Feitelijke gegevens
- 13e druk, 2004
- 255 pagina's
- Uitgeverij: De Bezige Bij
Flaptekst
In zijn studententijd staat Frank Westerman in een Spaans museum oog in oog met een opgezette Afrikaan – El Negro. Wie is deze mens? En wie heeft zijn lichaam geprepareerd? In zijn persoonlijkste boek tot nu toe volgt de auteur El Negro op diens omzwervingen van Parijs (1831) via Barcelona (1888) naar de Pyreneeën – waar hij tot 1997 tentoongesteld stond. Onderweg toont Westerman El Negro als spiegel van zijn tijd; een naamloze zwarte die, genageld op zijn voetstuk, het Europese denken over slavernij, kolonialisme en racisme in een schrijnend licht plaatst. El Negro en ik is bekroond met de Gouden Uil Literatuurprijs 2005.
Eerste zin
Is het mogelijk de doodsoorzaak te achterhalen van iemand die al anderhalve eeuw dood is?Samenvatting
El Negro en ik is niet alleen het verslag van een zoektocht naar wie El Negro was en waar hij vandaan kwam. Het boek is ook een verkenning van het Europese denken over ras. De samenvatting hieronder is in chronologische volgorde.
Frank Westerman is in 1983 negentien jaar en studeert tropische cultuurtechniek. Hij lift met een vriend naar Spanje en bezoekt onderweg het Museum Francisco Darder voor Natuurhistorie in Banyoles, waar hij El Negro ‘ontmoet’. Hij wil weten wie de man is, wat er met hem is gebeurd en wie hem geprepareerd heeft. In 1985 studeert hij inmiddels twee jaar tropische landbouwkunde en om te onderzoeken of hij zich thuis kan voelen in de tropen, gaat hij naar Jamaica. Hij kan echter moeilijk omgaan met de manier waarop men hier over wit en zwart denkt. In 1987 gaat hij voor een stage en voor veldonderzoek voor zijn afstudeerscriptie naar Peru, een land dat op dat moment steeds sterker in de greep komt van de bloedige guerrilla van het Lichtend Pad. In Peru ontdekt hij dat hij niets op heeft met ontwikkelingswerk en de manier waarop deze mensen omgaan met de plaatselijke bevolking (‘wij’ weten het beter dan ‘zij’). Twee jaar later studeert hij af. Hij wordt geen ontwikkelingsmedewerker maar journalist in Lima. Als journalist reist hij in 1994 ook naar Sierra Leone, waar bijna een burgeroorlog uitbreekt en waar hij onderzoek wil doen naar de Universiteit van Sierra Leone, waar generaties Afrikaanse hoogwaardigheidsbekleders onderwijs genoten hebben maar waar sinds enkele weken rebellen alle docenten en studenten weggejaagd hebben. Hij zoekt veel uit over de koloniale geschiedenis en de geschiedenis van de slavernij van dat land. Het lijkt alsof de huidige spanningen terug te voeren zijn op beslissingen die toen genomen zijn.
Ondertussen is in 1991 dokter Alphonse Arcelin een eenmanscampagne begonnen tegen de tentoonstelling van El Negro in Banyoles. Hij begint met een bericht in de krant en vervolgens richt hij zijn pijlen op de Olympische Spelen, waarvan de roeiwedstrijden op het meer van Banyoles gehouden zouden worden. Arcelin vraagt zwarte sporters de Spelen te boycotten, wat mislukt. Wat wel gebeurt, is dat de bevolking van Banyoles in opstand komt en weigert zich door hem en andere outsiders de les te laten lezen: El Negro is haar eigendom en zal in Banyoles blijven. Ook laat de burgemeester in 1993 een postmortem uitvoeren en registreren dat hij een Afrikaanse Bosjesman is, die waarschijnlijk in 1830 of 1831 gestorven is aan een longontsteking. Arcelin schrijft ondertussen brieven naar allerlei hoogwaardigheidsbekleders, onder wie Kofi Annan, die zijn afkeuren uitspreekt over deze ‘barbaarse ongevoeligheid’. Met alle steunbetuigingen begint hij een rechtszaak tegen de gemeente Banyoles. Tijdens de rechtszaak dossen in 1997 ongeveer honderd inwoners van Banyoles zich uit als neger, waarna de regering in Madrid de burgemeester gelast El Negro op te bergen. De burgemeester sluit de zaal en bezint zich op een tentoonstelling over racisme, maar zijn opvolger geeft meteen opdracht El Negro weg te halen en naar Madrid te vervoeren, waar hij wordt ‘gedemonteerd’. Wat uiteindelijk wordt teruggestuurd naar de Bosjesmannen in Botswana is een schedel en een hoopje arm- en beenbotten.
In 2003 start Westerman zijn onderzoek naar El Negro. Na het lezen van een krantenbericht over het weghalen van El Negro besluit hij dat hij alles over El Negro wil weten, als weerspiegeling van het Europese denken over ras (zie ook de titelverklaring). Via een artikel over El Negro in een Spaanse krant ontdekt hij dat El Negro in 1831 genoemd werd in een krantenartikel over de gebroeders Jules en Édouard Verreaux (24 en 18 jaar oud), die vanuit Afrika allerlei jachttrofeeën naar Frankrijk verscheepten, die vervolgens tentoongesteld werden in de toonzalen van baron Benjamin Delessert. Onder die ‘jachttrofeeën’ bevond zich op een gegeven moment een opgezette man van het Bejouanavolk. Dat de broers er blijkbaar geen problemen mee hadden om een Afrikaan op te zetten, komt door de heersende opvatting over Afrikanen in die tijd: er werd gedacht dat zijn geen mensen waren maar tussen de apen en de mensen in stonden. Voor zijn onderzoek besluit Westerman het leven van deze gebroeders Verreaux uit te spitten en hij zoekt contact met de Poolse bioloog Piotr Daszkiewicz, die een studie heeft geschreven over het Maison Verreaux in Parijs. Samen met hem bezoekt hij het Nationale Museum voor Natuurhistorie in Parijs en leest het reisverslag van Jules Verreaux maar hij wordt hier niet veel wijzer van (de jongen is dan elf jaar). Hij raakt wel op het spoor van de man die al het menselijke materiaal uit Afrika onderzocht heeft om op basis daarvan een rassentheorie te vormen: George Cuvier. Hij was ook Jules Verreaux’ leraar ontleedkunde en heeft in 1815 de Hottentot-Venus ontleed. Uiteindelijk vindt Piotr voor hem een brief van Verreaux aan deze Cuvier waarin hij een opgezette Betjouana noemt ‘die mij bijna het leven heeft gekost, aangezien ik, om hem te verkrijgen, genoodzaakt was hem ’s nachts op te graven op een locatie die werd bewaakt door zijn verwanten’. (p. 74) Cuvier heeft El Negro vervolgens gezien maar niet gekocht. Verdere sporen van El Negro zijn er niet in Parijs.
Westerman gaat naar Barcelona om te kijken of hij daar meer over El Negro’s aanwezigheid in Spanje kan ontdekken. Hij is naar Barcelona gehaald door Don Francisco Darder, veearts en de man naar wie het museum in Banyoles genoemd is. In 1888 kondigde hij een eenmalige openstelling van zijn natuurhistorische privécollectie aan, waaronder de ‘Bechuana’. Deze openstelling viel samen met de wereldtentoonstelling van Barcelona. Darder was net als George Cuvier geïnteresseerd in antropologie en verzamelde als amateur-cranioloog schedels van zo veel mogelijk rassen. Behalve de aankondiging van de openstelling vindt Westerman echter geen enkel woord meer over El Negro. Hij wil weten van wie Darder hem gekocht heeft en hoe hij vervoerd is en bespreekt die vragen met Miquel Molina, een verslaggever bij een krant die al eerder onderzoek gedaan heeft naar El Negro. Molina vertelt dat Darder in 1880 voor het eerst in Parijs was en de gebroeders Verreaux dus niet kon kennen omdat die toen al dood waren. Hij vermoedt dat hij hem in 1886 na de dood van de broers van een concurrent van Verreaux, de handelaar Emile Deyrolle, heeft overgekocht. Het enige echt nieuwe wat Molina Westerman kan laten zien, is de informatie uit de catalogus van Darders openstelling: een tekening van El Negro en allerlei algemene informatie over het Bechuana-volk. Westerman heeft nog een gesprek met Jordi Sabater Pi, die jarenlang in Guinee dieren voor de dierentuin in Barcelona vond en opkocht en overeenkomsten ziet tussen de reacties op El Negro en die op de witte gorilla die hij in 1966 kocht en waarmee hij wereldberoemd werd: ‘… de massa zag toch altijd haar eigen denkbeelden weerspiegeld, waar je haar ook naar liet kijken. Dat gold voor Sneeuwvlok, dat gold voor El Negro. Wat je zag, kijkend naar een opgezette Afrikaan, hing af van de tijd en de bijbehorende moraal. Alsof hij een paspop was van de heersende zede had El Negro een rokje aangemeten gekregen, ter vervanging van zijn smalle schaamlap. En wat te denken van het besluit van de vroegere museumconservatoren om El Negro met schoensmeer aan te zwarten? Alsof ze bang waren dat hij, als hij zou verbleken, te dichtbij kwam en telkens met een ferme ingreep op afstand moest worden gehouden.’ (p. 126)
Ondertussen is El Negro in 2000 begraven in Botswana, maar het gebied in Botswana waar El Negro heengebracht is, was in de tijd van de gebroeders Verreaux nog helemaal niet toegankelijk, dus Westerman denkt niet dat hij daarvandaan komt. Het meest aannemelijke is dat de broers El Negro uit een graf hebben gehaald langs de zendelingenroute in de buurt van de Oranje-rivier en de Vaal in Zuid-Afrika. Daarom bezoekt hij in Kaapstad The South African Institution, het oudste museum van Afrika en het museum waar Jules Verreaux vroeger werkte en zijn beesten prepareerde. Ook houdt hij op uitnodiging van dichteres en gasthoogleraar Afrikaanse letterkunde Antjie Krog een lezing over El Negro aan de Westkaap-universiteit. Hij ontdekt dat El Negro niet uniek was en ook niet de eerste Afrikaan die naar Europa werd verscheept. De lezing en daarop volgende discussie verlopen volgens Krog op z’n Zuid-Afrikaans: wat witte mensen zeggen wordt eigenlijk niet meer serieus genomen. Hierna reist Westerman in de richting van de Oranje-rivier om met de archeoloog David Morris te spreken. Deze man denkt op basis van de vorm van El Negro’s schild, een soort klaverblad, dat hij tot een Tswana-stam moet behoren. Omdat er een draad om zijn speer zat, gebruikte hij die waarschijnlijk als harpoen en daarom komt hij uit bij de Batlaping, de ‘vissenmensen’, die leefden op de Vaal-oever. Westerman bezoekt deze mensen die net terugkeren uit een gebied waar ze tijdens de Apartheid heen waren gedeporteerd. De hoofdman van de Batlaping laat ze enkele graven uit de eerste helft van de negentiende eeuw zien. Dichterbij El Negro komt Westerman niet.
Dit verslag gaat verder na deze boodschap.
Verder lezen
REACTIES
:name
:name
:comment
1 seconde geleden