Hoofdstuk 6

Beoordeling 6.6
Foto van een scholier
  • Begrippenlijst door een scholier
  • 1e klas havo/vwo | 351 woorden
  • 27 mei 2011
  • 13 keer beoordeeld
Cijfer 6.6
13 keer beoordeeld

ADVERTENTIE
Overweeg jij om Politicologie te gaan studeren? Meld je nu aan vóór 1 mei!

Misschien is de studie Politicologie wel wat voor jou! Tijdens deze bachelor ga je aan de slag met grote en kleine vraagstukken en bestudeer je politieke machtsverhoudingen. Wil jij erachter komen of deze studie bij je past? Stel al je vragen aan student Wouter. 

Meer informatie
Nask begrippenlijst H6

Materialen = Alles waarvan iets is gemaakt.

Stoffen = Materiaal van draden.

Natuurlijke middelen = Middelen uit de natuur gehaald.

Kunststoffen = Materiaal van plastic.

Papier = Dun materiaal waarop je kunt schrijven (van bomen gemaakt).

Wol = Textielgrondstof van de vacht van dieren zoals schapen.

Katoen = Textiel die is geweven uit de pluizen van de katoenplant.

Eigenschappen = Karakteristiek is voor iemand of iets.

Zintuigen = De mens heeft 5 zintuigen waarmee je iets kunt waarnemen:


Ogen - zien

Tastzintuig - voelen

Reukzintuig - reuken

Smaakzintuig - proeven

Stofeigenschappen = Waaraan je een materiaal of stof kunt herkennen: kleur, glans, hardheid, structuur, geur en smaak. Als een stof gevaarlijk is kan je het door deze andere stofeigenschappen gebruikmaken: oplosbaarheid, dichtheid, zuurgraad, smeltpunt, kookpunt en treksterkte.

Dichtheid = De hoeveelheid massa van een stof per eenheid van volume. Stappen die je doet bij het berekenen van de dichtheid:

1. Formule opschrijven p = m:v

2. Gegevens invullen met eenheid: m:v = 3,75 g : 1,5 cm3

3. Berekening uitvoren: 3,75 g : 1,5 cm3 = 2,5 g/cm3

Brandbaarheid = De eigenschap van een stof die vlam vat bij welke ontstekingsbron dan ook.

Massa = De hoeveelheid stof. Vaak word er in plaats van massa ook gewicht gezegd. Massa kun je meten met een weegschaal of balans met een massadoos. De massa van een voorwerp druk je uit in kilogram, gram of milligram.

Volume = De ruimte die het voorwerp inneemt. Van een vlok of balk kun je de lengte x breedte x de hoogte. V = l x b x h. Van een cilinder moet je eerst de diameter of dikte en de hoogte meten. Daarna berken je de straal van de cirkel van het grondvlak. V = pie x r2 x h. Van een niet regelmatig gevormd neem je een maatglas en dompel je het voorwerp in het water. De stijging van het water geeft de grootte van het volume.


Zuurgraad = Hoe zuur een stof is. De zuurgraad geven we aan met pH. Neutraal water heeft een pH van 7. Zuurdere stoffen hebben een lager pH. Hoger dan 7 [H noemen we basisch. Basische stoffen kunnen zure stoffen neutraliseren. Je kunt het meten door pH-papier. Dat verkleurt en je kunt aflezen op een kleurkaartje hoe hoog de zuurgraad is.

REACTIES

Log in om een reactie te plaatsen of maak een profiel aan.