waanneer er een tijd van schaarste aanbreekt en het gezin tot armoede vervalt, vertrekt haar geliefde. Beatrijs, die nooit een vak heeft hoeven leren, moet nu alleen voor inkomen en haar kinderen zien te zorgen. Beatrijs weet dat er voor haar maar twee opties zijn: bedelarij of prostitutie. Zij schaamt zich om te gaan bedelen; ze houdt nog liever haar lot in eigen hand
bezittingen zijn vergankelijke zaken, en alleen de hemelse liefde en trouw blijven. Wie zijn geloof behoudt, kan rekenen op de bijstand van Maria, de barmhartige middelares. Maria speelt als middelares een cruciale rol: dank zij haar kan zelfs de grootste zondaar, mits hij berouw toont, gered worden. Zij is de 'omnipotentia supplex' (de almachtig vrome), de toevlucht voor de mens in nood, het symbool van barmhartigheid. Compositie: Het verhaal is als volgt onder te verdelen: · vers 1-17: prolog; · vers 18-432: -in de ban van de liefde (18-190) -vlucht uit het klooster (191-292) -tocht naar de stad (293-396) -leven in de stad (397-432) · vers 433-864: -leven in zonde (433-482) -inkeer en terugkeer (483-666) -terugkomst in het klooster (667-864) · vers 865-910: het lot van de kinderen; · vers 911-1029: visioen en biecht; · vers 1030-1038: epiloog. Plaats en tijd: De gebeurtenissen spelen zich voornamelijk af in een niet met name genoemd klooster en een onbekende stad. Het verhaal begint midden in een situatie. De zeven rijke jaren die Beatrijs met haar geliefde samenleeft, worden in slechts vier versregels samengevat (tijdverdichting; vers 405-408). Vertelperspectief: De alwetende IK-verteller richt zich regelmatig tot de hoorders/lezers (bijvoorbeeld in vers 26: 'Ic wille u segghen van...' en vers
786: 'Hoert, wes si sal beghinnen'). In de proloog (vers 14/15) zegt hij, dat hij het verhaal gehoord heeft van een zekere broeder Ghijsbrecht, (een monnik uit de Wilhelmietenorde, die in de twaalfde eeuw gesticht werd door Wilhelm von Malavalle); over deze Ghijsbrecht is verder niets bekend.
poëtisch. De dialogen zijn vlot en levensecht. Symboliek speelt een belangrijke rol: · de eglantier (wilde roos) is het symbool van de liefde; · de kleuren blauw (symbool van de trouw) en wit (symbool van de onschuld) zijn de kleuren van Maria (vergelijk de kleren die Beatrijs van haar geliefde krijgt) · het getal drie symboliseert de Drieeenheid en is het getal van de volmaaktheid (Beatrijs hoort drie maal de stem in haar droom) Stroming en genre: Beatrijs is een Marialegende en behoort tot de middeleeuwse geestelijke epiek (verhalende kunst met een religieuze inslag). Auteur: De dichter van de tekst is anoniem gebleven, maar uit zijn taal kun je opmaken dat hij hoogstwaarschijnlijk een Brabander is geweest. Zijn gedicht zal zelf ook wel uit de 14e eeuw stammen, want in het verhaal komt een slaand uurwerk voor dat pas in de 14e eeuw werd ontwikkeld. Verder weten we niets over de dichter: hij kan een hofschrijver geweest zijn, maar evengoed een rondreizende sprookspreker, die in de proloog om een beloning bedelt. De dichter heeft het verhaal niet zelf verzonnen. Hij zegt het van ene broeder Ghijsbrecht gehoord te hebben (vs.14). Feit is dat het mirakel al in de 13e eeuw bekend was, en beknopt in het Latijn was opgetekend door de monnik Caesarius van Heisterbach. Toen fungeerde de tekst nog als preek-exempel: als korte religieuze vertelling ter illustratie van de predikatie. Geschiedenis: We weten niet waar het verhaal over Beatrijs oorspronkelijk vandaan komt. In de elfde en twaalfde eeuw deden vele wonderbaarlijke verhalen over Jezus, Maria en heiligen in West-Europa de ronde. Vooral in de twaalfde en dertiende eeuw bloeide de Mariaverering en maakten volkspredikers in hun preken gretig gebruik van de legenden. (Veel van wat in die legenden verteld wordt, is niet in overeenstemming met de officiële theologie, maar gebaseerd op de mondeling overgeleverde traditiewaarin nog voorchristelijke of heidense voorstellingen voortleefden.) De eerste vermelding van de Beatrijs-legende is te vinden in een beroemde verzameling van in het Latijn geschreven wondener verhalen, Dialogus miraculorum (1222) van Caesarius van Heisterbach. Deze Caesarius (geboren in 1180) was. prior en novicemeester van de cisterciënzer abdij te Heisterbach in het Zeven gebergte en tot in verre streken een bekend schrijver. Hijver geselde zijn meesters vaak op visitatiereizen en schreef de legenden en mirakelen die hem onderweg ter ore kwamen zeer nauwkeurig op. Een van die legenden heet 'De Beatrice Custode' (Over de kosteres Beatrijs). In 1237/8 voltooide Caesarius het derde boek van een soortgelijk verzamelwerk als de Dialogus miraculorum, de Libri VIlI (Octo) Miraculorum ('Acht boeken met wonderen'; uitgegeven door A. Meister in 1901), waarin de Beatrijs-legende in een enigszins andere versie werd opgenomen
handschrift, dat in de Koninklijke Bibliotheek te Den Haag bewaard wordt. Het handschrift dateert uit 1374 of kort daarvóór. Het bevat religieuze en stichtelijke lectuur voor leken, zoals een vertaling van het Ave Maria, en verhandelingen over de tien geboden en de zeven hoofdzonden. Waarschijnlijk was het handschrift bestemd voor een kapitaalkrachtig publiek, want het ziet er luxueus uit en het is rijkelijk versierd. Er is wel gedacht aan het Brabantse hof van hertog Jan II (1294-1312) of Jan III (1312-1355). Leeservaring: Het was in de vertaling een makkelijk boek om te lezen. Het niet vertaalde werk was echter vrij moeilijk om te lezen. Het verhaal was goed te volgen en de gebeurtenissen kwamen logische uit elkaar voort en waren goed met elkaar in verband te brengen. Het verhaal heeft niet echt verrassende wendingen en is doordoor vrij voorspelbaar maar niet saai. De verschillende personages werden uitvoerig en realistisch neergezet. Het was een leuk boek om te lezen en samen met wat achtergrond informatie uit o.a.de periode Nederlands van de 10e klas gaf het een vrij duidelijk beeld van de verhalen en manier van denken van die tijd.
REACTIES
:name
:name
:comment
1 seconde geleden