De pupil door Harry Mulisch

Beoordeling 5.6
Foto van een scholier
Boekcover De pupil
Shadow
  • Boekverslag door een scholier
  • 5e klas vwo | 2587 woorden
  • 20 februari 2003
  • 32 keer beoordeeld
Cijfer 5.6
32 keer beoordeeld

Boekcover De pupil
Shadow
De pupil door Harry Mulisch
Shadow
ADVERTENTIE
Overweeg jij om Politicologie te gaan studeren? Meld je nu aan vóór 1 mei!

Misschien is de studie Politicologie wel wat voor jou! Tijdens deze bachelor ga je aan de slag met grote en kleine vraagstukken en bestudeer je politieke machtsverhoudingen. Wil jij erachter komen of deze studie bij je past? Stel al je vragen aan student Wouter. 

Meer informatie
A. Zakelijke gegevens. Titel: De Pupil
Auteur: Harry Mulisch
Uitgave: 1987 De Bezige Bij Amsterdam, paperback
Eerste druk: gebonden uitgave, 1987 B. Motivatie van de boekkeuze. Ik heb meer gelezen van Mulisch. Ik was van een deel van zijn werk erg onder de indruk en van een deel ook zeker niet. Daarbij kwam nog het woord van een bevriende scepticus die er op aandrong dat ik dit – naar haar mening nogal slechte – boek las, om mijn mening van Mulisch verder te nuanceren. C. Eerste persoonlijke reactie d.m.v. beoordelingswoorden. Eenvoudig, want het verhaal was overzichtelijk opgebouwd, met één verhaallijn, makkelijk taalgebruik en volkomen in chronologische volgorde. Voorspelbaar, want Mulisch schreef helemaal in een hem bekende stijl, volgens een hem bekende formule. Ik verwachtte, als semi-geoefende lezer al op de helft van het boek een einde dat er op lijkt. Saai, want het verhaal gaat nergens naar toe wat ik niet al verwachtte en het voegt niets toe aan Mulisch’ oeuvre. Bekend, want het leek in alle aspecten een samenraapsel van verhaalsoorten en stijltrucjes die ik ook tegen ben gekomen in andere boeken. Samenhangend, want de roman is precies zo opgebouwd zoals het hoort. Het einde is ‘komisch en ontroerend tegelijk’, de clou wordt duidelijk gemaakt, maar geeft toch de lezer het gevoel dat hij het zelf voor een deel heeft ontdekt, de ik-figuur komt er uit als de ‘goeierik’, maar toch niet als de held en er zit op het eind een stuk van herkenning in. Ja, precies zoals het hoort, heel netjes gemaakt, en zo saai als het maar zijn kan. Teleurstellend, want ondanks De Procedure ben ik beter gewend van Harry Mulisch.
D. Korte samenvatting van de inhoud. I
De ik-persoon beseft aan het begin van het boek, of waarschijnlijk vlak voor het beginnen aan het boek, dat hij lang een geheim heeft gehouden dat hij nu, na ruim veertig jaar, wel kan prijsgeven. Toen hij achttien was, had hij als ‘gezelschapsheer’ gediend voor Mme. Sasserath, in haar villa met uitkijk op de Vesuvius. Mme. Sasserath was de weduwe van de uitvinder van de veiligheidsspeld en was daardoor de rijkste vrouw ter wereld. II
Dat alles was kort na de oorlog. In mei 1945 was ik als een razende weggevlucht uit Nederland, waar niets mij nog bond, en ik was naar de zon gereisd. Zo kwam ik terecht in Rome, waar ik rustig werk vond als pompbediende en waar ik begon met schrijven. Op een dag stopte daar enorme slee, met daarin een zeer oude vrouw die in het Nederlands sprak tegen haar bediende. Ik kwam met haar aan de praat en ik verbaasde haar door mijn uitgesproken taalgevoel. Ik vertelde haar dat ik sinds kort schreef. Ze zei me, in te stappen en mee te komen. III
De pomphouder kreeg veel geld als compensatie en ik waste mij snel. Met de auto werd ik verscheept naar
Mme. Sasseraths witte jacht, waarmee wij op weg gingen naar Capri. Op het schip vertelde Mme. Sasserath mij dat mij geen verplichtingen wachtten, maar dat ik misschien bereid mocht zijn, nu en dan wat met haar te praten. Ik gedroeg mij – altijd – erg beleefd. Wij voeren het eiland binnen, waar ik ongevraagd bediend werd en ik een lift werd ingeleid. Toen de lift weer opende, ontmoette ik Point, Mme. Sasseraths secretaris, waar ik meteen aan zag dat hij ooit moeilijkheden zou veroorzaken. Alles was rijk gedecoreerd, in het midden van een hall stond een reusachtige gouden veiligheidsspeld, in de hallen hingen dure schilderijen. Op de kamer die mij gewezen werd viel ik in slaap in het bad. IV
De eerste dagen zag ik Mme. Sasserath weinig. Ik was druk mij te installeren. Ik kreeg wekelijks een toelage, met het eerste geld stak ik mij voor het eerst in mijn leven in het nieuw. Ik zwom en ik zonde en liet mij bedienen en merkte dat de meid Donatella mijn begeerlijke lichaam bekeek. Alles werd geregeld, op mijn wenken. Ik kan mij niet voorstellen dat ik mij populair maakte, maar dat maakte niet uit. Na er eens goed over na te denken, bedacht ik dat de veiligheidsspeld een geniale uitvinding was geweest. Na een week begon ik Mme. Sasserath vaker te zien. Ze genoot vanaf het begin van mijn gezelschap. Wij wandelden en spraken en Mme. Sasserath liet mij het graf van haar man zien. V
Ik begon te wennen, ik deed mijn 'werk': converseren met de vrouw des huizes. Ofschoon ik een hekel had aan verwaandheid, ontken ik niet, dat ik diep van mijzelf onder de indruk was. Point mocht mij zeker niet, maar dat liet hij natuurlijk niet merken aan het huis. Mijn schrijven vlotte nog altijd niet. Ondanks mijn geweldige talent en mijn overrompelende inspiratie was mijn werk slecht en overromantisch. Als ik uit het raam keek zag ik de Vesuvius. VI
In het najaar begon ik er naar te verlangen, te spreken met normaal volk. Point was daar niet goed voor, bovendien geloofde de beroerling waarschijnlijk dat ik uit was op zijn deel van Mme. Sasseraths erfenis. Ik zocht mijn vertier in het stadje. Via het juiste café leerde ik de interessanten onder de gewonen kennen. Ook ontmoette ik een wat plompe, vrolijke pottenbakster kennen, vijf jaar ouder dan ik, waar ik veel plezier aan beleefde. Ik sprak niet over Mme. Sasserath, alsof er toen al iets geheim aan was. VII

Terwijl de winter naderde werd steeds duidelijker dat het niet goed ging met Mme. Sasserath. Ze zei steeds minder, maar steeds vreemder dingen. Steeds vaker kwam dokter Felice voor haar zorgen. Ze wilde alleen gelaten worden, vaak ook door mij. De stemming in het huis ging achteruit en Point probeerde zowaar vriendelijk te doen. Mijn schrijverij ging nog altijd slecht. VIII
Op een dag bewees ik Mme. Sasserath, tot mijn eigen blijde verrassing, een grote dienst. Een slaapmiddel van Felice had haar een angstaanval bezorgd. 's Nachts kwamen kreten uit haar kamer. Het was mistig, de Vesuvius was onzichtbaar. Ik vroeg Mme. Sasserath, of zij nog dromen van zichzelf wist, zodat ze die hardop kon vertellen. Ik hoopte dat het haar zou helpen te genieten van haar slaap. Ooit, toen zij achttien was, had ze een droom beschreven in een liefdesbrief aan haar man. IX
Wij zochten samen de oude brieven op en zij las het aan mij voor. Ze had gedroomd van hem, toen nog haar jonge geliefde. Ze lachte terwijl ze het las, ik vroeg haar te proberen eraan te denken, om de droom weer terug te roepen. X
Ik was verbijsterd, het was gelukt. De volgende ochtend sprak ze ervan en praatte veel tijdens het ontbijt. Ze zou me belonen, zei ze. XI
De stemming in het huis was weer omgeslagen, ik was nu iets als een wonderdoener geworden. De kok vroeg mij zelfs, een zweer op de dij van zijn moeder te genezen. Point wist niet meer, hoe hij zich tegenover mij moest opstellen, mijn positie was echt onaantastbaar geworden. De volgende dag zou een project van Mme. Sasserath worden ingewijd, een stoeltjeslift naar de krater van de Vesuvius, die zij had gefinancierd. Een geschenk aan Italië voor de genoten gastvrijheid en een symbool voor het eindigen van de oorlog. Waarom een stoeltjeslift? Omdat het de vorm heeft van een veiligheidsspeld! XII
De volgende ochtend kleedde ik mij prachtig aan. Ik merkte dat ik iets terugvond dat leek op heimwee naar het vreselijke Holland. Ik schudde bediende Gaston de hand voor we vertrokken met het jacht, ik wist niet waarom. Met Mme. Sasserath leek het goed te gaan. Ik dacht iets te ontdekken over mijn schrijverschap, dat mij zou helpen uit het slop te klimmen. Ik kon niets uitproberen, want ik was op de Golf van Napels en op weg naar de vulkaan. We kwamen aan bij de kade. XIII
Ik werd aan iedereen voorgesteld als 'il pupillo olandese'. Een man was onzegbaar elegant. Ik onthield het, want ik wilde er later ook zo uitzien. Dokter Felice was er ook, hij was toch bezig met archeologisch werk bij Pompeii. Ik verloor Mme. Sasserath uit het oog, er ontstond een stoet, een optocht. Ik kwam terecht op een legerjeep. We kwamen aan bij het grondstation van de stoeltjeslift. XIV
Ook hier was een gezelschap verzameld, overal stonden auto's geparkeerd. Mme. Sasserath werd uitgenodigd in een versierde eerste stoel en zij nodige mij uit naast haar te komen zitten. De anderen zei ze te blijven. Voor het eerst in tijden besefte ik weer in welk een bijzondere situatie ik mij bevond. Er werd een speech gehouden en Mme. Sasserath kreeg met een veiligheidsspeld een Ster van Solidariteit opgespeld. Er werd meer gespeecht en er klonk volkszang. Bovenaan de grote trappen zat ik daar, een Nederlandse jongen, naast Mme. Sasserath, voor een enorme stoet mensen. Voor het allereerst voelde zelfs ik mij te klein voor de situatie. Dat werd nog erger toen Mme. Sasserath mij ertoe aanzette om het woord te voeren naar al die mensen. In mijn beste Italiaans bedankte ik iedereen en terwijl ik praatte ging het vanzelf, ik sprak over nationaliteit en oorlog terwijl ik ademloos keek naar de luisterende gezichten. Ik kreeg een ovatie, en, belangrijker: een kus van Mme. Sasserath. XV
Het grote moment brak aan. De mensen beschouwden het allen als buitengewoon, heilig – er werd gebeden en ingewijd. Ik hielp Mme. Sasserath op haar plaats op de één van de twee stoeltjes, terwijl anderen zich in andere gondels plaatsgaven. Dit was pijnlijk: Mme. Sasserath zei dat ze dat niet wilde, ze wilde met mij alleen reizen. Ik riep streng dat het schandelijk gedrag was, ook tegen Point, en dat ze uit moesten stappen. Mme. Sasserath moest er om lachen. De lift kwam in beweging, ik was alleen met Mme. Sasserath en de wereld. XVI

Ze legde haar hoofd tegen mijn schouder en begon te mijmeren over wijlen haar man. Er was een heerlijke stilte. Ik keek omhoog, naar ons doel, en zag iets wat ik eigenlijk nog altijd niet kan geloven. Aan de andere kabel waren de stoeltjes plotseling niet meer leeg. In de gondeltjes zaten mensen. Mme. Sasserath was niet in het minst verbaasd. Ze sliep. De mensen die naderden leek ik te herkennen, maar ik wist niet waarvan. Ik zag ze alsof ik ze altijd had gekend, maar ik wist zeker dat ik ze nog nooit eerder had gezien. Zij keken niet naar ons, terwijl ze Mme. Sasserath toch zeker moesten kennen. Nadat ik zo veel mensen had gezien, kwamen wij in een dikke mist. Omdat ik niets meer kon zien, keek ik of Mme. Sasserath nog sliep. Mme. Sasserath was er niet meer. Ik zat alleen in de gondel. XVII
De wonderen stapelden zich op! Wat kon er gebeurd zijn? Had ik gemist dat ze gevallen was in de mist, of terwijl ik naar de afdalenden aan de andere kabel keek? Ik kwam boven, in het gebouwtje, en vertelde de bediende daar wat er was gebeurd. Hij knikte en glimlachte alsof het allemaal vanzelfsprekend was. Ik stond bij de krater van de Vesuvius en dacht aan mijn weldoenster. Schreeuwde haar naam, maar kreeg geen antwoord. Ik rende terug en de gondelbediende liet mij terug naar beneden, ik moest kijken of ze ergens op de helling lag. Na vreemde redeneringen kwam ik tot de conclusie dat het goed was wanneer ik Mme. Sasserath niet op de helling zou vinden, want dán zou alles goed en normaal zijn. Ik zag niemand. XVIII
Terwijl ik naar beneden ging, kwamen de eerste volgelingen naar boven. Zij zagen mij alleen in de gondel zitten en waar de één nog verbaasd was, reageerde een ander kwaad, dacht dat ik ze voor de gek hield, en werd een vanzelfsprekende conclusie getrokken: ik zou Mme. Sasserath hebben gedood of iets dergelijks, het was mij allemaal om het geld te doen geweest. Terwijl ik daalde, daalde het nieuws dat Mme. Sasserath weg was ook, doorgegeven. Toen ik beneden aankwam werd Point juist het station uitgetrokken door zijn stoeltje en hij schold mij nog uit. Ik vroeg ernaar, maar beneden was natuurlijk niemand aangekomen van de mensen die ik had gezien. Het stelde mij gerust. XIX
In plaats van te verdwijnen, wachtte ik netjes tot iedereen weer terug kwam. De mensen kwamen in willekeurige volgorde en hadden ver uiteenlopende opmerkingen over mij te maken. Point schreeuwde, krijste, schold: ik was een moordenaar! Ik had iets op te lossen, want in werkelijkheid was ik de meest ootmoedige mens die ik kende. Er werd rust in de zaak geroepen door de kolonel, die mij de kans gaf mijn eigen lezing van de zaak te geven. Ik werd weer naar het podium gevoerd, waar ik al eerder een toespraak had gehouden. Iedereen was stil. Ik wist het geniaal in mijn voordeel te keren. Wat zou ik er aan hebben, Mme. Sasserath zo overduidelijk te vermoorden? Ze was eenvoudigweg verdwenen en ook ik, nee, vooral ik, als haar pupil, wilde dit tot op de bodem uitgezocht hebben! Er moest gezocht worden op de helling, voornamelijk in het stuk waar het zo nevelig was. Nalatigheid zou onacceptabel zijn! Er klonk applaus. De adjudanten namen de lift naar boven om op zoek te gaan. XX
Deze onderneming ging een paar uur duren, en wij beneden hadden de tijd te doden. Ik sprak met dokter Felice over mythologie en de Bijbel, en velen die een mening meenden, o.a. de kolonel en een priester, te hebben bemoeiden zich er mee. De lift kwam na lange tijd terug, er was niemand gevonden. Een verslaggever noteerde het, omdat hij het anders misschien vergeten zou.(niet belangrijk voor het verhaal, maar het is bijna het enige amusante citaat uit het boek) XXI
De situatie was vreemd, maar niet storend. Ieder was het er over eens, dat alles tot ieders tevredenheid in orde was gekomen. We namen afscheid. Iedereen schudde mij de hand, behalve Point. Ik wilde naar huis, naar Holland. Professor Felice, die mij als collega beschouwde (in verband met mijn slaaptherapie), verleende mij onderdak voor een nacht. Toen Felice hoorde dat ik wilde vertrekken, zag ik dat hij dacht dat ik gek was geworden, dat geld allemaal mis te laten lopen. Maar, als ik dat geld aannam, dacht ik, zou het mijn talent vergiftigen. Met een rammelend busje ging ik mee. Ik wandelden met enkelen mee naar het archeologische centrum, waar ik zou overnachten. XXII
Ik keek uit over het archeologisch centrum, een deel van Pompeii, en de Vesuvius die er achter stond, in de verte, alsof hij onschuldig was. In een kantine werden dokter Felice en ik verwelkomd door voor mij onbekenden en ik merkte hoe uitgehongerd ik was. Ik genoot van de conversatie die aan de gang was en ik bedacht dat ik binnen enkele dagen weer naar logge Nederlandse zinnen zou luisteren, maar dat was de prijs die ik moest betalen voor het feit dat ik als schrijver in de Nederlandse taal woonde. Ik was moe. Felice nam mij mee naar een loods, een ‘atelier’, en ik moest het maar voor lief nemen. In de ruimte lagen wit stenen gestalten, die in stervensposities op de grond lagen – slachtoffers van de Vesuvius. Felice vertrok en liet mij allen met de stilte. Ik lag op een divan en dacht weer aan de personen die ik in de funiculaire naar beneden had zien komen en nu, veertig jaar later, weet ik wie zij waren. Zij zijn de rollen en hoofdpersonages van mijn boek geweest, de beloning die Mme. Sasserath mij had beloofd. Ik ging op mijn zij liggen en viel in een diepe slaap.

REACTIES

Log in om een reactie te plaatsen of maak een profiel aan.

Andere verslagen van "De pupil door Harry Mulisch"