: Over het onderwerp: Een man die met schuldgevoelens en verwarring zit na een auto-ongeluk. Dat is als het ware het onderwerp. Daar gaat het verhaal grotendeels over, denk ik. Ik vind dat de schrijver het onderwerp heel vreemd uitwerkt. In een recensie vond ik het volgende citaat: “Als schrijver op de grens plaatst Bernlef de lezer in zijn grensgebied. En dat is vol onzekerheden.” Dit was één van de laatste zinnen uit de recensie van de volkskrant, en ik ben het met die uitspraak helemaal eens. De schrijver zet het hele verhaal zeer “elementair” neer. Hij laat alle mogelijkheden dicht, als het gaat om de verbanden tussen de gebeurtenissen in het boek. Hij laat als het ware de “breuklijnen open” zoals ook in de recensie wordt gezegd. Een ander citaat: “Hij stelt naast elkaar, laat zijn hoofdfiguur “toevalstreffers” zien (die voor de lezer geen betekenis behoeven te krijgen), suggereert mogelijkheden van een patroon in de gebeurtenissen, geeft daarvoor materiaal dat een psychologische, symbolische of andersoortige verklaring toelaat, maar kiest, op de rand van de traditionele roman als hij blijft zitten, niet. Hij geeft de stof, rolt een sneeuwlaag uit over 115 pagina’s en nu maar peilen naar wat er onder ligt. Het aardige is – en dat heeft hij meer in proza gedaan – dat hij de traditionele middelen kiest om de traditionele middelen te ondergraven. Hij schrijft een roman om te verhinderen dat er een roman ontstaat; hij past heel bewust allerlei kunstmatigheden toe om aan de kunstmatigheid te ontkomen. Hij laat het sneeuwen om het zo snel mogelijk weg te laten smelten. En de lezer met niets achter te laten dan de meetbare zekerheden van het temperatuurverloop. Sneeuw laat zich het best omschrijven als een “Roman en profil”. Nadat ik dit had gelezen dacht ik: “Nou, het is fijn dat die recensent het zo goed kan uitleggen, maar ik kan er geen kaas van maken. Ik weet echt niet wat nou precies het onderwerp is. Mijn vermoedens staan in het kader hierboven. Ik kan wel zeggen dat er een bepaalde visie op het onderwerp wordt gegeven. Hij geeft namelijk de visie op het onderwerp die ik zojuist hierboven geciteerd heb uit de recensie. Ik ben het dusdanig eens met die visie, dat het realistisch is, maar daar is dan ook alles mee gezegd. Het onderwerp ligt totaal niet in mijn belevingswereld. Maar wat wel zo is, is dat de mogelijkheid dat dit ooit in mijn belevingswereld komt te liggen, groter is dan bij andere boeken die ik gelezen heb, omdat bij dit boek de realiteit het dichtst benaderd wordt. De eigenschappen van de mens, zoals vergetelheid, eenzaamheid, verwarring, leven en dood, worden hier zo realistisch mogelijk behandeld. Over de gebeurtenissen: De belangrijkste gebeurtenissen uit het boek vond ik de gebeurtenissen waarbij Jan Razelius bij de plekken is waarbij hij hoopt iets te kunnen herinneren van het ongeluk. Dit vind ik het belangrijkst omdat dit tegelijkertijd ook het belangrijkste motief is dat in het boek voorkomt. Het steeds terugkeren van die herinnering “flashes” en van die beelden die hij telkens weer vormt in zijn hoofd. Hier is een citaat waarbij Jan Razelius het autokerkhof bezoekt en zijn auto vindt. “Hij deed een paar passen naar achteren en keek naar de een beetje scheefgezakte, in elkaar geramde auto. Toen gebeurde het. De rechter voorkant – als een prop papier in elkaar gefrommeld, met uitstekende verfschilfers, roestige bulten en zeldzaam gaaf gebleven stukjes lak – begon in een bontkraag van sneeuw op de maat van het water achter hem te ademen, ging met een schurend geluid op en neer tussen steeds duidelijker opdoemende dijen, die bleek en breed over de leuning van een rieten stoel hingen. Tussen haar wijd gespreide benen keek hij in een gerafeld gat dat open- en dichtging, vol proppen roest die loslieten en voor zijn voeten in de sneeuw vielen toen hij ze aanraakte. Iets vormde zich op dat ogenblik tussen die besneeuwde dennen; ijzer en vlees, die zich met schurend en scheurend geluid onder zijn ogen in elkaar wrongen terwijl klonters roestig, geronnen bloed in de sneeuw voor zijn laarzen op de grond vielen. Hij draaide zich om en vluchtte naar het water. Hij zakte op een platte steen aan de waterkant door zijn knieën. Met gesloten ogen liet hij het brandende water tegen zijn gezicht slaan.” (Blz. 36 en 37) Van de gebeurtenissen in het boek vond ik sommige vooral schokkend. Af en toe gebeurde er iets wat ik totaal niet verwachtte, dus was het eigenlijk verrassend en schokkend tegelijk. Dit citaat bijvoorbeeld: “Er was iets veranderd. Zij was alleen. Hij was alleen. Het was vanzelfsprekend gebeurd. Dat was het hem juist: de vanzelfsprekendheid. Zonder een woord te zeggen was ze naast hem gekropen, haar gezicht nat van de tranen. Zwijgend was hij in haar gegleden. Vanzelfsprekend. Hij had zich niet eens verbaasd dat ze zo open en glad was. Hijgend en verbeten hadden ze elkaar gegrepen om elkaar uit hun eenzaamheid te verlossen. Ze hadden de nagels in elkaars vel gezet, om houvast te krijgen, om niet weg te glijden in waar ze alle twee zo bang voor waren. Ze maakte een bijna klaaglijk geluid, iedere keer als hij in haar stootte. Ze had haar benen om zijn rug geslagen en zich in zijn schouder vastgebeten toen ze tegelijk klaarkwamen. Tegelijk, ja. Hij had geroepen, zijn vuisten aan weerszijden van haar achterovergedrukte hoofd op het kussen gebald.” (Blz. 98 en 99) Dit was eigenlijk meer een uitzondering, want de meeste gebeurtenissen waren verder niet echt boeiend, maar ook niet saai. De gebeurtenissen die mij een beetje aan het denken hebben gezet zijn eigenlijk meer uitspraken. Bijvoorbeeld deze: “Niets is onbeschrijfelijk. Maar wat beschreven kan worden, valt dat samen met wat je ziet, wat je ervaart?” (Blz.13) Wat een vraag zeg, ik zou dit eigenlijk kunnen beschrijven als open plek, waarvan ik het antwoord niet zou weten. Deze uitspraak zet mij aan het denken, maar ik kan het antwoord niet produceren. Er is eigenlijk geen enkele gebeurtenis die echt indruk op mij heeft gemaakt, behalve die gebeurtenis dat Jan Razelius incest pleegt met zijn dochter. (zie het citaat in het tweede kader) Over de personages: De hoofdpersoon is naar mijn mening absoluut geen held. Als hij een held zou zijn, dan zou hij gewoon zijn normale leven weer oppikken en niet blijven rondklooien met de dood van die vrouw. Natuurlijk, het klinkt een beetje hard en bot, maar ja, anders ben je ook geen held natuurlijk. Als er iets laf is, dan is het wel zelfmoord plegen. Dat zou ik dus absoluut nooit doen. Ik denk ook niet dat de hoofdpersoon een held wilde zijn. Ik vind de hoofdpersoon in dit boek wel heel herkenbaar en levensecht, want zo heeft de schrijver de hoofdpersoon ook neer willen zetten. Hij weet net zo veel van de situatie als wij, die het boek lezen. Ik kan mij in de meeste personages niet echt verplaatsen, maar als er één persoon zou zijn waar ik mij goed in zou kunnen verplaatsen, dan zou het de brigadier Isak Petterson zijn. Waarom? Omdat hij van oplossingen houdt en niet van problemen. Een man naar mijn hart. Ik vind het heel belangrijk dat ik mij kan verplaatsen in een personage in het boek, anders is het voor mij nog minder te begrijpen dan het al was. Er is niets in dit boek dat mij ook maar een klein beetje heeft beïnvloed, zelfs al die “wijze” uitspraken van de hoofdpersoon niet. Het heeft mij wel aan het denken gezet, maar ik denk er alleen over na als ik even niets te doen heb. Over de opbouw: Ik vond dit verhaal qua opbouw niet echt ingewikkeld, wel heel apart. De opbouw die in dit boek voorkomt, komt men denk ik maar heel weinig tegen. Dan heb ik het over de zeer elementaire, in stukjes neergezette verhaaldelen. Ik vind dat de opbouw van het verhaal heel goed past bij het (mogelijke onderwerp), omdat je in het echt ook niet alles weet van hoe zo’n ongeluk gebeurd kan zijn
Op de vraag van wanneer het boek mij begon te boeien, heb ik maar één antwoord: het boek boeide mij totaal niet. Er zitten in principe geen flashbacks in het verhaal, en daar ben ik erg blij om, want ik vind het boek zonder flashbacks al vaag genoeg. Taalgebruik: Als het gaat om het taalgebruik zijn er voor mij geen problemen ontstaan, want het taalgebruik is niet zo moeilijk, ook al kwam er vaak best wel “duister taalgebruik” in voor, en van die symbolische verwijzingen. Het ging mij erom hoe de schrijver met het taalgebruik omging. Dat is eigenlijk hét probleem voor mij. Helemaal aan het eind van het boek staat het volgende citaat: “Het is niemand opgevallen dat het op het moment van het ongeluk dertien graden vroor,’ zei hij. ‘Ik zag het toevallig toen ik mijn huis uit kwam. Dertien. Dertien is het ongeluksgetal. Toch heeft het niets met dit ongeluk te maken. Niets. Maar wel alles met een kapotte thermometer.” Goed, kan iemand mij vertellen waar nou eigenlijk op slaat? In ieder geval niet de recensenten, want die doen al net zo vaag als de schrijver. Ik vind de verhouding tussen dialoog en de beschrijvingen vrij gelijk op gaan. Hoewel ik toch denk dat er meer beschrijvingen worden gegeven, dan dat er dialogen zijn in het boek. De hoofdpersoon beschrijft meer dingen dan dat hij praat met andere personages. Ik vind het taalgebruik een beetje goed passen bij de personages en het onderwerp. Het taalgebruik is namelijk al net zo vaag als de personages en het onderwerp zelf. Er zijn mij zovéél bijzonderheden en eigenaardigheden opgevallen in het taalgebruik, kijk maar naar het citaat op pagina 6 “schrijfstijl”, dan begrijp je wat ik bedoel. Al met al lijkt het erop dat ik een totaal verkeerd boek had gekozen, ik vond het niet leuk om te lezen. Het boek is eigenlijk één grote open plek. Ik vind dit boek echt voor mensen die depressief zijn. Zo sober en ‘down’ vind ik dit boek. Al die beschrijvingen, en vervolgens er niets van kunnen maken, ik vind het maar niets.
Bronvermelding Internet: Van het internet heb ik alleen een aantal autobiografieën gehaald. Gerrit Serné, autobiografie. Op: www.schrijversnet.nl, 2003. http://www.schrijversnet.nl/bernlef.htm
6 januari 2004
Schrijver onbekend, autobiografie. Op: www.collegenet.nl, 2004. http://www.collegenet.nl/content/digilessen/literatuurgeschiedenis/na1945/schrijvers/bernlef.htm
6 januari 2004
Schrijver onbekend, autobiografie. Op: www.absofacts.com, 2004
http://www.absofacts.com/literatuur/data/bernlefj.shtml
6 januari 2004
Schrijver onbekend, autobiografie. Op: www.univie.ac.at, 2000
http://www.ned.univie.ac.at/lic/autor.asp?aut_id=11&bol_window=1&type_id=1&art_id=1&aut_lit_id=1&wTID=2&zid=33
8 januari 2004

krantenartikelen (recensies van “Literom”): Anton Deering, “’n onmogelijke liefde: Bernlef terug naar Zweden” In: Algemeen Dagblad, 22 september 1973. Kees Fens, “De roman van een eenzaam man” In: De Volkskrant, 12 mei 1973. Knipselmap mediatheek: Jos Panhuijsen, “Op zoek naar het verleden” In: Het binnenhof, 14 juli 1973. Extra Opdracht De extra opdracht is opdracht 14 uit module 2 van “Laagland”. Hiervan behandel ik de verdieping. De verwachtingen die ik had van het boek voordat ik het ging lezen, waren vrij positief, ik verwachtte een beetje hetzelfde als “Tralievader” van Carl Friedman. Het enige wat ik als verwachting had, was de achterkant van het boek. Meer wist ik van tevoren niet over het boek. Al mijn verwachtingen waren fout. Geen enkele verwachting is uitgekomen. Jammer, maar helaas. Het boek was heel anders dan wat er op de achterkant stond. Als het gaat om de begrippen fabel en sujet dan is over dit boek iets heel speciaals aan te merken. Doordat de schrijver zijn verhaal op een hele elementaire manier heeft neergezet, zonder manipulatietechnieken zoals flashbacks of iets dergelijks, ontstaat er een massale hoeveelheid open plekken, die niet op te lossen zijn. Nu is het zo dat wanneer je een chronologisch op volgorde lopende tekst hebt, je de fabel hebt. Hier is dat net als bij vele andere boeken het geval, maar er is één uitzondering. Bij vele andere boeken krijg je het sujet (plot) uiteindelijk te lezen. Dat betekent dus de fabel (de chronologisch kloppende verhaallijn) inclusief de erin gemengde kunstmatigheden. In dit verhaal daarentegen ontstaat er een sujet, door het sujet te laten ontbreken. Dit klinkt heel vaag, maar als men er wat langer over nadenkt, dan is dit toch wel heel vernuftig gedaan, vind ik. Ook valt het misschien wat beter te snappen, wanneer je het bovenste kader leest op blz. 7 over het onderwerp. Daar legt de recensent het goed uit. Als de schrijver een duidelijk zichtbaar sujet zou laten ontstaan, dan zouden al die open plekken (zoals ik al eerder heb gezegd, vind ik het boek als geheel één open plek) misschien opgelost kunnen worden, maar dat laat de schrijver over aan de lezer. En dat is dan misschien ook een eventuele opdracht van de schrijver, aan ons, om zelf het sujet te laten ontstaan. En zo krijg je ook meteen een idee van de functie van het verschil tussen fabel en sujet. Wat dit voor effect op mij heeft, is heel duidelijk. Ik vind het zeer knap gedaan van de schrijver, maar helaas voor hem vind ik het verschrikkelijk irritant dat er zoveel open plekken zijn, waarvan de belangrijkste, “hoe is dat auto-ongeluk nou ontstaan” mij nog het meest irriteert. Ik wil gewoon antwoord op die vraag, maar die moet ik kennelijk van de schrijver zelf verzinnen. In dat geval zeg ik: Het was glad, daardoor verongelukte hij en zijn vrouw in de auto. Er lag “Sneeuw”. Van zoutstrooiers was in 1973 waarschijnlijk nog maar weinig sprake. Zeker niet op één of ander eiland voor de oostkust van Zweden. De volgorde van de gebeurtenissen zijn, zoals ik al eerder had verteld, geheel chronologisch neergezet. Van flashbacks is geen sprake. Het verhaal is niet-continu verteld, hoewel er nauwelijks sprake is van tijdsverdichting. Twee citaten als voorbeeld: “Wat niet verklaard kon worden, was het schoongeveegde graf. Onderweg dacht hij een paar keer aan het meisje met het brilletje en de romantische naam, die voor hem zo slecht paste bij haar korte, gedrongen gestalte in de slobberige overall.” (Blz. 54) Dit is de laatste zin van een hoofdstuk in het boek. Het volgende hoofdstuk begint zo: “Hij stond in de hal bedachtzaam zijn handschoenen aan te trekken toen Margaretha op hem afkwam en haar armen om zijn hals sloeg. (Blz. 55). Hier kun je zien dat er zo van het ene moment naar het andere moment gesprongen wordt. Het is absoluut onmogelijk om er achter te komen hoeveel tijd er tussen deze twee citaten zit. Dit betekent dus dat het niet-continu wordt verteld, maar er wordt ook niet even kort verteld wat er tussenin gebeurd is, dus dat betekent geen tijdsverdichting. Zoals ik dus eerder heb gezegd zijn er geen flashbacks. De verhouding tussen verteltijd en vertelde tijd is als volgt: De vertelde tijd duurt ongeveer een week, en de tijd die ik er voor nodig had om het boek te lezen was 2½ uur, dus is de vertelde tijd veel langer dan verteltijd. Het verhaal speelt ongeveer rond 1971/1972/1973, dezelfde tijd als waarin het boek is geschreven. Dit concludeer ik uit het citaat wat op blz. 4 staat onder “Tijd”. In het boek is de hoofdpersoon namelijk 42 jaar oud. Alle informatie over de karakterisering en relaties van en tussen de belangrijkste personages staat onder het kopje “personages” beginnende op pagina 5. Het zou absoluut overbodig zijn als ik dit nu nog een keer zou vermelden. De hoofdpersoon bereikt uiteindelijk zijn doel niet. Hij pleegt zelfmoord voordat hij erachter gekomen is wat de oorzaak is geweest van het ongeluk. De meeste belangrijkste personages zijn vooral karakters, zij maken veel veranderingen mee (psychologisch gezien), zelfs de brigadier (politieofficier, wordt vaak gezien als een norse, strenge man) is niet echt een type, maar meer een karakter, want hij vertoont namelijk niet het clichématige gedrag van een politieagent. Dokter Gustafsson is ook geen type, want ook hij is heel anders dan andere dokters. De enige die je zou kunnen beschouwen als type is de verpleegster Margaretha. Dat kun je opmaken uit het citaat dat op blz. 5 en 6 staat. Hoewel ook zij volgens dat citaat niet geheel overeenstemt met het beeld van een verpleegster. Hoe dan ook kan ik mij met alle personages niet identificeren, behalve met de brigadier Isak Petterson die het liefst houd van concrete oplossingen en bewijzen. Geen vaag gedoe.

REACTIES

K.

K.

Er staat wel degelijk een flashback in 'Sneeuw'; het voorlaatste 'hoofdstuk' is er een.

17 jaar geleden

Log in om een reactie te plaatsen of maak een profiel aan.

Andere verslagen van "Sneeuw door J. Bernlef"